EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008TJ0153

Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 22 juni 2010.
Shenzhen Taiden Industrial Co. Ltd tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).
Gemeenschapsmodel - Nietigheidsprocedure - Ingeschreven gemeenschapsmodel dat communicatie-apparatuur weergeeft - Ouder internationaal model - Nietigheidsgrond - Geen eigen karakter - Geen andere algemene indruk - Geïnformeerde gebruiker - Mate van vrijheid van ontwerper - Bewijs van openbaarmaking van ouder model - Artikel 4, lid 1, artikel 6, lid 1, sub b, en lid 2, artikel 7, lid 1, en artikel 25, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 6/2002.
Zaak T-153/08.

Jurisprudentie 2010 II-02517

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2010:248

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

22 juni 2010 ( *1 )

In zaak T-153/08,

Shenzhen Taiden Industrial Co. Ltd, gevestigd te Shenzhen, Guangdong (China), vertegenwoordigd door M. Hartmann en M. Helmer, advocaten,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door A. Folliard-Monguiral als gemachtigde,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht:

Bosch Security Systems BV, gevestigd te Eindhoven (Nederland), vertegenwoordigd door C. Gielen, M. Bom en B. van Hunnik, advocaten,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de derde kamer van beroep van het BHIM van 11 februari 2008 (zaak R 1437/2006-3) inzake een nietigheidsprocedure tussen Bosch Security Systems BV en Shenzhen Taiden Industrial Co. Ltd,

wijst HET GERECHT (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: I. Pelikánová (rapporteur), kamerpresident, K. Jürimäe en S. Soldevila Fragoso, rechters,

griffier: C. Kantza, administrateur,

gezien het op 25 april 2008 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 25 juli 2008 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van het BHIM,

gezien de op 4 augustus 2008 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van interveniënte,

na de terechtzitting op 19 januari 2010,

het navolgende

Arrest

Voorgeschiedenis van het geding

1

Verzoekster, Shenzhen Taiden Industrial Co. Ltd, is houdster van ingeschreven gemeenschapsmodel nr. 214/903-0001, waarvoor de aanvraag op 11 augustus 2004 is ingediend en aanspraak op voorrangsdatum 22 april 2004 wordt gemaakt (hierna:„litigieuze model”). Het litigieuze model, dat is bestemd om te worden toegepast op „communicatie-apparatuur”, is als volgt weergegeven:

1.1

Image

1.2

Image

1.3

Image

1.4

Image

1.5

Image

1.6

Image

1.7

Image

2

Op 2 september 2005 heeft interveniënte, Bosch Security Systems BV, bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een vordering tot nietigverklaring van het litigieuze model ingesteld op grond van artikel 25, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen (PB 2002, L 3, blz. 1). In het kader van deze vordering heeft interveniënte aangevoerd dat het litigieuze model niet nieuw was en geen eigen karakter had in de zin van artikel 4 van verordening nr. 6/2002, gelezen in samenhang met de artikelen 5 en 6 van deze verordening.

3

Tot staving van haar vordering tot nietigverklaring heeft interveniënte het internationale model aangevoerd dat op 17 mei 2000 onder nummer DM/055655 werd ingeschreven, voor het publiek beschikbaar werd gesteld door de publicatie ervan in het Blad van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (OMPI) op 31 mei 2001 en diende te worden toegepast op „eenheden voor conferentiesystemen” (hierna: „internationale model”). Het internationale model is als volgt weergegeven:

Image

Image

Image

Image

Image

Image

Image

4

Interveniënte heeft tevens een brochure, persknipsels en reclame uit 2000 en 2001 overgelegd waarin het model van een conferentie-eenheid wordt weergegeven (hierna: „in punt 4 weergegeven model”), dat volgens haar gelijk is aan het internationale model. Onder de door interveniënte meegedeelde afbeeldingen bevonden zich de volgende:

Image Image

5

Bij beslissing van 15 september 2006 heeft de nietigheidsafdeling van het BHIM de vordering tot nietigverklaring afgewezen.

6

Op 6 november 2006 heeft interveniënte krachtens de artikelen 55 tot en met 60 van verordening nr. 6/2002 bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling.

