Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004R0850R(01)

Rectificatie van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (PB L 158 van 30.4.2004)

PB L 229 van 29.6.2004, p. 5–22 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2004/850/corrigendum/2004-06-29/oj

29.6.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 229/5


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG

( Publicatieblad van de Europese Unie L 158 van 30 april 2004 )

Verordening (EG) nr. 850/2004 wordt als volgt gelezen:

VERORDENING (EG) Nr. 850/2004 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 29 april 2004

betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Deze verordening heeft hoofdzakelijk betrekking op de bescherming van het milieu en van de gezondheid van de mens. Artikel 175, lid 1, van het Verdrag is derhalve de rechtsgrond.

(2)

De Gemeenschap maakt zich ernstig zorgen over het voortdurende vrijkomen van persistente organische verontreinigende stoffen in het milieu. Deze chemische stoffen verplaatsen zich over internationale grenzen heen naar gebieden die ver van de bron liggen, blijven in het milieu aanwezig, bioaccumuleren via de voedselketen en leveren risico's op voor de gezondheid van de mens en het milieu. Er moeten derhalve verdergaande maatregelen worden genomen om de gezondheid van de mens en het milieu tegen deze verontreinigende stoffen te beschermen.

(3)

Gelet op haar verantwoordelijkheid voor de bescherming van het milieu heeft de Gemeenschap op 24 juni 1998 het Protocol inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, hierna „het protocol” genoemd, getekend en op 22 mei 2001 het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen, hierna „het verdrag” genoemd.

(4)

Hoewel er communautaire wetgeving inzake persistente organische verontreinigende stoffen is ingevoerd, zijn de belangrijkste tekortkomingen ervan dat er geen of onvolledige wettelijke voorschriften bestaan om de productie en het gebruik van enige momenteel op de lijst opgenomen chemische stof te verbieden, te beperken of te elimineren, noch enig kader om de productie en het gebruik van nieuwe stoffen die kenmerken van persistente organische verontreinigende stoffen vertonen, te verbieden. Er zijn op communautair niveau geen doelen gesteld voor beperking van de emissie en de huidige inventarisaties van vrijgekomen stoffen betreffen niet alle bronnen van persistente organische verontreinigende stoffen.

(5)

Teneinde een samenhangende en effectieve tenuitvoerlegging van de verplichtingen van de Gemeenschap uit hoofde van het protocol en het verdrag te waarborgen dient een gemeenschappelijk rechtskader te worden vastgesteld, waarbinnen maatregelen kunnen worden genomen die bedoeld zijn om met name een eind te maken aan de productie, het op de markt brengen en het gebruik van opzettelijk voortgebrachte persistente organische verontreinigende stoffen. Bovendien moet in het kader van de toe te passen communautaire beoordelings- en vergunningsregelingen rekening worden gehouden met de kenmerken van persistente organische verontreinigende stoffen.

(6)

Er moet worden gezorgd voor coördinatie en samenhang bij de communautaire tenuitvoerlegging van de bepalingen van de verdragen van Rotterdam (3), Stockholm en Bazel (4) en de ontwikkeling van de SAICM (Strategic Approach to International Chemicals Management, strategische aanpak van het internationale beheer van chemicaliën) in het kader van de Verenigde Naties.

(7)

Overwegende dat de bepalingen van deze verordening worden ondersteund door het voorzorgbeginsel zoals vastgelegd in het Verdrag, indachtig beginsel 15 van de Verklaring van Rio over milieu en ontwikkeling en gelet op de doelstelling om, waar mogelijk, een eind te maken de vrijkoming van persistente organische verontreinigende stoffen in het milieu, dienen bovendien in bepaalde gevallen strengere regulerende maatregelen te worden vastgesteld dan krachtens het protocol en het verdrag vereist zijn.

(8)

In de toekomst zou de voorgestelde REACH-verordening een passend instrument kunnen zijn voor de uitvoering van de nodige regulerende maatregelen voor de productie, het op de markt brengen en het gebruik van de opgenomen stoffen, alsook voor de regulerende maatregelen voor bestaande en nieuwe chemische stoffen en pesticiden die kenmerken van persistente organische verontreinigende stoffen vertonen. Ongeacht de toekomstige REACH-verordening en omdat het belangrijk is deze regulerende maatregelen zo spoedig mogelijk toe te passen op de vermelde stoffen van het verdrag en het protocol, dienen deze maatregelen echter nu door middel van de onderhavige verordening te worden ingevoerd.

(9)

In de Gemeenschap is het op de markt brengen en het gebruik van de meeste in het protocol of het verdrag opgenomen persistente organische verontreinigende stoffen al beëindigd krachtens de verbodsbepalingen in Richtlijn 79/117/EEG van de Raad van 21 december 1978 houdende verbod van het op de markt brengen en het gebruik van bestrijdingsmiddelen bevattende bepaalde actieve stoffen (5) en in Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (6). Teneinde aan de verplichtingen van de Gemeenschap uit hoofde van het protocol en het verdrag te voldoen en het vrijkomen van persistente organische verontreinigende stoffen tot een minimum te beperken is het echter nodig en dienstig ook de productie van deze stoffen te verbieden en vrijstellingen tot een minimum te beperken, zodat vrijstellingen alleen mogelijk zijn wanneer een stof een essentiële functie heeft in een specifieke toepassing.

(10)

Verordening (EG) nr. 304/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen is van toepassing op de uitvoer van onder het verdrag vallende stoffen en op de uitvoer van lindaan (7).

(11)

De productie en het gebruik van hexachloorcyclohexaan (HCH), met inbegrip van lindaan, vallen onder de beperkingen krachtens het protocol maar zijn niet volledig verboden. Deze stof wordt in sommige lidstaten nog gebruikt en het is derhalve niet mogelijk alle bestaande toepassingen onmiddellijk te verbieden. Met het oog op de schadelijke eigenschappen van HCH en de mogelijke risico's bij het vrijkomen daarvan in het milieu dienen de productie en de toepassingen van deze stof echter tot een minimum te worden beperkt en uiteindelijk uiterlijk eind 2007 te zijn gestaakt.

