This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61992CJ0332
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
++++
1. Prejudiciële vragen - Voorlegging aan Hof - Noodzaak partijen vooraf te horen - Beoordeling door nationale rechter - Overeenstemming van verwijzingsbeschikking met nationale regels van procesrecht en inzake rechterlijke organisatie - Verificatie niet aan Hof
(EEG-Verdrag, art. 177)
2. Prejudiciële vragen - Voorlegging aan Hof - Uitleggingsvraag reeds in soortgelijke zaak beantwoord - Toelaatbaarheid van nieuw verzoek
(EEG-Verdrag, art. 177)
3. Prejudiciële vragen - Bevoegdheid van Hof - Grenzen - Kennelijk irrelevante vraag
(EEG-Verdrag, art. 177)
4. Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Discriminatie tussen producenten of verbruikers - Binnenlandse heffing op nationale produkten ten behoeve van fonds tot steunverlening aan nationale produkten - Niet-terugbetaling ingeval van uitvoer - Geen discriminatie
(EEG-Verdrag, art. 40, lid 3, tweede alinea)
5. Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Rijst - Restituties bij uitvoer - Binnenlandse heffing op nationale rijst ten behoeve van fonds tot steunverlening aan nationale rijstproduktie - Geen terugbetaling ingeval van uitvoer - Toelaatbaarheid
(Verordening nr. 1418/76 van de Raad, art. 17, lid 2)
1. In het kader van de procedure van artikel 177 van het Verdrag kan het stellig in het belang van een goede rechtsbedeling blijken te zijn, dat een prejudiciële vraag eerst wordt gesteld na een procedure op tegenspraak, doch dit vereiste behoort niet tot de voorwaarden waaronder die procedure kan worden ingeleid. Het staat derhalve bij uitsluiting aan de verwijzende rechter om te beoordelen, of de verweerder moet worden gehoord alvorens tot verwijzing wordt overgegaan.
Gezien de taakverdeling tussen het Hof en de nationale rechter staat het het Hof evenmin vrij, na te gaan of de beschikking waarbij het is aangezocht, is gegeven met inachtneming van de regels van nationaal recht betreffende de rechterlijke organisatie en de procesvoering.
2. De nationale rechter blijft aan artikel 177 EEG-Verdrag de bevoegdheid ontlenen om, indien hij zulks dienstig acht, vragen van uitlegging opnieuw aan het Hof voor te leggen, ook al zijn deze vragen reeds in een prejudiciële beslissing in een soortgelijke zaak beantwoord.
3. In het kader van de procedure van artikel 177 van het Verdrag is het uitsluitend een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing om, gelet op de bijzonderheden van elk geval, te oordelen over de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis alsmede over de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt. Een verzoek van een nationale rechter kan slechts worden afgewezen, wanneer duidelijk blijkt, dat de door die rechter gestelde vraag over de uitlegging van het gemeenschapsrecht of de geldigheid van een communautair voorschrift geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding.
4. Artikel 40, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat de niet-terugbetaling van een binnenlandse heffing die uitsluitend nationale produkten treft bij de aankoop of verwerking daarvan en die bestemd is om een fonds tot steunverlening aan de nationale produktie aan middelen te helpen, bij uitvoer van die produkten niet leidt tot discriminatie van de ondernemers die de last ervan dragen, voor zover dezen, anders dan ondernemers die zich op een andere markt bevoorraden, gebruik kunnen maken van de diensten waarvoor de betrokken heffing de tegenprestatie vormt.
5. Artikel 17, lid 2, van verordening nr. 1418/76 houdende een gemeenschappelijke ordening van de rijstmarkt, dat betrekking heeft op de restituties bij uitvoer, moet aldus worden uitgelegd, dat het er niet aan in de weg staat dat een binnenlandse heffing die alleen nationale rijst treft bij de aankoop of verwerking daarvan en die bestemd is om een fonds tot steunverlening aan de nationale rijstproduktie aan middelen te helpen, aan de exporteur van de betrokken rijst niet wordt terugbetaald, voor zover deze heffing, die geen verband houdt met de restituties bij uitvoer noch met het bedrag ervan, geen rechtstreekse invloed op de werking van de in voormelde verordening voorziene mechanismen heeft en derhalve geen middel tot verlaging van het bedrag van die restituties blijkt te zijn.