This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52001DC0681
European Commission white paper - A new impetus for European youth
Witboek van de Europese Commissie - Een nieuw elan voor Europa's jeugd
Witboek van de Europese Commissie - Een nieuw elan voor Europa's jeugd
/* COM/2001/0681 def. */
Witboek van de Europese Commissie - Een nieuw elan voor Europa's jeugd /* COM/2001/0681 def. */
WITBOEK VAN DE EUROPESE COMMISSIE - EEN NIEUW ELAN VOOR EUROPA'S JEUGD INHOUDSOPGAVE VOORWOORD 1. De context 2. De uitdagingen 2.1. De demografische ontwikkeling 2.2. Jongeren ondergaan als groep veranderingen 2.3. Jongeren moeten bij het maatschappelijk leven worden betrokken 2.4. De Europese integratie 2.5. De mondialisering 3. Waardevol overleg 3.1. De belangrijkste conclusies 4. Een nieuwe ambitie 4.1. Jeugdzaken 4.1.1. De open coördinatiemethode 4.1.2. De werkingssfeer van de open coördinatiemethode op het vlak van jeugdzaken 4.2. Meer aandacht voor jongeren in het kader van andere beleidsmaatregelen 4.3. Het programma JEUGD 5. Conclusie BIJLAGEN Bijlage 1 De resultaten van het overleg 1. Geen democratie zonder inspraak 1.1. Analyse van de resultaten 1.2. Uit het overleg voortvloeiende voorstellen 2. Onderwijs, een cruciale fase in het leven van jongeren 2.1 Analyse van de resultaten 2.2. Uit het overleg voortvloeiende voorstellen 3. Tewerkstelling als middel om jongeren beter te integreren 3.1. Analyse van de resultaten 3.2. Uit het overleg voortvloeiende voorstellen 4. Maximaal profiteren van jong-zijn 4.1. Analyse van de resultaten 4.2. Uit het overleg voortvloeiende voorstellen 5. Een europa gebaseerd op waarden 5.1. Analyse van de resultaten 5.2. Uit het overleg voortvloeiende voorstellen 6. Bijdragen aan het Witboek Bijlage 2 Overzicht van alle Europese acties voor de jeugd 1. Het programma Jeugd 2. Politieke initiatieven met relevantie voor jeugdzaken 3. Financieringsmogelijkheden op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs, cultuur en jeugdbescherming 4. Het Handvest van de grondrechten 5. Steun van het Europees Parlement 6. Bijdragen van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's 7. Dialoog met het Europees Jeugdforum 8. Activiteiten van de Raad van Europa 9. Studies en opiniepeilingen van de Europese Commissie VOORWOORD De beslissing om een witboek over jongeren te publiceren en vooral om ter voorbereiding van het witboek op grote schaal overleg te plegen, vloeit in eerste instantie voort uit het verlangen om nieuwe vormen van Europese governance te bevorderen. Het witboek ligt volledig in de lijn van het witboek over Europese governance, dat de Commissie in juli 2001 heeft goedgekeurd. Het is de bedoeling de burgers - en dus ook de jongeren - bij de Europese besluitvorming te betrekken. Jongeren in het centrum van de belangstelling Het grootschalig overleg dat aan het witboek is voorafgegaan, heeft duidelijk aangetoond dat jongeren ondanks individuele verschillen een aantal waarden en ambities delen en overal met dezelfde problemen worden geconfronteerd. De jongeren ondergaan als groep ingrijpende veranderingen. Het duurt langer vooraleer jongeren gaan werken of een gezin stichten en ze "pendelen" vaak tussen studie en werk. Opmerkelijk is vooral dat jongeren een veel geïndividualiseerder leven leiden dan in het verleden. De integrerende rol van het onderwijs, de arbeidsplaats en het sociale milieu is kleiner geworden. Het duurt ook steeds langer vooraleer jongeren op eigen benen leren staan. Het gevolg is vaak dat jongeren zich kwetsbaar voelen en niet meer in de bestaande besluitvormingsstructuren geloven. Bovendien groeit enige afkeer voor de wijze waarop jongeren traditioneel bij de samenleving en jongerenorganisaties worden betrokken. Sommige jongeren kunnen zich niet altijd identificeren met het beleid dat voor en door oudere generaties wordt gevoerd. Een aantal jongeren vlucht in onverschilligheid of individualisme, anderen zoeken hun toevlucht in extreem of zelfs ondemocratisch gedrag. De meeste jongeren willen echter een positieve invloed op het beleid uitoefenen. Ze weten alleen niet hoe. Toch is het belangrijk dat Europa's jongeren hun zegje doen. Het is immers vooral de jeugd die met nieuwe economische en demografische ontwikkelingen, de mondialisering en allerlei verschillende culturen wordt geconfronteerd. Op een ogenblik dat de onzekerheid opnieuw toeslaat, wordt van jongeren verwacht dat ze het sociale weefsel vernieuwen, de solidariteit op een andere leest schoeien en zich door verschillen laten verrijken. Ondanks het feit dat het sociale en economische landschap steeds complexer wordt, getuigen de jongeren van een groot aanpassingsvermogen. De nationale en Europese beleidsmakers moeten het aanpassingsproces vergemakkelijken door jongeren een volwaardige rol in de samenleving te laten spelen. Jongeren en Europa Er wordt heftig over de toekomst van Europa gediscussieerd. De toekomstige uitbreiding van de Europese Unie is uniek en opent nieuwe perspectieven. De politieke boodschap van de afgelopen jaren is glashelder: de Unie moet samen met de Europese bevolking worden opgebouwd. De jongeren belichamen de toekomst en moeten bij het overleg over de toekomst van de Unie en de denkoefeningen over Europese "governance" worden betrokken. Het Europees project is jong, ondergaat voortdurend veranderingen en is een geliefkoosd discussiethema. Om de toekomst van Europa te vrijwaren hebben we ambitieuze en enthousiaste jongeren nodig die zich achter de basiswaarden van de Unie scharen. De jongeren winden er geen doekjes om: ze willen hun zegje doen en als volwaardige gesprekspartners worden behandeld, ze willen aan de opbouw van Europa meewerken en het debat over de toekomst van Europa beïnvloeden. Het is tijd om de jongeren bij de opbouw van Europa als een positieve kracht en niet langer als een probleem te beschouwen. Jongeren moeten hun mening kunnen geven en hun standpunten aan de ideeën van anderen kunnen toetsen. Een nieuwe dynamiek op alle niveaus De meeste voorstellen in dit witboek zijn aan de lidstaten en de Europese regio's gericht: vooral zij moeten acties voor jongeren op touw zetten. Jongeren worden pas actieve burgers, als ze in hun eigen omgeving met de concrete resultaten van hun persoonlijke inzet worden geconfronteerd. Belangrijk is dat jongeren op school, in een vereniging of in hun wijk of gemeente een actieve rol spelen. Ze kunnen zo ervaring opdoen en het nodige vertrouwen verwerven om zich intensiever voor de samenleving in te zetten, ook op Europees vlak. Jongeren die vrij van elke vorm van discriminatie sociaal actief zijn, dragen bij tot meer solidariteit en fungeren als volwaardige burgers. Toch is het belangrijk het jeugdbeleid met het oog op meer efficiëntie en synergieën een Europese dimensie te verlenen, zonder op het subsidiariteitsbeginsel inbreuk te plegen. De geraadpleegde jongeren, het Europees Parlement en de lidstaten hebben tijdens het door de Commissie georganiseerde overleg kenbaar gemaakt dat Europa een rol moet spelen. Daarom stelt het witboek een nieuw Europees samenwerkingskader voor dat op twee belangrijke pijlers berust: 1) de toepassing van de open coördinatiemethode op het specifieke terrein van jeugdzaken en 2) meer aandacht voor jongeren bij het ontwikkelen van andere beleidsmaatregelen. Het resultaat is een nieuwe dynamiek in het veld en meer creativiteit: goede praktijken worden uitgewisseld en vergeleken en de inspanningen van individuele personen of jeugdorganisaties op plaatselijk en regionaal vlak worden op nationaal en Europees niveau erkend. Dankzij de inbreng van Europa kan een gemeenschappelijke visie en een beter inzicht in jeugdzaken worden ontwikkeld. Bovendien kan efficiënter worden gewerkt door samen te werken en algemene doelstellingen vast te stellen. Het witboek stelt voor naar jongeren te luisteren, oog voor plaatselijke initiatieven te hebben en de lidstaten tot meer samenwerking aan te sporen. Voorts pleit het witboek ervoor vanaf nu in het kader van bestaande Europese programma's concrete acties op touw te zetten en beleidsmatig meer aandacht aan jongeren te schenken. Doel is jongeren volwaardig te betrekken bij het reilen en zeilen in democratische, open en solidaire samenlevingen. 1. De context Na de uitbreiding zal de Europese Unie 75 miljoen jongeren tussen 15 en 25 jaar tellen [1]. Ook al gaat het om een heterogene groep (op het vlak van werkgelegenheid, onderwijs, gezinsleven, inkomen, enzovoort), toch willen alle jongeren als volwaardige burgers met rechten en plichten worden behandeld. Investeren in jongeren is niet alleen investeren in onze eigen toekomst, maar ook van cruciaal belang om de politieke doelstelling van de Europese Raad van Lissabon te verwezenlijken, namelijk van Europa "de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld" te maken. [1] Naar analogie van het besluit van het Europees Parlement en de Raad in verband met het programma JEUGD worden in dit document met de term jongeren personen van 15 tot en met 25 jaar bedoeld. De Europese Unie zal 75 miljoen jongeren tellen na de toetreding van de twaalf kandidaat-lidstaten. Dankzij de verdragen kunnen activiteiten [2] op touw worden gezet in tal van sectoren die jongeren direct of indirect aanbelangen: de strijd tegen discriminatie, het Europees burgerschap, werkgelegenheid, de strijd tegen sociale uitsluiting, onderwijs, beroepsopleidingen, cultuur, gezondheid, consumentenbescherming, vrij verkeer van personen, milieubescherming, mobiliteit van jonge wetenschappers, ontwikkelingssamenwerking en armoedebestrijding. [2] Zie bijlage 2: "Overzicht van alle Europese acties voor de jeugd". Het document vat samen wat tot dusver in Europa voor de jeugd is gedaan. De vermelde acties vormen trouwens de basis voor alle toekomstige initiatieven. De Gemeenschap heeft tal van specifieke acties voor jongeren op touw gezet. Daarbij werd de aandacht onder meer op onderwijs, werkgelegenheid, beroepsopleidingen en de toegang tot informatietechnologieën toegespitst. Naast algemene en sectorale beleidsmaatregelen voor jongeren hebben ook andere activiteiten aandacht gekregen (onder meer ter bevordering van mobiliteit, interculturele ontmoetingen, burgerschap en vrijwilligerswerk). In deze context en op grond van artikel 149 van het Verdrag [3] heeft de Unie een aantal acties op touw gezet (onder meer het programma JEUGD) waarbij rond een aantal thema's (mobiliteit, uitwisselingen van jongeren) is samengewerkt. Geleidelijk is deze samenwerking tot andere thema's verruimd (voorlichting, uitwisselingen tussen organisaties en vrijwilligerswerk). [3] Artikel 149 van het Verdrag: Meer algemeen moeten een aantal thema's (onder meer inspraak en autonomie van jongeren) waarvoor de Gemeenschap niet rechtstreeks bevoegd is, grondig worden geanalyseerd, omdat ze nauw met jeugdzaken verband houden en politiek een grote impact hebben. Doel is de lidstaten een praktisch instrument te verschaffen om hun acties in de betrokken sectoren te coördineren. Het Europees Parlement heeft al deze specifieke acties voor de jeugd voortdurend gesteund: het heeft hoorzittingen met jongeren georganiseerd en programma's en resoluties goedgekeurd. De Raad Jeugdzaken heeft een aantal resoluties over inspraak, de educatieve waarde van sport, sociale integratie en de ondernemingszin van jongeren goedgekeurd. Het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's brengen op gezette tijden positieve en bemoedigende adviezen over tal van jongerenthema's uit. Vraag is of alle problemen van jongeren in het kader van deze activiteiten aan bod komen en of de Europese beleidsmakers het potentieel van de jeugd ten volle benutten. Vaak blijven resoluties en verklaringen inzake jongeren in de praktijk dode letter. Bovendien hebben de Europese instellingen en de lidstaten geen totaalbeeld van het beleid en van de mogelijkheden om een jeugdbeleid te voeren. De Europese samenwerking inzake jeugdbeleid heeft haar grenzen bereikt en dreigt niet langer aan een aantal nieuwe uitdagingen (zie punt 2) het hoofd te kunnen bieden: - De relaties tussen de verschillende generaties worden ten gevolge van demografische en maatschappelijke ontwikkelingen steeds gecompliceerder. - Jongeren voelen zich steeds minder bij nationale, Europese en internationale beleidsmaatregelen betrokken, zodat er een vertrouwensbreuk dreigt. - Zoals in het Witboek over Europese governance wordt bepleit, is het vanuit democratisch oogpunt noodzakelijk een diepgaand debat over de toekomst van de Unie te voeren en de burgers, het maatschappelijk middenveld en de locale actoren nauwer bij het reilen en zeilen in de Unie te betrekken [4]. [4] "Europese governance - een witboek", COM(2001)428 van 25.07.2001. Steun aan nieuwe vormen van Europese governance is een van de vier strategische prioriteiten van de Commissie. Het begrip "governance" verwijst naar 1) het geheel van voorschriften, mechanismen en gebruiken die de wijze waarop macht wordt uitgeoefend beïnvloeden, en 2) het streven burgers bij de besluitvorming in de EU te betrekken. Vijf basisbeginselen liggen ten grondslag aan de modernisering van het overheidsbestuur in Europa: openheid, inspraak, verantwoordelijkheid, efficiëntie en samenhang. Het jeugdbeleid is een terrein waarop deze beginselen bij uitstek kunnen worden toegepast: - Openheid: Het is zaak jongeren actief en in hun eigen taal te informeren en te benaderen. Doel is jongeren vertrouwd te maken met de werking van Europa en met beleidsmaatregelen die hen rechtstreeks aanbelangen. - Inspraak: Belangrijk is met jongeren overleg te plegen. Bovendien moeten jongeren nauwer bij de besluitvorming en - meer algemeen - bij het reilen en zeilen in hun leefgemeenschap worden betrokken. - Verantwoordelijkheid: De samenwerking tussen de lidstaten en de Europese instellingen moet worden vernieuwd en gestructureerd. Doel is op het juiste verantwoordelijkheidsniveau en in antwoord op de aspiraties van jongeren concrete antwoorden aan te dragen. - Efficiëntie: het potentieel dat jongeren te bieden hebben moet worden ingeschakeld om maatschappelijke uitdagingen aan te gaan, het succes van beleidsmaatregelen te vergroten en aan de toekomst van Europa te bouwen. - Samenhang: Er moet een samenhangende visie worden ontwikkeld op de verschillende beleidsmaatregelen die jongeren aanbelangen, en op de verschillende niveaus waarop maatregelen worden genomen. De beslissing om dit witboek te publiceren en vooral op grote schaal overleg te plegen, vloeit uit het concept "governance" voort. 2. De uitdagingen 2.1. De demografische ontwikkeling Onze samenlevingen vergrijzen door de daling van het geboortecijfer en de toename van de levensduur. Het percentage mensen tussen 65 en 90 jaar zal tussen 2000 en 2020 in de Europese Unie van 16% tot 21% stijgen. Jongeren tussen 15 en 24 jaar zullen nog amper 11% van de totale EU-bevolking uitmaken [5]. [5] Bron: Eurostat, Demografische statistieken, 1999. >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> Dit kwantitatief gebrek aan evenwicht tussen jongeren en ouderen zal de verhoudingen tussen de generaties kwalitatief wijzigen. De financiële druk op de sociale stelsels vormt slechts een aspect van dit probleem. De solidariteit tussen jongeren en hun ouders/grootouders moet op een nieuwe leest worden geschoeid. Bovendien moeten - in het kader van diepgaande maatschappelijke veranderingen - vooral de verhoudingen tussen de generaties op een voor iedereen bevredigende wijze worden georganiseerd. De vergrijzing van de bevolking brengt voorts mee dat buiten de EU naar mensen moet worden gezocht om het gebrek aan arbeidskrachten het hoofd te bieden. Onze samenlevingen moeten zich etnisch, religieus, sociaal en taalkundig diversifiëren. Deze toename van verscheidenheid moet - vooral ten aanzien van de betrokken jongeren - in goede banen worden geleid. Sociale spanningen en negatieve gevolgen voor het onderwijs en de arbeidsmarkt moet worden vermeden. 2.2. Jongeren ondergaan als groep veranderingen Demografische veranderingen, maar ook andere factoren (maatschappelijke veranderingen, nieuwe individuele en collectieve gedragsvormen, andere gezinsverhoudingen, gewijzigde omstandigheden op de arbeidsmarkt) hebben ertoe geleid dat jongeren diepgaande sociologische, economische en culturele veranderingen hebben ondergaan [6]. [6] Zie het onderzoeksverslag dat tijdens een seminar in Umeå (maart 2001) werd ingediend (http://europa.eu.int/comm/education/youth/ywp/umeareport.html). In de eerste plaats hebben demografen vastgesteld dat jongeren onder druk van economische en sociaal-culturele factoren (inzetbaarheid, werkloosheid, enzovoort) gemiddeld langer wachten om een aantal belangrijke stappen in hun leven te zetten (studies beëindigen, werk zoeken, een gezin stichten, enzovoort). In de tweede plaats volgen veel jongeren tegenwoordig een niet-lineaire levensloop. "De logische volgorde van de verschillende levensfasen raakt verstoord" [7]: het is mogelijk dat jongeren tegelijkertijd student, gezinshoofd en arbeider/werkzoekende zijn en toch nog bij hun ouders wonen. Jongeren pendelen steeds vaker tussen verschillende levensfasen. Het lineaire levenspatroon is afgebrokkeld, naarmate de samenleving minder garanties (werkzekerheid, sociale voorzieningen, enzovoort) bood. [7] «Jeunesse, le devoir d'avenir», Commissariaat-generaal van het Plan, verslag van de commissie onder het voorzitterschap van Dominique Charvet, maart 2001, blz. 33. In de derde plaats leiden jongeren steeds vaker een geïndividualiseerd bestaan. Traditionele collectieve levenspatronen zijn op de terugweg. «Er is niet langer sprake van een vast patroon op het punt van gezin, huwelijk en loopbaan» [8]. Dit heeft vooral gevolgen voor het overheidsbeleid. [8] « Jeunesse, le devoir d'avenir », ibid., blz. 35. 