EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61994CJ0137

Samenvatting van het arrest

Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

++++

1. Sociale politiek ° Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op gebied van sociale zekerheid ° Materiële werkingssfeer van richtlijn 79/7 ° Wettelijke regeling waarbij bepaalde categorieën van personen worden vrijgesteld van betaling van eigen bijdrage in kosten van geneesmiddelen ° Daaronder begrepen

(Richtlijn 79/7 van de Raad, art. 3, lid 1)

2. Sociale politiek ° Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op gebied van sociale zekerheid ° Richtlijn 79/7 ° Afwijking toegestaan ten aanzien van consequenties die voor andere prestaties kunnen voortvloeien uit verschillende pensioenleeftijd ° Strekking ° Beperking tot discriminaties die objectieve en noodzakelijke band hebben met verschil in pensioenleeftijd ° Discriminatie op gebied van vrijstelling van eigen bijdrage ° Daarvan uitgesloten

(Richtlijn 79/7 van de Raad, art. 7, lid 1, sub a)

3. Prejudiciële vragen ° Uitlegging ° Werking in tijd van arresten houdende uitlegging ° Terugwerkende kracht ° Beperking door Hof ° Voorwaarden ° Arrest betreffende uitlegging van richtlijn 79/7 betreffende gelijke behandeling van mannen en vrouwen op gebied van sociale zekerheid ° Voorwaarden niet vervuld ° Belang van financiële gevolgen van arrest voor betrokken Lid-Staat ° Geen beslissend criterium

(EG-Verdrag, art. 177; richtlijn 79/7 van de Raad, art. 4, lid 1, en 7, lid 1, sub a)

Samenvatting

1. Artikel 3, lid 1, van richtlijn 79/7 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, moet aldus worden uitgelegd, dat een regeling waarbij bepaalde categorieën van personen en met name bepaalde bejaarden worden vrijgesteld van betaling van een eigen bijdrage in de kosten van op recept verstrekte geneesmiddelen en apparaten, binnen de werkingssfeer van de richtlijn valt.

Ofschoon deze regeling formeel geen deel uitmaakt van het nationale sociale-zekerheidsstelsel, verzekert zij immers de gerechtigden een bescherming tegen de in genoemde bepaling bedoelde eventualiteit van ziekte.

2. Artikel 7, lid 1, sub a, van richtlijn 79/7 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, staat een Lid-Staat die met toepassing van deze bepaling de pensioenleeftijd voor vrouwen op 60 jaar en voor mannen op 65 jaar heeft vastgesteld, niet toe tevens te bepalen, dat vrouwen vanaf de leeftijd van 60 jaar en mannen pas vanaf de leeftijd van 65 jaar recht hebben op vrijstelling van betaling van de eigen bijdrage.

Deze discriminatie inzake de eigen bijdrage heeft immers geen objectieve en noodzakelijke band met het verschil in pensioenleeftijd. Enerzijds is zij immers niet noodzakelijk voor het financiële evenwicht van het pensioenstelsel, aangezien uitkeringen die in geval van het intreden van bepaalde gebeurtenissen krachtens niet op bijdragen berustende regelingen worden betaald, ongeacht een eventueel recht op ouderdomspensioen op grond van daartoe betaalde bijdragen, geen rechtstreekse invloed op het financiële evenwicht van op bijdragen berustende pensioenstelsels hebben, en lijkt zij evenmin noodzakelijk voor het financiële evenwicht van het sociale-zekerheidsstelsel in zijn geheel. Anderzijds is zij niet noodzakelijk om de samenhang tussen het pensioenstelsel en andere regelingen te verzekeren, omdat de overweging dat ouderen over het algemeen met hogere medische kosten worden geconfronteerd, weliswaar een grond kan opleveren om hen vanaf een bepaalde leeftijd van de eigen bijdrage vrij te stellen, doch nog niet meebrengt, dat dit voordeel moet worden toegekend op de wettelijke pensioenleeftijd die voor mannen en vrouwen verschillend is en niet noodzakelijk samenvalt met de leeftijd waarop zij hun beroepsactiviteit daadwerkelijk beëindigen en dus in inkomen achteruit gaan.

3. De uitlegging die het Hof van Justitie krachtens de hem bij artikel 177 van het Verdrag verleende bevoegdheid geeft aan een voorschrift van gemeenschapsrecht, verklaart en preciseert, zo nodig, de betekenis en strekking van dat voorschrift zoals het sedert het tijdstip van zijn inwerkingtreding moet of had moeten worden verstaan en toegepast. Het aldus uitgelegde voorschrift kan en moet derhalve door de rechter ook worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tot stand gekomen vóór het arrest waarbij op het verzoek om uitlegging is beslist, indien voor het overige is voldaan aan de voorwaarden waaronder een geschil over de toepassing van dat voorschrift voor de bevoegde rechter kan worden gebracht.

Gelet op deze beginselen kan het Hof slechts bij uitzondering, met toepassing van een aan de communautaire rechtsorde inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid, aanleiding vinden om voor iedere belanghebbende beperkingen te stellen aan de mogelijkheid, met een beroep op een door het Hof uitgelegde bepaling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen weer in geding te brengen.

Daartoe bestaat voor het Hof geen aanleiding in het geval van een arrest waarbij wordt vastgesteld, dat de bij artikel 7, lid 1, sub a, van richtlijn 79/7 inzake pensioenleeftijd toegestane afwijking van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, geen verschil in behandeling toestaat van mannen en vrouwen ten aanzien van de leeftijd vanaf welke zij zijn vrijgesteld van de betaling van de eigen bijdrage, omdat er bij de betrokken Lid-Staat nooit een misverstand over heeft bestaan, dat de vrijstelling van de eigen bijdrage binnen de werkingssfeer van de richtlijn viel, ook al achtte de Commissie, na in kennis te zijn gesteld van dat verschil in behandeling, het niet nodig maatregelen te nemen die daaraan een einde zouden maken, en omdat de wegens de schending van het discriminatieverbod voor de Lid-Staat te verwachten financiële gevolgen op zich geen rechtvaardiging zijn voor een beperking van de werking in de tijd van het arrest.

Wanneer de werking in de tijd van een uitleggingsarrest niet is beperkt, kunnen personen die vóór de datum van dat arrest geen rechtsvordering of een daarmee gelijk te stellen vordering hebben ingesteld, zich voor een aanspraak op schadevergoeding met betrekking tot vóór die datum liggende tijdvakken beroepen op de rechtstreekse werking van artikel 4, lid 1, van richtlijn 79/7.

Top