(12)

Verouderde of onzorgvuldig beheerde voorraden persistente organische verontreinigende stoffen kunnen ernstige gevaren voor het milieu en de gezondheid van de mens opleveren, bijvoorbeeld door verontreiniging van de bodem en het grondwater. Daarom dienen bepalingen te worden vastgesteld die verder gaan dan de in het verdrag vastgestelde bepalingen. Voorraden van verboden stoffen dienen als afval te worden behandeld, terwijl voorraden van stoffen waarvan de productie of het gebruik nog wordt toegelaten, bij de instanties dienen te worden aangemeld en onder afdoende toezicht dienen te staan. Met name aanwezige voorraden van verboden persistente organische verontreinigende stoffen of voorraden die dergelijke stoffen bevatten, dienen zo spoedig mogelijk als afval te worden behandeld. Indien in de toekomst andere stoffen worden verboden, dienen voorraden daarvan eveneens onmiddellijk te worden vernietigd en mogen geen voorraden daarvan worden opgebouwd. Met het oog op de specifieke problemen in bepaalde nieuwe lidstaten dient er met behulp van de bestaande communautaire instrumenten, zoals de structuurfondsen en het Cohesiefonds, toereikende financiële en technische bijstand te worden verleend.

(13)

Overeenkomstig de Mededeling van de Commissie over een communautaire strategie inzake dioxinen, furanen en polychloor-bifenylen (PCB's) (8), het protocol en het verdrag dient de vrijkoming van persistente organische verontreinigende stoffen die als onopzettelijk bijproduct van industriële processen ontstaan zo spoedig mogelijk te worden vastgesteld en beperkt met als uiteindelijk doel beëindiging daarvan, waar dit mogelijk is. Er dienen zo spoedig mogelijk afdoende nationale actieplannen te worden opgesteld en uitgevoerd voor alle bronnen en maatregelen, ook degene waarvoor al bepalingen in de bestaande communautaire wetgeving zijn opgenomen, om de vrijkoming continu en op een kosteneffectieve manier terug te dringen. Hiertoe dienen in het kader van het verdrag toereikende instrumenten te worden ontwikkeld.

(14)

Overeenkomstig die mededeling dienen er toereikende programma's en mechanismen te worden vastgesteld om adequate toezichtgegevens over de aanwezigheid van dioxinen, furanen en PCB's in het milieu te verkrijgen. Het is evenwel noodzakelijk dat ervoor wordt gezorgd dat toereikende instrumenten beschikbaar zijn en onder economisch en technisch haalbare voorwaarden kunnen worden gebruikt.

(15)

Krachtens het verdrag dienen de persistente organische verontreinigende stoffen in afval te worden vernietigd of onomkeerbaar te worden omgezet in stoffen die geen vergelijkbare kenmerken vertonen, tenzij andere bewerkingen om milieuredenen de voorkeur verdienen. Daar de huidige communautaire afvalwetgeving geen specifieke voorschriften aangaande deze stoffen bevat, dienen deze in de onderhavige verordening te worden vastgesteld. Om een hoog beschermingsniveau te waarborgen, dienen er vóór 31 december 2005 gemeenschappelijke grenswaarden te worden vastgesteld voor de concentratie van deze stoffen in afval.

(16)

Erkend wordt dat het van belang is om geheel of gedeeltelijk uit persistente organische verontreinigende stoffen bestaand of daarmee verontreinigd afval aan de bron te identificeren en te scheiden, teneinde verspreiding van deze stoffen in ander afval te minimaliseren. In richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijk afval (9) zijn communautaire voorschriften voor het beheer van gevaarlijk afval vastgelegd die de lidstaten ertoe verplichten de nodige maatregelen te nemen om te eisen dat bedrijven en ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen verwijderen, nuttig toepassen, inzamelen of vervoeren, de verschillende categorieën gevaarlijke afvalstoffen van elkaar gescheiden houden en gevaarlijke afvalstoffen gescheiden houden van niet-gevaarlijke afvalstoffen.

(17)

In het verdrag wordt bepaald dat elke partij een plan voor de uitvoering van haar verplichtingen uit hoofde van het verdrag dient op te stellen. De lidstaten dienen het publiek de gelegenheid te bieden deel te nemen aan het opstellen van hun uitvoeringsplannen. Aangezien de bevoegdheid dienaangaande door de Gemeenschap en de lidstaten wordt gedeeld, dienen zowel op nationaal als op communautair niveau uitvoeringsplannen te worden opgesteld. Samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de Commissie en de instanties van de lidstaten dienen te worden bevorderd.

(18)

Overeenkomstig het verdrag en het protocol dient informatie over persistente organische verontreinigende stoffen aan de andere partijen te worden verstrekt. Ook de informatie-uitwisseling met derde landen die geen partij bij deze overeenkomsten zijn, dient te worden bevorderd.

(19)

Vaak is het publiek zich niet bewust van het gevaar dat persistente organische verontreinigende stoffen inhouden voor de gezondheid van deze en komende generaties en voor het milieu, met name in ontwikkelingslanden, en voorlichting op grote schaal is dan ook nodig om de voorzichtigheid te vergroten en steun te winnen voor beperkingen en verboden. In overeenstemming met het verdrag dienen bewustmakingsprogramma's over persistente organische verontreinigende stoffen voor het publiek, met name voor de meest kwetsbare groepen, alsmede scholing voor arbeiders, wetenschappers, onderwijzend, technisch en leidinggevend personeel waar mogelijk te worden bevorderd en vergemakkelijkt.

(20)

Op verzoek en binnen de grenzen van de beschikbare middelen dienen de Commissie en de lidstaten samen te werken bij het verlenen van passende en tijdige technische bijstand die specifiek toegesneden is op versterking van het vermogen van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie om het verdrag ten uitvoer te leggen. Onder technische bijstand valt ook het ontwikkelen en ten uitvoer leggen van geschikte alternatieve producten, methodes en strategieën, onder andere voor het gebruik van DDT bij de beheersing van ziektedragers, hetgeen krachtens het verdrag alleen mogelijk is in overeenstemming met de aanbevelingen en richtsnoeren van de Wereldgezondheidsorganisatie en wanneer ter plaatse veilige, effectieve en betaalbare alternatieven voor het land in kwestie niet beschikbaar zijn.

(21)

De effectiviteit van de maatregelen om de vrijkoming van persistente organische verontreinigende stoffen terug te dringen, dient periodiek te worden geëvalueerd. Daartoe dienen de lidstaten de Commissie periodiek verslag uit te brengen, met name over de inventarisaties van de vrijgekomen stoffen, de aangemelde voorraden en de productie en het op de markt brengen van de aan beperkingen onderworpen stoffen. De Commissie ontwikkelt in samenwerking met de lidstaten een gemeenschappelijke vorm voor deze verslagen van de lidstaten.

