This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61993TJ0587
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)
11 juli 1996
Zaak T-587/93
E. Ortega Urretavizcaya
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen
„Ambtenaren — Tijdelijke functionarissen — Aanbod — Overeenkomst van tijdelijk functionaris — Wijziging van rang en functie — Gewettigd vertrouwen”
Volledige Spaanse tekst II-1027
Betreft:
|
Beroep tot:
|
Beslissing:
Nietigverklaring van het besluit van de Commissie.
Resumé van het arrest
Verzoekster solliciteert naar een post van „assistent bij het onderzoeksbeheer” in het kader van een door verweerster in 1991 georganiseerde selectie van tijdelijke functionarissen met het oog op de vorming van een aanwervingsreserve van technische beambten van de loopbanen C 3/B 5/B 3. Na voor het examen te zijn geslaagd, wordt verzoekster op de reservelijst geplaatst.
Op 11 september 1992 biedt de Commissie haar een ambt van tijdelijk functionaris voor onbepaalde tijd aan, waarbij zij (onder voorbehoud van goedkeuring door het indelingscomité) wordt ingedeeld in categorie B, rang 3, salaristrap 1. Bij brief van 16 september 1992 aanvaardt verzoekster het aanbod van verweerster. Op 16 oktober 1992 treedt zij in dienst. Vanaf die datum betaalt verweerster haar overeenkomstig het aanbod het salaris van een personeelslid van de rang B 3, salaristrap 1.
Bij brief van 19 februari 1993 vraagt verzoekster verweerster onder verwijzing naar het aanbod van 11 september 1992 om een schriftelijke overeenkomst van tijdelijk functionaris. Op 3 maart 1993 zendt verweerster haar een overeenkomst die op twee punten afwijkt van het aanbod van 11 september 1992: in artikel 2 wordt de functie omschreven als adjunct-assistent en artikel 3 voorziet in indeling in categorie B, rang 5, salaristrap 3. Op 10 maart 1993 ondertekent verzoekster de overeenkomst van tijdelijk functionaris zonder voorbehoud te maken. Vanaf maart 1993 betaalt verweerster haar het salaris van een personeelslid van de rang B 5, salaristrap 3. Op 10 juni 1993 dient verzoekster een ldacht is. Deze wordt stilzwijgend afgewezen. Bij brief van 25 april 1994 dient verzoekster haar ontslag in bij verweerster. Op 22 juli 1994 vraagt verzoekster op voorstel van verweerster, dat die brief als nietig en onbestaande wordt beschouwd.
De ontvankelijkheid
Het procesbelang
Daar de in de artikelen 90 en 91 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (Statuut) gestelde voorwaarden voor ontvankelijkheid van openbare orde zijn, dient de gemeenschapsrechter ze ambtshalve te onderzoeken (r.o. 25).
Referentie: Gerecht 6 december 1990, B./Commissie, T-130/89, Jurispr. blz. II-761, r.o. 1; Gerecht 11 mei 1992, Whitehead/Commissie. T-34/91, Jurispr. blz. II-1723. r.o. 18 en 19; Gerecht 16 mei 1994. Stagakis/Parlement, T-37/93. JurAmbt. blz. II-451, r.o. 17
Het is niet mogelijk langs de in het Statuut voorziene rechtswegen op te komen tegen een overeenkomst; alleen bezwarende besluiten van het tot aanstelling bevoegd gezag zijn vatbaar voor beroep. In het onderhavige geval zijn partijen het erover eens, dat verweerster in de omstreden overeenkomst een indelingsbesluit heeft genomen. Een dergelijk besluit kan in beginsel een bezwarend besluit in de zin van artikel 90, lid 2, van het Statuut vormen. Een besluit verliest zijn hoedanigheid van bezwarend besluit niet door het feit dat de bezwaarde ermee heeft ingestemd. De omgekeerde oplossing zou de betrokkene elke mogelijkheid ontnemen op te komen tegen die handeling, zelfs al ware deze onwettig, hetgeen in strijd zou zijn met het door het EG-Verdrag en het Statuut ingestelde stelsel van rechtswegen. Ten slotte kan volgens de rechtspraak worden opgekomen tegen een indelingsbesluit dat vervat ligt in een overeenkomst van tijdelijk functionaris (r.o. 26-29).
Referentie: Hof 9 december 1982, Plug/Commissie, 191/81, Jurispr. blz. 4229, r.o. 15 e.v.; Hof 4 februari 1987, Pressler-Hoeft/Rekenkamer, 302/85, Jurispr. blz. 524, r.o. 4
Het bevel om een nieuw besluit vast te stellen
Volgens vaste rechtspraak is de gemeenschapsrechter in het kader van de op artikel 91 van het Statuut gebaseerde wettigheidscontrole niet bevoegd de administratie bevelen te geven en is de instelling wier handeling nietig is verklaard, krachtens artikel 176 EG-Verdrag gehouden de maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest (r.o. 33).