7

Bij beslissing van 11 februari 2008 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de derde kamer van beroep van het BHIM het beroep gegrond verklaard. In het kader van een vergelijking tussen enerzijds het litigieuze model en anderzijds het internationale model in combinatie met de twee afbeeldingen van het in punt 4 weergegeven model, heeft de kamer van beroep zich eerst op het standpunt gesteld dat het litigieuze model nieuw was, aangezien de betrokken modellen niet dezelfde waren en de verschillen ertussen niet onbelangrijk waren. Vervolgens heeft zij evenwel verwezen naar de vrij grote mate van vrijheid bij de ontwikkeling van het model dat dient te worden verwerkt in een conferentie-eenheid, en dan ook vastgesteld dat de verschillen tussen de betrokken modellen onvoldoende zichtbaar waren om bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk te wekken. Bijgevolg was de kamer van beroep van oordeel dat het litigieuze model geen eigen karakter had.

Conclusies van partijen

8

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de bestreden beslissing te vernietigen;

het BHIM te verwijzen in de kosten, met inbegrip van de kosten die verzoekster in het kader van de procedure voor de kamer van beroep heeft gemaakt.

9

Het BHIM concludeert dat het het Gerecht behage:

het beroep te verwerpen;

verzoekster te verwijzen in de kosten.

10

Interveniënte concludeert dat het het Gerecht behage:

het beroep te verwerpen;

de bestreden beslissing te bevestigen;

verzoekster te verwijzen in de kosten, met inbegrip van de kosten die interveniënte voor de kamer van beroep en voor de nietigheidsafdeling heeft gemaakt.

11

Ter terechtzitting heeft interveniënte haar tweede vordering ingetrokken, alsmede haar derde vordering voor zover deze betrekking had op de voor de nietigheidsafdeling gemaakte kosten.

In rechte

12

Verzoekster voert twee middelen aan, te weten ten eerste schending van artikel 63, lid 1, van verordening nr. 6/2002, en ten tweede schending van artikel 4, lid 1, en van artikel 6 van deze verordening.

Eerste middel: schending van artikel 63, lid 1, van verordening nr. 6/2002

Argumenten van partijen

13

Volgens verzoekster heeft de kamer van beroep artikel 63, lid 1, van verordening nr. 6/2002 geschonden door rekening te houden met feiten die door interveniënte niet zijn bewezen. Om te beginnen heeft interveniënte niet het bewijs geleverd dat de brochure en de andere documenten waarin het in punt 4 weergegeven model stond, openbaar zijn gemaakt, aangezien zij geen elementen heeft aangedragen waaruit de datum van publicatie en de ontvangers ervan blijken. Verder heeft interveniënte niet aangetoond dat het in punt 4 weergegeven model gelijk was aan het internationale model, en derhalve niet het bewijs van het bestaan van een en hetzelfde oudere model geleverd. Terwijl bepaalde voorstellingen van het in punt 4 weergegeven model de conferentie-eenheid tonen met de rechtopstaande luidspreker, bevat het internationale model geen enkele vergelijkbare voorstelling.

14

Het BHIM en interveniënte betwisten de argumenten van verzoekster.

Beoordeling door het Gerecht

15

Volgens de bewoordingen van het verzoekschrift betreft het eerste middel schending van artikel 63, lid 1, van verordening nr. 6/2002, volgens hetwelk in een procedure inzake nietigverklaring het door het BHIM verrichte onderzoek beperkt blijft tot de door de partijen aangevoerde middelen en argumenten en tot de door hen ingestelde vordering.

16

Verzoekster stelt evenwel in wezen dat de door interveniënte overgelegde bewijzen van het bestaan van een en hetzelfde oudere model ontoereikend zijn. Aldus dient te worden geoordeeld dat het eerste middel bestaat in twee grieven die in werkelijkheid zijn ontleend aan enerzijds schending van artikel 6, lid 1, en van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002 wat de openbaarmaking van het in punt 4 weergegeven model betreft, en anderzijds schending van artikel 6, lid 1, van deze verordening wat de door de kamer van beroep verrichte gelijkstelling van het in punt 4 weergegeven model met het internationale model betreft.

— Openbaarmaking van het in punt 4 weergegeven model

17

Artikel 6, lid 1, sub b, van verordening nr. 6/2002 bepaalt dat een ingeschreven gemeenschapsmodel wordt geacht een eigen karakter te hebben, indien de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij die gebruiker wordt gewekt door modellen die voor het publiek beschikbaar zijn gesteld vóór de datum van indiening van de inschrijvingsaanvraag of, wanneer aanspraak op voorrang wordt gemaakt, vóór de datum van voorrang.