2.3. Jongeren moeten bij het maatschappelijk leven worden betrokken De Europese jongeren steunen in het algemeen de democratie en willen graag bij democratische processen worden betrokken. Jongeren koesteren echter wantrouwen jegens institutionele structuren. Jongeren voelen zich veel minder dan vroeger aangesproken door de traditionele structuren van politieke en sociale actie (partijen, vakbonden). Bovendien spelen ze een beperkte rol bij democratische overlegprocedures. Ook jeugdorganisaties lijden onder deze situatie en voelen zich genoodzaakt nieuwe wegen te bewandelen. [9]. [9] Uit het onderzoek van Eurobarometer « Les jeunes européens en 2001 » (EB 55.1 uit 2001) blijkt dat Europese jongeren vervreemd van organisaties raken. Het verschijnsel doet zich in alle landen voor (behalve in België en Luxemburg). 50% van alle jongeren verklaart van geen enkele beweging lid te zijn. Er zijn ook aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten (in Nederland is bijna 80% van alle jongeren bij een organisatie aangesloten, in Portugal slechts 30%). Sportclubs zijn het populairst (28%) bij jongeren die bij een organisatie zijn aangesloten. Jeugdorganisaties (7%), vakbonden en politieke partijen (4%) volgen op grote afstand. Nochtans zijn jongeren nog steeds in het maatschappelijk reilen en zeilen geïnteresseerd. De meeste jongeren willen bij het openbaar leven worden betrokken en maatschappelijke keuzen beïnvloeden, maar ze geven de voorkeur aan een individueler en gerichter engagement los van de oude structuren en mechanismen. De overheid moet jongeren de kans geven hun standpunt kenbaar te maken en de kloof met de maatschappelijke werkwijzen en structuren te overbruggen, zo niet zal het democratisch deficit toenemen en het protest aanzwellen. 2.4. De Europese integratie Hetzelfde geldt voor de Europese Unie, waarover de meningen van jongeren over het algemeen verdeeld zijn. Europa is voor jongeren tegelijkertijd een plek waar basiswaarden hoog in het vaandel staan en waar ze wonen, studeren, werken en reizen. Toch voelen ze zich niet bij de werking van de Europese instellingen betrokken: Europa is ver en ondoorzichtig. De breuk tussen de jongeren en Europa illustreert de diepe kloof tussen de Europese bevolking en "Brussel" [10]. De EU heeft de steun van de jongeren echter nodig om haar doelstellingen - vooral de uitbreiding van de Unie - te verwezenlijken. Het is van cruciaal belang dat jongeren actief meewerken aan concrete projecten die op hun situatie, aspiraties en mogelijkheden zijn toegesneden. [10] Zie «Europese governance - een witboek», ibid. 2.5. De mondialisering Dezelfde kloof tekent zich mutatis mutandis tussen jongeren en het mondialiseringsproces af. Europese jongeren leven in samenlevingen die voor vreemde culturele en economische invloeden open staan. De wereld is hun thuis en ze zien geen graten in bepaalde producten die de mondialisering symboliseren [11]. Tegelijkertijd protesteren ze in naam van sociale rechtvaardigheid, openheid en "duurzame" ontwikkeling tegen bepaalde gevolgen van de mondialisering. Ze hebben twijfels over internationale instellingen die ze als moeilijk toegankelijk en ondoorgrondelijk ervaren en die zich weinig om hun problemen lijken te bekommeren. De op zijn minst tegenstrijdige relatie tussen jongeren en de mondialisering wijst op een niet te veronachtzamen malaise. [11] Onder meer informatietechnologieën, zoals internet, e-mail en draagbare telefoons. Uit Eurobarometer 55.1 blijkt dat het percentage jongeren tussen 15 en 25 jaar dat geregeld een computer gebruikt, op het net is aangesloten, videospelletjes speelt, enzovoort sinds 1997 meer dan verdubbeld is (het percentage is gestegen van 21% tot 43%). Veelzeggend is ook dat 80% van de jongeren geregeld een draagbare telefoon gebruikt. De jongeren zijn het er in grote trekken over eens dat de mondialisering een belangrijke uitdaging vormt: "of dit ons bevalt of niet, de mondialisering is een feit. Het is onze taak het proces te beheersen en ten dienste van de mensheid te stellen" [12]. [12] Redevoering van Romano Prodi van 20.7.2001. (http://europa.eu.int/comm/commissioners/prodi/globalisation_en.htm) De uitdaging is enorm. De Europese jongeren moeten kunnen uitgroeien tot solidaire, verantwoordelijke, actieve en verdraagzame burgers in pluralistische samenlevingen. Het is voor het heden en de toekomst van cruciaal belang dat jongeren op plaatselijk, nationaal en Europees vlak nauwer bij de samenleving worden betrokken en zich tot actieve burgers ontpoppen. 3. Waardevol overleg Omdat de uitdaging enorm is en de bestaande samenwerking tekortschiet, heeft de Commissie tijdens de Raad Jeugdzaken eind 1999 de publicatie van een witboek voorgesteld. Doel is de Europese samenwerking inzake jeugdzaken op een nieuwe leest te schoeien. De lidstaten van de EU, de opeenvolgende voorzitterschappen en het Europees Parlement hebben het initiatief onvoorwaardelijk gesteund tijdens het grootschalig overleg waarmee de voorbereiding van het witboek gepaard is gegaan. Uniek overleg Dit witboek vloeit voort uit het overleg dat tussen mei 2000 en maart 2001 met jongeren, jeugdorganisaties, wetenschappers, politici en hun medewerkers is gevoerd. Nooit eerder had in Europa grootschaliger, langduriger en waardevoller overleg met zoveel verschillende mensen plaats. Ook voor een aantal lidstaten was het overleg een primeur. De grote middelen werden ingezet: - De lidstaten hebben 17 nationale conferenties georganiseerd waaraan duizenden jongeren hebben deelgenomen. De conferenties hebben alles samen 440 voorstellen opgeleverd. - In oktober 2000 had in Parijs onder Frans voorzitterschap een Europese bijeenkomst plaats waar de resultaten van de nationale conferenties in een Europeser perspectief werden geplaatst. 450 jonge afgevaardigden uit 31 landen hebben er een tachtigtal voorstellen goedgekeurd. - In februari 2001 werden in de gebouwen van het Economisch en Sociaal Comité in Brussel meer dan 60 organisaties gehoord die in het veld actief zijn. - Een tiental wetenschappers uit verschillende disciplines werd gevraagd toe te lichten hoe jongeren zich in de toekomst zullen ontwikkelen. - In alle Europese hoofdsteden zijn met de politieke en administratieve verantwoordelijken en de nationale jeugdraden gesprekken gevoerd. Voorts zijn twee bijeenkomsten van de directeurs-generaal voor jeugdzaken georganiseerd (de eerste bijeenkomst bij het begin van de bilaterale gesprekken, de tweede ter afsluiting van het overleg). - Half maart 2001 had in Umeå onder Zweeds voorzitterschap een bijeenkomst plaats waar jongeren, jeugdorganisaties, wetenschappers en overheidsinstanties de beleidsprioriteiten hebben vastgesteld. - Op 24 april 2001 had in het Europees Parlement een discussiedag plaats waaraan bijna 300 mensen (vooral jongeren) hebben deelgenomen. Het overleg wordt in de toekomst voortgezet. Zo organiseert het Belgische voorzitterschap in november 2001 in Gent een colloquium om de Commissie de kans te geven het witboek voor te stellen en de voorgestelde thema's en acties te bespreken. De analyse van de resultaten van het overleg (zie bijlage 1) bevestigt in grote mate de bovenstaande diagnose en toont aan dat het jeugdbeleid nieuwe impulsen nodig heeft. Alle jongeren willen dat het beleid op hun verwachtingen wordt afgestemd. Ze vinden dat het overheidsbeleid op plaatselijk, regionaal, nationaal en Europees vlak vaak tekortschiet en dat hun dagelijkse problemen worden veronachtzaamd. Volgens hen moet het beleid worden herdacht en bijgestuurd. De jongeren vragen echter vooral als volwaardige partners bij de beleidsvorming te worden betrokken. 3.1. De belangrijkste conclusies Het overleg heeft vier belangrijke conclusies opgeleverd: * Jongeren moeten hun rol als burger actief kunnen spelen De geraadpleegde jongeren willen als verantwoordelijke burgers worden beschouwd. Daarom vragen ze om nauwer bij het maatschappelijk leven te worden betrekken. Ze willen over de meest uiteenlopende onderwerpen hun mening kwijt. Jongeren moeten op verschillende niveaus (plaatselijk, internationaal, enzovoort) actief en representatief bij de samenleving worden betrokken. Daarbij mag geen enkele vorm van engagement worden uitgesloten, of het nu gaat om eenmalige dan wel regelmatige, spontane dan wel georganiseerde initiatieven. Opgemerkt zij dat het niet voldoende is jongeren te raadplegen, laat staan alleen maar hun mening te peilen. Jongeren moeten ook bij de besluitvorming worden betrokken. Belangrijk is jongeren meer inspraak te geven zonder iets of iemand uit te sluiten. Dat houdt onder meer in dat ook jongeren met problemen meer inspraak moeten krijgen. Bovendien moeten bestaande structuren sneller hun deuren openen voor jongeren die in geen enkele organisatie actief zijn. Een actief burgerschap vereist informatie. Jongeren koesteren dan ook hoge verwachtingen op dit vlak. Ze beseffen wel dat het aantal thema's nagenoeg eindeloos is (werkgelegenheid, arbeidsomstandigheden, huisvesting, studies, gezondheid, enzovoort) en dat informatie over de programma's van de Gemeenschap niet volstaat. Hun eerste zorg is echter dat de behoefte aan informatie wordt erkend. Jongeren hechten ook veel belang aan gelijke kansen op informatie, gemakkelijk toegankelijke informatie en hoge ethische normen. Voorts wordt beklemtoond dat de informatie gebruiksvriendelijk moet zijn en dat jongeren bij de inhoud en de verspreiding ervan moeten worden betrokken. * Meer ruimte en erkenning voor experiment Volgens de jongeren moet de overheid erkennen dat onderwijs en opleidingen zich niet tot traditionele of formele onderwijsvormen en opleidingen beperken. Ze vinden dat deze belangrijke overgangsfase in hun leven vanuit een breder perspectief moet worden benaderd, waarbij ruimte voor niet-formele onderwijsvormen en opleidingen wordt gecreëerd. Mobiliteit en vrijwilligerswerk - zaken die tot dusver te weinig verspreiding en erkenning hebben gevonden - moeten in dit verband meer aandacht krijgen. De jongeren vinden dat aan de integratie van mobiliteit en vrijwilligerswerk in het onderwijs- en opleidingsbeleid prioriteit moet worden verleend. Voorts willen ze dat mobiliteit en vrijwilligerswerk worden erkend en financieel gesteund. Een in alle opzichten succesvolle koppeling van formeel en niet-formeel onderwijs vereist dat ook met het concept 'individuele ontwikkeling' rekening wordt gehouden. Bovendien moeten gepaste instrumenten en methoden worden gebruikt om experiment en uitwisselingen onder leeftijdsgenoten te bevorderen, waarbij het proces op resultaten primeert. * Meer autonomie voor jongeren Autonomie is een van de belangrijkste eisen van de jongeren. De mate van autonomie hangt af van de (in de eerste plaats materiële) middelen waarover jongeren kunnen beschikken. Inkomsten spelen op dit punt een cruciale rol. Maatregelen in verband met werkgelegenheid, sociale bescherming, sociale integratie, huisvesting en vervoer kunnen belangrijke gevolgen voor jongeren hebben. Belangrijk is dat deze beleidsmaatregelen - die voor jongeren een conditio sine qua non zijn om sneller op eigen benen te kunnen staan - rekening met het standpunt en de belangen van de jongeren houden en dat de beleidsmakers leren uit eerdere ervaringen met jongerenbeleid. Jongeren willen een actieve rol in de samenleving spelen en interesseren zich voor alle beleidsmaatregelen die hun dagelijkse leven beïnvloeden. Daarom aanvaarden ze niet dat het jeugdbeleid tot specifieke terreinen beperkt blijft. * Streven naar een Europese Unie die borg staat voor waarden Het leeuwendeel van de jongeren herkent zich in een aantal waarden die ook aan de Europese Unie ten grondslag liggen. Toch vinden ze dat de Europese instellingen weinig toegankelijk zijn en zich onvoldoende om hun problemen bekommeren. Ondanks hun verschillende achtergrond en levensloop maken de jongeren zich zorgen over de problemen waarmee ze in hun persoonlijk en beroepsleven worden geconfronteerd. Het besef kwetsbaar te zijn verklaart ongetwijfeld ten dele waarom jongeren zich om drop-outs bekommeren. Voorts vinden jongeren dat veel meer moet worden gedaan om op alle overheidsniveaus de grondrechten van elk individu te vrijwaren, de rechten van minderheden te beschermen en elke vorm van discriminatie of racisme te bestrijden. De jongeren scharen zich achter de basiswaarden die aan de Unie ten grondslag liggen, en ze verwachten dat de Unie hun aspiraties waarmaakt. 4. Een nieuwe ambitie In dit witboek komen alle vragen aan bod die tijdens het overleg zijn opgeworpen (ongeacht op welk bevoegdheidsniveau de vragen betrekking hebben). Uiteraard zijn het vooral de lidstaten van de Europese Unie die voor jeugdzaken bevoegd zijn. In een aantal landen zijn de bevoegdheden grotendeels geregionaliseerd en aan de plaatselijke autoriteiten overgedragen. Beslissingen van plaatselijke autoriteiten hebben trouwens de grootste impact op het dagelijkse leven van jongeren. Het subsidiariteitsbeginsel geldt dus om principiële redenen en ter wille van de efficiëntie ook voor het jeugdbeleid. Dat neemt niet weg dat op Europees vlak nauwer moet worden samengewerkt om de impact en de samenhang van nationale beleidsmaatregelen te vergroten. Vandaar dat het witboek vooral beoogt een nieuw samenwerkingskader voor het jeugdbeleid in de Europese Unie te ontwikkelen. Het moet een ambitieus kader zijn dat aan de verwachtingen van de jongeren voldoet, maar ook een realistisch kader dat aan een beperkt aantal tijdens het overleg aan bod gekomen thema's prioriteit verleent en het subsidiariteitsbeginsel respecteert. De samenwerking moet op bestaande activiteiten gebaseerd zijn, compatibel zijn en - zo nodig - lopende initiatieven op het vlak van werkgelegenheid, onderwijs en sociale integratie aanvullen. Voorts is het de bedoeling de verschillende overheidsniveaus en al wie bij het jeugdbeleid betrokken is, nauwer te doen samenwerken. Het nieuwe samenwerkingskader omvat twee belangrijke onderdelen: - de toepassing van de open coördinatiemethode op jeugdzaken; - meer aandacht voor jongeren bij andere beleidsmaatregelen. 4.1. Jeugdzaken 4.1.1. De open coördinatiemethode Artikel 149 van het Verdrag bepaalt dat de Gemeenschap moet bijdragen tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen. Nieuwe wetten bieden in het algemeen geen oplossing voor de bezorgdheden van jongeren die tijdens het overleg zijn aangeroerd en die met educatie (in de ruimste betekenis van het woord) verband houden. Alle betrokkenen erkennen daarenboven dat samenwerking een meerwaarde kan opleveren. Bovendien zijn de lidstaten duidelijk bereid om nauwer samen te werken. Redenen genoeg om de voorkeur aan de open coördinatiemethode te geven, temeer omdat alle voorwaarden daartoe zijn vervuld. De open coördinatiemethode houdt in dat "voor de Unie richtsnoeren worden bepaald met specifieke tijdschema's voor het bereiken van de doelen die zij voor korte, middellange en lange termijn hebben vastgesteld; waar zulks opportuun is, kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren en benchmarks worden vastgesteld, die aan de beste ter wereld zijn getoetst en op de behoeften van de verschillende lidstaten en sectoren zijn toegesneden, als middel om beste praktijken onderling te vergelijken; die Europese richtsnoeren in nationaal en regionaal beleid worden vertaald door specifieke doelstellingen vast te stellen en maatregelen te treffen, met inachtneming van nationale en regionale verschillen; periodieke monitoring, evaluatie en peer reviews plaatsvinden" [13]. [13] Conclusies van het voorzitterschap, Europese Raad van Lissabon, 23 en 24 maart 2000, punt 37. Het Witboek over Europese governance beklemtoont dat de open coördinatiemethode een manier is "voor het bevorderen van samenwerking, de uitwisseling van beproefde praktijken en het bereiken van overeenstemming over gemeenschappelijke streefdoelen en richtsnoeren voor de lidstaten... De open coördinatiemethode berust op een regelmatige inventarisatie van de vooruitgang die is geboekt bij het halen van de streefdoelen, en stelt de lidstaten in de gelegenheid hun inspanningen te vergelijken en lering te trekken uit de ervaring van anderen". De toepassing van de open coördinatiemethode op jeugdzaken is geïnspireerd op de toepassing ervan in het onderwijs. Dankzij deze methode kunnen prioritaire thema's en algemene doelstellingen en richtsnoeren worden vastgesteld. Bovendien biedt de open coördinatiemethode de mogelijkheid voor follow-up te zorgen. Voorts kan op basis van deze methode met jongeren overleg worden gepleegd. De Commissie stelt voor dat: - de Raad van ministers op gezette tijden en op voorstel van de Commissie vaststelt welke thema's van algemeen belang prioriteit genieten. - alle lidstaten een coördinator voor jeugdzaken benoemen die als aanspreekpunt van de Commissie fungeert. Zijn opdracht bestaat erin de Europese Commissie van politieke initiatieven en goede praktijken op de hoogte te stellen en toekomstgerichte ideeën rond de geselecteerde thema's aan te dragen. - de Europese Commissie een samenvatting en een analyse van deze gegevens aan de Raad van ministers voorlegt en algemene richtsnoeren voorstelt. - de Raad van ministers voor elk thema algemene richtsnoeren en doelstellingen formuleert, de wijze van toezicht bepaalt en - eventueel - op indicatoren gebaseerde benchmarks vaststelt. - de Europese Commissie de hele procedure analyseert, bij de Raad van ministers van Jeugdzaken verslag uitbrengt en voor evaluatie en regelmatig toezicht zorgt. - het Europees Parlement op gepaste wijze bij de hele procedure en het toezicht wordt betrokken. Ook het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's moeten zich