Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61995CJ0168

    Samenvatting van het arrest

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    ++++

    1. Prejudiciële vragen ° Bevoegdheid van Hof ° Bepaling van onderwerp van vraag

    (EG-Verdrag, art. 177)

    2. Milieu ° Waterverontreiniging ° Richtlijnen 76/464 en 83/513 ° Lozingen van cadmium ° Vereiste van voorafgaande vergunning ° Uitzondering ten gunste van bestaande bedrijven ° Afwezigheid ° Niet-omzetting van richtlijnen ° Mogelijkheid om deze tegenover particulieren in te roepen ° Uitgesloten

    (EG-Verdrag, art. 189, derde alinea; richtlijnen van de Raad nrs. 76/464, art. 3, en 83/513)

    3. Handelingen van de instellingen ° Richtlijnen ° Uitvoering door Lid-Staten ° Noodzaak doeltreffendheid van richtlijnen te verzekeren ° Verplichtingen van nationale rechterlijke instanties ° Grenzen

    (EG-Verdrag, art. 5 en 189, derde alinea)

    Samenvatting

    1. In het kader van de procedure van artikel 177 van het Verdrag staat het aan het Hof om, wanneer vragen onnauwkeurig zijn geformuleerd, uit alle door de nationale rechter verstrekte gegevens en uit het dossier van het hoofdgeding die elementen van gemeenschapsrecht te putten die, gelet op het onderwerp van het geschil, uitlegging behoeven.

    2. Artikel 3 van richtlijn 76/464 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd, moet aldus worden uitgelegd, dat het voor iedere lozing van cadmium, ongeacht de datum waarop het bedrijf waarvan zij afkomstig is, in werking is gesteld, een voorafgaande vergunning vereist.

    Wanneer een Lid-Staat de betrokken richtlijn, en dus artikel 3 ervan, en richtlijn 83/513 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van cadmium, niet binnen de gestelde termijn volledig heeft omgezet, kan een overheidsinstantie van die staat zich tegenover een particulier niet op dat artikel 3 beroepen, aangezien deze mogelijkheid slechts bestaat voor particulieren ten aanzien van "elke Lid-Staat waarvoor zij bestemd is".

    3. Weliswaar kent het gemeenschapsrecht geen middel dat de nationale rechter in staat stelt om nationale bepalingen die in strijd zijn met een bepaling van een niet-omgezette richtlijn, terzijde te stellen wanneer voor de nationale rechter op deze laatste bepaling geen beroep kan worden gedaan, maar de uit een dergelijke richtlijn voortvloeiende verplichting der Lid-Staten om het daarin gestelde resultaat te bereiken, alsook de verplichting krachtens artikel 5 van het Verdrag, om alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen die geschikt zijn om de nakoming van die verplichting te verzekeren, geldt voor alle met overheidsgezag beklede instanties in de Lid-Staten, en dus, binnen het kader van hun bevoegdheden, ook voor de rechterlijke instanties. Bij de toepassing van het nationale recht moet de nationale rechter dit derhalve zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde het ermee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 189, derde alinea, van het Verdrag te voldoen.

    Deze verplichting van de nationale rechter om bij de uitlegging van de ter zake dienende voorschriften van zijn nationale recht te rade te gaan met de inhoud van de richtlijn, vindt evenwel haar begrenzing wanneer een dergelijke uitlegging ertoe leidt, dat aan een particulier een door een niet-omgezette richtlijn opgelegde verplichting wordt tegengeworpen of, a fortiori, wanneer zij tot gevolg heeft, dat op grond van de richtlijn en bij ontbreken van een ter uitvoering ervan vastgestelde wet, de strafrechtelijke aansprakelijkheid van degenen die in strijd met haar bepalingen handelen, wordt vastgesteld of verzwaard.

    Top