Referentie: Hof 21 november 1989, Becker en Starquit/Parlement, 41/88 en 178/88, Jurispr. blz. 3807, r.o. 6; Gerecht 9 juni 1994, X/Commissie, T-94/92, JurAmbt. blz. II-481, r.o. 32 en 33; Gerecht 8 juni 1995, P/Commissie, T-583/93, JurAmbt. blz. II-433, r.o. 17 en 18
De overeenstemming tussen de administratieve klacht en het beroep
Het beginsel van overeenstemming tussen de administratieve klacht en het beroep heeft tot doel, het tot aanstelling bevoegd gezag in staat te stellen de door de belanghebbende tegen het omstreden besluit aangevoerde grieven reeds in de precontentieuze procedure met voldoende nauwkeurigheid te kennen teneinde een minnelijke schikking van het geschil mogelijk te maken. Dit beginsel eist op straffe van niet-ontvankelijkheid, dat de in het verzoekschrift geformuleerde bezwaren hetzelfde voorwerp hebben en op dezelfde grond berusten als die welke in de klacht zijn aangevoerd. In het beroep kan de verzoeker die bezwaren evenwel nader uitwerken met middelen en argumenten die niet in de klacht worden genoemd, maar er wel nauw bij aansluiten. In de precontentieuze fase mag de administratie de klachten overigens niet restrictief uitleggen, maar dient zij deze met openheid van geest te onderzoeken (r.o. 37).
Referentie: Hof 14 juli 1988, Aldingeren Virgili/Parlement, 23/87 en 24/87, Jurispr. blz. 4395, r.o. 15; Hof 26 januari 1989, Koutchoumoff/Commissie, 224/87, Jurispr. blz. 99, r.o. 10; Gerecht 7 februari 1991, Ferreira de Freitas/Commissie, T-2/90, Jurispr. blz. II-103, r.o. 41; Gerecht 20 maart 1991, Pérez-Minguez Casariego/Commissie, T-l/90, Jurispr. blz. II-143, r.o. 47; Gerecht 7 mei 1991, Jongen/Commissie, T-18/90, Jurispr. blz. II-187, r.o. 22; Gerecht 3 maart 1993, Booss en Fischer/Commissie, T-58/91, Jurispr. blz. II-147, r.o. 83; Gerecht 8 juni 1995, Allo/Commissie, T-496/93, JurAmbt. blz. II-405, r.o. 26 en 27
Het op schending van het beginsel van overeenstemming tussen de administratieve klacht en het beroep gebaseerde middel van niet-ontvankelijkheid wordt door het Gerecht afgewezen (r.o. 42).
De vordering tot nietigverklaring
Het middel inzake schending van het vertrouwensbeginsel
Iedere particulier die in de situatie verkeert dat de gemeenschapsadministratie bij hem gegronde verwachtingen heeft gewekt, kan zich op het vertrouwensbeginsel beroepen; hij kan dit beginsel evenwel slechts inroepen wanneer hij van de administratie precieze toezeggingen heeft gekregen die rekening houden met de statutaire bepalingen (r.o. 57).
Referentie: Hof 19 mei 1983, Mavridis/Parlement, 289/81, Jurispr. blz. 1731, r.o. 21; Hof 6 februari 1986, Vlachou/Rekenkamer, 162/84, Jurispr. blz. 481, r.o. 6; Gerecht 27 maart 1990, Chomel/Commissie, T-123/89, Jurispr. blz. II-131, r.o. 25 en 26; Gerecht 30 juni 1993, Devillez e.a./Parlement, T-46/90, Jurispr. blz. II-699, r.o. 38; Gerecht 9 februari 1994, Latham/Commissie, T-3/92, JurAmbt. blz. II-83. r.o. 58; Gerecht 14 juli 1994, Grynberg en Hall/Commissie, T-534/93, JurAmbt. blz. II-595, r.o. 53; Gerecht 30 november 1994, Domonvillede la Cour/Commissie, T-498/93, JurAmbt. blz. II-813, r.o. 46
Volgens het Gerecht kan het omstreden aanbod worden gelijkgesteld met een precieze toezegging en kon het bij verzoekster gegronde verwachtingen wekken in de zin van de aangehaalde rechtspraak (r.o. 65).
Met betrekking tot de vraag, of het aanbod zich verdroeg met de statutaire bepalingen, merkt het Gerecht op, dat volgens de aankondiging van selectie het vergelijkend onderzoek zou worden georganiseerd met het oog op de vorming van een aanwervingsreserve van technische beambten van de loopbanen C 3, B 5 en B 3, en dat verweerster niet heeft betwist dat verzoekster qua opleiding, ervaring en anciënniteit voldeed aan alle voorwaarden om in de rang B 3 te worden aangeworven (r.o. 66).