18

Artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002 preciseert dat een model wordt geacht voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld, indien dit gepubliceerd is na inschrijving of op andere wijze, of tentoongesteld, in de handel gebracht of anderszins openbaar gemaakt is vóór de in artikel 6, lid 1, sub b, van verordening nr. 6/2002 genoemde datum, tenzij deze feiten bij een normale gang van zaken redelijkerwijs niet ter kennis konden zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector die in de Europese Unie werkzaam zijn.

19

In casu dient te worden onderzocht of uit de aan het BHIM overgelegde elementen blijkt dat het in punt 4 weergegeven model voor het publiek beschikbaar was gesteld vóór 22 april 2004, te weten de datum van voorrang waarop verzoekster voor het litigieuze model aanspraak maakt.

20

Dienaangaande blijkt uit het uittreksel uit het gespecialiseerde Spaanse tijdschrift El Instalador de Telecomunicación, dat door interveniënte aan de nietigheidsafdeling is overgelegd, dat de conferentie-eenheid „Concentus”, waarvan het uiterlijke voorkomen overeenkomt met dat van het in punt 4 weergegeven model, aan het publiek is voorgesteld op de Matelec-beurs die in 2000 in Madrid heeft plaatsgevonden. De andere reclame en persknipsels die door interveniënte aan de nietigheidsafdeling zijn overgelegd, verwijzen naar een conferentie-eenheid met dezelfde naam en omvatten foto's die weliswaar uit verschillende hoeken en meer of minder gedetailleerd zijn genomen, maar overeenkomen met de conferentie-eenheid die in het uittreksel uit het tijdschrift El Instalador de Telecomunicación is weergegeven.

21

In deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat interveniënte voor het BHIM heeft aangetoond dat het in punt 4 weergegeven model openbaar werd gemaakt vanaf 2000, tijdens een commerciële beurs en in de gespecialiseerde pers. De ingewijden in de sector van conferentie-eenheden die in de Unie werkzaam zijn, volgen bij een normale gang van zaken de gespecialiseerde beurzen en tijdschriften van deze sector.

22

Derhalve dient te worden vastgesteld dat interveniënte aan het BHIM het bewijs heeft geleverd dat het in punt 4 weergegeven model voor het publiek beschikbaar was gesteld vóór 22 april 2004, te weten de datum van voorrang waarop aanspraak wordt gemaakt voor het litigieuze model. De kamer van beroep mocht derhalve het in punt 4 weergegeven model in aanmerking nemen en de onderhavige grief moet dus worden afgewezen.

— Gelijkstelling van het in punt 4 weergegeven model met het internationale model

23

Aangezien artikel 6, lid 1, van verordening nr. 6/2002 verwijst naar een verschil tussen de algemene indrukken die door de betrokken modellen worden gewekt, mag het onderzoek van het eigen karakter van een gemeenschapsmodel niet worden verricht op basis van specifieke elementen van verschillende oudere modellen.

24

Derhalve dient een vergelijking te worden gemaakt tussen enerzijds de door het litigieuze gemeenschapsmodel gewekte algemene indruk, en anderzijds de algemene indruk die wordt gewekt door elk van de oudere modellen die rechtsgeldig door de verzoekende partij in de nietigheidsprocedure worden aangevoerd.

25

De verplichting om de door de betrokken modellen gewekte algemene indrukken te vergelijken, sluit niet uit dat rekening wordt gehouden, als weergaven van eenzelfde ouder model, met elementen die voor het publiek beschikbaar zijn gesteld op verschillende manieren, in het bijzonder enerzijds door de publicatie van een inschrijving, en anderzijds door de voorstelling aan het publiek van een voortbrengsel waarin het ingeschreven model is verwerkt. Met de inschrijving van een model wordt immers beoogd, een uitsluitend recht te verkrijgen, in het bijzonder op de vervaardiging en de verhandeling van het voortbrengsel waarin het model is verwerkt, hetgeen impliceert dat de in de inschrijvingsaanvraag opgenomen weergaven doorgaans nauw verbonden zijn met de verschijningsvorm van het in de handel gebrachte voortbrengsel.

26

In deze omstandigheden dient te worden nagegaan of in casu het internationale model en het in punt 4 weergegeven model, zoals deze door interveniënte voor het BHIM zijn aangevoerd, daadwerkelijk weergaven van eenzelfde ouder model vormen.