(22)

In het verdrag en het protocol wordt bepaald dat de partijen andere stoffen voor internationale maatregelen kunnen voorstellen en derhalve kunnen aanvullende stoffen in de overeenkomsten worden opgenomen, in welk geval deze verordening dienovereenkomstig dient te worden gewijzigd. Bovendien dient het mogelijk te zijn de bestaande vermeldingen in de bijlagen bij deze verordening te wijzigen, onder meer teneinde deze aan de vooruitgang van wetenschap en techniek aan te passen.

(23)

Wanneer de bijlagen bij deze verordening worden gewijzigd in verband met de opneming van enige andere met opzet geproduceerde persistente organische verontreinigende stof in het protocol of in het verdrag, dient deze stof uitsluitend in uitzonderingsgevallen en op basis van een passende rechtvaardiging te worden opgenomen in bijlage II in plaats van bijlage I.

(24)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (10).

(25)

Teneinde te zorgen voor transparantie, onpartijdigheid en consistentie op het niveau van de handhavingsactiviteiten dienen de lidstaten voorschriften voor sancties bij het overtreden van de bepalingen van deze verordening vast te stellen en ervoor te zorgen dat deze in acht worden genomen. Deze sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn, daar niet-naleving van de verordening kan leiden tot schade aan de gezondheid en het milieu. Informatie over overtredingen van de bepalingen van deze verordening dient door de lidstaten, waar zulks passend is, openbaar te worden gemaakt.

(26)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens tegen persistente organische verontreinigende stoffen, wegens de grensoverschrijdende effecten van deze verontreinigende stoffen niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(27)

In het licht van het voorgaande dient Richtlijn 79/117/EEG te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel en werkingssfeer

1.   In het bijzonder rekening houdend met het voorzorgbeginsel heeft deze verordening tot doel de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen persistente organische verontreinigende stoffen door middel van het verbieden, zo spoedig mogelijk geleidelijk afschaffen of beperken van de productie, het op de markt brengen en het gebruik van stoffen die vallen onder het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen, hierna „het verdrag” genoemd, of het Protocol van 1998 inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, hierna „het protocol” genoemd, en door middel van het reduceren met het oog op het waar mogelijk zo spoedig mogelijk beëindigen van vrijkomingen van dergelijke stoffen, en door middel van het vaststellen van bepalingen betreffende afval dat geheel of gedeeltelijk uit deze stoffen bestaat of daarmee verontreinigd is.

2.   De artikelen 3 en 4 zijn niet van toepassing op afval dat uit een in bijlage I of bijlage II opgenomen stof bestaat, deze stof bevat of daarmee verontreinigd is.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„op de markt brengen”: het leveren of ter beschikking stellen aan derden, al dan niet tegen betaling. Ook invoer in het douanegebied van de Gemeenschap wordt beschouwd als op de markt brengen;

b)

„artikel”: een voorwerp dat bestaat uit een of meer stoffen en/of een of meer preparaten en waaraan tijdens de productie een specifieke vorm, een specifiek oppervlak of een specifieke uitvoering wordt gegeven waardoor de functie bij het eindgebruik in hogere mate wordt bepaald dan door de chemische samenstelling;

c)

„stof”: als gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 67/548/EEG (11);

d)

„preparaat”: als gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 67/548/EEG;

e)

„afvalstof”: als gedefinieerd in artikel 1, a), van Richtlijn 75/442/EEG (12);

f)

„verwijdering”: als gedefinieerd in artikel 1, e), van Richtlijn 75/442/EEG;

g)

„nuttige toepassing”: als gedefinieerd in artikel 1, f), van Richtlijn 75/442/EEG.

Artikel 3

Regulering van de productie, het op de markt brengen en het gebruik

1.   De productie, het op de markt brengen en het gebruik van in bijlage I opgenomen stoffen als zodanig, in preparaten of als bestanddeel van artikelen worden verboden.

2.   De productie, het op de markt brengen en het gebruik van in bijlage II opgenomen stoffen als zodanig, in preparaten of als bestanddeel van artikelen worden overeenkomstig de in die bijlage vermelde voorwaarden beperkt.

3.   De lidstaten en de Commissie houden, binnen de beoordelings- en vergunningsregelingen voor bestaande en nieuwe chemische stoffen en bestrijdingsmiddelen krachtens de van toepassing zijnde communautaire wetgeving, rekening met de criteria in punt 1 van bijlage D van het verdrag en nemen passende maatregelen om controle uit te oefenen op bestaande chemische stoffen en bestrijdingsmiddelen en om de productie, het op de markt brengen en het gebruik van nieuwe chemische stoffen en bestrijdingsmiddelen die kenmerken vertonen van persistente organische verontreinigende stoffen, te voorkomen.

Artikel 4

Vrijstelling van regulerende maatregelen

1.   Artikel 3 is niet van toepassing op:

a)

een stof die voor laboratoriumonderzoek of als referentiestandaard wordt gebruikt;

b)

een stof die als onopzettelijke sporenverontreiniging in stoffen, preparaten of artikelen voorkomt.

2.   Artikel 3 is niet eerder dan zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening van toepassing op stoffen die voorkomen als bestanddeel van artikelen die vóór of op de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn geproduceerd.

Artikel 3 is niet van toepassing op een stof die voorkomt als bestanddeel van artikelen die al in gebruik waren vóór of op de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Zodra een lidstaat echter op de hoogte is van in de eerste en de tweede alinea bedoelde artikelen, stelt hij de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

Wanneer de Commissie op deze of een andere wijze in kennis wordt gesteld van dergelijke artikelen, stelt zij indien van toepassing het secretariaat van het verdrag daarvan onmiddellijk in kennis.

3.   Wanneer een stof in deel A van bijlage I of in deel A van bijlage II is opgenomen, stelt een lidstaat die de productie en het gebruik van die stof als tussenproduct in een tot de locatie beperkt gesloten systeem tot de in de desbetreffende bijlage gespecificeerde termijn wil toestaan, het secretariaat van het verdrag daarvan in kennis.

