This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61997CJ0359
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
1. Fiscale bepalingen - Harmonisatie van wetgevingen - Omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde - Diensten onder bezwarende titel - Begrip - Terbeschikkingstelling van wegeninfrastructuur tegen betaling van tol - Daaronder begrepen
(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 2, sub 1)
2. Fiscale bepalingen - Harmonisatie van wetgevingen - Omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde - Belastingplichtigen - Publiekrechtelijke lichamen - Niet-belastingplichtig voor werkzaamheden verricht als overheid - Begrip
(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 4, lid 5)
3. Fiscale bepalingen - Harmonisatie van wetgevingen - Omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde - Vrijstellingen voorzien in Zesde richtlijn - Vrijstelling van verhuur van onroerende goederen - Begrip - Terbeschikkingstelling van wegeninfrastructuur tegen betaling van tol - Daarvan uitgesloten
(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 13, B, sub b)
4. Eigen middelen van de Europese Gemeenschappen - Middelen uit belasting over toegevoegde waarde - Regeling voor inning - Rectificatie in jaaroverzicht - Uitsluitingstermijn - Inleiding van niet-nakomingsprocedure door Commissie om alsnog betaling van die middelen te verkrijgen - Overeenkomstige toepassing - Rechtvaardiging door overwegingen van rechtszekerheid
(Verordening nr. 1553/89 van de Raad, art. 9, lid 2)
1. Het ter beschikking stellen van wegeninfrastructuur tegen betaling van tol is een onder bezwarende titel verrichte dienst in de zin van artikel 2, sub 1, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting. Voor het gebruik van de wegeninfrastructuur moet immers tol worden betaald, waarvan de hoogte onder meer afhangt van de gebruikte categorie van voertuigen en de afgelegde afstand. Er bestaat derhalve een rechtstreeks en noodzakelijk verband tussen de verrichte dienst en de ontvangen tegenwaarde in geld.
( cf. punten 45-46 )
2. Voor de toepassing van de regel inzake het niet aan de belasting over de toegevoegde waarde onderwerpen van publiekrechtelijke lichamen voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten, als bedoeld in artikel 4, lid 5, eerste alinea, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, moet cumulatief aan twee voorwaarden zijn voldaan, te weten het verrichten van werkzaamheden door een publiekrechtelijk lichaam en het verrichten van die werkzaamheden als overheid. Aangaande de laatste voorwaarde worden als werkzaamheden die door publiekrechtelijke lichamen als overheid worden verricht, aangemerkt de werkzaamheden die door hen worden verricht in het kader van het specifiek voor hen geldende juridische regiem, met uitsluiting van de werkzaamheden die zij onder dezelfde juridische voorwaarden als particuliere marktdeelnemers verrichten.
( cf. punten 49-50 )
3. Naast de bijzondere gevallen die in artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, uitdrukkelijk worden genoemd, dient het begrip verhuur van onroerende goederen" strikt te worden uitgelegd, omdat het een uitzondering vormt op de in deze richtlijn neergelegde algemene regeling inzake belasting over de toegevoegde waarde. Bijgevolg kunnen onder dit begrip niet vallen overeenkomsten die, zoals de overeenkomsten inzake terbeschikkingstelling van wegeninfrastructuur tegen betaling van tol, als kenmerk hebben dat de duur van het gebruik van het onroerende goed - een wezenlijk bestanddeel van de huurovereenkomst - geen rol speelt bij de wilsovereenstemming van partijen.
( cf. punten 67-68 )
4. Hoewel een verjaringstermijn voor de inning van de belasting over de toegevoegde waarde zowel in de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, als in de regeling inzake de eigen middelen van de Gemeenschappen ontbreekt, kan de fundamentele eis van rechtszekerheid zich ertegen verzetten dat de Commissie in het kader van een niet-nakomingsprocedure die ertoe strekt alsnog betaling van eigen middelen te verkrijgen, eindeloos talmt met het besluit om de contentieuze fase van die procedure in te leiden. Dienaangaande doelt artikel 9, lid 2, van verordening nr. 1553/89 betreffende de definitieve uniforme regeling voor de inning van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde, weliswaar niet op de situatie waarin een niet-nakomingsprocedure krachtens artikel 169 van het Verdrag (thans artikel 226 EG) is ingeleid, maar deze bepaling brengt de eisen van rechtszekerheid op begrotingsgebied tot uitdrukking doordat zij elke rectificatie in het jaaroverzicht na vier begrotingsjaren uitsluit. Aangenomen dient te worden dat dezelfde overwegingen van rechtszekerheid een overeenkomstige toepassing van de in die bepaling geformuleerde regel rechtvaardigen wanneer de Commissie besluit een niet-nakomingsprocedure in te leiden om alsnog betaling van eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde te verkrijgen.
( cf. punten 80-81, 84-85 )