This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61997TJ0147
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
1 Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke of rechtspersonen - Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken - Verordening tot instelling van antidumpingrechten - Productie- en exportondernemingen wier identiteit uit handelingen van Commissie en Raad blijkt, of die vooronderzoek heeft betroffen - Aan exporteur gelieerde ondernemingen wier verkoopprijs van betrokken product als grondslag voor berekening van uitvoerprijs heeft gediend - Ontvankelijkheid
(EG-Verdrag, art. 173, vierde alinea)
2 Gemeenschapsrecht - Beginselen - Recht van verweer - Eerbiediging in administratieve procedures - Antidumping - Verplichting van instellingen om informatie van betrokken ondernemingen te verzekeren - Draagwijdte - Modaliteiten van mededeling - Inlichtingen die moeten worden verstrekt - Percentage van definitief antidumpingrecht - Daaronder begrepen - Aan betrokken ondernemingen gestelde termijn om opmerkingen te maken - Artikel 20, lid 5, van verordening nr. 384/96 dat minimumtermijn van tien dagen stelt - Rechtstreekse werking
(Verordening nr. 384/96 van de Raad, art. 20, leden 2, 4 en 5)
3 Procedure - Kosten - Compensatie - Bijzondere redenen - Gedrag van Commissie in antidumpingprocedure
(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 87, leden 3, eerste alinea, en 4, eerste en derde alinea)
1 Ofschoon de verordeningen tot instelling van een antidumpingrecht, gelet op de criteria van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, naar aard en strekking normatieve handelingen zijn, aangezien zij voor alle betrokken ondernemers gelden, is het niet uitgesloten dat hun bepalingen sommige ondernemers rechtstreeks en individueel kunnen raken.
Dienaangaande kunnen handelingen waarbij antidumpingrechten worden ingesteld, de productie- en exportondernemingen individueel raken die kunnen aantonen dat hun identiteit uit de handelingen van de Commissie of de Raad blijkt, dan wel dat het vooronderzoek hen heeft betroffen.
Evenzo wordt een in een derde land gevestigde en aan de exporteurs gelieerde onderneming wier verkoopprijs van de betrokken producten in de Gemeenschap als grondslag diende voor de berekening van de uitvoerprijs, door deze handelingen individueel geraakt.
2 Het beginsel van de eerbiediging van het recht van verweer is een grondbeginsel van gemeenschapsrecht waarvan de gemeenschapsrechter de eerbiediging verzekert. Krachtens dit beginsel moeten de ondernemingen die vóór de vaststelling van een antidumpingverordening bij een onderzoek worden betrokken, in de gelegenheid zijn gesteld om tijdens de administratieve procedure zinvol hun standpunt kenbaar te maken over het bestaan en de relevantie van de beweerde feiten en omstandigheden en omtrent het bewijsmateriaal dat de Commissie gebruikt tot staving van het door haar beweerde bestaan van dumping en van de daaruit voortvloeiende schade.
Dat de definitieve mededeling van de Commissie aan de ondernemingen die volgens artikel 20, lid 2, van antidumpingbasisverordening nr. 384/96 worden geraakt, geen melding maakt van de verhoging van het percentage van het op hun producten toepasselijke antidumpingrecht wegens de aan een van hen verleende individuele behandeling, noch van het juiste percentage van het definitieve recht, levert geen schending van het recht van verweer van deze ondernemingen op, wanneer blijkt dat zij tijdens een telefoongesprek met een ambtenaar van de Commissie van een en ander in kennis zijn gesteld op een datum waarop zij hun standpunt daaromtrent nog naar behoren kenbaar konden maken voordat de Commissie haar voorstel voor de vaststelling van de definitieve verordening opstelde.
Ofschoon enerzijds volgens artikel 20, lid 4, van de basisverordening deze definitieve mededeling schriftelijk moet worden gedaan, en anderzijds volgens artikel 20, lid 3, de verzoeken om mededeling schriftelijk aan de Commissie moeten worden gericht, kunnen de ondernemingen die deze laatste bepaling niet in acht hebben genomen, de gemeenschapsinstellingen niet verwijten, de hun in de loop van een telefoongesprek verstrekte inlichtingen niet schriftelijk te hebben bevestigd. Aangezien artikel 20 van de basisverordening strekt tot bescherming van het recht van verweer van de belanghebbende partijen in de administratieve procedure, kan bovendien de niet-inachtneming van het bepaalde in artikel 20, lid 4, slechts tot de nietigverklaring van de verordening tot instelling van een antidumpingrecht leiden, indien blijkt, dat deze omstandigheid het verweer van de betrokken ondernemingen heeft aangetast.
Daar artikel 20, lid 5, van de basisverordening, dat een minimumtermijn voor het maken van eventuele opmerkingen stelt, een duidelijke en nauwkeurige bepaling is die de gemeenschapsinstellingen geen enkele beoordelingsmarge laat, beschikt een onderneming die in de loop van de administratieve procedure op de hoogte wordt gesteld van essentiële feiten en overwegingen in de zin van artikel 20, lid 2, van deze verordening, ingevolge de rechtstreekse werking van de bepaling van artikel 20, lid 5, van de basisverordening overigens over een minimumtermijn van tien dagen, wanneer de gemeenschapsinstellingen geen enkele aanwijzing betreffende de termijn voor de indiening van haar eventuele opmerkingen geven.
3 De artikelen 87, lid 3, eerste alinea, en 87, lid 4, eerste en derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moeten worden toegepast en elke partij moet in de eigen kosten worden verwezen, hoewel het beroep wordt afgewezen, wanneer blijkt dat het geschil had kunnen worden voorkomen, indien de Commissie, die door de verzoeker was gewezen op de onvolledigheid van de mededeling die vóór de vaststelling van een antidumpingverordening aan bij een onderzoeksprocedure betrokken ondernemingen moet worden toegezonden, onverwijld een volledige versie van de mededeling had bezorgd en een termijn voor het maken van hun eventuele opmerkingen had gesteld.