kunnen uitspreken. - de jongeren over prioritaire thema's en de follow-up ervan geraadpleegd worden (zie punt 4.1.2. "Inspraak"). - de kandidaat-lidstaten zoveel mogelijk worden betrokken. De voorgestelde open coördinatiemethode vult de instrumenten van de Gemeenschap aan en doet geen afbreuk aan beslissingen die op grond van het Verdrag worden genomen en die de Commissie er bijvoorbeeld toe kunnen bewegen aanbevelingen uit hoofde van artikel 149 te doen. 4.1.2. De werkingssfeer van de open coördinatiemethode op het vlak van jeugdzaken Van de onderwerpen die met jongeren verband houden en dus voor de open coördinatiemethode in aanmerking komen, wil de Europese Commissie zich op de volgende thema's toespitsen: inspraak, vrijwilligerswerk, voorlichting, een beter inzicht van de overheid in jeugdzaken en - meer algemeen - alles wat tot de ontwikkeling en de erkenning van activiteiten ten gunste van jongeren (jeugdwerk, jeugdclubs en jeugdbewegingen, straathoekwerk, projecten ter bevordering van burgerzin, integratie en solidariteit tussen jongeren, enzovoort) kan bijdragen en niet onder andere beleidsterreinen (onder meer werkgelegenheid, sociale integratie en onderwijs) valt. Deze zaken stemmen overeen met de activiteiten en instrumenten die op nationaal vlak normaliter met het jeugdbeleid verband houden. De analysen en voorstellen die uit het overleg zijn voortgevloeid en in bijlage 1 worden vermeld, kunnen bij de toepassing van de open coördinatiemethode als leidraad dienen. Doel is de samenwerking inzake jeugdzaken te verbeteren en een antwoord op een aantal problemen te vinden. Met het oog op complementariteit en samenhang, kunnen de resultaten van de open coördinatiemethode andere communautaire beleidsmaatregelen, initiatieven en processen zowel inhoudelijk als instrumenteel verrijken en een meerwaarde verlenen. De Europese Commissie is van oordeel dat de onderstaande thema's - en in de eerste plaats het thema inspraak - met het oog op de toepassing van de open coördinatiemethode prioriteit genieten. * Inspraak Inspraak van jongeren is een beleidsterrein dat typisch tot de bevoegdheden van de lidstaten behoort. De toepassing van de open coördinatiemethode levert echter een Europese meerwaarde op, temeer omdat meer inspraak de vorming en de burgerzin van jongeren ten goede komt. Jongeren moeten vooral op plaatselijk vlak meer inspraak krijgen (onder meer op school waar inspraak een belangrijke rol speelt). Opgemerkt zij dat ook jongeren die niet bij een vereniging zijn aangesloten, meer inspraak moeten krijgen. Concreet zouden de plaatselijke autoriteiten op grond van de open coördinatiemethode voor soepele en vernieuwende inspraakmechanismen kunnen zorgen. Voorts zouden overal regionale en nationale jeugdraden kunnen worden opgericht waarvan ook jongeren die niet bij een organisatie zijn aangesloten, lid kunnen worden. Om de jongeren een duidelijk signaal te geven pleit de Commissie voor een duurzaam Europees jeugdoverleg. De Commissie sluit rechtstreeks overleg met jongeren en éénmalige initiatieven niet uit, maar wil vooral dat binnen het Jeugdforum met jongeren over de prioritaire thema's van de open coördinatiemethode overleg wordt gepleegd en voor follow-up wordt gezorgd. Belangrijk is wel dat het Jeugdforum wordt vernieuwd en ook niet bij een jeugdorganisatie aangesloten jongeren worden vertegenwoordigd. Jongeren moeten ook beter in het Economisch en Sociaal Comité worden vertegenwoordigd. Ter ondersteuning van de open coördinatiemethode vindt de Commissie de tijd rijp voor actie. De Commissie is van plan: - in de loop van 2002 een rechtstreekse dialoog met de jongeren aan te gaan in de vorm van regelmatige bijeenkomsten rond specifieke thema's. - de jongeren vanaf 2002 te betrekken bij het initiatief over de toekomst van Europa, dat naar aanleiding van de Europese Raad van Nice is gelanceerd. - voor 2003 en 2004 een aantal proefprojecten voor te stellen. Doel is steun te verlenen aan plaatselijke, regionale en nationale initiatieven voor meer inspraak [14]. Bij de tussentijdse evaluatie van het programma JEUGD en bij de voorbereiding van een mogelijk toekomstig programma zal met de resultaten van de proefprojecten rekening worden gehouden. [14] Bijvoorbeeld internetprojecten ter aanvulling van activiteiten in het kader van het initiatief "elektronische democratie" (IST Key Action 1). * Voorlichting Voorlichting van jongeren hangt onlosmakelijk met inspraak samen. Het zijn in eerste instantie de lidstaten die de jongeren moeten informeren (onder meer over de Europese Unie). Bijgevolg moet ook het thema voorlichting in het kader van de open coördinatiemethode aan bod komen. Het is raadzaam rechtstreekse contacten met jongeren te leggen, maar er moet in elk geval een beroep worden gedaan op al wie op school, in clubs, in verenigingen, enzovoort met jongeren in contact komt. Deze grootschalige voorlichtingscampagne moet nauwgezet worden gecoördineerd, er moeten aanzienlijke middelen voor worden vrijgemaakt en de jongeren moeten bij het ontwerp en de uitvoering ervan worden betrokken. Het geheel zal worden afgestemd op het nieuwe voorlichtingsbeleid van de Unie, dat uit de beginselen van governance voorvloeit en door de Commissie in nauwe samenwerking met het Europees Parlement wordt uitgewerkt. Ter ondersteuning van de open coördinatiemethode vindt de Commissie de tijd rijp voor actie. De Commissie is van plan: - begin 2002 een portaalsite te creëren, zodat zoveel mogelijk jongeren informatie over Europa kunnen raadplegen. Daarbij zal naar synergieën tussen bestaande sites en de portaalsite worden gestreefd. - een elektronisch forum in het leven te roepen. * Vrijwilligerswerk van jongeren Vrijwilligerswerk beantwoordt aan de verwachtingen van jongeren en de samenleving. Het is een manier om maatschappelijk actief te zijn, leerzame ervaringen op te doen en tot meer inzetbaarheid en sociale integratie bij te dragen. Vrijwilligerswerk moet de komende jaren met behulp van de open coördinatiemethode vooral op nationaal, regionaal en plaatselijk vlak aanzienlijk worden uitgebreid. Vraag is of de tijd niet rijp is om over de wettelijke en sociale bescherming van jonge vrijwilligers na te denken. De positieve ervaringen met de Europese vrijwilligersdienst kunnen worden gebruikt om vrijwilligerswerk voor jongeren te veralgemenen (kadervorming, financiering, enzovoort). Belangrijk is dat op Europees vlak wordt erkend dat vrijwilligerswerk een leerrijke (niet-formele) ervaring is. De Europese vrijwilligersdienst voor jongeren kan worden uitgebreid door een partnerschap te sluiten met organisaties die wereldwijd vrijwilligerswerk organiseren en ondersteunen. De lidstaten moeten onmiddellijk alle hinderpalen voor de mobiliteit van jonge vrijwilligers uit de weg ruimen. * Een beter begrip over jongeren Europa heeft behoefte aan een beter inzicht in de leefwereld van jongeren. Daarom stelt de Europese Commissie voor om via de open coördinatiemethode: - bestaande structuren, studies en lopende onderzoeken naar jongeren in de Unie te inventariseren en netwerkvorming na te streven. Ter aanvulling zal ook aandacht aan de werkzaamheden en initiatieven van andere internationale organisaties (Raad van Europa, OESO, Verenigde Naties, enzovoort) worden geschonken. - over de Europese methodologie op dit punt na te denken. - eventueel vooral op basis van de werkzaamheden van de lidstaten een studie- en onderzoeksprogramma te ontwikkelen waarbij van de mogelijkheden van het zesde kaderprogramma voor onderzoek gebruik wordt gemaakt [15]. [15] Prioriteit 7 van het kaderprogramma voor onderzoek 2002-2006: "Citizens in an evolving knowledge society". - de nodige statistische instrumenten te ontwikkelen, waarbij de in het kader van het Europees statistisch systeem [16] beschikbare instrumenten maximaal worden benut. [16] Het Europees statistisch systeem (ESS) is een netwerk van alle overheidsorganen die op regionaal, nationaal en communautair vlak statistische informatie die voor het economische en sociale reilen en zeilen in de Gemeenschap onontbeerlijk is, verzamelen, verwerken en verspreiden. Eurostat is het hart van het ESS op communautair vlak. 4.2. Meer aandacht voor jongeren in het kader van andere beleidsmaatregelen De vele andere thema's die tijdens het overleg aan bod zijn gekomen (werkgelegenheid, formeel en niet-formeel onderwijs, sociale integratie, racisme en vreemdelingenhaat, immigratie, consumptie, gezondheid, risicopreventie, milieu, gelijkheid van vrouwen en mannen, enzovoort), vereisen een nauwe samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten op nationaal en Europees vlak. Op Europees vlak worden deze beleidsmaatregelen en acties op basis van het Verdrag ontwikkeld, waarbij van de beschikbare beleidsinstrumenten gebruik wordt gemaakt. De Europese Commissie zorgt ervoor dat - waar nodig en ongeacht het instrument in kwestie - bij deze beleidsmaatregelen en acties beter met de richtsnoeren inzake jeugdzaken rekening wordt gehouden. Er zal daartoe met de resultaten van het overleg (zie bijlage 1) rekening worden gehouden. De ministers van jeugdzaken moeten ervoor zorgen dat bij andere nationale en Europese beleidsmaatregelen met jeugdzaken rekening wordt gehouden. De Europese Commissie is op grond van het overleg van mening dat op het punt van onderwijs, levenslang leren, mobiliteit, werkgelegenheid, sociale integratie en racisme en vreemdelingenhaat beter met de belangen van jongeren rekening moet worden gehouden. Ook de autonomie van jongeren moet grondig worden onderzocht. * Onderwijs, levenslang leren en mobiliteit Het thema onderwijs en opleidingen (op school, aan universiteiten of buiten het formele onderwijslandschap) is in een aantal mededelingen aan de Raad (doelstellingen van onderwijs en opleidingen, een Europese ruimte van onderwijs en levenslang leren) aan bod gekomen en wordt door de Gemeenschap aandachtig gevolgd. Jeugdverenigingen, maatschappelijk werkers en gemeentebesturen zetten zich op dit punt in tal van landen voor jongeren in. Belangrijk is het innovatief en niet-formeel karakter van hun werk te vrijwaren. Tegelijkertijd zou het goed zijn als in het algemeen kader van het beleid inzake onderwijs en levenslang leren: - begrippen, verworven kennis en kwaliteitsnormen beter werden gedefinieerd; - de betrokken personen naar waarde werden geschat; - activiteiten meer erkenning kregen; - activiteiten beter op het formeel onderwijs en op formele opleidingen werden afgestemd. Het thema mobiliteit is aan bod gekomen in een actieplan en een aanbeveling die respectievelijk door de Europese Raad van Nice in december 2000 en - volgens de medebeslissingsprocedure - door het Europees Parlement en de Raad in juli 2001 zijn goedgekeurd. Belangrijk is voor samenhang te zorgen tussen deze initiatieven en initiatieven die mogelijk uit de toepassing van de open coördinatiemethode voortvloeien. * Werkgelegenheid De Europese Unie is al jarenlang bijzonder actief op het vlak van werkgelegenheid. Naar aanleiding van de Europese Raad van Luxemburg (november 1997) en op basis van de nieuwe titel "Werkgelegenheid" in het Verdrag van Amsterdam heeft de Unie een Europese werkgelegenheidsstrategie ontwikkeld. Inzake werkgelegenheid moeten de lidstaten een beleid voeren dat de integratie en het succes van alle burgers op de arbeidsmarkt bevordert en op vier pijlers berust: 1) een grotere inzetbaarheid, 2) meer ondernemerschap en meer banen, 3) een groter aanpassingsvermogen van bedrijven en werknemers en 4) gelijkere kansen voor vrouwen en mannen. Inzake jeugd beklemtonen de werkgelegenheidsrichtsnoeren dat jongeren individueel moeten worden begeleid om langdurige werkloosheid te voorkomen. De onderwijs- en opleidingssystemen moeten worden verbeterd, het aantal voortijdige schoolverlaters moet worden verlaagd en alle jongeren moeten zich met nieuwe technologieën vertrouwd kunnen maken. * Sociale integratie In maart 2000 heeft de Europese Raad van Lissabon besloten een open coördinatiemethode te ontwikkelen om de sociale integratie te bevorderen. De open coördinatiemethode is op de Europese werkgelegenheidsstrategie geïnspireerd en koppelt algemene doelstellingen ter bestrijding van sociale uitsluiting en armoede (goedgekeurd op de Europese Raad van Nice in december 2000) aan nationale actieplannen (voor het eerst ingediend in juni 2000). De lidstaten moeten hun prioriteiten en belangrijkste beleidsmaatregelen in nationale actieplannen toelichten op basis van de vier in Nice goedgekeurde algemene doelstellingen: 1) de arbeidsparticipatie moet worden bevorderd en iedereen moet gemakkelijker toegang tot bestaansmiddelen, rechten en diensten krijgen; 2) voorkomen moet worden dat mensen het slachtoffer van sociale uitsluiting worden; 3) er moeten maatregelen ten gunste van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen worden genomen; en 4) alle betrokken partijen moeten worden ingeschakeld en meer inspraak krijgen. Tal van jeugdthema's komen in de algemene doelstellingen en de nationale actieplannen aan bod: jongeren moeten zich gemakkelijk op de arbeidsmarkt kunnen integreren; jongeren op de dool of in moeilijkheden - en vooral minderheden, jonge vrouwen in moeilijkheden en jonge gehandicapten - moeten over voldoende bestaansmiddelen en inkomsten kunnen beschikken; ongelijkheid in het onderwijs moet worden aangepakt; jongeren moeten gemakkelijker toegang krijgen tot een degelijke dienstverlening (huisvesting, gezondheidszorg, cultuur, rechtsbijstand); gebieden die met tal van problemen te kampen hebben, moet nieuw leven worden ingeblazen. * Jongeren en de strijd tegen racisme en vreemdelingenhaat Op grond van het Verdrag van Amsterdam (artikel 13) kunnen alle vormen van discriminatie harder worden aangepakt. Bovendien beschikt de Europese Unie over nieuwe instrumenten (twee richtlijnen en een actieprogramma) [17] om discriminatie te bestrijden. [17] Richtlijn 2000/43/EG houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming. De strijd tegen discriminatie - en vooral tegen racisme en vreemdelingenhaat - en het behoud van het multiculturele karakter van de samenleving zijn thema's die jongeren bijzonder sterk aanspreken en motiveren. Op Europees vlak is voorgesteld om bij alle communautaire programma's en acties voor de jeugd prioriteit aan de strijd tegen racisme en vreemdelingenhaat te verlenen. Het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat kan een belangrijke rol spelen. Belangrijk is verder dat de strijd van het maatschappelijk middenveld tegen racisme en vreemdelingenhaat wordt gesteund. De Commissie wil een netwerk opzetten van jongerenorganisaties die racisme en vreemdelingenhaat bestrijden en naar respect voor iedereen (en met name minderheden) streven. Het is de bedoeling dat jongeren een bijdrage aan de strijd van de Unie tegen racisme en vreemdelingenhaat leveren. Ook de lidstaten moeten bij nationale acties voor jongeren prioriteit aan de strijd tegen racisme en vreemdelingenhaat verlenen. Daarbij komt een sleutelrol toe aan plaatselijke projecten die voor meer solidariteit en verantwoordelijkheidszin ijveren. * De autonomie van jongeren Tijdens het overleg is gebleken dat de autonomie van jongeren een uiterst belangrijk probleem vormt. Daarom stelt de Europese Commissie voor een werkgroep op hoog niveau op te richten om de Commissie en de Raad van ministers (in zijn verschillende samenstellingen) over het probleem te adviseren. Het gaat om een ingewikkeld probleem waarbij deskundigen uit verschillende vakgebieden moeten worden betrokken. Het probleem overstijgt het jeugdbeleid en moet beleidsmatig vanuit meerdere invalshoeken worden benaderd (werkgelegenheid, gezin, sociale bescherming, gezondheid, vervoer, justitie en binnenlandse zaken). 4.3. Het programma JEUGD Doel van het programma JEUGD is jongeren actief bij Europa te betrekken, het wederzijds begrip tussen culturen te bevorderen, fundamentele waarden (respect voor de mensenrechten, strijd tegen racisme en vreemdelingenhaat) steviger te verankeren, de zin voor solidariteit aan te scherpen, ondernemingszin en creativiteit te stimuleren en de erkenning van niet-formeel onderwijs te promoten. Voorts streeft het programma naar een nauwere samenwerking tussen al wie op het punt van jeugdzaken actief is. Het programma staat open voor kandidaat-lidstaten. Het programma JEUGD moet als instrument worden ingezet om de in dit witboek bepleite samenwerking te versterken. Overeenkomstig Besluit nr. 1031/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad [18] stelt de Europese Commissie jaarlijks de prioriteiten van het programma JEUGD vast. Deze prioriteiten stemmen met de richtsnoeren in het kader van de open coördinatiemethode overeen. Ook de tussentijdse evaluatie en de voorbereiding van het nieuwe programma (dat vanaf 2007 in werking treedt) zullen als richtsnoer worden gebruikt. Doel is dat het programma JEUGD de werkzaamheden van de open coördinatiemethode op het punt van jeugdzaken zo efficiënt mogelijk ondersteunt. [18] Besluit nr. 1031/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2000 tot vaststelling van het communautaire actieprogramma JEUGD. Afgezien van de bovenstaande specifieke maatregelen die in het kader van het programma JEUGD op grond van het witboek zullen worden ontwikkeld, moet voor een internetplatform voor jongeren worden gezorgd om racisme en vreemdelingenhaat te bestrijden. Zo mogelijk moeten de jongeren het platform zelf in goede banen leiden. 