EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61996TJ0092

Samenvatting van het arrest

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

9 juli 1997

Zaak T-92/96

R. Monaco

tegen

Europees Parlement

„Ambtenaren — Aanstelling — Indeling in rang — Schending van aankondiging van vergelijkend onderzoek en kennisgeving van vacature — Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen — Artikel 31, lid 2, Statuut — Beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie”

Volledige Franse tekst   II-573

Betreft:

Beroep tot nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 22 augustus 1995 houdende aanstelling van verzoeker in een ambt van hulpbeambte, voor zover die aanstelling in de rang C 5 is gebeurd.

Beslissing:

Nietigverklaring.

Resumé van het arrest

Verzoeker, R. Monaco, treedt op 20 februari 1980 als geschoold beambte in dienst van het Europees Parlement. Hij wordt aangesteld in de rang D 3. Bij besluit van 1 april 1982 wordt hij bevorderd tot de rang D 2 en bij besluit van 1 mei 1991 wordt hij aangesteld in een ambt van hoofdbeamte in de rang D 1.

In november 1993 meldt hij zich aan voor algemeen vergelijkend onderzoek PE/115/C, dat door het secretariaatgeneraal van het Europees Parlement te Luxemburg wordt georganiseerd voor het vormen van een aanwervingsreserve voor hulpbeamten (hulptechnici) (aankondiging gepubliceerd in PB 1993, C 291 A, biz. 8).

Onder punt IV „Arbeidsvoorwaarden” van die aankondiging wordt onder meer gepreciseerd:

„Aanstelling geschiedt in de rang C 5 of eventueel C 4 naar gelang van de specifieke beroepservaring van betrokkene. ”

Bij brief van 21 december 1994 wordt aan verzoeker meegedeeld, dat de jury van het vergelijkend onderzoek hem als derde op de reservelijst heeft geplaatst.

Op 1 mei 1995 treden bij het Parlement nieuwe interne richtsnoeren voor de indeling in werking die door de secretarisgeneraal op 25 april 1995 waren vastgesteld. Deze komen in de plaats van de interne richtsnoeren van 28 oktober 1986 voor de indeling bij de aanwerving.

Artikel 1 van de nieuwe inteme richtsnoeren bepaalt:

„De ambtenaar of tijdelijke functionaris wordt bij de aanwerving ingedeeld in de aanvangsrang van zijn loopbaan overeenkomstig artikel 31 [, lid 1,] van het Statuut.

Het tot aanstelling bevoegd gezag kan krachtens artikel 31 [, lid 2,], bij wijze van uitzondering en binnen de in artikel 31 gestelde perken, afwijken van het bepaalde in artikel 31 [, lid 1,] en de betrokkene op grond van een discretionaire beoordeling van diens beroepservaring in de hogere rang van zijn loopbaan indelen. ”

Bij besluit van 22 augustus 1995 wordt verzoeker per 1 september 1995 aangesteld in een ambt van hulpbeamte in de rang C 5, salaristrap 4 (bestreden besluit).

Deze aanstelling volgde op kennisgeving van vacature nr. 7752 betreffende het ambt VI/C/0985. Deze kennisgeving had volgens haar bewoordingen betrekking op een ambt van „hulpbeamte/beamte/hoofdbeamte (technicus)” van categorie C.

Onder het kopje „Vereiste kennis en kwalificaties” wordt gepreciseerd:

„—

kennis van het niveau (algemeen of technisch) middelbaar onderwijs of beroepservaring die een zelfde kennisniveau garandeert;

technisch diploma radio-electriciteit;

geattesteerde ervaring op gebieden als die welke onder het kopje ‚Aard van de taken’ worden genoemd;

grondige kennis van een van de officiële talen van de Europese Unie; goede kennis van een andere van die talen.”

Onder het kopje „Aard van de taken” van de kennisgeving wordt aangegeven, dat de betrokkene voor de technische uitvoerende arbeid ervaring en oordeelsvermogen dient te bezitten.