Bovendien vervult verzoekster een administratief ambt, hetgeen verweerster overigens heeft bevestigd. Dienaangaande merkt het Gerecht op, dat het aanbod betrekking had op een functie van assistent en de overeenkomst van tijdelijk functionaris op een functie van adjunct-assistent. Deze functies vallen evenwel onder het administratieve kader van bijlage I A bij het Statuut. Daarbij komt, dat het ging om een overeenkomst voor onbepaalde tijd, gesloten op basis van artikel 2, sub d, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (Regeling andere personeelsleden), terwijl volgens artikel 8, vierde alinea, tweede streepje, van de Regeling andere personeelsleden enkel voor tijdelijke functionarissen belast met een administratieve functie in dit soort overeenkomsten is voorzien. Anders dan verweerster stelt, diende derhalve niet bijlage I B, betreffende de wetenschappelijke en technische groepen, in aanmerking te worden genomen om uit te maken of het in het onderhavige geval wettelijk mogelijk was te voorzien in een ambt van de loopbaan B 3, maar bijlage I A bij het Statuut, betreffende het administratieve kader. Laatstgenoemde bijlage voorziet evenwel uitdrukkelijk in die mogelijkheid (r.o. 67).
Met betrekking tot het door verweerster voor het eerst ter terechtzitting aangevoerde argument, dat aan verzoekster geen ambt van de rang B 3 kon worden toegewezen omdat daarvoor geen begrotingskredieten aanwezig waren, is het Gerecht van oordeel, dat dit argument te laat is aangevoerd omdat het niet steunt op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken, zodat het een nieuw middel in de zin van artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering is. Bovendien heeft verweerster geen enkel bewijs aangedragen voor dit argument (r.o. 69 en 70).
De vordering tot schadevergoeding
De Gemeenschap kan slechts aansprakelijk worden gesteld als tegelijkertijd is voldaan aan de navolgende voorwaarden, namelijk dat het aan de betrokken instelling verweten gedrag onwettig is, dat er werkelijk schade is geleden, en dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen het gedrag en de gestelde schade. In het onderhavige geval vormt nietigverklaring van de bestreden handeling een passend herstel voor de morele schade die verzoekster heeft geleden (r.o. 77 en 78).
Referentie: Gerecht 9 februari 1994, Latham/Commissie, T-82/91, JurAmbt. blz. II-61, r.o. 72; Gerecht 11 oktober 1995, Baltsavias/Commissie, T-39/93 en T-553/93, JurAmbt. blz. II-695, r.o. 80
De materiële schade die verzoekster heeft geleden doordat haar gewettigd vertrouwen is geschonden, komt overeen met het verschil tussen, enerzijds, de nettobezoldiging die zij zou hebben ontvangen indien zij vanaf 1 maart 1993 ware ingedeeld in de rang B 3, met een salaristrap vastgesteld volgens het besluit van de Commissie van 1 september 1983 inzake de criteria voor de indeling in rang en salaristrap bij aanwerving, vermenigvuldigd met het aantal maanden tussen de vaststelling van het omstreden besluit en de uitspraak van het onderhevige arrest, rekening houdend met de salaristrapverhogingen die zij automatisch zou hebben gekregen, en anderzijds, de bezoldiging die zij in feite heeft ontvangen. Dit bedrag moet worden vermeerderd met rente op de voet van 8 % per jaar vanaf de dag waarop verzoekster het onderhavige beroep heeft ingesteld (r.o. 79).
Dictum:
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover het ertoe strekt dat het Gerecht verweerster gelast een nieuw besluit vast te stellen. |
2) |
Het door verweerster in de aanstellingsovereenkomst genomen indelingsbesluit wordt nietig verklaard. |
3) |
Het als schadevergoeding aan verzoekster te betalen bedrag is gelijk aan het verschil tussen, enerzijds, de nettobezoldiging die zij zou hebben ontvangen indien zij vanaf 1 maart 1993 ware ingedeeld in de rang B 3, met een salaristrap vastgesteld volgens het besluit inzake de rang in de administratie, vermenigvuldigd met het aantal maanden tussen de vaststelling van het omstreden besluit en de uitspraak van het onderhavige arrest, rekening houdend met de salaristrapverhogingen die zij automatisch zou hebben gekregen, en anderzijds, de bezoldiging die zij in feite heeft ontvangen. |
4) |
Het hierboven sub 3 bedoelde bedrag wordt vermeerderd met rente op de voet van 8 % per jaar vanaf 23 december 1993 tot op de datum van betaling. |
5) |
De vordering tot vergoeding van de morele schade wordt afgewezen. |