5. Conclusie Het witboek stelt voor de Europese Unie van een nieuw samenwerkingskader voor jeugdzaken te voorzien. Het witboek komt daarmee tegemoet aan een dringend verzoek van alle partijen (inclusief de lidstaten) die bij het jeugdbeleid betrokken zijn. De samenwerking is op bestaande nationale en communautaire activiteiten geïnspireerd, maar berust ook op meer aandacht voor jongeren bij het ontwikkelen van beleidsmaatregelen en de toepassing van de open coördinatiemethode op het specifieke terrein van jeugdzaken. Het witboek zal worden gepresenteerd tijdens een colloquium dat door het Belgische Voorzitterschap in Gent wordt georganiseerd. Alle partijen waarmee bij de totstandkoming van het witboek overleg is gepleegd, zullen aan het colloquium deelnemen. Tijdens de Raad Onderwijs/Jeugdzaken van 29 november zal de Commissie het witboek aan de ministers voorleggen. Het witboek zal ook aan het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité voor advies worden voorgelegd. De Commissie zal de samenwerkingsmechanismen uitvoeren en voor de nodige follow-up zorgen. BIJLAGEN Bijlage 1 De resultaten van het overleg Ter voorbereiding van dit Witboek is op grote schaal overleg gepleegd. Het overleg heeft in het veld een ware dynamiek tot stand gebracht en tal van voorstellen opgeleverd. De voorstellen zijn het resultaat van de dialoog die alle bij het jeugdbeleid betrokken partijen (jongeren, vertegenwoordigers van jeugdorganisaties, wetenschappers, administratieve en politieke verantwoordelijken) met elkaar zijn aangegaan. Het spreekt vanzelf dat de Europese jeugd geen homogene groep vormt, maar dat er zowel gezamenlijk als individueel duidelijk sprake is van sociale, economische, culturele en regionale diversiteit. De nationale en Europese overheden moeten hier aandacht voor hebben. Bovendien snijden deze voorstellen tal van thema's aan en bevestigen in grote mate de analyse van de Commissie dat het Europese jeugdbeleid moet worden vernieuwd om aan een aantal uitdagingen het hoofd te bieden. De voorstellen bevatten tal van interessante beleidssuggesties. Tijdens het overleg hebben de jongeren vijf grote discussiethema's geformuleerd: - inspraak, - onderwijs, - werkgelegenheid, beroepsopleidingen, sociale integratie, - welzijn, persoonlijke zelfstandigheid, cultuur, - Europese waarden, mobiliteit, betrekkingen met de rest van de wereld. Deze vijfdeling ligt ten grondslag aan de resultaten die hieronder worden gepresenteerd. De diensten van de Commissie hebben de resultaten van het overleg per thema geanalyseerd en de standpunten van de jongeren zo getrouw mogelijk weergegeven. De kadertjes illustreren dat er in het veld al heel wat interessants is gerealiseerd. Opgemerkt zij dat het slechts om een selectie voorbeelden gaat die geen kwaliteitsoordeel impliceert. Ten slotte vermeldt dit deel de voorstellen die de jongeren en iedereen die bij dit overleg betrokken is geweest aan de overheid hebben gericht. Veel van deze voorstellen - die per overheidsniveau zijn gerangschikt - zijn aan de lidstaten gericht. Deze presentatie komt tegemoet aan de wens van de Commissie om zo getrouw mogelijk de boodschappen weer te geven die het resultaat zijn van het overleg met besluitvormers. De Commissie acht zich niet gebonden door de voorstellen die zijn geformuleerd en als zodanig hieronder worden weergegeven. 1. Geen democratie zonder inspraak 1.1. Analyse van de resultaten Inspraak van jongeren is een steeds terugkerend thema waaraan in Europa en internationaal al veel publicaties zijn gewijd. Uit het overleg naar aanleiding van het Witboek is gebleken dat de politieke wil aanwezig is om aan alle vormen van inspraak een centrale plaats toe te kennen. De jongeren hebben tijdens het overleg de kans gekregen voorstellen te formuleren. Tegelijkertijd is het overleg zelf een concreet voorbeeld van het soort inspraak dat wordt bepleit. * Een duidelijke eis De belangrijkste boodschap van de jongeren is dat ze een actieve rol in de samenleving willen spelen. Jongeren uitsluiten betekent de democratie schade berokkenen. Jongeren zijn het niet eens met de visie als zouden ze weinig geïnteresseerd en nauwelijks geëngageerd zijn. Ze vinden echter dat ze financieel te weinig worden gesteund en onvoldoende informatie en scholing krijgen om een actievere rol te spelen. Ook de jeugdorganisaties vinden dat het recht op inspraak fundamenteel is en dat iedereen er aanspraak op kan maken. Veel jeugdorganisaties spannen zich trouwens in om jongeren in de praktijk meer inspraak te geven. In het algemeen nemen weinig jongeren onder 25 jaar aan plaatselijke, nationale of Europese verkiezingen deel. Toch blijkt uit tal van indicatoren dat jongeren uiterst geïnteresseerd zijn in wat er maatschappelijk gebeurt. Volgens wetenschappers wordt de eis naar meer inspraak verklaard door het feit dat er een kloof tussen de verwachtingen van de jongeren en de realiteit gaapt. Het is een begrijpelijke en oude eis die echter op een nieuwe wijze wordt verwoord. De mate waarin jongeren inspraak eisen, verschilt trouwens sterk van individu tot individu. * Eén totaalconcept en één universeel recht, maar verschillende benaderingen De jongeren eisen recht van spreken over alle aspecten van hun dagelijks leven (gezin, school, werk, groepsactiviteiten, de buurt waar ze wonen, enzovoort). Tegelijkertijd willen ze ook bij ruimere economische, sociale en politieke vraagstukken worden betrokken. Toegang tot informatie en dialoog « Young Voice - Llais Ifanc » is een initiatief van het parlement van Wales. Jongeren kunnen hun zegje doen en worden geholpen bij het zoeken naar informatie. Voorts worden debatten en conferenties georganiseerd. http://www.wales.gov.uk/youngvoice Jongeren interesseren zich niet alleen voor plaatselijke, maar ook voor regionale, nationale, Europese en internationale thema's. Anders gezegd: het recht op inspraak mag niet worden beperkt en geldt voor iedereen. Wanneer jongeren bijvoorbeeld ijveren voor het recht op inspraak van bepaalde groepen (kansarme en marginale jongeren, jonge illegale immigranten, jongeren die tot een etnische minderheid behoren, enzovoort) doen ze dat in naam van een hoger ideaal: het universeel recht op inspraak voor iedereen. De organisaties in de burgermaatschappij pleiten voor een soortgelijke aanpak, al spitsen ze de aandacht in de praktijk op meer specifieke doelstellingen of doelgroepen toe (jongeren in hun plaatselijke omgeving en op het platteland, kwetsbare groepen, jonge vrouwen, enzovoort). Ze verkiezen een meer geïntegreerde aanpak op lange termijn. Bijgevolg verlenen ze steun aan alle vormen van inspraak en alle activiteiten die op de persoonlijke inzet van jongeren en vrijwilligers berusten. * Inspraak vergt scholing Jongeren kunnen alleen inspraak uitoefenen als ze hun kennis bijspijkeren of nieuwe kennis opdoen. Het gaat om een gefaseerd scholingsproces. De eerste fase - gewoonlijk in de eigen leefomgeving (op school, in een jeugdcentrum of een vereniging, in de wijk of de gemeente waar de jongeren wonen) - is van cruciaal belang. Tijdens deze fase kunnen jongeren zelfvertrouwen kweken en ervaring opdoen met het oog op de volgende fasen. Bovendien zijn de concrete en voor jongeren controleerbare resultaten van inspraak bij uitstek op plaatselijk vlak zichtbaar. Voorts bieden plaatselijke structuren jongeren de kans hun mening te geven en aan de besluitvorming deel te nemen. Steun aan inspraak op plaatselijk vlak Østerbro - een stadswijk van Kopenhagen - neemt samen met 16 andere Deense gemeenten aan een proefproject deel. Doel is via tal van activiteiten jongeren beter met de democratie vertrouwd te maken, hun verantwoordelijkheidszin aan te scherpen en hun invloed te vergroten. In het kader van het project heeft het district Østerbro een jeugdcentrum opgericht waar persoonlijke beroepskeuzevoorlichting wordt geboden, communicatiemiddelen ter beschikking staan en toneelopvoeringen worden georganiseerd. Het belangrijkste kenmerk van het centrum is dat het door de jongeren zelf wordt beheerd, zonder dat er een directeur of een raad van bestuur bij te pas komt. Het centrum staat open voor alle jongeren tussen 12 en 25 jaar. Inschrijvingen zijn niet nodig. Jongeren komen naar het centrum om een project uit te werken waarover geen enkel waardeoordeel wordt uitgesproken. De taak van het centrum bestaat er uitsluitend in jongeren te helpen een project op touw te zetten. Tijdens een tweede fase leren de jongeren dat heel wat voor plaatselijke leefgemeenschappen belangrijke beslissingen op een hoger niveau (vooral op Europees vlak) worden genomen. Voor een vlotte wisselwerking tussen verschillende niveaus is het zaak contacten te leggen en netwerken op te zetten. Bovendien biedt inspraak jongeren de kans kennis op te doen die op verschillende terreinen (economisch, sociaal, cultureel, politiek, enzovoort) en in tal van institutionele situaties kan worden gevalideerd. In dit verband is beklemtoond dat de kloof tussen formeel en niet-regulier onderwijs contraproductief is. Jongeren vinden dat ze niet als actieve burgers worden beschouwd, als scholen een bevoorrechte plaats voor scholing en inspraak blijven. * Hoe kunnen jongeren inspraak uitoefenen- Jongeren vinden dat ze te weinig inspraak hebben. Ze wantrouwen bepaalde vormen van representatieve democratie, maar zijn minder terughoudend ten aanzien van concrete initiatieven waarbij ze rechtstreeks worden betrokken. De meningen over jeugdorganisaties zijn verdeeld. Sommigen vinden dat jeugdorganisaties het medium bij uitstek zijn om inspraak uit te oefenen. Anderen schatten jeugdorganisaties minder hoog in en geven de voorkeur aan plaatselijke, min of meer formele groepen, jeugdverenigingen, jeugdclubs, jeugdparlementen, enzovoort. Slechts weinig jongeren denken dat hun gebrek aan inspraak te wijten is aan de bewuste of principiële weigering van de samenleving om jongeren bij het maatschappelijk leven te betrekken. De jeugdorganisaties zijn voor meer rechtstreekse inspraak gewonnen en zien zichzelf als een nuttig tegenwicht van de overheid. Sommigen die in jeugdorganisaties actief zijn, vinden dat jongeren alleen via een organisatie inspraak kunnen uitoefenen. Volgens anderen beantwoorden de bestaande organisaties niet meer aan de verwachtingen van een aantal jongeren. Ze pleiten daarom voor vernieuwing en meer openheid. Jeugdorganisaties en jongeren vinden dat de overheid meer steun aan ngo's moet verlenen en dat de steun in verhouding moet staan tot de rol die de ngo's in de samenleving spelen. Ook wetenschappers beklemtonen dat de jeugdorganisaties aan vernieuwing toe zijn. Gezien hun sociale basis en hun optreden dreigen jeugdorganisaties steeds minder aan de aspiraties van jongeren te voldoen. Jeugdorganisaties moeten hun traditionele doelgroep verruimen en ook jongeren die zich niet bij een organisatie willen aansluiten, proberen te bereiken. De nieuwe communicatietechnologieën - en vooral internet - bieden op dit punt nieuwe mogelijkheden: informatie is gemakkelijker toegankelijk en er kan efficiënter op de tendens naar meer individuele in plaats van collectieve inspraak worden ingespeeld. * Reële inspraak versus symbolische inspraak Jongeren wijzen louter symbolische inspraak af. Het overleg in het kader van dit Witboek kan dan ook alleen positieve resultaten opleveren, als met de standpunten en de aanbevelingen van de jongeren rekening wordt gehouden. Het Witboek levert resultaten op « Gestalte Deine Zukunft selbst ! ». Dit project biedt een discussieforum en brengt jongeren met elkaar in contact. De jongeren beheren het forum zelf. Er wordt via elektronische weg of op basis van gedrukte publicaties gediscussieerd. Essentieel is dat informatie wordt verspreid en jongeren met elkaar van gedachten wisselen. Het initiatief is voortgevloeid uit de nationale conferentie die naar aanleiding van het Witboek in Duitsland is georganiseerd. Het project wordt door het ministerie van Jeugdzaken gefinancierd. http://www.u26.de Ook de jeugdorganisaties pleiten voor systematischer soortgelijk overleg (onder meer in Europa). Voorts wordt naar bepaalde vormen van medezeggenschap als mogelijke inspiratiebron voor meer inspraak verwezen (bijvoorbeeld de wijze waarop het begrip medezeggenschap in de Raad van Europa wordt toegepast [19]). [19] De Raad van Europa is al meer dan dertig jaar de enige internationale organisatie die bij haar jeugdbeleid jongeren medezeggenschap verleent. Concreet komt het erop neer dat vertegnwoordigers van jeugdorganisaties in de besluitvormingsorganen zetelen en samen met regeringsvertegenwoordigers over beleidsmaatregelen en programma's beslissen. Vervolgens worden de beleidsmaatregelen en programma's ter goedkeuring aan het Comité van ministers (het belangrijkste besluitvormingsorgaan van de Raad van Europa) voorgelegd. De hele procedure berust op de Verklaring van de Raad van ministers van 12.01.1971 (document CM/De1/Concl(71) 196 XXII). De wetenschappers vragen met klem dat jongeren ook bij de besluitvorming worden betrokken. Louter symbolische inspraak dreigt immers het vertrouwen van de jeugd in de instellingen te ondermijnen. Bovendien zou de indruk kunnen worden gewekt dat de overheid niet in staat/bereid is jongeren een volwaardige rol in de samenleving te laten spelen. * De voorwaarden voor inspraak De jongeren vinden dat een degelijk juridisch kader een basisvoorwaarde voor meer reële inspraak is. Het juridisch kader moet steun aan inspraakstructuren en aandacht voor democratische vormingsactiviteiten waarborgen. Ook de jeugdorganisaties vragen dat alle (bestaande en vernieuwende) vormen van inspraak worden bevorderd. Dat veronderstelt dat bestaande en nieuwe structuren worden erkend en ondersteund. Er is meer tijd en geld nodig en er moet met specifieke sociale, culturele, lichamelijke, geestelijke en andere toegankelijkheidsproblemen rekening worden gehouden. Voorts moet iedereen een opleiding burgerschap krijgen. Ten slotte benadrukken de jeugdorganisaties dat de standpunten en de bijdragen van jongeren in besluiten moeten worden omgezet en de jongeren van de besluitvorming op de hoogte moeten worden gesteld. De jeugdorganisaties stellen voor aan het juridisch kader een beginselverklaring en voorschriften over een aantal thema's (de leeftijd waarop jongeren mogen stemmen en zich verkiesbaar stellen, de verlaging van die leeftijdsgrens, de uitbreiding van het stemrecht tot onder meer migranten, vormingsactiviteiten rond het thema actief burgerschap, enzovoort) toe te voegen. Een juridisch kader De stad Antwerpen heeft in 1997 in het kader van het "Initiatieffonds voor bijstand" het project "Jeugd en stad" opgestart om beter met de standpunten en behoeften van jongeren rekening te kunnen houden. Op grond van de zogenaamde "jeugdparagraaf" moet worden geanalyseerd welke gevolgen politieke besluiten van het stadsbestuur voor jongeren hebben. Voorts worden de levensomstandigheden van jongeren in de stad onderzocht en kwalitatief bestudeerd. http://www.xs4all.be/~jesgent/index230.htm of JS@mail.dma.be Voorts wordt voortdurend beklemtoond dat degelijke informatie een conditio sine qua non voor meer inspraak is. Tal van instanties proberen jongeren al jarenlang beter te informeren, maar blijkbaar schieten hun inspanningen tekort. In het algemeen klagen jongeren niet over een gebrek aan informatie: het probleem is eerder dat de informatie niet praktisch is. Jongeren willen niet alleen concrete antwoorden op hun vragen, maar ook informatie die vrij van vooroordelen jegens jongeren of minderheden is. Internet is een van de communicatiemiddelen waarvan het gebruik moet worden bevorderd. Belangrijk is dat jongeren gemakkelijk en goedkoop toegang tot internet hebben. Ook de jeugdorganisaties beklemtonen dat voor strategisch doordachte, meer doelgerichte en minder gecentraliseerde informatie moet worden gezorgd. Volgens de wetenschappers zijn een juridisch kader, een opleiding burgerschap en een dialoog op basis van de ervaringen van jongeren basisvoorwaarden voor meer inspraak. Voorts moeten jongeren, pedagogen, jeugdwerkers en overheden op meer terreinen samenwerken. Belangrijk is dat deze samenwerking besluiten en concrete resultaten in het veld oplevert. 