Een dergelijke kennisgeving kan echter alleen worden gedaan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

in de desbetreffende bijlage is een aantekening opgenomen waarin uitdrukkelijk wordt gesteld dat de productie en het gebruik van die stof kunnen worden toegestaan;

b)

tijdens het fabricageproces zal de stof worden omgezet in een of meer andere stoffen die niet de kenmerken van een persistente organische verontreinigende stof vertonen;

c)

het is niet te verwachten dat mensen of het milieu gedurende de productie en het gebruik van die stof aan significante hoeveelheden van de stof zullen worden blootgesteld, zoals aangetoond door middel van een beoordeling van het gesloten systeem in overeenstemming met Richtlijn 2001/59/EG (13).

De kennisgeving wordt tevens aan de andere lidstaten en de Commissie meegedeeld en bevat gegevens over de feitelijke of geraamde in totaal geproduceerde en gebruikte hoeveelheid van de betrokken stof en de aard van het proces in het tot de locatie beperkte gesloten systeem, waarbij wordt vermeld welke hoeveelheid niet wordt omgezet en als onopzettelijke sporenverontreiniging met persistente organische verontreinigende stoffen in het eindproduct achterblijft.

De in de eerste alinea bedoelde termijn kan worden gewijzigd wanneer na een herhaalde kennisgeving door de betrokken lidstaat aan het secretariaat van het verdrag krachtens het verdrag uitdrukkelijk of stilzwijgend toestemming wordt verleend voor de voortzetting van de productie en het gebruik van de stof gedurende een volgende periode.

Artikel 5

Voorraden

1.   De houder van een voorraad die geheel of gedeeltelijk uit een in bijlage I of bijlage II vermelde stof bestaat en waarvoor geen gebruik is toegestaan, beheert deze voorraad overeenkomstig artikel 7 als afvalstof.

2.   De houder van een voorraad die groter is dan 50 kg en geheel of gedeeltelijk uit een in bijlage I of II vermelde stof bestaat en waarvoor het gebruik is toegestaan, verstrekt de bevoegde instantie van de lidstaat waarin de voorraad zich bevindt, inlichtingen over de aard en de omvang van de voorraad. Deze inlichtingen worden binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening en van de wijzigingen van de bijlagen I en II verstrekt, en vervolgens jaarlijks tot de in bijlage I of II voor beperkt gebruik vermelde termijn.

De houder beheert de voorraad op een veilige, doeltreffende en milieuverantwoorde wijze.

3.   De lidstaten houden toezicht op het gebruik en het beheer van de aangemelde voorraden.

Artikel 6

Beperking van de vrijkoming, minimalisering en eliminatie

1.   Binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening zorgen de lidstaten voor het opstellen en bijhouden van overzichten van de vrijkoming van in bijlage III vermelde stoffen in lucht, water en bodem, in overeenstemming met hun verplichtingen krachtens het verdrag en het protocol.

2.   Een lidstaat legt het actieplan met maatregelen voor het identificeren, karakteriseren en het, met het oog op een waar mogelijk zo spoedig mogelijke eliminatie, minimaliseren van de totale vrijkoming dat hij heeft opgesteld in overeenstemming met zijn verplichtingen krachtens het verdrag, voor aan de Commissie en de andere lidstaten als onderdeel van het nationale uitvoeringsplan krachtens artikel 8.

Het actieplan omvat maatregelen om het gebruik van vervangende of gewijzigde materialen, producten en processen te bevorderen en, wanneer zulks dienstig wordt geacht, verplicht te stellen, teneinde de vorming en de vrijkoming van de in bijlage III vermelde chemische stoffen te voorkomen.

3.   Bij het bestuderen van voorstellen voor de bouw van nieuwe installaties of ingrijpende wijziging van bestaande installaties waarbij processen worden gebruikt waarbij in bijlage III vermelde chemische stoffen vrijkomen, schenken de lidstaten, onverminderd de bepalingen van Richtlijn 96/61/EG (14), bij voorrang aandacht aan alternatieve processen, technieken of methodes die even nuttig zijn, maar waarbij de in bijlage III vermelde chemische stoffen niet worden gevormd en vrijkomen.

Artikel 7

Afvalbeheer

1.   Producenten en houders van afval verrichten alle redelijke inspanningen om, waar mogelijk, verontreiniging van dit afval met in bijlage IV vermelde stoffen te voorkomen.

2.   Onverminderd Richtlijn 96/59/EG (15) wordt afval dat geheel of gedeeltelijk uit een in bijlage IV vermelde stof bestaat of daarmee verontreinigd is, zo spoedig mogelijk en in overeenstemming met bijlage V, deel I, zodanig verwijderd of nuttig toegepast dat ervoor wordt gezorgd dat de persistente organische verontreinigende stoffen daarin worden vernietigd of onomkeerbaar worden omgezet, zodat het resterende afval en de vrijkomende stoffen geen kenmerken van persistente organische verontreinigende stoffen vertonen.

Bij de uitvoering van een dergelijke verwijdering of nuttige toepassing kan elke in bijlage IV vermelde stof uit het afval worden geïsoleerd mits deze stof vervolgens in overeenstemming met de vorige alinea wordt verwijderd.

3.   Handelingen van verwijdering of nuttige toepassing die kunnen leiden tot nuttige toepassing, recycling, terugwinning of hergebruik van in bijlage IV vermelde stoffen, worden verboden.

4.   In afwijking van lid 2 kan afval dat:

a)

een in bijlage IV vermelde stof bevat of daarmee verontreinigd is, op een andere manier in overeenstemming met de toepasselijke communautaire regelgeving worden verwijderd of nuttig worden toegepast, mits het gehalte van de vermelde stoffen in het afval onder de vóór 31 december 2005 volgens de in artikel 17, lid 2, bedoelde procedure in bijlage IV vast te leggen concentratiegrenswaarden ligt. Voordat deze concentratiegrenswaarden zijn vastgesteld volgens de hierboven genoemde procedure kan de bevoegde instantie van een lidstaat krachtens dit lid concentratiegrenswaarden of specifieke technische eisen met betrekking tot verwijdering of nuttige toepassing van afval vaststellen en toepassen;

b)

een lidstaat of de bevoegde instantie van een lidstaat kan in uitzonderlijke gevallen toestaan dat in bijlage V, deel 2, vermeld afval dat een in bijlage IV vermelde stof bevat of daarmee verontreinigd is tot in bijlage V, deel 2, vast te leggen concentratiegrenswaarden volgens een in bijlage V, deel 2, vermelde methode wordt beheerd, wanneer:

