EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61996TJ0003

Samenvatting van het arrest

ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer)

15 september 1998

Zaak T-3/96

R. Haas e.a.

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Ambtenaren — Overgedragen deel van bezoldiging — Aanpassingscoëfficiënt — Verandering van hoofdstad — Terugwerkende kracht”

Volledige Franse tekst   II-1395

Betreft:

Beroep strekkende tot, enerzijds, veroordeling van de Commissie tot betaling van de aanvullende bezoldiging voortvloeiend uit de inaanmerkingneming van de aanpassingscoëfficiënt voor Duitsland berekend op basis van de kosten van levensonderhoud te Berlijn over de periode van 1 oktober 1990 tot en met 31 december 1994 met betrekking tot het in Duitse marken overgedragen deel van de bezoldiging, vermeerderd met vertragingsrente op de voet van 10 % per jaar, en anderzijds, voor zoveel nodig, nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 9 maart 1995 houdende afwijzing van hun verzoeken tot betaling van die aanvullende bezoldiging.

Beslissing:

Verwerping.

Resumé van het arrest

Krachtens artikel 17 van bijlage VII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (Statuut) laten verzoekers, in Luxemburg wonende ambtenaren van de Commissie, tijdens verschillende perioden tussen 1 oktober 1990 en 31 december 1994, een deel van hun bezoldiging naar Duitsland overmaken in Duitse marken. Overeenkomstig lid 3 van dat artikel, wordt op de over te maken bedragen „de coëfficiënt toegepast die verkregen wordt door deling van de aanpassingscoëfficiënt voor het land in welks valuta de overmaking geschiedt door de aanpassingscoëfficiënt die is vastgesteld voor het land waarin de ambtenaar zijn standplaats heeft”. Artikel 6, derde alinea, van de Regeling inzake de overmaking van een deel van de inkomsten van de ambtenaren van de Europese gemeenschappen (Regeling inzake overmaking) bepaalt:

„Salarisverhogingen met terugwerkende kracht kunnen geen aanleiding geven tot wijzigingen met terugwerkende kracht van het overgemaakte bedrag. De wijziging van de in artikel 17, lid 3, van bijlage VII bij het Statuut bedoelde wisselkoersen of aanpassingscoëfficiënten leidt niet tot aanpassing van de tegenwaarde van de overgemaakte bedragen. ”

Volgens bijlage XI bij het Statuut worden de nationale aanpassingscoëfficiënten vastgesteld op basis van de kosten van levensonderhoud in de hoofdstad van elke lidstaat. Na de hereniging van Duitsland wordt Berlijn in oktober 1990 de hoofdstad van deze lidstaat.

In zijn arresten van 27 oktober 1994, Benzier/Commissie (T-536/93, JurAmbt. blz. 1I-777), en Chavane de Dalmassy e.a./Commissie (T-64/92, JurAmbt. blz. 1I-723), verklaart het Gerecht onwettig voor zover zij een voorlopige aanpassingscoëfficiënt voor Duitsland op basis van de kosten van levensonderhoud te Bonn vaststellen, artikel 6, lid 2, van verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 3761/92 van de Raad van 21 december 1992 (PB L 383, blz. 1), en artikel 6, lid 2, van verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 3834/91 van de Raad van 19 december 1991 (PB L 361, blz. 13, rectificatie PB 1992, L 10, blz. 56) houdende aanpassing met ingang van, respectievelijk, 1 juli 1991 en 1 juli 1992 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en andere personeelsleden der Europese Gemeenschappen, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten welke van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen. Het Gerecht is van oordeel, dat die artikelen in strijd zijn met het uit bijlage XI bij het Statuut voortvloeiende beginsel, dat de aanpassingscoëfficiënt voor een lidstaat moet worden vastgesteld op basis van de kosten van levensonderhoud in de hoofdstad.

Na de uitspraak van die arresten dient de Commissie in december 1994 twee voorstellen voor een verordening bij de Raad in. Het eerste voorstel betreft de jaarlijkse aanpassing van de bezoldigingen, het tweede strekt tot vervanging met terugwerkende kracht van de sedert 1990 geldende voorlopige aanpassingscoëfficiënten voor Duitsland.

De Raad heeft geen verordening vastgesteld waarbij de aanpassingscoëfficiënt voor Duitsland met terugwerkende kracht tot oktober 1990 wordt gewijzigd op basis van het tweede voorstel.

Op 19 december 1994 gaat de Raad evenwel over tot vaststelling - op basis van het eerste voorstel - van verordening (EGKS, EG, Euratom) nr. 3161/94 (PB L 335, biz. 1) (verordening nr. 3161/94). In artikel 6, lid 1, van die verordening wordt een op de kosten van levensonderhoud te Berlijn gebaseerde aanpassingscoëfficiënt voor Duitsland vastgesteld.

Bij de vaststelling van verzoekers' salarisafrekeningen van december 1994 betreffende de periode van 1 juli tot en met 31 december 1994 past de Commissie verordening nr. 3161/94 toe.