1.2. Uit het overleg voortvloeiende voorstellen Inspraak van jongeren in het openbaar leven Enerzijds moeten jongeren bij de mechanismen van de representatieve democratie worden betrokken. Anderzijds is het zaak nieuwe vormen van inspraak te ontwikkelen. Alleen dan kan het sociaal kapitaal dat jongeren belichamen, ten volle renderen. De voorstellen berusten op de volgende beginselen: - Het plaatselijk niveau is belangrijk. - Ook jongeren die niet bij een organisatie zijn aangesloten, moeten inspraak krijgen. Bovendien mag de inspraak van jongeren niet tot specifieke jeugdthema's beperkt blijven. - Scholen zijn plaatsen bij uitstek waar jongeren inspraak kunnen uitoefenen, ook al wordt het belang van niet-regulier onderwijs en niet-reguliere scholing erkend. - Inspraak is meer dan de mening van jongeren peilen. Op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau * Voorgesteld wordt dat de plaatselijke autoriteiten in heel Europa op grote schaal soepele en vernieuwende inspraakmechanismen in het leven roepen (in scholen, sportzalen, verenigingen, enzovoort) die aan de ideeën van de jongeren beantwoorden en op tussenpersonen berusten. Voorts moet - naargelang van de specifieke plaatselijke context - voor mechanismen worden gezorgd om de dialoog tussen de verschillende besluitvormingsniveaus te bevorderen. Bovendien moeten netwerken worden opgezet om ervaringen en goede praktijken uit te wisselen. * De actoren in het veld moeten meer ruimte krijgen om hun cruciale rol bij het bevorderen van de inspraak van jongeren en als tussenpersonen te kunnen spelen. * Veralgemening van jeugdraden op regionaal en nationaal vlak. Deze jeugdraden moeten politiek onafhankelijk zijn en openstaan voor jongeren die niet bij een organisatie zijn aangesloten. De regionale en nationale autoriteiten moeten met de jeugdraden overleg plegen over alle maatregelen die voor jongeren belangrijke gevolgen hebben. * Het nationaal niveau vormt een onontbeerlijke schakel tussen het plaatselijk en het Europees niveau: - De nationale instanties fungeren als doorgeefluik voor voorstellen, aanbevelingen en goede praktijken. - Tegelijkertijd moeten de nationale instanties de gemeenschappelijke Europese doelstellingen uitvoeren en aan de specifieke politieke, institutionele en organisatorische omstandigheden in elke lidstaat aanpassen. * De lidstaten moeten meedelen wat ze van plan zijn om jongeren meer inspraak te geven. De nationale prioriteiten moeten worden gekwantificeerd (bijvoorbeeld in termen van doelgroep, termijn, enzovoort). Bovendien moet voor follow-up worden gezorgd. * De jongeren moeten bij het hele proces worden betrokken (naar het voorbeeld van de procedure die bij de totstandkoming van dit Witboek is gevolgd). Op Europees niveau * Het Europees Jeugdforum moet niet alleen voor organisaties en nationale jeugdraden openstaan, maar ook voor jongeren die niet door deze structuren worden vertegenwoordigd. Alleen dan kan het forum tot de natuurlijke overlegpartner van de Europese instellingen uitgroeien. * Het is zaak netwerken op te zetten en tijdens regelmatige bijeenkomsten een rechtstreekse dialoog aan te gaan (bijvoorbeeld over de prioriteiten die in het Witboek worden opgesomd). * Voorgesteld wordt om samen met de lidstaten proefprojecten te financieren. Doel is steun te verlenen aan plaatselijke, regionale en nationale initiatieven die jongeren op alle niveaus meer inspraak (in de ruimste betekenis van het woord) willen geven. * Voorgesteld wordt om in samenwerking met de lidstaten jongeren bij het debat over de toekomst van Europa - een debat dat naar aanleiding van de Europese Raad van Nice is opgestart - te betrekken. * Belangrijk is nauwer met de Raad van Europa samen te werken. * De jongeren moeten beter in het Economisch en Sociaal Comité worden vertegenwoordigd (de lidstaten moeten meer vertegenwoordigers van de jeugd benoemen). * Er moet een ombudsman voor jeugdzaken worden aangesteld (ook op nationaal vlak). Informatie en inspraak gaan hand in hand Europa is niet van plan meer structuren en informatiekanalen in het leven te roepen of grotere hoeveelheden informatie te verspreiden. Doel is eerder de informatie beter op de jongeren toe te snijden. Het zijn in eerste instantie de lidstaten die jongeren moeten informeren (onder meer over Europese thema's). De taak van de Europese Unie bestaat erin de inspanningen van de lidstaten aan te vullen. In elk geval moet: - expliciet worden erkend dat er behoefte aan informatie en een gecoördineerd informatiebeleid voor jongeren is; - iedereen in gelijke mate een beroep op informatie kunnen doen; - alle praktische informatie gratis kunnen worden geraadpleegd; - informatie gemakkelijk toegankelijk, flexibel en op mensenmaat gesneden zijn; - alle informatie aan hoge ethische normen beantwoorden; - voor jongeren een rol worden weggelegd bij het ontwerp en de ontwikkeling van communicatiemiddelen. Een informatie- en communicatiebeleid voor jongeren moet oog hebben voor: - de inhoud van de informatie: informatie moet op jongeren worden toegesneden. - de communicatiemiddelen en informatiekanalen: informatie moet vlot toegankelijk en gebruikersvriendelijk zijn. Bovendien moet de informatie worden verspreid op plaatsen waar veel jongeren komen (scholen, maar ook in buurten waar veel jongeren wonen). - de onderlinge samenhang tussen communicatiemiddelen en informatiekanalen (netwerken). Op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau * Belangrijk is contactpersonen in te schakelen die in jeugdorganisaties, sportclubs, scholen en universiteiten actief zijn en jongeren relevante informatie kunnen verstrekken. Bovendien moeten jongeren zelf als contactpersoon worden ingeschakeld. * Er moet steun aan informatienetwerken voor jongeren worden verleend. Het is vooral zaak op plaatselijk vlak algemene informatie te verspreiden en tegelijkertijd gepersonaliseerd advies te verlenen. Op nationaal en regionaal vlak moeten meer opleidingen worden georganiseerd rond de vraag hoe jongeren geïnformeerd moeten worden. * Informatie over Europa moet via nationale of regionale netwerken worden verspreid, waarbij rekening wordt gehouden met specifieke geografische en culturele factoren. Jongeren moeten automatisch worden ingeschakeld om informatiemateriaal te ontwikkelen. Op Europees niveau * Nagegaan moet worden of een elektronisch forum voor beleidsmakers en jongeren kan worden ontwikkeld door tot synergie te komen tussen de bestaande interactieve diensten en het toekomstig elektronisch forum. Via dit forum zou interactief overleg over communautaire initiatieven met betrekking tot jongeren kunnen worden gepleegd [20]. [20] Dit voorstel past in het kader van de door de Commissie gestimuleerde acties eLearning en eEurope en strookt met het Witboek over Europese governance. * Belangrijk is op basis van de werkzaamheden van het netwerk EURODESK [21] één portaalsite te ontwikkelen (en/of te ondersteunen) die toegang biedt tot zoveel mogelijk voor jongeren interessante informatie over Europa. Jeugdorganisaties die op Europees vlak actief zijn, en bestaande informatienetwerken voor jongeren moeten bij de ontwikkeling van dit nieuwe communicatiemiddel worden betrokken. [21] EURODESK verstrekt jongeren via internet en contactpunten in de lidstaten informatie over Europa. EURODESK wordt beheerd door een organisatie die de belangen van de jongeren en de lidstaten vertegenwoordigt. * Er moet ten behoeve van jongeren en jeugdwerkers een systeem worden ontwikkeld om informatie over Europa te verzamelen, te verspreiden en te actualiseren (eventueel reeds bestaande systemen moet verder worden ontwikkeld). Daarbij kunnen de werkzaamheden van bestaande netwerken als inspiratiebron dienen. Contactpersonen die nauw met jongeren samenwerken, moeten meer naar waarde worden geschat. * Informatie mag niet alleen elektronisch worden verspreid. Vooral rechtstreekse contacten met jongeren blijven belangrijk. 2. Onderwijs, een cruciale fase in het leven van jongeren 2.1 Analyse van de resultaten Jongeren besteden steeds meer tijd aan onderwijs. Formeel onderwijs in scholen, universiteiten en centra voor beroepsopleiding en niet-reguliere en informele leeractiviteiten daarbuiten zijn voor het ontwikkelen van de bekwaamheden die jongeren vandaag de dag nodig hebben even belangrijk. Het volgen van onderwijs heeft drie algemene doelstellingen: zelfontplooiing, sociale integratie en actief burgerschap. Onderwijs speelt ook een fundamentele rol bij het bevorderen van inzetbaarheid. De Europese Unie heeft op onderwijsvlak programma's zoals Socrates en Leonardo gelanceerd en initiatieven zoals het eLearning-actieplan, de mededeling "Making a European Area of Lifelong Learning a Reality" en een verslag over de toekomstige doelstellingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels. [22] Waar mogelijk en voorzover van toepassing wordt naar deze programma's en initiatieven verwezen ter aanvulling van de standpunten die tijdens het overleg door de verschillende partijen naar voren zijn gebracht. Dit zal helpen bij het identificeren van de gebieden waarop de Europese Unie met name actief is. [22] Voor meer informatie, zie bijlage 2 * Kwaliteit en effectiviteit van onderwijsstelsels De onderwijs- en opleidingsstelsels werden zowel door jongeren als deskundigen sterk bekritiseerd. [23] In een aantal lidstaten zijn de onderwijsstelsels fundamenteel hervormd. Dit neemt niet weg dat de kwaliteit en effectiviteit van het schoolonderwijs moet worden verbeterd om te verzekeren dat jongeren de noodzakelijke kennis en vaardigheden verwerven om goed geïnformeerde, actieve en verantwoordingsbewuste burgers te worden die in de maatschappij zijn geïntegreerd en gereed zijn voor deelname aan het arbeidsproces. Vaak werd gesteld dat scholen en onderwijsstructuren niet democratisch genoeg zijn en geen participatie stimuleren of dat zij onvoldoende opleidingsmogelijkheden bieden. Men was van mening dat scholen en onderwijsstructuren open moeten staan voor de economische en sociale realiteit en de behoeften van economie en samenleving alsook voor Europese kwesties. [23] Op Europees niveau is een discussie van start gegaan over het verbeteren van de kwaliteit van onderwijsstelsels. Zie bijvoorbeeld het verslag van de Commissie over de concrete toekomstdoelstellingen van onderwijsstelsels, COM(2001)59 def., 31.1.2001. Voor een duurzame sociale en economische ontwikkeling is het nodig dat Europa over burgers met enige kennis beschikt, waaronder op het gebied van wetenschap en technologie. Om het aantal jongeren dat carrière wil maken als wetenschapper of technoloog te vergroten moeten de onderwijsstelsels worden aangepast om de belangstelling van meer jongeren voor de wetenschap te wekken. Veel jongeren verlaten de school of opleiding nog voordat zij een officiële kwalificatie hebben behaald. Het percentage vroegtijdige schoolverlaters is gemiddeld genomen nog steeds vrij groot in de Europese Unie. Jongeren motiveren om in het formeel onderwijs te blijven, is een voor de hand liggende stap, maar er zijn ook andere oplossingen denkbaar. Het combineren van studie, werk en vrije tijd met informele, niet-reguliere en formele leerervaringen zou de kwaliteit en effectiviteit van onderwijs en opleiding kunnen verbeteren en het voor jongeren aantrekkelijker maken om te leren. De tekortkomingen van de scholen van tegenwoordig zijn niet op de eerste plaats te wijten aan de leerkrachten of de scholen op zich, maar aan het onderwijsstelsel als geheel, dat afhankelijk is van de samenwerking tussen drie actoren: gezin, samenleving en school. De leerkrachten vormen slechts één onderdeel van dat stelsel. Hun rol moet derhalve worden gezien in de bredere maatschappelijke, politieke en institutionele context. Dat neemt niet weg dat leerkrachten beter moeten worden opgeleid en dat hun arbeidsomstandigheden moeten worden verbeterd. Totaalevaluatie van scholen Bij dit proefproject waren zeventien middelbare en achttien basisscholen betrokken, verspreid over heel Ierland. Het project, dat door alle partners op onderwijsgebied werd ondersteund, was gericht op het evalueren van de kwaliteit van de leerplannen, het schoolbestuur en het onderwijs op de scholen. De resultaten van het project bevestigen dat zelfevaluatie en externe inspectie bij de beoordeling van scholen succesvol kunnen worden gecombineerd - een mijlpaal voor het waarborgen van de kwaliteit van scholen en onderwijsstelsels. http://www.irlgov.ie/educ * Toegang tot onderwijs Jongeren wijzen erop dat het volgen van onderwijs door te veel maatschappelijke en economische factoren wordt belemmerd. Het verbeteren van de kwaliteit van onderwijs en opleiding betekent allereerst dat een onbelemmerde en voortdurende toegang tot levenslang en "levensbreed " leren op alle gebieden wordt verzekerd. Alle jongeren moeten via effectieve systemen van voorlichting en begeleiding worden ondersteund, bijvoorbeeld door een persoonlijke aanpak te hanteren. Er moet intensiever steun worden verleend voor de integratie van kansarme jongeren in het onderwijsstelsel, bijvoorbeeld door te zorgen voor gratis onderwijs van basisschool tot universiteit. Zoals vermeld in de mededeling van de Commissie "Making a European Area of Lifelong Learning a Reality" [24] is een belangrijke taak om onderwijs - of opleiding - en leerling dichter bij elkaar te brengen. Behalve de ontwikkeling van informatiesystemen (waaronder een betere toegang tot internet en multimedia), is daarvoor ook de wederzijdse erkenning van prestaties een eerste vereiste. [25] Verder is voor het bereiken van positieve resultaten ook meer economische steun nodig. [24] De mededeling van de Commissie "Making a European Area of Lifelong Learning a Reality" (goedgekeurd in november 2001) is het resultaat van een breed consultatieproces. Het is gebaseerd op het "Memorandum over levenslang leren", dat in oktober 2000 door de Commissie is uitgebracht. [25] Zie de aanbevelingen in "eLearning-actieplan: het onderwijs van morgen uitdenken", COM(2001)172, 28.3.2001 Voorlichting in het onderwijs 'The National Centre for Guidance in Education' is een afdeling van het Ierse ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. De hoofdtaak van deze afdeling is het ondersteunen van voorlichtingspraktijken en -diensten in alle sectoren van het formeel en niet-regulier onderwijs alsook het beïnvloeden van het voorlichtingsbeleid van het ministerie. Binnen lokale projecten wordt op verschillende onderwijslocaties persoonlijke voorlichting gegeven. http://www.iol.ie/ncge/faqs.html * Innovatie van leer- en onderwijsmethoden Tijdens het overleg werd opgeroepen om ten aanzien van leren en onderrichten een andere aanpak te hanteren, een aanpak die meer op de leerling is gebaseerd. Tussen leraar en leerling zou een nauwere relatie moeten bestaan, de leerlingen zouden inspraak in het onderwijs moeten hebben en onderwijsinstellingen zouden dynamisch en flexibel moeten zijn. Leerprocessen moeten zodanig worden opgezet dat zij voor de leerling "deuren openen", dat zij hem of haar motiveren om te leren en leiden naar een scala van aanvullende alternatieven. Scholen zouden leerlingen moeten aanmoedigen en de mogelijkheid moeten geven om te participeren in het vorm geven van hun eigen onderwijs; zij zouden de democratie op scholen moeten stimuleren en daarvoor de ruimte moeten geven (bijvoorbeeld door leerlingen de mogelijkheid te bieden om hun leraren te evalueren). Verder zou een "gemêleerd" onderwijs moeten worden gegeven, waarbij leerlingen een uitgebreid scala van onderwijsmethoden en leermateriaal wordt geboden waarmee zij zich de kennis en vaardigheden eigen kunnen maken die nodig zijn voor een leven lang leren. Gebruik maken van internet en multimedia, samen met theoretisch onderwijs op klasniveau en thuis leren, alsook jeugdactiviteiten, het opdoen van praktijkervaring en werk, zijn allemaal noodzakelijk. Dit zou ook een manier kunnen zijn om bepaalde onderwerpen voor jongeren aantrekkelijker te maken, zoals onderzoek en technologie. Het bouwen van bruggen tussen formeel en niet-regulier onderwijs De studenten van 'Peace Child International' formuleerden een eigen, jeugdvriendelijke versie van Agenda 21 ("Rescue Mission: Planet Earth - a children's edition of Agenda 21"), omdat de 'oorspronkelijke' versie ontoegankelijk leek. [26] Zij formuleerden ook hun eigen 'Jeugdindicatoren voor Actie', een reeks van zestien schriftelijke vragenlijsten op basis waarvan jongeren voor de gemeenschap waarin zij leven kunnen onderzoeken of attitudes en statistische cijfers erop wijzen dat die gemeenschap meer of minder duurzaam wordt. [26] Agenda 21 is een actieplan voor duurzame ontwikkeling voor de wereld in de 21e eeuw. Het plan is in 1992 in Rio de Janeiro opgesteld tijdens de "Earth Summit" van de VN, een bijeenkomst waaraan 179 staatshoofden en regeringsleiders deelnamen. Met 'duurzame ontwikkeling' wordt bedoeld dat men voorziet in de behoeften van tegenwoordige generaties zonder dat men de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien, in gevaar brengt. http://www.peacechild.org/ * Verschillende soorten kennis en vaardigheden In veel landen werden de prestaties van onderwijsstelsels door jongeren sterk bekritiseerd. Men was van mening dat binnen deze stelsels inhoudelijk onvoldoende aandacht kan worden gegeven aan de behoeften en interesses van jongeren. Onderwijs zou niet beperkt moeten worden tot uitsluitend die vaardigheden waar de arbeidsmarkt naar vraagt. Onderwijs draagt van jongs af aan bij aan de socialisatie, integratie en 'empowerment' van personen. Het draagt ook bij aan zelfvervulling, wat weer kan bijdragen aan het vergroten van de inzetbaarheid van jongeren. Jongeren eisen vreemde-talenonderwijs, voorbereiding op de uitwisselings- en mobiliteitsprogramma's die door de Europese Unie op onderwijsgebied worden uitgevoerd; zij zijn geïnteresseerd in vele andere gebieden zoals moderne informatie- en communicatietechnologieën, in het bijzonder toegang tot internet, en zij vragen om een grotere nadruk op praktische onderwerpen. Ook onderwijs over gezondheidskwesties, en in het bijzonder over seksuele onderwerpen en voortplantingsrechten, is van essentieel belang. De belangstelling van jongeren voor wetenschappelijk onderzoek, wiskunde en technologie zou eveneens gestimuleerd moeten worden. Het ontwikkelen van een evenwichtig, alomvattend leerplan dat niet te vol is, is echter een uitdaging. Leerplannen moeten zijn gericht op het verstrekken van noodzakelijke kennis en vaardigheden en een afspiegeling vormen van het multiculturele karakter van onze samenlevingen. Als wij een beter inzicht willen krijgen in de nieuwe basisvaardigheden [27] en in de wijze waarop die geleerd en onderwezen moeten worden, zullen de uiteenlopende organisaties die onderwijs verstrekken (scholen, opleidingscentra, bedrijven, gemeenschappen, jeugdwerk) gezamenlijke strategieën moeten ontwikkelen. [27] De Europese Raad die in maart 2000 in Lissabon werd gehouden, riep op tot een Europees kader voor nieuwe basisvaardigheden die middels levenslang leren moeten worden verworven. Verscheidenheid geeft vleugels Elke pinksterweek wordt in Berlijn het vierdaagse straatfestival 'Carnival of Cultures' gehouden, een evenement met meer dan 5000 actieve deelnemers en minstens 700.000 toeschouwers. De 'Berliner Verband für Ausbildung und Arbeit' (BVAA) traint en ondersteunt een breed scala van jongeren in een achterstandssituatie die afkomstig zijn uit verschillende etnische groepen, bij het maken van de overstap van school