i)

de betrokken houder op voor de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat bevredigende wijze heeft aangetoond dat zuivering van het afval van de in bijlage IV vermelde stoffen niet haalbaar is, vernietiging of onomkeerbare omzetting van de persistente organische verontreinigende stoffen in overeenstemming met de beste milieutechnische praktijken of de beste beschikbare technieken niet de uit milieu-oogpunt wenselijke optie is, en de bevoegde instantie vervolgens heeft ingestemd met de alternatieve handeling;

ii)

deze handeling in overeenstemming is met de van toepassing zijnde Gemeenschapswetgeving en de voorwaarden die zijn vastgelegd in de van toepassing zijnde aanvullende maatregelen zoals bedoeld in lid 6; en

iii)

de betrokken lidstaat de andere lidstaten en de Commissie op de hoogte heeft gesteld van zijn instemming met en de rechtvaardiging voor toepassing van de alternatieve handeling.

5.   Met het oog op de toepassing van lid 4, onder b) worden de concentratiegrenswaarden in bijlage V, deel 2 vóór 31 december 2005 vastgesteld overeenkomstig de in artikel 17, lid 2, bedoelde procedure.

Zolang deze concentratiegrenswaarden niet zijn vastgesteld:

a)

kan de bevoegde instantie concentratiegrenswaarden of specifieke technische vereisten vaststellen of toepassen met betrekking tot afval dat overeenkomstig lid 4, onder b) wordt behandeld;

b)

verschaffen de betrokken houders, in gevallen waarin afval overeenkomstig lid 4, onder b), wordt behandeld, de bevoegde instantie informatie over het gehalte van persistente organische verontreinigende stoffen in het afval.

6.   De Commissie kan, in voorkomende gevallen en met inachtneming van technische ontwikkelingen en relevante internationale richtlijnen en besluiten en eventuele vergunningen verleend door een lidstaat of de door die lidstaat overeenkomstig lid 4 en bijlage V aangewezen instantie, aanvullende maatregelen vaststellen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van dit artikel. De Commissie stelt een formaat vast voor de indiening van de informatie door lidstaten overeenkomstig lid 4, onder b), iii). Dergelijke maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 17, lid 2 vastgestelde procedure.

7.   Vóór 31 december 2009 herziet de Commissie de in lid 4 bedoelde afwijkingen in het licht van internationale en technische ontwikkelingen, met name met betrekking tot de vraag wat vanuit milieuoogpunt de voorkeur verdient.

Artikel 8

Uitvoeringsplannen

1.   Bij de uitwerking van hun nationale uitvoeringsplannen geven de lidstaten overeenkomstig hun nationale procedures het publiek in een vroegtijdig stadium doeltreffende mogelijkheden om aan dit proces deel te nemen.

2.   Zodra een lidstaat overeenkomstig de verplichtingen uit hoofde van het verdrag zijn nationale uitvoeringsplan heeft vastgesteld, deelt hij dit zowel aan de Commissie als aan de andere lidstaten mee.

3.   Bij de voorbereiding van hun uitvoeringsplannen wisselen de Commissie en de lidstaten indien nodig informatie uit over de inhoud ervan.

4.   De Commissie stelt binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een plan voor de tenuitvoerlegging van de verplichtingen van de Gemeenschap uit hoofde van het verdrag op.

Zodra de Commissie het communautaire uitvoeringsplan heeft vastgesteld, deelt zij dit aan de lidstaten mee.

De Commissie herziet en actualiseert het communautaire plan indien nodig.

Artikel 9

Toezicht

De Commissie en de lidstaten stellen in nauwe samenwerking geschikte programma's en mechanismen op, verenigbaar met de stand van de wetenschap en de techniek, voor de regelmatige verstrekking van vergelijkbare toezichtgegevens over de aanwezigheid van dioxinen, furanen en PCB's in het milieu, als aangegeven in bijlage III. Bij de opstelling van deze programma's en mechanismen wordt naar behoren rekening gehouden met de ontwikkelingen in het kader van het protocol en het verdrag.

Artikel 10

Informatie-uitwisseling

1.   De Commissie en de lidstaten bevorderen en dragen zorg voor de uitwisseling, binnen de Gemeenschap en met derde landen, van informatie op het gebied van, waar mogelijk, de beperking, minimalisering of beëindiging, waar mogelijk, van de productie, het gebruik en de vrijkoming van persistente organische verontreinigende stoffen en over de alternatieven voor deze stoffen, waarbij de risico's en de economische en sociale kosten in verband met dergelijke alternatieven worden vermeld.

2.   De Commissie en de lidstaten bevorderen en vergemakkelijken in voorkomende gevallen met betrekking tot persistente organische verontreinigende stoffen:

a)

bewustmakingsprogramma's, ook met betrekking tot de effecten voor gezondheid en milieu en alternatieven, en over de beperking of beëindiging van de productie, het gebruik en de vrijkoming daarvan, met name voor

i)

beleidsmakers en besluitvormers,

ii)

bijzonder kwetsbare groepen;

b)

het verstrekken van openbare informatie;

c)

opleiding, met inbegrip van werknemers, wetenschappers, onderwijsgevenden en technisch en leidinggevend personeel.

3.   Onverminderd Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie (16) wordt informatie over de gezondheid en de veiligheid van mens en milieu niet als vertrouwelijk beschouwd. De Commissie en de lidstaten die andere informatie met een derde land uitwisselen beschermen op basis van onderlinge afspraken eventuele vertrouwelijke informatie.

Artikel 11

Technische bijstand

Overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van het verdrag werken de Commissie en de lidstaten samen om ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie afdoende en tijdige technische en financiële bijstand te verlenen, teneinde hen desgevraagd en binnen het kader van de beschikbare middelen en rekening houdend met hun specifieke behoeften, bij te staan bij de ontwikkeling en verbetering van hun mogelijkheden, te voldoen aan hun verplichtingen krachtens het verdrag. Dergelijke steun kan ook worden verstrekt via niet-gouvernementele organisaties.

Artikel 12

Verslaguitbrenging

1.   De lidstaten verstrekken de Commissie om de drie jaar gegevens over de toepassing van deze verordening, met inbegrip van gegevens over overtredingen en sancties.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie elk jaar statistische gegevens over de feitelijke of geraamde in totaal geproduceerde en op de markt gebrachte hoeveelheden van de in bijlage I of bijlage II vermelde stoffen.