Ten gronde

Het middel inzake schending van aankondiging van vergelijkend onderzoek PE/115/C, kennisgeving van vacature nr. 7752 en het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen

De kennisgeving van vacature preciseerde niet, in welke rang in het ambt zou worden voorzien, en in de aankondiging van vergelijkend onderzoek was niet bepaald, dat een bepaald niveau van beroepservaring recht zou geven op indeling in de rang C 4. De ruime beoordelingsvrijheid waarover het tot aanstelling bevoegd gezag volgens artikel 31, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (Statuut) ter zake van indeling in de rang beschikt, werd door de aankondiging en de kennisgeving derhalve onverlet gelaten. In het kader van die beoordelingsvrijheid mag de administratie rekening houden met de specifieke behoeften van de dienst, die de aanwerving van een bijzonder kundige persoon kunnen eisen. Uit de in de kennisgeving van vacature opgenomen beschrijving van de te verrichten taken kan niet worden afgeleid, dat de specifieke behoeften van de dienst de aanwerving van een bijzonder kundige persoon eisten. Bijgevolg is het bestreden besluit niet in strijd met de aankondiging en de kennisgeving (r.o. 28 en 29).

Referentie: Hof 6 juni 1985, De Santis/Rekenkamer, 146/84, Jurispr. blz. 1723, r.o. 9; Gerecht 5 oktober 1995, Alexopoulou/Commissie, T-17/95, JurAmbt. blz. II-683, r.o. 19 en 31

Hieruit volgt eveneens, dat de aankondiging en de kennisgeving bij verzoeker geen gegronde verwachting op aanstelling in de rang C 4 kunnen hebben gewekt (r.o. 30).

Referentie: Gerecht 27 maart 1990, Chomel/Commissie, T-123/89, Jurispr. blz. II-131, r.o. 26

Het middel inzake schending van artikel 31, lid 2, van het Statuut, het beginsel van gelijke behandeling en het discriminatieverbod

De uitoefening van de door artikel 31, lid 2, van het Statuut aan het tot aanstelling bevoegd gezag verleende discretionaire bevoegdheid kan bij wege van intern besluit worden geregeld. In beginsel staat immers niets eraan in de weg, dat het tot aanstelling bevoegd gezag de uitoefening van de hem door het Statuut verleende discretionaire bevoegdheid regelt bij wege van een intern besluit met algemene strekking. Een dergelijk intern richtsnoer moet worden beschouwd als een indicatieve gedragsregel die de administratie zichzelf oplegt en waarvan zij, op straffe van schending van het beginsel van gelijke behandeling, niet zonder vermelding van redenen kan afwijken (r.o. 46).

Referentie: Hof 1 december 1983, Blomefield/Commissie, 190/82, Jurispr. blz. 3981, r.o. 20; De Santis/Rekenkamer, reeds aangehaald, r.o. 11; Gerecht 7 februari 1991, Ferreira de Freitas/Commissie, T-2/90, Jurispr. blz. II-103, r.o. 61; Alexopoulou/Commissie, reeds aangehaald, r.o. 23

Een dergelijk intern richtsnoer kan rechtens geen regels geven die afwijken van het Statuut of, a fortiori, van de algemene rechtsbeginselen (r.o. 47).

Referentie: Blomefield/Commissie, reeds aangehaald, r.o. 21; Alexopoulou/Commissie, reeds aangehaald, r.o. 24

Het Statuut verbiedt de instellingen niet, de toepassing van artikel 31, lid 2, van het Statuut bij wege van een intern besluit strikter te maken, mits zij niet volledig afstand doen van de uitoefening van de bevoegdheid die dat artikel hun verleent (r.o. 48).

Referentie: Alexopoulou/Commissie, reeds aangehaald, r.o. 24

Schendt evenwel het beginsel van gelijke behandeling en het discriminatieverbod, de instelling die, enerzijds, op een uit een vergelijkend onderzoek aangeworven ambtenaar nieuwe interne richtsnoeren toepast die de toepassing van artikel 31, lid 2, van het Statuut strikter maken, terwijl op andere door de instelling uit hetzelfde vergelijkend onderzoek, maar vóór de inwerkingtreding van de nieuwe interne richtsnoeren, aangeworven ambtenaren de oude interne richtsnoeren en de daarop gebaseerde praktijk wordt toegepast, en die, anderzijds, niet aantoont dat het verschil in behandeling gerechtvaardigd is (r.o. 55-58).

Referentie: Hof 23 oktober 1986, Hamai/Hof van Justitie, 92/85, Jurispr. blz. 3157, r.o. 14; Gerecht 9 februari 1994, Lacruz Bassols/Hof van Justitie, T-109/92, JurAmbt. blz. II-105, r.o. 87

Dictum:

Het besluit van het Parlement van 22 augustus 1995 wordt nietig verklaard voor zover het verzoekers indeling in de rang betreft.

Top