of werkloosheid naar werk. Verscheidene groepen of jongeren uit de BVAA zijn bij dit festival betrokken en doen daarbij een breed scala van culturele, sociale, praktische en beroepsvaardigheden op. Hun motto is "verscheidenheid geeft vleugels" en de subgroepen gebruiken emblemen waarop vliegende objecten van uiteenlopende aard staan afgebeeld. http://www.bvaa-online.de * Erkenning van kwalificaties en bekwaamheden De erkenning op Europees niveau van kwalificaties en verworven kennis en vaardigheden is een belangrijk onderdeel in het vergroten van mobiliteit. [28] Er moet worden gezocht naar effectieve manieren voor het erkennen van de kennis en vaardigheden die middels formele en niet-reguliere leermethoden zijn verworven. De rol van buitenschoolse leeractiviteiten moet worden benadrukt, evenals de noodzaak van een beter begrip en meer erkenning van bekwaamheden die niet via het formele onderwijs maar via jeugdwerk zijn verworven. Bovendien moet de wederzijdse erkenning en de complementariteit van onderwijs en beroepsopleiding als onderdeel van het onderwijsstelsel worden verbeterd. [28] Wat het hoger onderwijs betreft, is op dit terrein veel vooruitgang geboekt dankzij het ECTS, het Europees puntenoverdrachtssysteem, en het NARIC, het communautair netwerk van nationale informatiecentra voor academische erkenning. Logboek over studieactiviteiten die ter ontspanning in de vrije tijd zijn verricht Dit boekje, dat in 1994 door de Finse Academie voor de Jeugd is geproduceerd, biedt hulp aan studenten en jongeren die de arbeidsmarkt betreden. Het wordt gebruikt als een logboek voor projecten die zijn uitgevoerd, verantwoordelijke posities die zijn bekleed, cursussen die zijn gevolgd en andere activiteiten die in de vrije tijd zijn ondernomen. Het boekje is bedoeld voor jongeren boven de dertien jaar. Het is persoonlijk en kost 5 euro. De jongeren tekenen in het boekje de geleverde prestaties en de verworven kennis en vaardigheden op. Vanaf de universiteit kunnen extra punten worden verzameld en/of kunnen de punten waarin de prestaties worden uitgedrukt, worden gebruikt om een gedeelte van de verplichte studies niet te hoeven volgen. De ervaringen die in het boekje zijn opgetekend, kunnen het ook gemakkelijker maken om een baan te vinden. De notities in het boekje moeten door een bevoegd persoon middels een handtekening worden bevestigd en geannoteerd. Op dit moment is ongeveer 30% van de Finse jongeren in dit programma opgenomen. http://www.nuortenakatemia.fi * Het complementaire karakter van formele en niet-reguliere leeractiviteiten De noodzaak tot levenslang en 'levensbreed' leren heeft de laatste paar jaar laten zien dat de noodzakelijke kennis en vaardigheden met formele, niet-reguliere en informele leeractiviteiten kunnen worden verworven. [29] Niet-reguliere leeractiviteiten worden over het algemeen ondergewaardeerd omdat het niet echt leren zou zijn. [29] Formele leeractiviteiten worden doorgaans verzorgd door een onderwijs- of opleidingsinstituut en afgesloten met een diploma. Het onderwijs of de opleiding is gestructureerd (wat betreft doelstellingen, duur en begeleiding) en de student/leerling neemt bewust deel. Niet-reguliere leeractiviteiten worden niet verzorgd door een onderwijs- of opleidingsinstituut en leiden in de regel niet tot een diploma. Wel zijn ze gestructureerd en is deelname net als bij formele leeractiviteiten intentioneel. Informele leeractiviteiten worden niet verzorgd door een onderwijs- of opleidingsinstituut, leiden niet tot een diploma en zijn niet gestructureerd. Informeel leren gebeurt tijdens activiteiten die deel uitmaken van het leven van alledag en verband houden met werk, gezin of vrije tijd. Het kan bewust gebeuren, maar in de meeste gevallen is het iets bijkomends, iets wat onbedoeld plaatsvindt. Leren in een formele setting (scholen, universiteiten, opleidingscentra, enz.) is slechts één manier voor het verwerven van kennis en vaardigheden. Wij leren ook in niet-reguliere en informele settings (bijv. in jeugdclubs, sportverenigingen, het gezin, het politieke leven). Wanneer wij als burger in onze samenleving activiteiten verrichten en ons door het sociale milieu bewegen, leren wij daarvan. Dit maakt onderdeel uit van het informele en niet-reguliere leren. Dit leren kan onbedoeld gebeuren, maar ook bedoeld en op een georganiseerde wijze. Jongeren nemen deel aan een breed scala van activiteiten buiten het formele onderwijsstelsel. Dat telt eveneens als niet-regulier leren. De jeugdsector heeft over de jaren heen ervaring opgedaan in het verzorgen van niet-reguliere leeractiviteiten. Op Europees niveau biedt het programma Jeugd goede voorbeelden van dit soort activiteiten en van de ervaring die jongeren daarmee kunnen verwerven. In het overleg met jongeren werden niet-reguliere leeractiviteiten vaak gezien als de meest positieve, efficiënte en aantrekkelijke tegenhanger van het grotendeels inefficiënte en onaantrekkelijke stelsel van formeel onderwijs. Het voordeel van niet-reguliere leeractiviteiten is voornamelijk dat ze op vrijwillige basis gebeuren en vaak door de deelnemers zelf worden georganiseerd, dat ze flexibel zijn, ruimere mogelijkheden tot inspraak bieden, de deelnemers het "recht hebben om vergissingen te maken", en dat ze nauwer aansluiten bij de interesses en aspiraties van jongeren. Ook de betere integratie van kansarme jongeren werd gezien als een voordeel van niet-reguliere leeractiviteiten. Het wordt steeds belangrijker om effectieve en flexibele methoden te ontwikkelen voor het erkennen van bekwaamheden die in niet-reguliere onderwijs- en opleidingsstelsels zijn verworven. Het vinden van het juiste evenwicht binnen een reeks instrumenten die geschikte en bevredigende oplossingen voor problemen met certificering en erkenning verzekeren, en waarbij voor niet-reguliere leeractiviteiten kwaliteitsnormen en procedures voor (zelf)evaluatie worden ontwikkeld, is een gevoelige taak. Niet-reguliere leeractiviteiten mogen niet hun open karakter verliezen en door het nabootsen van het formele onderwijsstelsel in een formele structuur veranderen. Tijdens het consultatieproces werd gewezen op een gebrekkige kennis van de voordelen van niet-reguliere leeractiviteiten. Het is dus nodig om personen en instellingen die in de samenleving, het bedrijfsleven en de politiek een sleutelpositie innemen, alsmede de belangrijkste partijen (sociale partners, ngo's, onderwijsdeskundigen, enz.) en de jongeren zelf, meer bewust te maken van die voordelen en het niet-reguliere onderwijs te bevorderen als zijnde een integraal onderdeel van onderwijs en opleiding. Aangezien jeugdwerk jongeren kan helpen met het verwerven van de noodzakelijke maatschappelijke, politieke en culturele vaardigheden, moet al het mogelijke worden gedaan om het jeugdwerk op te nemen in niet-reguliere leeractiviteiten. Eén van de doelstellingen van het programma Jeugd is om niet-reguliere leeractiviteiten voor jongeren te helpen ontwikkelen. Per jaar kunnen 100.000 jongeren gebruik maken van het programma, maar dat is bij lange na niet voldoende om aan de grote vraag van de 75 miljoen jongeren in de programmalanden te voldoen. Het programma Jeugd heeft een proeffunctie en vereist complementaire actie op nationaal, regionaal en lokaal niveau. 2.2. Uit het overleg voortvloeiende voorstellen Er is een enorm aantal aanbevelingen en voorstellen gedaan - zowel van algemene als specifieke aard - om de condities en prestaties in de onderwijssector te verbeteren. De aanbevelingen hadden betrekking op het formele en niet-reguliere onderwijs- en opleidingsstelsels. Op scholen en universiteiten Op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau * Dat jongeren inspraak moeten hebben, dat hun individualiteit moet worden gerespecteerd en de idee dat onderwijs moet bijdragen aan de vorming van democratische en Europese burgers, moet onbetwist zijn; het karakter van de leerling-leraar-relatie moet worden veranderd; een aanpak moet worden gehanteerd waarbij de leerling centraal staat en bij leraren moet een flexibele rol worden gestimuleerd. * De toegang tot onderwijs moet voor alle jongeren zijn verzekerd; voor een persoonlijke, op jongeren afgestemde onderwijsmethode zijn zowel flexibele begeleiding en advies nodig als geëigende informatiesystemen; onderwijsstelsels moeten rekening houden met de veelvoud van leefstijlen en het mogelijk maken om verschillende activiteiten en rollen met elkaar te combineren. * De kwaliteit en relevantie van leer- en opleidingsmogelijkheden moeten worden vergroot. * Het onderwijs moet meer openstaan voor de hedendaagse realiteit en de samenleving; dit vereist van alle betrokkenen een grotere flexibiliteit en minder starheid. * Op alle scholen moet toegang tot internet komen, wat vergezeld moet gaan met een verbetering in de informatieverspreiding, teneinde over effectieve leermiddelen te beschikken. * De opleiding van leerkrachten moet verder gaan dan het bijbrengen van de conventionele IT-vaardigheden. Wat nodig is, is een kritische kennis van technologie. * Scholen moeten de kans krijgen om betere faciliteiten te verschaffen voor het onderrichten en leren van vreemde talen en om deel te nemen aan Europese uitwisselings- en mobiliteitsprogramma's. * Scholen en universiteiten moeten meer financiële hulp krijgen om hun effectiviteit te kunnen vergroten en meer in de menselijke hulpbronnen te kunnen investeren. * Onderwijspraktijken en -condities moeten worden hervormd (opleiding voor de opleiders, kleinere klassen, combinatie van theoretisch en praktisch leren en onderrichten, interactieve aanpak). * Meer aandacht voor onderwijs en opleiding voor het ontwikkelen van ondernemerschap en om jongeren in staat te stellen later voor zichzelf te beginnen; gerichte ondersteuning en opleiding voor jonge (potentiële) ondernemers. Voorbereiding van jongeren op het ondernemerschap moet onderdeel zijn van leerplannen. Op Europees niveau * Verschaffen van toegang tot de Europese onderwijs- en mobiliteitsprogramma's en versterken van communautaire actieprogramma's zoals Socrates. * Invoeren van maatregelen voor het vergemakkelijken van de overgang van het ene naar het andere onderwijsstelsel en voor het bevorderen van het vrije verkeer van jongeren in Europa. * Uitvoeren van de "Verklaring van Bologna", die is gericht op het vergroten van de transparantie van de Europese onderwijsstelsels en op de wederzijdse erkenning van diploma's alsook op het stimuleren van het Europees puntenoverdrachtssysteem (ECTS). * Leerlingen beter het Europees puntenoverdrachtssysteem uitleggen. * Helpen met het vergroten van de kwaliteit en effectiviteit van het schoolonderwijs door het uitwisselen van 'goede werkwijzen' en het formuleren van gezamenlijke doelstellingen. * Bij de beoordeling van kennis en vaardigheden niet alleen kijken naar zaken die voor de arbeidsmarkt van belang zijn (zoals IT en wiskunde). Kennis en vaardigheden moeten vooral bijdragen aan zaken als socialisatie, integratie en 'empowerment'. In andere (buitenschoolse) leeromgevingen Op alle niveaus * De specifieke kenmerken van niet-reguliere leeractiviteiten voor jongeren en de doelstellingen en taken ervan moeten nader worden bekeken, en de relevantie van niet-regulier onderwijs en het feit dat formele en niet-reguliere leeractiviteiten complementair zijn, moeten meer duidelijk worden gemaakt; ten behoeve van de erkenning van niet-reguliere leeractiviteiten moeten de relevante partijen op onderwijs- en opleidingsgebied en de sociale partners, onderzoekers en beleidsmakers met elkaar in dialoog gaan. * Monitoring- en evaluatie-instrumenten moeten worden verbeterd om naleving van kwaliteitsnormen te garanderen. * Om de kwaliteit van niet-reguliere leeractiviteiten te verzekeren, is het essentieel dat met betrekking tot verschillende onderwerpen opleidingen worden gegeven. Opleidingsprogramma's voor opleiders en leerkrachten zouden een Europese dimensie moeten hebben. Op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau * De relevantie van niet-reguliere leeractiviteiten moet worden vergroot door het ondersteunen van de aanbieders ervan en door de positie van de aanbieders binnen het onderwijs- en opleidingsstelsel te verbeteren; jongereninitiatieven, initiatieven van jeugdorganisaties en andere vormen van niet-reguliere leeractiviteiten moeten financieel meer worden ondersteund. * Door het bouwen van bruggen tussen niet-reguliere en formele stelsels moeten meer gezamenlijke projecten worden gecreëerd waaraan zowel scholen, opleidingscentra en bedrijven als aanbieders van niet-reguliere leeractiviteiten deelnemen. * Jeugdorganisaties moeten regelmatig bekendheid geven aan het grote scala van niet-reguliere leermogelijkheden dat er bestaat: het documenteren en openbaar maken van de resultaten van niet-reguliere leerprojecten dient een integrerend onderdeel van hun activiteiten uit te maken. Op Europees niveau * De kwaliteitsnormen in het programma Jeugd moeten in samenwerking met de Raad van Europa verder worden uitgewerkt. Daarnaast moet een lijst van 'goede werkwijzen' worden opgesteld en verspreid. Jongeren in een achterstandssituatie moeten nog gemakkelijker toegang krijgen tot niet-regulier onderwijs dat in het kader van het programma Jeugd en andere programma's wordt gegeven. * De financiering en ontwikkeling van gezamenlijke proefacties in het kader van de programma's Socrates, Leonardo da Vinci en Jeugd zouden moeten helpen bij het bouwen van bruggen tussen formele en niet-reguliere stelsels. * Gestreefd moet worden naar de validatie en certificering van de deelname aan alle onder het programma Jeugd uitgevoerde programma's. Validatie en certificering van deelname is ook voor andere niet-reguliere leeractiviteiten, op alle niveaus, een van de eerste zaken waarvoor gezorgd moet worden. * Er moet worden gezorgd voor meer opleidingen voor "multipliers" en personen die leerprocessen bevorderen in het niet-reguliere onderwijs. 3. Tewerkstelling als middel om jongeren beter te integreren 3.1. Analyse van de resultaten Het hebben van een baan is voor jongeren belangrijk om een plaats in de maatschappij te vinden, financieel onafhankelijk te worden en individuele ambities te realiseren. In een maatschappij waar jongeren geen concrete arbeidskansen hebben, bestaat het gevaar van een vicieuze cirkel van werkloosheid, marginalisering en sociale ontwrichting. Door jongeren toegang te geven tot de arbeidsmarkt draagt men bij aan sociale stabiliteit, hetgeen wordt gezien als de basis van economische groei en welzijn. Door sommigen wordt werkloosheid zelfs gezien als een schending van de mensenrechten van jongeren. Een eerste voorwaarde voor het vinden van een baan, en zeker voor het vinden van een goede en bevredigende baan, en zo werkloosheid te voorkomen, is dat men toegang heeft tot onderwijs en beroepsopleiding en tot informatie en begeleiding. Maar dat alleen is niet voldoende: ook moeten oplossingen worden gevonden voor problemen op het terrein van gezondheid, familie, sociale rechten, discriminatie, enz.. Voor de sociale integratie van jongeren spelen zij een even belangrijke rol als de eerstgenoemde voorwaarde. Met de invoering van de nieuwe hoofdstukken over werkgelegenheid en sociale zaken in de Verdragen heeft de Europese Unie voor deze terreinen de bevoegdheid gekregen tot het ontwikkelen van strategieën en programma's (zoals de Europese werkgelegenheidsstrategie, de strategie van Lissabon over de modernisering van het Europese sociale model, de Sociale Agenda, het programma voor de bestrijding van alle vormen van discriminatie, en het programma over sociale integratie). [30] Waar mogelijk en voorzover van toepassing wordt naar deze programma's en initiatieven verwezen ter aanvulling van de standpunten die tijdens het overleg door de verschillende partijen naar voren zijn gebracht. Dit zal helpen bij het identificeren van de gebieden waarop de Europese Unie en de lidstaten wordt gevraagd om meer en betere acties te ontwikkelen. [30] Voor een overzicht van EU-activiteiten op het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken, zie bijlage 2. * Werk is een voorwaarde voor sociale integratie Jongeren zijn zeer bezorgd over hun arbeidskansen. Zij menen dat de beste manier om in de maatschappij te integreren, het vinden van een baan is. Jongeren willen een oriëntatiepunt in hun leven, iets wat hen helpt om op de lange termijn hun plaats in de wereld van het werk te vinden. Wie een baan heeft, wordt als volwassene aangezien. Een baan creëert zelfrespect, zorgt voor inkomen, biedt onafhankelijkheid en de mogelijkheid om nieuwe sociale contacten te leggen. Jongeren die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, missen een vitale kans voor het krijgen van een nieuw toekomstperspectief en om in een bredere samenleving te integreren [31]. [31] Tijdens de financieringsperiode 2000-2006 helpt het Europees Sociaal Fonds bij het ontwikkelen en bevorderen van een actief arbeidsmarktbeleid dat is gericht op het bestrijden en voorkómen van werkloosheid. Jongeren zijn bereid om te werken, maar het wordt moeilijker om een goede baan te vinden. Zij weten dat hun inzetbaarheid [32], en dus hun arbeidskans, groter wordt wanneer zij goed onderwijs hebben gevolgd en over goede vaardigheden beschikken en enige tijd een school of universiteit in het buitenland hebben bezocht. De druk wordt daardoor steeds groter. Het verwachtingsniveau wat betreft hun mobiliteit, flexibiliteit en capaciteiten is hoger dan ooit. Nu jongeren meer tijd besteden aan onderwijs en opleiding, blijven zij meer en langer afhankelijk van hun ouders en de overheid. [32] Het vergroten van de inzetbaarheid is één van de vier pijlers van de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor de lidstaten (PB L 22 van 24.1.2001). De overgang van onderwijs en opleiding naar de arbeidsmarkt is de laatste twintig jaar objectief gezien moeilijker geworden [33]. De jeugdwerkloosheid is vergeleken met de algemene werkloosheid nog steeds hoog: in 2000 bedroeg het algemene werkloosheidscijfer in de vijftien EU-lidstaten gemiddeld 8,4%, terwijl de werkloosheid onder jongeren beneden 25 jaar bijna het dubbele daarvan was, namelijk 16,1% [34]. Er is meer sprake van gevaarlijke vormen van werkloosheid. De lonen van jongeren zijn vergeleken met die van volwassenen gedaald. Jongeren doen er nu veel langer over om een vaste baan te verwerven. Zelfs jongeren met goede kwalificaties zijn niet automatisch verzekerd van een baan, omdat de concurrentie groter is geworden. Succes op de arbeidsmarkt is zeer sterk afhankelijk van persoonlijke omstandigheden en ervaring. [33] Zie de bijdrage van Prof. Lynne Chisholm aan de openbare hoorzitting over jeugdzaken van het Europees Parlement op 24.04.2001. Prof. Chisholm is verbonden aan de vakgroep onderwijs van de universiteit van Newcastle. (http://www.europarl.eu.int/hearings/20010424/cult/minutes_en.pdf) [34] Er zijn echter grote verschillen tussen de lidstaten: het werkloosheidscijfer voor jongeren beneden 25 jaar varieerde in 2000 van 5,1% in Nederland tot 31,5% in Italië; zie het Eurostat-perscommuniqué nr. 77/2001 van 19.07.2001. Herhaalde teleurstellingen en financiële beperkingen, vaak gecombineerd met persoonlijke problemen, kunnen een mentale drempel opwerpen en leiden tot een leven aan de rand van de samenleving. Elk beleid dat is gericht op het uitroeien van de armoede en het voorkomen van sociale uitsluiting, moet preventief zijn en op jongeren gericht. Het wordt steeds moeilijker om jongeren als een specifieke sociale groep in één categorie onder te brengen, omdat steeds vaker sprake is van uiteenlopende sociale ervaringen en ongelijkheid [35]. Jongeren zijn zich in toenemende mate bewust van de gevolgen van demografische veranderingen op sociale, gezondheids- en pensioenstelsels [36] en het gevoel groeit dat hun generatie onrechtvaardig wordt behandeld. De werking van socialezekerheidsstelsels zal afhankelijk zijn van de bereidheid en het vermogen van jongeren om bij te dragen aan de financiering ervan. Dat zal alleen mogelijk zijn als jongeren werk kunnen krijgen. De solidariteit tussen de generaties - en dus de bereidheid van jongeren om bij te dragen aan sociale integratie en het welzijn van hun ouders en grootouders - komt bijgevolg onder steeds grotere druk te staan. [35] Cf. het verslag dat door onderzoekers tijdens de bijeenkomst te Umeå werd gepresenteerd (http://www.europa.eu.int/comm/education/youth/ywp/umea.html) [36] Op Europees niveau groeit het bewustzijn over deze problemen; zie bijvoorbeeld de mededeling van de Commissie over de "Ontwikkeling van de sociale bescherming op de lange termijn: veilige en houdbare pensioenen", COM(2000)622 van 11.10.2000 Jongeren stellen dat de overgang van school naar werk eenvoudiger moet worden gemaakt. Het systeem van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt speelt in dit verband een belangrijke rol en moet worden verbeterd. Jongeren betreuren ook het gebrek aan strategische publieke of particuliere samenwerkingsverbanden voor het verbeteren van de sociale integratie, vooral voor die jongeren die op de arbeidsmarkt problemen ondervinden of er worden gediscrimineerd. Voorkomen moet worden dat de snelheid waarmee innovaties en technologische veranderingen worden doorgevoerd, leidt tot nieuwe vormen van sociale uitsluiting. Er is een hoog percentage vroegtijdige schoolverlaters, d.w.z. jongeren die het onderwijsstelsel verlaten en op zijn best het lager middelbaar onderwijs hebben afgemaakt. Dat zou kunnen leiden tot een vicieuze cirkel waarbij armoede in de kinderjaren leidt tot lage prestaties in het onderwijs, wat weer leidt tot armoede als volwassene, waarna het probleem aan de volgende generatie wordt doorgegeven. Er is ook een verband tussen armoede en het risico van het ontstaan van een technologische kloof: mensen met een hoog inkomen gebruiken bijvoorbeeld het internet drie keer zoveel als mensen met een laag inkomen. De laatste groep heeft daardoor minder toegang tot technologie en loopt als gevolg daarvan een groter risico om van de arbeidsmarkt te worden uitgesloten en loopt meer in het algemeen het risico van een lagere algemene, sociale en culturele ontwikkeling. "Sociale mobiliteit" als voorwaarde voor formele opleiding en werk Het "International Centre for Youth Movement" in Champeaux, Frankrijk, laat enkele van de meest uitgesloten en kansarme jongeren in Europa kennismaken met ,sociale mobiliteit". Dit geeft deze jongeren de kans om hun vertrouwen en gevoel van eigenwaarde te herwinnen en kan een belangrijke voorwaarde zijn voor het volgen van meer formele opleiding en het vinden van werk. http://ww2.jqm.cie.fr/FWYM.htm Lokale werkgelegenheidsschepping voor jongeren Via een project dat wordt beheerd door MJRC, een Spaans lid van de Internationale beweging van katholieke jongeren op het platteland, wordt de lokale gemeenschap diensten aangeboden die variëren van het doen van de was voor het bejaardentehuis, het houden van een organische kippenboerderij, de productie van organische voedingsmiddelen in blik (jam, enz.) en het verrichten van activiteiten op het gebied van plattelandstoerisme. De diensten bieden met name jongeren, vrouwen, migranten en gehandicapten een kans op werk. http://www.mijarc.org/europe/index.htm * Stimuleren van ondernemingszin helpt onafhankelijkheid stimuleren Het stimuleren van ondernemingszin op school, op het werk, thuis of in andere situaties van het dagelijks leven, helpt jongeren hindernissen te overwinnen en zelfvertrouwen te ontwikkelen. Het helpt ook om meer en betere banen te scheppen. In veel EU-lidstaten is onder jongeren een trend zichtbaar naar het uitoefenen van een zelfstandig beroep en het opzetten van kleine ondernemingen. Jongeren nemen de zaak van hun ouders of familie over of beginnen voor zichzelf. Het opzetten van een onderneming is voor jongeren een manier om zelfstandigheid en flexibiliteit te verwerven, carrière te maken, vraagtekens te zetten bij het traditionele ondernemersgedrag (bijv. door een nieuwe managementstijl, minder winstbejag, enz.) en vernieuwende denk- en handelwijzen toe te passen, en zo bij te dragen aan de economische en sociale ontwikkeling van de maatschappij als geheel. Deze ontwikkeling moet worden bevorderd door jonge en potentiële ondernemers te ondersteunen en de ondernemingszin bij jongeren te stimuleren, vooral in onderwijs en opleiding. Hoe jongeren leren een bedrijf te beginnen De Zweedse non-profitorganisatie "Communicare" stimuleert ondernemingsgeest onder jongeren, om van hen werk-scheppers in plaats van werk-nemers te maken. Jongeren van 18 tot 25 jaar leren via een combinatie van theorie en praktijk hoe zij een onderneming moeten beginnen, beheren en sluiten. http://www.communicare.nu * Informatie, onderwijs en opleiding moeten worden verbeterd Jongeren laken het gebrek aan informatie over de arbeidsmarkt. Zij menen dat de toegang tot de arbeidsmarkt voor een groot deel - hoewel niet volledig - wordt bepaald door het niveau van onderwijs en beroepsopleiding dat iemand heeft genoten. Eenmaal aan het werk moeten jongeren hun kwalificaties en bekwaamheden voortdurend verbeteren om zich aan de veranderende arbeidspatronen aan te passen. Jongeren geloven niet dat formele onderwijsstelsels hen voorbereiden op de uitdagingen waarvoor zij zich op de arbeidsmarkt gesteld zullen zien. Zij zien een kloof tussen de (particuliere) arbeidswereld en de (publieke) onderwijs- en opleidingssector. Het bouwen van een brug tussen deze sectoren zou bijdragen aan het oplossen van hun problemen met betrekking tot de duur en de kosten van onderwijs en opleiding. Jongeren zijn geïnteresseerd in informatie van maatschappelijke en economische organisaties (vakbonden, werkgeversorganisaties, enz.), maar vinden dat het aanbod van deze organisaties vaak mager is en niet aan de behoeften en verwachtingen voldoet. Zij zouden graag zien dat vakbonden en werkgeversorganisaties aantrekkelijker worden voor jongeren. Niet-gouvernementele organisaties menen dat betere voorlichtings- en bewustmakingscampagnes op het gebied van opleiding, beroepskeuzeadvies en sociale rechten nodig zijn om jongeren beter voor te bereiden op de arbeidsmarkt. Ook informatie over zaken die indirect verband houden met de situatie op de arbeidsmarkt voor jongeren - bijvoorbeeld informatie over de rechten van zieke of zwangere jonge werknemers - moet toegankelijker worden gemaakt. Bijscholing zonder financieel verlies In Luxemburg biedt "onderwijsverlof" werknemers die jonger zijn dan 30 jaar de mogelijkheid om voor een bepaalde tijd hun baan te verlaten om hun opleiding af te maken. Dit brengt noch voor de werknemer noch voor de werkgever enig financieel verlies met zich mee, aangezien de staat de werkgever een vergoeding uitkeert die overeenkomt met het salaris van de betrokken persoon. http://www.snj.lu/s_conge_education.asp * Jongeren hebben specifieke sociale bescherming nodig Jongeren menen dat op Europees niveau meer moet gebeuren op het gebied van sociale wetgeving [37]. De toegang tot de arbeidsmarkt is moeilijker geworden en de eisen op het gebied van kennis, werkervaring, mobiliteit en persoonlijke flexibiliteit, zijn aanzienlijk toegenomen. De sociale rechten, en met name de wetgeving gericht op de specifieke behoeften van jongeren, hebben echter geen gelijke tred gehouden met de toenemende druk op de arbeidsmarkt. Etnische minderheden, vrouwen, gehandicapten jongeren, enz., worden nog steeds gediscrimineerd. [38] Jongeren zijn derhalve voorstander van een meer "sociaal Europa". [37] Als onderdeel van haar mededeling "Een agenda voor het sociaal beleid" (COM (2000) 379 van 28.6.2000) schetste de Commissie een breed scala van maatregelen, bijv. realisering van het volledige werkgelegenheidspotentieel van Europa door het scheppen van meer en betere banen, modernisering en verbetering van de sociale zekerheid, bevordering van sociale integratie en van gelijke kansen voor mannen en vrouwen, versterking van de grondrechten en bestrijding van discriminatie, en voorbereiding van de uitbreiding en bevordering van internationale samenwerking en maatregelen die erop zijn gericht om de sociale dialoog zodanig gestalte te geven dat daarmee een bijdrage kan worden geleverd aan de oplossing van de verschillende problemen. [38] In juni 2000 besloot de Raad op basis van artikel 13 van het EG-Verdrag tot aanneming van een richtlijn betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling ongeacht ras of etnische afstamming. In november 2000 stelde de Raad op basis van hetzelfde artikel een algemeen kader vast voor gelijke behandeling in werkgelegenheid en beroep (PB L 303 van 2.12.2000) en besloot tot aanneming van een communautair actieprogramma 2001-2006 ter bestrijding van discriminatie (PB L 303 van 2.12.2000). Dit actieprogramma ondersteunt activiteiten gericht op de bestrijding van discriminatie op grond van ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Het hoofddoel van regeringen en de Europese Commissie moet volgens jongeren het bereiken van volledige werkgelegenheid in de EU zijn. [39] Zij doen voorstellen voor de manier waarop en de middelen waarmee dit doel kan worden bereikt: arbeidstijdverkorting - of het gebruik van arbeidstijdverkorting als middel om jongeren te helpen in de arbeidsmarkt te integreren - vaststellen van een minimuminkomen, financiële steun voor het afmaken van een studie, betere en uitgebreidere werkgelegenheidsprogramma's, enz. Ook merkt men dat er behoefte is aan een "Europese status" voor stagiairs. [39] Ten aanzien van de strategie die door de Europese Raad in Lissabon werd aangenomen, werd uitdrukkelijk vermeld dat deze erop is gericht "de Unie in staat te stellen opnieuw de voorwaarden te creëren voor volledige werkgelegenheid". In de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 2001 wordt herhaald dat het doel volledige werkgelegenheid is. In die richtsnoeren doet de Commissie concrete voorstellen voor de wijze waarop dit doel kan worden bereikt. Niet-gouvernementele organisaties zijn bezorgd over de trend naar grotendeels onzekere en onbeschermde banen voor jongeren, zoals studentenwerk, seizoenarbeid, training, tijdelijk werk of werk voor korte duur. Jongeren worden vaak uitgebuit, krijgen een laag salaris en zijn vaker het slachtoffer van bedrijfsongevallen. Voor heel Europa geldt dat jongeren in bepaalde bedrijfstakken zijn oververtegenwoordigd (zoals fastfoodrestaurants, koerierdiensten, dienstverlening, enz.) of in nieuwe vormen van werk (telewerk, thuiswerk). In deze sectoren is de traditionele dialoog tussen de sociale partners minder ontwikkeld en zijn de arbeidsomstandigheden daardoor minder geregeld in contracten. Ken je rechten De "Know your rights line" is een informatielijn van het Britse Trade Union Congress (TUC) die speciaal is opgezet om jonge werknemers te informeren over hun arbeidsrechten. Het TUC heeft een campagne gepland die erop is gericht jonge werknemers van hun arbeidsrechten bewust te maken. http://www.tuc.org.uk/tuc/rights_main.cfm Jongeren verdienen maar al te vaak onvoldoende om financieel onafhankelijk te worden: veel jongeren moet tot ruim in de twintig of vroeg in de dertig bij hun ouders blijven wonen en zijn financieel van hen afhankelijk [40]. Verder staan jongeren op hun werk heel vaak onder stress. Dit geldt met name voor jonge echtparen met kinderen en jonge alleenstaande moeders of vaders. Jongeren zijn zich in de praktijk vaak niet bewust van hun rechten en nemen niet werkelijk deel aan CAO-besprekingen. Het is dus nodig dat het regelgevend kader wordt verbeterd, zodat daar de specifieke behoeften van jongeren in tot uitdrukking komen. [40] Ter illustratie: 20% van de jongeren die een baan hebben zeggen het grootste deel van hun financiële middelen van hun ouders te ontvangen. Wanneer men jongeren vraagt waarom zij langer bij hun ouders blijven wonen, voert bijna 70% een materiële reden aan: zij hebben volgens eigen zeggen niet de middelen om zelfstandig te gaan wonen. Tussen 1997 en 2001 is het belang van ouders als bron van inkomsten (soms aanzienlijk) toegenomen in alle landen van de Unie (behalve Ierland en Finland). Zo zegt een op de twee jongeren het grootste deel van zijn financiële middelen van zijn ouders of zijn familie te ontvangen (+ 7 punten ten opzichte van 1997). Bron: EB2001, Ibid. Sociale bescherming is vooral nodig voor degenen die niet deelnemen in de arbeidsmarkt. Zonder een dergelijke bescherming, vooral voor mensen in een achterstandssituatie, kunnen jongeren hun jeugd niet ervaren als de overgang tussen de kinderjaren en volwassenheid en als een fase waarin zij op sociaal vlak experimenteren en hun creativiteit en persoonlijkheid alsmede verantwoordelijkheidsgevoel ontwikkelen en zich een eigen mening over zaken vormen. 3.2. Uit het overleg voortvloeiende voorstellen Werkgelegenheid Voorstellen voor het bevorderen en versterken van maatregelen die in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau worden uitgevoerd: * Verbeteren van voorlichting en adviesverlening met betrekking tot de arbeidsmarkt: - ontwikkelen van gebruikersvriendelijke informatie- en adviesdiensten die zijn afgestemd op de behoeften van jongeren; - lokale besluitvormers en werkgevers betrekken bij het geven van voorlichting en advies aan jongeren; - concrete informatiebronnen voor jongeren ontwikkelen over vacatures, arbeidsomstandigheden, sociale bescherming, enz., op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau; - verspreiden van informatie op plaatsen waar jongeren het grootste deel van hun tijd doorbrengen, zoals scholen, universiteiten, arbeidsbureaus, clubs, jeugdcentra, enz.; - binnen bestaande voorlichtings- en adviesdiensten/-systemen speciale eenheden opzetten die specifiek zijn belast met het geven van voorlichting aan jongeren, die bij hun acties rekening houden met de lokale situatie en zich speciaal richten op individuele actieplannen; - bij vakbonden erop aandringen dat het lidmaatschap van een vakbond voor jongeren aantrekkelijker wordt gemaakt; - werkgevers stimuleren om te helpen bij carrièreplanning. * Uitbreiden van het aantal vakken dat aan beroepsopleidingen wordt onderwezen en verbeteren van de kwaliteit van beroepsopleidingen: - leerlingwezen en stageprogramma's uitbreiden; - een breed scala van vaardigheden onderrichten; - het taalonderwijs en de opleiding in IT verbeteren; - toezicht houden op opleidingsinstituten en de opleidingsprogramma's evalueren die jongeren worden aangeboden. * Beter toegankelijk maken van beroepsopleidingen voor jongeren, vooral jongeren met een handicap of jongeren die sociaal zijn uitgesloten of het risico lopen van sociale uitsluiting: - gratis opleidingen aanbieden; - de opleiding verbeteren van mensen die beroepshalve met deze jongeren werken. * Vergemakkelijken van de overgang van opleiding naar werk: - mogelijkheden bieden voor studie of opleiding op het werk, banen scheppen voor studenten/leerlingen, de mogelijkheid bieden tot het volgen van avondopleidingen of opleidingen in het leerlingwezen; - steun verlenen aan verenigingen die werkgelegenheid scheppen; - strategische publieke/particuliere samenwerkingsverbanden oprichten om jongeren beter in de arbeidsmarkt te integreren; - verminderen van genderspecifieke beroepskeuzes en verkleinen van de inkomenskloven tussen verschillende soorten werk; - jongeren erop voorbereiden dat zij tijdens de overgangsperiode van school naar werk zowel stagiair/student/leerling als