3.   De lidstaten verstrekken de Commissie binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens om de drie jaar:

a)

samenvattende informatie, verzameld uit de krachtens artikel 5, lid 2, ontvangen kennisgevingen over voorraden;

b)

samenvattende informatie, verzameld uit de krachtens artikel 6, lid 1, opgestelde inventarisaties van vrijgekomen stoffen;

c)

samenvattende informatie over de aanwezigheid in het milieu van dioxinen, furanen en PCB's als aangegeven in bijlage III, zoals die krachtens artikel 9 is verzameld.

4.   Met betrekking tot de gegevens en informatie die overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 door de lidstaten moeten worden verstrekt, ontwikkelt de Commissie vooraf een gemeenschappelijk formulierovereenkomstig de in artikel 16, lid 2, bedoelde procedure.

5.   De Commissie stelt met door de conferentie van de partijen bij het verdrag te bepalen tussenpozen op basis van de overeenkomstig lid 2 door de lidstaten verstrekte gegevens een verslag op over de in het verdrag opgenomen stoffen en verstrekt dit aan het secretariaat van het verdrag.

6.   De Commissie stelt om de drie jaar een verslag op over de toepassing van deze verordening en combineert dit met de informatie die reeds beschikbaar is in het kader van EPER, zoals vastgesteld bij Beschikking 2000/479/EG (17), en de Corinair-emissie-inventaris van het programma voor samenwerking inzake de bewaking en evaluatie van het transport van luchtverontreinigende stoffen over lange afstand in Europa (EMEP), en met de overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 door de lidstaten verstrekte informatie tot een overzichtsverslag. Dit verslag bevat ook informatie over de toepassing van afwijkingen als bedoeld in artikel 7, lid 4. Zij dient een samenvatting van dit overzichtsverslag bij het Europees Parlement en de Raad in en stelt het onverwijld ter beschikking van het publiek.

Artikel 13

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van de bepalingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om te waarborgen dat zij worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van deze bepalingen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.

Artikel 14

Wijziging van de bijlagen

1.   Wanneer een stof in het verdrag of het protocol wordt opgenomen, wijzigt de Commissie zo nodig de bijlagen I tot en met III dienovereenkomstig volgens de in artikel 16, lid 2, bedoelde procedure.

Wanneer een stof wordt opgenomen in het verdrag of het protocol, gaat de Commissie in voorkomende gevallen over tot wijziging van Bijlage IV overeenkomstig de in artikel 17, lid 2 bedoelde procedure.

2.   Wijzigingen in de bestaande vermeldingen in de bijlagen I tot en met III, bijvoorbeeld om deze aan te passen aan de vooruitgang van wetenschap en techniek, worden volgens de in artikel 16, lid 2, bedoelde procedure door de Commissie vastgesteld.

3.   Wijzigingen in de bestaande vermeldingen in bijlage IV en wijzigingen van bijlage V, bijvoorbeeld om deze aan te passen aan de vooruitgang van wetenschap en techniek, worden volgens de in artikel 17, lid 2 bedoelde procedure door de Commissie vastgesteld.

Artikel 15

Bevoegde instanties

Elke lidstaat wijst de bevoegde instantie of instanties aan die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van voor deze verordening noodzakelijke beheerstaken. Hij stelt de Commissie uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening van deze aanwijzing in kennis.

Artikel 16

Comité algemene zaken

1.   De Commissie wordt ten aanzien van alle aangelegenheden die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, behalve wanneer die betrekking hebben op afval, bijgestaan door het bij artikel 29 van Richtlijn 67/548/EEG ingestelde comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG met inachtneming van artikel 8 van dat besluit van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt op drie maanden vastgesteld.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 17

Comité afvalstoffenzaken

1.   De Commissie wordt ten aanzien van aangelegenheden met betrekking tot afvalstoffen die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, bijgestaan door het bij artikel 18 van Richtlijn 75/442/EEG ingestelde comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG met inachtneming van artikel 8 van dat besluit van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt op drie maanden vastgesteld.

3.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 18

Wijziging van Richtlijn 79/117/EEG

In deel B van de bijlage bij Richtlijn 79/117/EEG („Persistente organische chloorverbindingen”) worden de punten 1 tot en met 8 geschrapt.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 29 april 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

P. COX

Voor de Raad

De voorzitter

M. McDOWELL

BIJLAGE I

LIJST VAN STOFFEN WAARVOOR VERBODSBEPALINGEN GELDEN

DEEL A   Stoffen die in het verdrag en in het protocol zijn opgenomen

Stof

CAS-nr.

EG-nr.

Specifieke vrijstelling voor gebruik als tussenproduct of andere specificatie

Aldrin

309-00-2

206-215-8

-

Chloordaan

57-74-9

200-349-0

-

Dieldrin

60-57-1

200-484-5

-

Endrin

72-20-8

200-775-7

-

Heptachloor

76-44-8

200-962-3

-

Hexachloorbenzeen

118-74-1

200-273-9

-

Mirex

2385-85-5

219-196-6

-

Toxafeen

8001-35-2

232-283-3

-

Polychloorbifenylen (PCB's)

1336-36-3 en andere

215-648-1 en andere

Onverminderd Richtlijn 96/59/EG mogen artikelen die ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening al in gebruik zijn, worden gebruikt.

DDT (1,1,1-trichloor-2,2-bis(4-chloor-fenyl)ethaan)

50-29-3

200-024-3

Lidstaten kunnen de bestaande productie en toepassing van DDT als tussenproduct bij de productie van dicofol in een tot de locatie beperkt gesloten systeem tot 1 januari 2014 toestaan overeenkomstig artikel 4, lid 3 van deze verordening.

De Commissie herziet deze vrijstelling vóór 31.12.2008 in het licht van het resultaat van de evaluatie in het kader van Richtlijn 91/414/EEG 18.

DEEL B   Stoffen die uitsluitend in het protocol zijn opgenomen

Stof

CAS-nr.

EG-nr.

