EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61992CJ0002

Samenvatting van het arrest

Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

++++

1. Gemeenschapsrecht - Beginselen - Grondrechten - Eerbiediging door Lid-Staten bij uitvoering van gemeenschapsregelingen

2. Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Melk en zuivelprodukten - Extra heffing op melk - Toekenning van referentiehoeveelheden die van heffing zijn vrijgesteld - Overdracht aan verpachter, aan einde van pacht, van aan pachter toegekende referentiehoeveelheid - Aan Lid-Staten opgelegde verplichting om regeling in te voeren op grond waarvan verpachter vertrekkende pachter vergoeding moet betalen - Geen - Door gemeenschapsrecht rechtstreeks toegekend recht op dergelijke vergoeding - Geen - Recht van eigendom - Non-discriminatiebeginsel - Verbod van ongerechtvaardigde verrijking - Schending - Geen

(EEG-Verdrag, art. 40, lid 3; verordeningen nrs. 856/84 en 857/84 van de Raad; verordening nr. 1371/84 van de Commissie)

Samenvatting

1. De eisen van bescherming van de fundamentele rechten binden de Lid-Staten ook bij de uitvoering van gemeenschapsregelingen en de Lid-Staten zijn bijgevolg gehouden, deze regelingen zo veel mogelijk in overeenstemming met bedoelde eisen toe te passen.

Het Hof moet, ingeval het om een prejudiciële beslissing wordt verzocht, alle uitleggingsgegevens verschaffen die de nationale rechter nodig heeft om de verenigbaarheid te kunnen beoordelen van een nationale regeling die binnen het toepassingsgebied van het gemeenschapsrecht komt, met de fundamentele rechten waarvan het Hof de eerbiediging verzekert.

2. De gemeenschapsregeling inzake de extra heffing op melk, ingesteld bij de verordeningen nrs. 856/84, 857/84 en 1371/84, legt een Lid-Staat niet de verplichting op, een regeling in te voeren op grond waarvan de verpachter de vertrekkende pachter een vergoeding moet betalen voor de bij de beëindiging van de pachtovereenkomst aan hem overgedragen referentiehoeveelheid, en kent de pachter evenmin rechtstreeks een recht op een dergelijke vergoeding toe.

Een dergelijke verplichting of een dergelijk recht kan evenmin worden afgeleid uit de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht.

In de eerste plaats immers omvat het in de communautaire gewaarborgde recht van eigendom niet het recht, een voordeel als de in het kader van een gemeenschappelijke marktordening toegekende referentiehoeveelheden te verhandelen, welk voordeel noch uit het eigendom noch uit de beroepsactiviteit van de betrokkene voortvloeit.

In de tweede plaats betekent het feit dat andere pachters, als gevolg van een wijziging van de nationale wettelijke regeling, later wel aanspraak konden maken op een dergelijke vergoeding, niet, dat met vrucht een beroep kan worden gedaan op het beginsel van gelijke behandeling. Dit beginsel, waarvan artikel 40, lid 3, van het Verdrag een bijzondere uitdrukking vormt, kan immers niet met terugwerkende kracht de betrekkingen tussen de partijen bij de pachtovereenkomst ten nadele van de verpachter wijzigen, door deze te verplichten de vertrekkende pachter schadeloos te stellen, hetzij in het kader van nationale bepalingen die de betrokken Lid-Staat zou moeten vaststellen, hetzij bij wege van rechtstreekse werking.

Daar de rechtsbetrekkingen tussen pachter en verpachter, in het bijzonder aan het einde van de pacht, bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht worden beheerst door het recht van de betrokken Lid-Staat, vallen ten slotte de gevolgen van een eventuele ongerechtvaardigde verrijking van de verpachter aan het einde van de pacht buiten de sfeer van het gemeenschapsrecht.

Top