EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2004/300/64

Zaak C-432/04: Beroep, op 7 oktober 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Edith Cresson

PB C 300 van 4.12.2004, p. 34–34 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

4.12.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 300/34


Beroep, op 7 oktober 2004 ingesteld door Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Edith Cresson

(Zaak C-432/04)

(2004/C 300/64)

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 7 oktober 2004 beroep ingesteld tegen Edith Cresson door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H. P. Hartvig en J. Currall als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen concludeert dat het den Hove behage:

1.

vast te stellen dat Edith Cresson niet heeft voldaan aan de verplichtingen die krachtens artikel 213 EG-Verdrag op haar rustten;

2.

bijgevolg de pensioenrechten en/of alle overige met deze rechten verband houdende of daarvoor in de plaats komende voordelen, welke aan mevrouw Cresson verschuldigd zijn, geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren, waarbij de Commissie het aan de wijsheid van het Hof overlaat de tijdspanne en de omvang van dit verval te bepalen;

3.

Mevrouw Cresson te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tijdens haar mandaat als commissaris heeft mevrouw Cresson twee persoonlijke vrienden begunstigd in strijd met het algemeen belang en met de verplichtingen die krachtens artikel 213 EG-Verdrag op haar rustten. Een van hen is op initiatief van mevrouw Cresson in dienst genomen hoewel zijn profiel niet beantwoordde aan de verschillende functies waarvoor hij werd aangeworven. Vervolgens heeft mevrouw Cresson hem herhaaldelijk geprotegeerd ofschoon zijn prestaties kwalitatief en kwantitatief kennelijk onvoldoende waren en de nodige relevantie misten. Daarnaast zijn, wederom op initiatief van mevrouw Cresson, aan een andere van haar vrienden contracten aangeboden zonder dat daar een verzoek of een behoefte van de kant van de diensten tegenover stond. Het gedrag van mevrouw Cresson werd niet voorgeschreven door het belang van de instelling maar werd hoofdzakelijk ingegeven door het verlangen deze twee personen een gunst te verlenen. In elk geval heeft mevrouw Cresson zich op geen enkel moment vergewist van de rechtmatigheid van de uitgevoerde besluiten of procedures, hetgeen diende te gebeuren in geval van personen met wie zij vriendschappelijke relaties onderhield. Deze praktijken lijken derhalve een daad van favoritisme of toch in ieder geval een duidelijke nalatigheid in te houden.


Top