Specifieke vrijstelling voor gebruik als tussenproduct of andere specificatie

Chloordecon

143-50-0

205-601-3

Hexabroombifenyl

36355-01-8

252-994-2

HCH, inclusief lindaan

608-73-1, 58-89-9

210-168-9, 200-401-2

In afwijking hiervan kunnen lidstaten de volgende toepassingen toestaan:

a)

tot 1.9.2006:

beroepsmatige sanering en industriële behandeling van zaaghout, stammen en rondhout;

gebruik binnenshuis in de industrie en in woningen;

b)

tot 31.12.2007:

technisch HCH voor gebruik als tussenproduct bij de fabricage van chemische stoffen;

producten met minimaal 99 % van de gamma-isomeer van HCH (lindaan) mogen alleen als lokaal gebruikt insecticide voor de volksgezondheid en veterinaire toepassingen worden gebruikt.

BIJLAGE II

LIJST VAN STOFFEN WAARVOOR BEPERKINGEN GELDEN

Image

BIJLAGE III

LIJST VAN STOFFEN WAARVOOR BEPALINGEN INZAKE BEPERKING VAN DE VRIJKOMING GELDEN

Stof (CAS-nr.)

Polychloordibenzo-p-dioxinen en -dibenzofuranen (PCDD's/PCDF's)

Hexachloorbenzeen (HCB) (CAS-nr.: 118-74-1)

Polychloorbifenylen (PCB's)

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) (19)

BIJLAGE IV

LIJST VAN STOFFEN WAARVOOR DE IN ARTIKEL 7 VERMELDE BEPALINGEN INZAKE AFVALBEHEER GELDEN

Stof

CAS-nr.

EG-nr.

In artikel 7, lid, onder a),bedoelde concentratiegrenswaarde in ppm (delen per miljoen)

Aldrin

309-00-2

206-215-8

 

Chloordaan

57-74-9

200-349-0

 

Dieldrin

60-57-1

200-484-5

 

Endrin

72-20-8

200-775-7

 

Heptachloor

76-44-8

200-962-3

 

Hexachloorbenzeen

118-74-1

200-273-9

 

Mirex

2385-85-5

219-196-6

 

Toxafeen

8001-35-2

232-283-3

 

Polychloorbifenylen (PCB's)

1336-36-3 en andere

215-648-1

 

DDT (1,1,1-trichloor-2,2-bis(4-chloor-fenyl)ethaan)

50-29-3

200-024-3

 

Chloordecon

143-50-0

205-601-3

 

Polychloordibenzo-p-dioxinen en –dibenzofuranen (PCDD's/PCDF's)

 

 

 

HCH, inclusief lindaan

608-73-1, 58-89-9

210-168-9, 200-401-2

 

Hexabroombifenyl

36355-01-8

252-994-2

 

BIJLAGE V

BEHEER AFVALSTOFFEN

DEEL 1   Verwijdering en nuttige toepassing overeenkomstig artikel 7, lid 2

De volgende verwijderings- en nuttige toepassingsmethoden overeenkomstig de bijlagen II A en II B van Richtlijn 75/442/EEG, zijn toegestaan voor de doeleinden van artikel 7, lid 2, wanneer deze op een zodanige wijze worden toegepast dat wordt verzekerd dat de inhoud aan persistente organische verontreinigende stoffen wordt vernietigd of onomkeerbaar wordt omgezet:

D9

chemische/fysische behandeling,

D10

verbranding op land, en

R1

hoofdgebruik als brandstof of andere middelen voor het opwekken van energie, met uitzondering van afvalstoffen die PCB's bevatten.

Voorbehandeling voorafgaand aan vernietiging of onomkeerbare omzetting overeenkomstig dit gedeelte van deze bijlage is toegestaan, mits een in bijlage IV vermelde stof die bij de voorbehandeling van het afval is geïsoleerd, vervolgens overeenkomstig dit gedeelte van deze bijlage wordt verwijderd. Bovendien is het opnieuw verpakken en het tijdelijk opslaan voorafgaand aan een dergelijke voorbehandeling of voorafgaand aan vernietiging of onomkeerbare omzetting overeenkomstig dit gedeelte van deze bijlage toegestaan.

DEEL 2   Afvalstoffen en handelingen waarop artikel 7, lid 4, onder b), van toepassing is

De navolgende handelingen zijn toegestaan voor de doeleinden van artikel 7, lid 4, onder b), met betrekking tot de vermelde afvalstoffen, die worden aangegeven met de zescijferige code overeenkomstig Beschikking 2000/532/EEG van de Commissie, zoals gewijzigd.

Afvalstoffen overeenkomstig Beschikking 2000/532/EG

Maximale concentratiegrenswaarde voor in bijlage IV vermelde stoffen

Handeling

10

AFVAL VAN THERMISCHE PROCESSEN

 

Permanente opslag uitsluitend in:

veilige, diepe, ondergrondse, harde rotsformaties,

zoutkoepels of

een stortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen (mits de afvalstoffen voorzover technisch mogelijk zijn verhard of gestabiliseerd als vereist voor de indeling van de afvalstoffen in subhoofdstuk 19 03 van Beschikking 2000/532/EG;

De bepalingen van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad (20) en Beschikking 2003/33/EG van de Raad (21) moeten in acht worden genomen en aangetoond moet worden dat de gekozen handeling uit milieuoogpunt de voorkeur verdient.

10 01

Afval van elektriciteitscentrales en andere verbrandingsinstallaties (exclusief 19)

10 01 14 (23)

Bij bijstoken vrijkomende bodemas, slakken en ketelstof die gevaarlijke stoffen bevatten

10 01 16 (23)

Bij bijstoken vrijkomende vliegas die gevaarlijke stoffen bevat

10 02

Afval van ijzer- en staalindustrie

10 02 07 (23)

Vast afval van gaszuivering dat gevaarlijke stoffen bevat

10 03

Afval van thermische processen in de aluminiummetallurgie

10 03 04 (23)

Slakken van primaire productie

10 03 08 (23)

Zoutslakken van secundaire productie

10 03 09 (23)

Black drosses van secundaire productie

10 03 19 (23)

Rookgasstof dat gevaarlijke stoffen bevat

10 03 21 (23)

Overige deeltjes en stof (inclusief kogelmolenstof) die gevaarlijke stoffen bevatten

10 03 29 (23)

Afval van de behandeling van zoutslakken en black drosses dat gevaarlijke stoffen bevat

10 04

Afval van thermische processen in de loodmetallurgie

10 04 01 (23)

Slakken van primaire en secundaire productie

10 04 02 (23)

