This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61993CJ0316
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
++++
1. Prejudiciële vragen - Bevoegdheid van Hof - Vraag die geen volledige uiteenzetting van juridische en feitelijke context bevat, maar specifieke technische punten betreft - Hof voldoende voorgelicht om nuttige uitlegging te kunnen geven - Vraag waarop antwoord kan worden gegeven
(EEG-Verdrag, art. 177)
2. Harmonisatie van wetgevingen - Verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen - Richtlijn 84/5 - Toepassing ratione temporis - Mogelijkheid voor particulieren zich op richtlijn te beroepen voor verstrijken van daarin gestelde termijn voor inwerkingtreding nationale uitvoeringsbepalingen - Uitsluiting
(Richtlijn 84/5, art. 5, lid 2)
1. Wegens het vereiste om tot een voor de nationale rechter nuttige uitlegging van het gemeenschapsrecht te komen, is het noodzakelijk dat deze rechter een omschrijving geeft van het feitelijk en juridisch kader waarin de gestelde vragen moeten worden geplaatst, of althans de feiten uiteenzet waarop die vragen zijn gebaseerd. Dit vereiste is evenwel minder absoluut wanneer de vragen betrekking hebben op specifieke technische punten, en het Hof ook dan een nuttig antwoord kan geven wanneer de nationale rechter de juridische en feitelijke context niet in bijzonderheden heeft uiteengezet.
Over een prejudiciële vraag dient uitspraak te worden gedaan wanneer het Hof door het door de nationale rechter overgelegde dossier en de door partijen in het hoofdgeding ingediende schriftelijke opmerkingen voldoende is voorgelicht en bijgevolg in staat is, de regels van gemeenschapsrecht uit te leggen in het licht van de situatie die in het hoofdgeding aan de orde is.
2. Uit de duidelijke bewoordingen van artikel 5 van richtlijn 84/5, inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, volgt, dat de Lid-Staten weliswaar uiterlijk op 31 december 1987 hun nationale bepalingen dienden te wijzigen, doch deze slechts dienden toe te passen voor de dekking van verzekerde gebeurtenissen die vanaf 31 december 1988 plaatsvonden.
Nu particulieren zich voor de nationale rechter eerst dan op een richtlijn kunnen beroepen, wanneer de termijn voor inwerkingtreding van de nationale omzettingsbepalingen is verstreken, konden de bepalingen van voormelde richtlijn vóór de in artikel 5, lid 2, ervan vastgestelde datum van 31 december 1988 voor de particulieren geen rechten doen ontstaan die de nationale rechterlijke instanties moesten beschermen.