This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61995CJ0241
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
1 Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Rundvlees - Invoerregeling - Communautaire tariefcontingenten - Deelnemingsvoorwaarden voor andere marktdeelnemers dan traditionele importeurs - Verhoging van exportdrempel ten opzichte van die voor twee voorgaande contingenten - Overschrijding van bevoegdheid - Geen - Evenredigheidsbeginsel - Beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen - Motiveringsplicht - Schending - Geen
(Verordening nr. 130/94 van de Raad; verordening nr. 214/94 van de Commissie, art. 1, lid 2)
2 Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Discriminatie tussen producenten of verbruikers - Invoerregeling die toegang geeft tot communautair tariefcontingent voor bepaalde soorten bevroren rundvlees - Mogelijkheid voor traditionele importeurs om bij fusie van ondernemingen hun rechten betreffende het contingent samen te tellen - Uitsluiting van deze mogelijkheid voor andere handelaren - Geen discriminatie
(EG-Verdrag, art. 40, lid 3; verordening nr. 214/94 van de Commissie, art. 2, lid 2)
3 Gelet op de doelstelling van verordening nr. 130/94 inzake de opening van een communautair tariefcontingent voor bepaalde soorten bevroren rundvlees - te weten, waarborgen dat alle betrokken handelaren te allen tijde en in gelijke mate gebruik kunnen maken van het contingent - heeft de Commissie niet de haar bij die verordening verleende bevoegdheid overschreden, door in artikel 1, lid 2, van verordening nr. 214/94 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van genoemde verordening nr. 130/94 te bepalen, dat het voor andere handelaren dan traditionele importeurs bedoelde gedeelte van het contingent is gereserveerd voor aanvragers die aantonen dat zij gedurende de referentieperiode naar derde landen ten minste een hoeveelheid rundvlees hebben uitgevoerd die groter is dan de voor de twee voorgaande contingenten vereiste hoeveelheid.
Immers, de door de Commissie nader vast te stellen deelnemingscriteria moesten weliswaar zodanig zijn, dat uitsluitend handelaren die hoeveelheden van betekenis hebben in- of uitgevoerd, te allen tijde en in gelijke mate van het contingent gebruik kunnen maken, doch verordening nr. 130/94 verplichtte haar niet, een rechtstreeks verband te leggen tussen de exportdrempels en de ontwikkeling van het handelsverkeer met derde landen. De door de Commissie vastgestelde criteria voorkomen overigens terecht de kunstmatige versnippering van de economische structuur van bepaalde handelaren ten gevolge van de opmars van "brievenbusmaatschappijen", die de goede werking van de regeling kan verstoren, aangezien dit leidt tot een stijging van het aantal aanvragen en daarmee tot een daling van de hoeveelheden die beschikbaar zijn voor serieuze kleine handelaren, die hierdoor volledig van het tariefcontingent dreigen te worden uitgesloten.
Met de verhoging van de exportdrempels schendt de Commissie evenmin het evenredigheidsbeginsel, omdat deze wijziging, gelet op het doel van de regeling, er in redelijkheid toe moest dienen een groot aantal ondernemingen die kunstmatig waren opgericht, met het enige doel een groot aandeel in het contingent te verkrijgen, het recht op toegang tot het contingent te ontzeggen, terwijl niet is gebleken, dat deze drempelverhoging ertoe heeft geleid, dat een groot aantal echt kleine handelaren geen gebruik heeft kunnen maken van het contingent.
Dit is ook niet in strijd met het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen, aangezien iedere oplettende en zorgvuldige handelaar moet weten, dat bij ieder nieuw contingent dat op jaarbasis wordt vastgesteld, de exportdrempels kunnen worden gewijzigd en dat vroegtijdige bekendmaking van de nieuwe criteria de oprichting van "brievenbusmaatschappijen" - die precies de vastgestelde nieuwe drempels halen - zou bevorderen, hetgeen grote concerns in staat zou stellen maximaal profijt te trekken van het tariefcontingent.
Dit besluit houdt tot slot geen schending van de motiveringsplicht in, aangezien uit de considerans van de verordeningen nr. 130/94 en nr. 214/94 duidelijk de redenen blijken die de Commissie ertoe hebben gebracht de deelnemingscriteria voor andere handelaren dan traditionele importeurs te wijzigen.
4 De omstandigheid dat artikel 2, lid 2, van verordening nr. 214/94 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de invoerregeling waarbij voor bepaalde soorten bevroren rundvlees een tariefcontingent wordt geopend, door fusie ontstane ondernemingen die aan het contingent voor andere handelaren dan traditionele importeurs willen deelnemen, belet hun afzonderlijke in het verleden behaalde resultaten samen te tellen, terwijl traditionele importeurs deze mogelijkheid wel hebben, levert niet een verboden discriminatie in de zin van artikel 40, lid 3, van het Verdrag op.
De wijze van verdeling van het contingent voor traditionele importeurs is namelijk niet vergelijkbaar met die van het voor andere handelaren bestemde contingent. Het eerste contingent wordt omgeslagen pro rata van de door elk van de daarvoor in aanmerking komende handelaren ingevoerde hoeveelheden, terwijl het tweede niet pro rata van de in- of uitgevoerde hoeveelheden wordt omgeslagen, maar pro rata van de aangevraagde hoeveelheden, met een maximum per aanvraag. De mogelijkheid de rechten ter zake van het traditionele contingent samen te tellen, is derhalve niet bedoeld om vast te stellen in hoeverre het contingent openstaat voor door fusie ontstane ondernemingen die anders niet in aanmerking zouden komen, doch om deze in de gelegenheid te stellen, de aandelen in het contingent die de gefuseerde ondernemingen reeds afzonderlijk bezaten, samen te tellen.