27

Op dit punt wijst het onderzoek van de verschillende aan het BHIM overgelegde afbeeldingen van enerzijds het internationale model en anderzijds het in punt 4 weergegeven model, niet op elementen die suggereren dat de twee modellen van elkaar verschillen wat het voorkomen van het weergegeven voortbrengsel betreft. In deze context is het juist dat de weergaven van het internationale model geen afbeelding van het apparaat met rechtopstaande klep bevatten en dat de verschillende afbeeldingen van het in punt 4 weergegeven model over het algemeen het apparaat in deze stand voorstellen, maar dit neemt niet weg dat de aanwezigheid van een scharnierende klep — die dus rechtop kan worden gezet — blijkt uit de afbeeldingen 1.1 en 1.6 van het internationale model.

28

Het in punt 4 weergegeven model bevat dus weliswaar extra elementen ten opzichte van het internationale model wat de binnenkant van de klep en de door deze klep bedekte bovenkant van de behuizing van het apparaat betreft, maar het bevat alle aspecten van de verschijningsvorm van het internationale model.

29

Bovendien betwist verzoekster enkel in algemene bewoordingen het bewijs dat het internationale model en het in punt 4 weergegeven model hetzelfde zijn, zonder hetzij argumenten aan te voeren met betrekking tot de specifieke kenmerken waardoor zij van elkaar verschillen, hetzij andere feitelijke elementen aan te voeren die erop wijzen dat het daadwerkelijk niet gaat om twee weergaven van eenzelfde model.

30

In deze omstandigheden dient te worden vastgesteld dat de kamer van beroep op goede gronden heeft kunnen oordelen dat het internationale model en het in punt 4 weergegeven model verschillende weergaven van eenzelfde ouder model vormden (hierna: „ouder model”).

31

Bijgevolg dient deze grief, en dus het eerste middel in zijn geheel, te worden afgewezen.

Tweede middel: schending van artikel 4, lid 1, en van artikel 6 van verordening nr. 6/2002

Argumenten van partijen

32

Verzoekster stelt dat de kamer van beroep artikel 4, lid 1, en artikel 6 van verordening nr. 6/2002 heeft geschonden door te oordelen dat het litigieuze model geen eigen karakter had gelet op de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt.

33

In de eerste plaats wordt op het gebied van apparatuur inzake informatietechnologieën de vrijheid van de ontwerper immers beperkt door het functionele karakter van deze apparaten, alsmede door een algemene tendens waarbij de voorkeur wordt gegeven aan kleine, vlakke en rechthoekige apparaten, die vaak scharnierende elementen bevatten.

34

Aangezien de geïnformeerde gebruiker vertrouwd is met de betrokken voortbrengselen, kent hij die beperkingen. In het kader van de door een model gewekte algemene indruk zal hij derhalve meer belang hechten aan de esthetische, willekeurige of niet-standaardelementen dan aan de functionele elementen.

35

In de tweede plaats zal de door het litigieuze model gewekte algemene indruk, gelet op de beperkingen en de tendens die voor de configuratie van een conferentie-eenheid gelden, niet worden bepaald door de basisconfiguratie ervan of door de details inzake de functionele elementen. Uit het oogpunt van de geïnformeerde gebruiker wordt het litigieuze model in esthetisch opzicht in het bijzonder gekenmerkt door het asymmetrische voorkomen ervan, dat wordt veroorzaakt door de combinatie van een scharnierende luidspreker rechts en een klein paneel links, verder door een versiering in de vorm van een gestileerde adelaar op de klep van de scharnierende luidspreker op de bovenkant van het apparaat, en ten slotte door de vormgeving van de microfoonkop en de basis van de hals ervan.

36

Wat in de derde plaats de vergelijking van het litigieuze model met het oudere model betreft, stelt verzoekster dat de kamer van beroep zich heeft gebaseerd op de overeenstemmingen die op functionele of technische overwegingen berusten, en niet op de algemene indruk, waarbij de elementen met een esthetische impact van groter belang zijn. De betrokken modellen verschillen juist van elkaar met betrekking tot dergelijke elementen, aangezien het oudere model wordt gekenmerkt door een symmetrische schikking van de verschillende elementen ervan, en niet is versierd met een gestileerde adelaar op de bovenkant.

37

Tevens verschillen de betrokken modellen van elkaar met betrekking tot een aantal details die voor de algemene indruk een zeker belang hebben. Deze verschillen betreffen de vorm van de luchtgaten van de luidspreker en van de microfoon, de vorm van de microfoonhals, van de zijkanten van de behuizing van de conferentie-eenheid en van de achterkant ervan.