Van oordeel, dat de Commissie vanaf oktober 1990 op de in Duitse marken overgemaakte bedragen de op basis van de kosten van levensonderhoud te Berlijn vastgestelde aanpassingscoëfficiënt had moeten toepassen, dienen verzoekers tussen 3 en 20 februari 1995 bij het tot aanstelling bevoegd gezag verzoeken in waarin zij vragen dat de Commissie op basis van die coëfficiënt een nieuwe berekening maakt en hun het surplus betaalt. Die verzoeken en de daaraanvolgende klachten worden afgewezen.

Ten gronde

Het middel dat artikel 6, derde alinea, van de Regeling inzake overmaking niet van toepassing is

Volgens het beginsel van de hiërarchie van de normen kunnen de jaarlijkse verordeningen houdende aanpassing van de bezoldigingen en de pensioenen alsmede van de aanpassingscoëfficiënten, niet afwijken van de Regeling inzake overmaking, die een integrerend deel van het Statuut is. Voor zover die jaarlijkse verordeningen betrekking hebben op de overmaking van bezoldiging, vormen zij gewoon de uitvoering van de algemene statutaire regeling inzake de modaliteiten van overmakingen.

Aangezien volgens artikel 6, derde alinea, van die Regeling een wijziging met terugwerkende kracht van de aanpassingscoëfficiënten geen aanleiding kan geven tot wijziging met terugwerkende kracht van de overgemaakte bedragen, is het voorlopig karakter van de aanpassingscoëfficiënten die waren vastgesteld bij de verordeningen die aan verordening nr. 3164/94 voorafgingen, niet ter zake dienend (punten 39 en 40).

Referentie: Chavane de Dalmassy e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 52

Mitsdien moet dit middel worden afgewezen (punt 41).

De drie middelen die, zakelijk weergegeven, de onwettigheid van verordening nr. 3164/94 betreffen

Volgens artikel 6, derde alinea, van de Regeling inzake overmaking kunnen de overgemaakte bedragen niet met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Zelfs al zou de Raad hebben bepaald, dat verordening nr. 3161/94 terugwerkt tot 1 januari 1990, zou dit dus toch niet tot wijziging met terugwerkende kracht van de door verzoekers overgemaakte bedragen hebben kunnen leiden (punt 43).

In die omstandigheden treffen de eerste drie middelen geen doel (punt 44).

Het middel inzake schending van de zorg- en de bijstandsplicht

De zorgplicht impliceert, dat de betrokken instelling bij elke beoordeling van een of meer ambtenaren niet enkel rekening houdt met het belang van de dienst, maar ook met dat van de betrokken ambtenaren (punt 52).

Referentie: Gerecht 16 december 1993, Turner/Commissie, T-80/92, Jurispr. blz. 1I-1465, punt 77; Hof 29 juni 1994, Klinke/Hofvan Justitie, C-298/93 P, Jurispr. blz. I-3009, punt 38; Gerecht 13 juli 1995, Saby/Commissie, T-44/93, JurAmbt. blz. 1I-541, punt 47

Gelet op de raime vrijheid waarover de instellingen bij de beoordeling van het belang van de dienst beschikken, dient de toetsing door de gemeenschapsrechter beperkt te blijven tot de vraag, of de betrokken instelling haar beoordelingsvrijheid niet kennelijk verkeerd heeft gebruikt (punt 53).

Referentie: Gerecht 11 oktober 1995, Baltsavias/Commissie, T-39/93 en T-553/93, JurAmbt. blz. 1I-695, punt 59

In casu hebben verzoekers evenwel niet aangetoond, dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt (punt 55).

Aangaande het argument, dat de Commissie in haar zorg- en bijstandsplicht tekort is geschoten door de wettigheid van verordening nr. 3161/94 en het verzuim van de Raad om een beslissing te nemen over het tweede bij hem ingediende wijzigingsvoorstel niet aan het oordeel van de gemeenschapsrechter te onderwerpen, moet worden opgemerkt, dat de vaststelling van een verordening houdende wijziging van de aanpassingscoëfficiënt voor Duitsland met terugwerkende kracht tot 1 januari 1990 niet tot wijziging van de reeds overgemaakte bedragen had kunnen leiden. Dit argument treft dus geen doel (punt 56).

Gelet op de ruime beoordelingsvrijheid waarover de gemeenschapsinstellingen beschikken bij de keuze van de maatregelen en de middelen om hun zorg- en bijstandsplicht na te komen, kan een particulier de Commissie hoe dan ook niet verplichten, een beroep wegens nalaten of een beroep tot nietigverklaring in te stellen. Elke andere beslissing zou de beoordelingsvrijheid van de Commissie aantasten (punt 57).

Referentie: Gerecht 9 januari 1996, Koelman/Coramissie, T-575/93, Jurispr. blz. II-1, punt 71; Hof 16 september 1997, Koelman/Commissie, C-59/96 P, Jurispr. blz. I-4809

Mitsdien moet het middel worden afgewezen (punt 59).

Dictum:

Het beroep wordt verworpen.

Top