Dross en skimmings van primaire en secundaire productie

10 04 04 (23)

Rookgasstof

10 04 05 (23)

Overige deeltjes en stof

10 04 06 (23)

Vast afval van gasreiniging

10 05

Afval van thermische processen in de zinkmetallurgie

10 05 03 (23)

Rookgasstof

10 05 05 (23)

Vast afval van gasreiniging

10 06

Afval van thermische processen in de kopermetallurgie

10 06 03 (23)

Rookgasstof

10 06 06 (23)

Vastafval van gasreiniging

10 08

Afval van thermische processen in de overige non-ferrometallurgie

10 08 08 (23)

Zoutslakken van primaire en secundaire productie

10 08 15 (23)

Rookgasstof dat gevaarlijke stoffen bevat

10 09

Afval van ijzergieten

10 09 09 (23)

Rookgasstof dat gevaarlijke stoffen bevat 

16

NIET ELDERS IN DE LIJST GENOEMD AFVAL

16 11

Ovenpuin

16 11 01 (23)

Koolstofhoudend ovenpuin van metallurgische processen dat gevaarlijke stoffen bevat

16 11 03 (23)

Overig ovenpuin van metallurgische processen dat gevaarlijke stoffen bevat

17

BOUW- EN SLOOPAFVAL (INCLUSIEF AFGEGRAVEN GROND VAN VERONTREINIGDE LOCATIES)

 

Permanente opslag uitsluitend in:

veilige, diepe, ondergrondse, harde rotsformaties,

zoutkoepels of

een stortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen (22)(mits de afvalstoffen voorzover technisch mogelijk zijn verhard of gestabiliseerd als vereist voor de indeling van de afvalstoffen in sub-hoofdstuk 19 03 van Beschikking 2000/532/EG).

de bepalingen van Richtlijn 1999/31/EG en Beschikking 2003/33/EG moeten in acht worden genomen en aangetoond moet worden dat de gekozen handeling uit milieuoogpunt de voorkeur verdient.

17 01

Beton, stenen, tegels en keramische producten

17 01 06 (23)

Mengsels van beton, stenen, tegels of keramische producten, of afzonderlijke fracties daarvan, die gevaarlijke stoffen bevatten

17 05

Grond (inclusief afgegraven grond van verontreinigde locaties), stenen en baggerspecie

17 05 03 (23)

Grond en stenen die gevaarlijke stoffen bevatten

17 09

Overig bouw- en sloopafval

17 09 02 (23)

Bouw- en sloopafval dat PCB's bevat met uitzondering van PCB-houdend materieel

17 09 03 (23)

Overig bouw- en sloopafval (inclusief gemengd afval) dat gevaarlijke stoffen bevat

19

AFVAL VAN INSTALLATIES VOOR AFVALBEHEER, OFF-SITE WATERZUIVERINGSINSTALLATIES EN DE BEREIDING VAN VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE BESTEMD WATER EN WATER VOOR INDUSTRIEEL GEBRUIK

 

Permanente opslag uitsluitend in:

veilige, diepe, ondergrondse, harde rotsformaties,

zoutkoepels of

een stortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen (mits de afvalstoffen voorzover technisch mogelijk zijn verhard of gestabiliseerd als vereist voor de indeling van de afvalstoffen in subhoofdstuk 19 03 van Beschikking 2000/532/EG).

De bepalingen van Richtlijn 1999/31/EG en Beschikking 2003/33/EG moeten in acht worden genomen en aangetoond moet worden dat de gekozen handeling uit milieuoogpunt de voorkeur verdient.

19 01

Afval van de verbranding of pyrolyse van afval

19 01 07 (23)

Vast afval van gasreiniging

19 01 11 (23)

Bodemas en slakken die gevaarlijke stoffen bevatten

19 01 13 (23)

Vliegas die gevaarlijke stoffen bevat

19 01 15 (23)

Ketelas die gevaarlijke stoffen bevat

19 04

Verglaasd afval en afval van verglazen

19 04 02 (23)

Vliegas en ander rookgasreinigingsafval

19 04 03 (23)

Niet-verglaasde vaste fase


(1)  PB C 32 van 5.2.2004, blz. 45.

(2)  Advies van het Europees Parlement van 26 februari 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 26 april 2004.

(3)  Verdrag inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel.

(4)  Verdrag inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan.

(5)  PB L 33 van 8.2.1979, blz. 36. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).

(6)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/21/EG van de Commissie (PB L 57 van 25.2.2004, blz. 4).

(7)  PB L 63 van 6.3.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 775/2004 van de Commissie (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 27).

(8)  PB C 322 van 17.11.2001, blz. 2.

(9)  PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 94/31/EG (PB L 168 van 2.7.1994, blz. 28).

(10)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(11)  Richtlijn 67/548/EEG van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB 196 van 16.8.1967, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003.

(12)  Richtlijn van de Raad 75/442/EEG van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen.(PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(13)  Richtlijn 2001/59/EG van de Commissie van 6 augustus 2001 tot achtentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 225 van 21.8.2001, blz. 1).

(14)  Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(15)  Richtlijn 96/59/EG van de Raad van 16 september 1996 betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (PCB's/PCT's) (PB L 243 van 24.9.1996, blz. 31).

(16)  PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.

(17)  Beschikking 2000/479/EG van de Commissie van 17 juli 2000 inzake de totstandbrenging van een Europees emissieregister van verontreinigende stoffen (EPER) overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 96/61/EG van de Raad inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC) (PB L 192 van 28.7.2000, blz. 36).

(18)  Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/30/EG van de Commissie (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 50).

(19)  Ten behoeve van de emissie-inventarissen worden de volgende vier compound-indicators gebruikt: benzo(a)pyreen, benzo(b)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen en indeno(1,2,3-cd)pyreen

(20)  Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

(21)  Beschikking 2003/33/EG van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen overeenkomstig artikel 16 en bijlage II van Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 11 van 16.1.2003, blz. 27).

(22)  Behalve in het geval van afval dat PCB's bevat of daarmee is verontreinigd in een concentratie van meer dan 50 ppm.

(23)  Elke met een * aangegeven afvalstof wordt beschouwd als een gevaarlijke afvalstof overeenkomstig Richtlijn 91/689/EG betreffende gevaarlijke afvalstoffen, en is onderworpen aan de bepalingen van die richtlijn.


Top