38

Verzoekster voegt daaraan toe dat het feit dat beide conferentie-eenheden een scharnierende luidspreker bezitten die rechtop kan worden gezet, een louter functioneel kenmerk is, dat voorkomt in tal van apparaten uit de sector van de informatietechnologieën, zoals computers of mobiele telefoons. Op dezelfde manier moet de microfoon links worden geplaatst om het openen van de luidspreker niet te hinderen en rekening te houden met het feit dat de meeste gebruikers rechtshandig zijn. Om dezelfde reden moet de kaartlezer rechts vooraan worden geplaatst.

39

Verder is het argument, dat de verschillen inzake de kleppen niet meer zichtbaar zijn wanneer deze rechtop staan, irrelevant, aangezien het slechts om een van de zeven afbeeldingen van het litigieuze model gaat en dus niet berust op de door dit model gewekte algemene indruk. Verder is de betrokken versiering zichtbaar zelfs wanneer de klep rechtop staat, aangezien zij door geen enkel ander element op de achterkant van het apparaat wordt bedekt.

40

Het BHIM en interveniënte betwisten de argumenten van verzoekster.

Beoordeling door het Gerecht

41

Volgens artikel 4, lid 1, van verordening nr. 6/2002 wordt een model als gemeenschapsmodel beschermd voor zover het nieuw is en een eigen karakter heeft.

42

Zoals reeds in herinnering is gebracht, vloeit uit artikel 6, lid 1, sub b, van verordening nr. 6/2002 voort dat een ingeschreven gemeenschapsmodel wordt geacht een eigen karakter te hebben, indien de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij die gebruiker wordt gewekt door modellen die voor het publiek beschikbaar zijn gesteld vóór de datum van indiening van de inschrijvingsaanvraag of, wanneer aanspraak op voorrang wordt gemaakt, vóór de datum van voorrang. Artikel 6, lid 2, van verordening nr. 6/2002 preciseert verder dat bij de beoordeling van dit eigen karakter rekening wordt gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model.

43

Ten slotte vloeit uit punt 14 van de considerans van verordening nr. 6/2002 voort dat bij de beoordeling van het eigen karakter van een model rekening moet worden gehouden met de aard van het voortbrengsel waarop het model wordt toegepast of waarin het is verwerkt en in het bijzonder met de bedrijfstak waarmee het verbonden is.

44

In casu blijkt uit het onderzoek van het eerste middel dat het oudere model voor het publiek beschikbaar is gesteld vóór 22 april 2004, te weten de datum van voorrang waarop aanspraak wordt gemaakt voor het litigieuze model.

45

In deze omstandigheden dient te worden onderzocht of uit het oogpunt van de geïnformeerde gebruiker en rekening houdend met de mate van vrijheid van de ontwerper van een conferentie-eenheid, de door het litigieuze model gewekte algemene indruk verschilt van de algemene indruk die wordt gewekt door het oudere model.

— Geïnformeerde gebruiker

46

Wat de uitlegging van het begrip geïnformeerde gebruiker betreft, dient te worden geoordeeld dat de hoedanigheid van „gebruiker” impliceert dat de betrokken persoon het voortbrengsel waarin het model is verwerkt, gebruikt in overeenstemming met de doelstelling ervan.

47

Het bijvoeglijke naamwoord „geïnformeerd” suggereert voorts dat de gebruiker, zonder een ontwerper of een technisch deskundige te zijn, de in de betrokken sector bestaande verschillende modellen kent, een zekere kennis bezit met betrekking tot de elementen die deze modellen over het algemeen bevatten, en door zijn belangstelling voor de betrokken voortbrengselen blijk geeft van een vrij hoog aandachtsniveau bij gebruik ervan.

48

Anders dan verzoekster betoogt, betekent dit evenwel niet dat de geïnformeerde gebruiker, afgezien van de ervaring die hij door het gebruik van het betrokken voortbrengsel heeft verzameld, in staat is om een onderscheid te maken tussen de door de technische functie bepaalde aspecten van het voorkomen van het voortbrengsel en de willekeurige aspecten ervan.

49

In casu heeft de kamer van beroep in punt 18 van de bestreden beslissing vastgesteld dat de geïnformeerde gebruiker „om het even welke persoon die regelmatig aan conferenties of formele vergaderingen deelneemt [kon zijn], waarbij de verschillende deelnemers beschikken over een conferentie-eenheid met microfoon, die voor hen op tafel is geplaatst”.

50

Deze definitie komt overeen met de hierboven uiteengezette uitlegging van het begrip geïnformeerde gebruiker. Wie deelneemt aan een conferentie of vergadering gebruikt immers een conferentie-eenheid in overeenstemming met de doelstelling ervan, die erin bestaat, de uitwisseling van standpunten en informatie tussen de deelnemers te vergemakkelijken dankzij de overbrenging van de mededelingen en de ermee verbonden functies, zoals het stemmen of de identificatie van de personen. Door zijn regelmatige deelname aan conferenties of vergaderingen kent de geïnformeerde gebruiker voorts de verschillende modellen van conferentie-eenheden en de elementen die deze over het algemeen bevatten. Aangezien de gebruiker zich vertrouwd moet maken met de verschillende functies en de interface van een conferentie-eenheid, opdat deze de functie ervan zou kunnen vervullen, zal hij voorts betrekkelijk aandachtig zijn wanneer hij met de betrokken voortbrengselen wordt geconfronteerd.

— Mate van vrijheid van de ontwerper

51

In punt 21 van de bestreden beslissing heeft de kamer van beroep zich op het standpunt gesteld dat een conferentie-eenheid weliswaar bepaalde kenmerken moet bezitten om haar functie te kunnen vervullen, maar de mate van vrijheid van de ontwerper van een conferentie-eenheid niettemin betrekkelijk groot is.

52

Ter betwisting van de gegrondheid van deze opvatting voert verzoekster aan dat talrijke elementen van een conferentie-eenheid alsmede de configuratie ervan worden bepaald door de technische functie van het apparaat, en voorts dat er een algemene tendens bestaat waarbij de voorkeur wordt gegeven aan kleine, vlakke en rechthoekige apparaten, die vaak scharnierende elementen bevatten.

53

Wat de eerste omstandigheid betreft, is het zeker juist dat een conferentie-eenheid ter vervulling van de wezenlijke functie ervan minstens moet beschikken over een luidspreker en een microfoon, die aldus zijn gericht dat de gebruiker het door de luidspreker gereproduceerde geluid hoort en zijn woorden worden opgevangen door de microfoon. Tevens zijn voor de gebruiker toegankelijke knopjes noodzakelijk, in het bijzonder om de microfoon aan te zetten en het volume van de luidspreker te regelen. Voor zover de conferentie-eenheden tevens daarmee verbonden functies bevatten, kunnen ook elementen als stemknopjes, een scherm en een kaartlezer uit functioneel oogpunt noodzakelijk blijken.

54

Zoals het BHIM en interveniënte hebben betoogd, betreffen deze vereisten evenwel de aanwezigheid van bepaalde elementen in de conferentie-eenheid, maar beïnvloeden niet in belangrijke mate de configuratie ervan, en dus de vorm en het algemene voorkomen van de conferentie-eenheid zelf. In het bijzonder blijkt niet dat een scharnierend element noodzakelijk is om een of andere functie van het apparaat te verzekeren.

55

Deze vaststelling wordt bevestigd door het geheel van bestaande modellen, zoals voorgesteld door interveniënte voor het BHIM, dat wijst op conferentie-eenheden met uiteenlopende vormen en configuraties, die aanzienlijk verschillen van die welke in het litigieuze model zijn gebruikt. Aldus bezit de microfoon naargelang van het model een hals of niet en is links, rechts of in het midden van de behuizing van het apparaat geplaatst. De kaartlezer is weliswaar normaalgezien rechts geplaatst, maar is over het algemeen niet ingebouwd in de luidspreker van de conferentie-eenheid, maar in de behuizing zelf van het apparaat. Bovendien is de aanwezigheid van een of ander scharnierend element eerder uitzondering dan regel.

56

Daarentegen heeft verzoekster geen elementen aangevoerd die haar betoog staven dat de technische of functionele vereisten de mate van vrijheid van de ontwerper van een conferentie-eenheid aanzienlijk beperken.

57

In deze omstandigheden faalt dit betoog.

58

Met betrekking tot de vermeende algemene tendens waarbij de voorkeur wordt gegeven aan kleine, vlakke en rechthoekige apparaten die vaak scharnierende elementen bevatten, dient te worden opgemerkt dat de vraag of een model een algemene tendens inzake vormgeving volgt, hooguit relevant is voor de esthetische perceptie van het betrokken model en dus eventueel een invloed kan hebben op het commerciële succes van het voortbrengsel waarin het model is verwerkt. Daarentegen is deze vraag irrelevant in het kader van het onderzoek van het eigen karakter van het betrokken model, dat erin bestaat na te gaan of de door dit model gewekte algemene indruk verschilt van de algemene indruk die wordt gewekt door modellen die eerder beschikbaar zijn gesteld, los van esthetische of commerciële overwegingen.

59

Verzoekster heeft overigens het bestaan van de door haar aangevoerde tendens niet aangetoond, aangezien zij geen voorbeelden van conferentie-eenheden met de gestelde kenmerken heeft overgelegd. Bovendien wordt de geloofwaardigheid van haar betoog ondermijnd door het geheel van bestaande modellen dat interveniënte aan het BHIM heeft voorgesteld. De meegedeelde elementen wijzen immers op conferentie-eenheden met uiteenlopende vormen — rechthoekig, driehoekig of afgerond — en uiteenlopende afmetingen, waarbij het merendeel niet is uitgerust met een luidspreker of een ander scharnierend element.

60

Verzoekster maakt in deze context nog gewag van laptopcomputers en mobiele telefoons met scharnierende schermen, alsmede van flatscreen-televisies. Aangezien bij het onderzoek van het eigen karakter van een model rekening moet worden gehouden met de aard van het voortbrengsel waarin het model is verwerkt, zijn deze voorbeelden evenwel irrelevant.

61

Door een scharnierend scherm kan immers de grootte van het apparaat worden verminderd en de grootte is een wezenlijk kenmerk in het geval van laptopcomputers en mobiele telefoons. Op dezelfde wijze kan door een flatscreen de diepte van een televisie aanzienlijk worden verminderd zodat deze gemakkelijker kan worden opgesteld. Daarentegen is een conferentie-eenheid over het algemeen niet ontworpen om draagbaar te zijn, en de keuze van een vlakke vorm heeft geen belangrijke gevolgen met betrekking tot de plaats die nodig is voor de opstelling ervan. Derhalve gelden voor een conferentie-eenheid niet dezelfde vereisten als voor de door verzoekster vermelde apparaten.

62

Gelet op een en ander, dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep geen blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te stellen dat de mate van vrijheid van de ontwerper van een conferentie-eenheid betrekkelijk groot is.

— Vergelijking van de algemene indruk die wordt gewekt door de twee betrokken modellen

63

Gelet op hetgeen reeds is uiteengezet met betrekking tot de mate van vrijheid van de ontwerper van een conferentie-eenheid, dient te worden geoordeeld dat de door het litigieuze model gewekte algemene indruk wordt bepaald door de volgende elementen:

een rechthoekige behuizing van het apparaat, waarvan de bovenkant naar de gebruiker is gericht;

een scharnierende rechthoekige luidspreker, die een groot deel van de bovenkant van de behuizing van het apparaat bedekt en waarin een kaartlezer is ingebouwd;

een paneel met verschillende knopjes en schermen, dat door de scharnierende luidspreker is bedekt wanneer deze is neergeklapt;

een scharnierende microfoon met hals, die links is geplaatst.

64

Bovendien is er een gestileerde versiering op de klep van de luidspreker. Hoewel dit element een rol speelt in de door het litigieuze model gewekte algemene indruk, is de rol ervan evenwel minder belangrijk dan die van de in punt 63 supra opgesomde elementen.

65

Zoals de kamer van beroep in punt 20 van de bestreden beslissing heeft opgemerkt, wordt immers bij gebruik van de conferentie-eenheid de luidspreker rechtop gezet om zijn functie te kunnen vervullen. Bijgevolg bevindt de betrokken versiering zich op de achterkant van het apparaat, en dus buiten het onmiddellijke gezichtsveld van de gebruiker, waardoor het geen grote impact zal hebben op de perceptie van de gebruiker. De gebruiker kan hooguit dezelfde versiering zien op de achterkant van de apparaten van andere deelnemers die tegenover hem zitten. Deze waarneming gebeurt evenwel over het algemeen op afstand, zodat de details van de configuratie van de klep van de luidspreker minder zichtbaar zullen zijn.

66

Anders dan verzoekster stelt, is de inaanmerkingneming van de verminderde zichtbaarheid van de klep van de luidspreker voorts niet in strijd met de regel dat een beoordeling moet worden verricht van de algemene indruk die het litigieuze model bij de geïnformeerde gebruiker wekt. Deze indruk moet immers noodzakelijkerwijs ook worden vastgesteld op basis van de wijze waarop het betrokken voortbrengsel wordt gebruikt, in het bijzonder op basis van de normale bedieningswijze op dat moment.

67

De andere door verzoekster aangehaalde elementen zijn niet ter zake dienend. Om te beginnen is de lichtjes asymmetrische positie van de scharnierende luidspreker immers veel minder opvallend dan de aanwezigheid van een dergelijke luidspreker als zodanig. Gesteld dat de geïnformeerde gebruiker de asymmetrie van de conferentie-eenheid opvat als een belangrijk kenmerk, zal dit bovendien vooral zo zijn wegens de laterale, en dus asymmetrische positie van de microfoonhals.

68

Verder zijn de vorm van de microfoonkop en van de basis van de hals ervan elementen die weinig invloed hebben op het voorkomen van een conferentie-eenheid en die niet de aandacht van de geïnformeerde gebruiker zullen trekken, zoals de kamer van beroep in punt 19 van de bestreden beslissing heeft vastgesteld.

69

De door het oudere model gewekte algemene indruk wordt hoofdzakelijk bepaald door de in punt 63 supra opgesomde kenmerken. De behuizing van de eenheid is immers globaal rechthoekig, de bovenkant ervan is naar de gebruiker gericht en is uitgerust met een scharnierende luidspreker. De luidspreker heeft dezelfde rechthoekige vorm en daarin is ook een kaartlezer met hetzelfde uiterlijke voorkomen ingebouwd. Het paneel onder de luidspreker komt, zowel wat de vorm als de configuratie van de verschillende elementen ervan betreft, overeen met het paneel op dezelfde plaats in het litigieuze model. Zoals laatstgenoemd model bezit het oudere model een microfoon met hals, die links is geplaatst.

70

Zoals de kamer van beroep in punt 20 van de bestreden beslissing heeft uiteengezet, heeft het enige verschil tussen de twee betrokken modellen dat een zeker belang kan hebben, betrekking op de klep van de scharnierende luidspreker, aangezien deze in het oudere model niet is voorzien van een gestileerde versiering, die wel aanwezig is in het litigieuze model.

71

Dit verschil is evenwel niet bijzonder uitgesproken, aangezien de kleppen van de twee modellen oneffen zijn en de versiering van het litigieuze model sterk gestileerd is.

72

Zoals in de punten 64 en 65 supra is vastgesteld, is het belang van dit verschilpunt bovendien beperkt doordat de klep van de conferentie-eenheid minder zichtbaar is wanneer het apparaat wordt gebruikt.

73

Derhalve dient te worden geoordeeld dat de gestileerde versiering in het litigieuze model niet kan opwegen tegen de vastgestelde overeenstemmingen, en bijgevolg niet volstaat om het model een eigen karakter te verlenen.

74

De andere door verzoekster aangevoerde verschillen, die betrekking hebben op de vorm van de luchtgaten van de luidspreker en van de microfoonkop, de vorm van de basis van de microfoonhals, van de zijkanten van de behuizing van de conferentie-eenheid en van de achterkant ervan, zijn onbelangrijk voor de door de twee betrokken modellen gewekte algemene indruk. Deze verschillen zijn immers onvoldoende opvallend om de twee apparaten te onderscheiden uit het oogpunt van de geïnformeerde gebruiker, te meer omdat zij grotendeels betrekking hebben op elementen van een conferentie-eenheid die niet de aandacht van de geïnformeerde gebruiker trekken.

75

Gelet op een en ander, dient te worden geoordeeld dat het litigieuze model en het oudere model bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekken. De kamer van beroep is dus op goede gronden tot dezelfde vaststelling gekomen in punt 20 van de bestreden beslissing, en heeft terecht daaruit afgeleid dat het litigieuze model geen eigen karakter had in de zin van artikel 6 van verordening nr. 6/2002.

76

Derhalve moet het tweede middel worden afgewezen en het beroep dus in zijn geheel worden verworpen.

Kosten

77

Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van het BHIM en interveniënte in de kosten worden verwezen.

78

Verder worden volgens artikel 136, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering de door de partijen in verband met de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM gemaakte noodzakelijke kosten als invorderbare kosten aangemerkt. Bijgevolg dient verzoekster overeenkomstig de vordering van interveniënte te worden verwezen in de door deze laatste in de procedure voor de kamer van beroep gemaakte kosten.

 

 

HET GERECHT (Tweede kamer),

 

rechtdoende, verklaart:

 

1)

Het beroep wordt verworpen.

 

2)

Shenzhen Taiden Industrial Co. Ltd wordt verwezen in de kosten, met inbegrip van de noodzakelijke kosten die Bosch Security Systems BV heeft gemaakt in verband met de procedure voor de kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).

 

Pelikánová

Jürimäe

Soldevila Fragoso

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 22 juni 2010.

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.

Top