werknemer zullen zijn; - een beursprogramma voor afgestudeerden introduceren; - de kwaliteit van jongerenbanen verbeteren. * Het voor jongeren gemakkelijker maken om ondernemer te worden: - verminderen/verwijderen van eventuele obstakels op administratief en fiscaal gebied (bijvoorbeeld de belastingdruk verlagen), op het gebied van financiële en belastingregels, economische en sociale regelgeving, enz., die het uitoefenen van een zelfstandig beroep of het opzetten van een kleine onderneming in de weg kunnen staan. Financiële middelen en adviesdiensten gemakkelijker toegankelijk maken voor jongeren; - aan jonge ondernemers financiële en logistieke steun verlenen; - de sociale lasten voor jonge zelfstandigen verlagen. Op Europees niveau * Volledige werkgelegenheid voor jongeren moet voor de lidstaten en de Europese Commissie een hoofddoelstelling blijven: - ervoor zorgen dat EU-beleid beter is afgestemd op jongerenzaken, door de coördinatie te verbeteren tussen de verschillende beleidsniveaus en actieterreinen; - burgergroeperingen en doelgroepen bij de regelmatig plaatsvindende consultaties over de Europese werkgelegenheidsstrategie betrekken; - steun verlenen aan vernieuwende projecten voor de herintegratie van jonge werklozen; - verstrekken van informatie over arbeids- en opleidingsmogelijkheden en over beroepen die in heel Europa worden erkend; - de Europese status van jonge stagiairs verbeteren; - een speciaal voor jongeren bedoelde informatiesite op Internet ontwikkelen; * Verbeteren van de systemen voor de overdracht en erkenning van beroepscapaciteiten tussen de lidstaten: - verbeteren en integreren van systemen voor de erkenning van kwalificaties (bijv. ECTS, NARIC, Europass) [41]; [41] ECTS ('European Credit Transfer System'): Europees puntenoverdrachtssysteem; NARIC ('National Academic Recognition Information Centres'): communautair netwerk van nationale informatiecentra voor academische erkenning; Europass: officieel document waarin is opgetekend welke kennis en ervaring iemand tijdens formele en niet-reguliere leeractiviteiten heeft verworven. - erkennen en ondersteunen van vaardigheden en bekwaamheden die zijn verworven in een andere EU-lidstaat of in het kader van vrijwilligerswerk of niet-reguliere opleidingsprogramma's. Sociale integratie Voorstellen voor het bevorderen en versterken van maatregelen die in het kader van de Europese strategie voor sociale integratie op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau worden uitgevoerd: * Middelen, rechten en voorzieningen voor jongeren toegankelijk maken: - fatsoenlijke en gezonde huisvesting; - behoorlijke gezondheidszorg; - andere publieke en particuliere voorzieningen, bijv. op het terrein van justitie, cultuur, sport en recreatie; - toegang tot deze nieuwe middelen, rechten en voorzieningen voor jongeren met sociale en economische problemen, waarbij met de bijzondere behoeften van deze jongeren rekening wordt gehouden; - een tweede kans voor jongeren die vroegtijdig uit speciaal op hen toegesneden programma's zijn gestapt (bijv. in de reclassering, beroepsopleiding, enz.). * Ontwikkelen van een preventieve aanpak voor het probleem van de sociale uitsluiting van jongeren, zodat al in een zeer vroeg stadium de oorzaken van dit probleem worden aangepakt: - de aandacht richten op de individuele behoeften van jongeren, door een meer op de persoon gerichte aanpak; - speciale aandacht schenken aan de behoeften van jongeren op lokaal en regionaal niveau, op terreinen als gezondheid, begeleiding/advies, cultuur, sport, kinderopvang, huisvesting en vervoer, vooral van die jongeren die sociaal zijn uitgesloten of het risico van sociale uitsluiting lopen (zoals jonge alleenstaande ouders); - de sociale integratie van etnische minderheden verbeteren; - conflictoplossing met de hulp van maatschappelijk werkers verbeteren; - ervoor zorgen dat beleid inzake arbeidsomstandigheden, sociale rechten en bijstand systematisch wordt uitgevoerd. * Hervormen van socialezekerheidsstelsels en sociale wetgeving: - bij pensioenregelingen zorgen voor solidariteit tussen de generaties; - alle bepalingen uit bijstandsregelingen schrappen die als discriminerend tegen vrouwen, gehandicapte jongeren, etnische minderheden, enz., kunnen worden uitgelegd; - bij sociale wetgeving rekening houden met de behoeften van jongeren, vooral jongeren in een achterstandssituatie; aandachtsgebieden zijn onder meer onzekere arbeidscontracten, flexibele werktijden, gelijke beloning, bedrijfsongevallen en zorgvoorzieningen voor jonge gezinnen; - jongeren over hun rechten en sociale bescherming informeren. Op Europees niveau * Bij maatregelen voor sociale integratie prioriteit geven aan het vervullen van de behoeften van de meest kwetsbare jongeren [42]. [42] In juni 2000 overlegde de Commissie de Raad en het Parlement een voorstel voor een meerjarenprogramma ter stimulering van de samenwerking tussen de lidstaten op het terrein van beleid gericht op de bevordering van sociale integratie (COM (2000) 368 van 16.6.2000). Doel van dit programma is de ontwikkeling van een geïntegreerde aanpak van sociale uitsluiting, waarbij beleidsplannen op terreinen als werkgelegenheid, sociale bescherming, onderwijs en opleiding, gezondheid en huisvesting, in onderlinge samenhang worden gezien. In het programma worden geen specifieke doelgroepen genoemd. Het eindbesluit over het programma is afhankelijk van het resultaat van de medebeslissingsprocedure tussen de Raad en het Parlement. * Intensiveren van werk gericht op de sociale integratie van jongeren, met de ondersteuning van Europese programma's [43]. [43] Veel Europese programma's en financieringslijnen, zoals Jeugd, Leonardo, Socrates, discriminatiebestrijding, enz., richten zich op kansarme jongeren. Via het Europees Sociaal Fonds worden nationale maatregelen voor de integratie van jongeren in het arbeidsleven ondersteund. * Bijdragen aan de sociale integratie van jongeren door bij Europese programma's en beleidsplannen ter bevordering van de werkgelegenheid een aanpak op basis van 'paden' en 'springplanken' te hanteren. 4. Maximaal profiteren van jong-zijn 4.1. Analyse van de resultaten Tijdens het overleg werd duidelijk dat het welzijn en de zelfstandigheid van jongeren worden beïnvloed door een breed scala van complexe onderwerpen. Het milieu, immigratie, de media, rechtssystemen, gezondheid, druggebruik, seksualiteit, sport, persoonlijke veiligheid, enz., hebben allemaal op de een of andere manier betrekking op aspecten van het leven van jongeren en hebben invloed op hun betrokkenheid bij het openbare leven, het onderwijs of het vinden van een baan. De gezondheid van jongeren, bijvoorbeeld, of zaken die daarmee samenhangen, zoals drugs, seksualiteit, persoonlijke veiligheid, voeding, enz., bepaalt in welke mate jongeren bereid en in staat zijn om naar school te gaan of een beroepsopleiding te volgen. Daarnaast heeft de manier waarop volwassenen met deze kwesties omgaan invloed op de wijze waarop jongeren de maatschappij waarnemen en op de mogelijkheden die zij voor zichzelf in deze maatschappij zien weggelegd. Een samenleving die in de ogen van jongeren niet in staat is om bijvoorbeeld milieuproblemen op te lossen of waarin deze problemen alleen in woord worden opgelost, stimuleert niet tot actief burgerschap. * Welzijn is gebaseerd op rechtvaardigheid en gelijke behandeling Jongeren hebben een zeer open concept van welzijn. Zij geloven dat hun zelfontplooiing en zelfstandigheid afhangen van een welwillende sociale omgeving die niet discrimineert, rechtvaardig is en diversiteit waarborgt. Er wordt een rechte lijn getrokken tussen aan de ene kant het welzijn van individuele jongeren en aan de andere kant de strijd van de samenleving tegen enigerlei vorm van onrechtvaardigheid tussen de generaties en tegen de ongerechtvaardigde uitsluiting en discriminatie van om het even welke sociale groep en de strijd voor meer rechtvaardigheid en voor een rechtvaardige verdeling van middelen en kansen op wereldniveau. Sociale voorzieningen en gezondheidszorg zouden in beginsel voor iedereen onder gelijke voorwaarden en op basis van gelijke behandeling toegankelijk moeten zijn. Dit betekent dat volledig rekening moet worden gehouden met de specifieke situatie van mensen in een achterstandssituatie. Jongeren met een lichamelijk of verstandelijk handicap leven nog steeds in slechte sociale en economische omstandigheden. Voor rolstoelgebruikers is het bijvoorbeeld moeilijk om culturele evenementen bij te wonen vanwege de voor hen slechte toegankelijkheid van dit soort gebeurtenissen. Andere jongeren in een achterstandssituatie hebben geen toegang tot internet. Ook zijn er voor hen vaak onvoldoende mogelijkheden om aan lichaamsoefening of sport te doen, en de sociale acceptatie en steun voor zelfhulpgroepen is vaak gering. "Simpelweg euro" Doel van dit project, dat alle vijftien lidstaten bestrijkt, is het evalueren van de huidige situatie met betrekking tot het gebruik van de euro door mensen met een verstandelijk handicap en het geven van opleiding aan deze groep mensen over het gebruik van de euro alsmede het bevorderen van voorlichting over de euro aan deze groep, hun familieleden en hulpverleners. In het kader van dit project is een gids, een gemakkelijk leesbare website (waarop met symbolen wordt gecommuniceerd) en een voorlichtingsfilmpje geproduceerd. http://www.fvo.nl/html/euro/irish/project.htm Er is empirisch bewijs, ondersteund door de consultatie in het algemeen en door onderzoekers in het bijzonder, dat in Europa nieuwe sociale ongelijkheden en culturele scheidslijnen tussen groepen jongeren ontstaan. De hedendaagse realiteit wordt enerzijds gekenschetst door een toenemende uniformiteit van de leefstijlen van jongeren (muziek, kleding, enz.) en anderzijds door een groeiende polarisatie van kansen, wat de spanningen tussen de generaties, seksen, etnische groepen en tussen regio's met uiteenlopende niveaus van welvaart nog extra vergroot. Vooral in de armere samenlevingen in Europa hebben moderniseringsprocessen een selectief karakter en werken zij vaak slechts in het voordeel van een kleine laag van de jongerenbevolking. * Zelfstandigheid vereist inkomen, sociale bescherming en huisvesting Jongeren zien het gebrek aan financiële middelen als de belangrijkste hinderpaal voor sociale integratie, welzijn en het bereiken van zelfstandigheid. Zij pleiten voor een uitgebreide hervorming van de welzijnszorg en sociale zekerheid, teneinde zeker te stellen dat alle jongeren, ongeacht hun maatschappelijke status en hun status op de arbeidsmarkt en met inbegrip van jongeren die niet naar school gaan of werkloos zijn, voldoende en onder gelijke voorwaarden zijn verzekerd. De voorzieningen moeten gemakkelijk toegankelijk zijn, zelfs in dunbevolkte gebieden. Jongeren moeten meer en eerder informatie ontvangen over hun socialezekerheidssituatie. Er is een acuut tekort aan betaalbare woningen die jongeren in staat stellen van huis te gaan en op zichzelf te wonen of een eigen gezin te stichten. In verband hiermee moeten de bestaande gaten in het socialezekerheidsstelsel worden gedicht die tot gevolg hebben dat sommige jongeren, bijvoorbeeld die met een "nulstatus", buiten het stelsel vallen. Overdrachtsbetalingen en/of een minimuminkomen, ongeacht maatschappelijke status of het al dan niet hebben van betaald werk, worden door jongeren gezien als belangrijke voorwaarden voor het geleidelijk kunnen verwerven van zelfstandigheid. "L'Étage" - hulp voor jongeren met problemen Hoofddoel van "L'Étage" is om eten te verschaffen aan jongeren die zich in extreem moeilijke omstandigheden bevinden, zodat zij zelfrespect kunnen ontwikkelen en hun waardigheid niet verliezen. Jongeren kunnen twee keer per dag langskomen en krijgen dan voor een klein bedrag een maaltijd. Het centrum probeert een woning of onderdak te vinden, en kan door de jongeren worden gebruikt als postadres voor officiële documenten, zoals cv's, en voor het verwerven van ziekte-uitkeringen. Association Espérance, 19, quai des Bateliers, F - 67000 STRASBOURG, tel ++33 388 3570768 * Verbeteren van geestelijke en lichamelijke gezondheid en vermijden van drugs De hoofdconclusie van het overleg is dat er een wijdverbreide vraag is naar gezondheidsinformatie en -educatie met een preventief karakter - voor iedereen - als onderdeel van leerplannen en in het kader van jeugdwerk. Voor jeugdwerk is bij de persoonlijke ontwikkeling van jongeren een belangrijke ondersteunende rol weggelegd. Onderwijs door leeftijdgenoten en de actieve samenwerking van jongeren in andere programma's, zijn eveneens nuttige instrumenten. Preventief werk moet een positieve, gezonde leefstijl bevorderen. Jongeren moeten zich meer bewust worden van de verantwoordelijkheid die zij jegens hun eigen lichaam dragen (eetgewoonten, enz.). 'MAHIS' - "Neem je leven in eigen hand" 'Mahis' is een Fins samenwerkingsprogramma in het kader waarvan jongeren worden geholpen hun leven in eigen hand te nemen en biedt steun van volwassenen en leeftijdgenoten bij socialisatie. Doel is het versterken van het zelfvertrouwen en het vergroten van het vertrouwen in de toekomst. 'Mahis' biedt een alternatief voor drugsgebruik en leert jongeren via rolmodellen omgaan met sociale druk. http://www.nuortenakatemia.fi/ Jongeren schreeuwen om informatie over alles wat met gezondheid, persoonlijke ontplooiing, consumptiegoederen en het milieu te maken heeft. Die informatie moet op school [44], in het jeugdwerk, bij adviesverlening en begeleiding, en in de media worden verstrekt. Gezondheidszorg moet gratis zijn en bij de verstrekking ervan mag niet worden gediscrimineerd. Het wordt noodzakelijk geacht dat gezondheidsvoorzieningen worden gecreëerd die speciaal voor jongeren zijn bestemd. [44] Ter bevordering van de gezondheid van jongeren werken de Europese Commissie, de Wereldgezondheidsorganisatie en de Raad van Europa momenteel samen in het kader van de "European Network of Health Promoting Schools" (ENHPS). Dit netwerk is een concreet voorbeeld van een bewustmakingscampagne die met succes werd uitgevoerd dankzij de gezamenlijke inspanningen van deze drie organisaties om hun gemeenschappelijke doelen ter bevordering van de gezondheid te bereiken. In het volksgezondheidsbeleid moet meer nadruk worden gelegd op gezondheidsproblemen waar vooral jongeren mee te kampen hebben. Wil men werkelijk vooruitgang boeken, dan moet naar de gezondheidssituatie van jongeren meer wetenschappelijk onderzoek worden gedaan en moeten daarover meer statistische gegevens worden verzameld en meer verslagen in de media verschijnen. Roken en drinken, alsook misbruik van wettige geneesmiddelen, worden gezien als grote problemen. De hoeveelheid nicotine, alcohol en zoet en vet voedsel die door jongeren wordt geconsumeerd, neemt gestaag toe. De hoge zelfmoordcijfers onder jongeren in Europa zijn een aanwijzing voor een aanhoudend gevoel van 'onwelzijn'. Jongeren menen dat drugsverslaving niet als een misdrijf maar als een ziekte moet worden gezien, en dienovereenkomstig moet worden behandeld. Zij benadrukken de noodzaak van meer wijdverspreide en effectieve programma's, vooral op basis van hulpverlening en voorlichting door leeftijdgenoten en met de hulp van geschikte behandelings- en re-educatiefaciliteiten. Informatie van ouders wordt gezien als een integrerend onderdeel van deze inspanningen. De meningen verschillen echter over de precieze richting die met het drugsbeleid moet worden ingeslagen. In sommige landen is een meerderheid van de jongeren voorstander van een strengere houding jegens drugs, met inbegrip van sigaretten en alcohol. In andere landen bepleiten jongeren het niet strafbaar stellen van het gebruik, de productie en de verkoop van cannabis en de derivaten daarvan, zowel om medische als praktische redenen. Zo'n pleidooi voor het niet strafbaar stellen van softdrugs gaat dan meestal gepaard met een duidelijk verzoek tot handhaving en versterking van het verbod op harddrugs. Wat de geestelijke gezondheidszorg betreft, wordt gevraagd om meer preventieve maatregelen (vooral adviesverlening en voorlichting) en zorgfaciliteiten die specifiek voor jongeren zijn bedoeld. Ook wordt gevraagd om uitgebreidere statistische gegevens over de situatie van jongeren met een geestesziekte. "Penumbra" - steun voor geestelijk gehandicapte jongeren 'Penumbra' is een Schotse vrijwilligersorganisatie die al vijftien jaar actief is op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg. De organisatie heeft als doelstelling om gehandicapte jongeren te stimuleren om vaardigheden en vertrouwen te ontwikkelen, om de problemen in hun leven te bespreken en hen ervan te overtuigen dat kracht van binnenuit komt. Over de jaren heen zijn dagcentra en een breed scala van hulpgroepen (eetstoornissen, drugs- en alcoholmisbruik) opgezet. http://www.penumbra.org.uk/youngpeople/youngpeoplecontent.html * Meer openheid over seksualiteit Jongeren zien seksualiteit als een belangrijk aspect van hun welzijn en zelfstandigheid. Zij hebben behoefte aan meer informatie over seksualiteit, en in het bijzonder over contraceptie, geslachtsziekten, enz. Deze informatie moet zowel worden gegeven op als buiten school, in een informele leeromgeving, zoals in jongerenorganisaties, op recreatie- of sportfaciliteiten, enz. De Noordse resolutie over de seksuele gezondheid en rechten van adolescenten De "Noordse resolutie" is opgezet door de verenigingen voor geboorteregeling van vijf Noordse landen. Het actieprogramma van de internationale conferentie van de VN over bevolking en ontwikkeling, dat in 1994 in Cairo is aangenomen, heeft daarbij als basis gediend. De resolutie is een belangrijk instrument voor het bevorderen van seksuele voorlichting, omdat blijkt dat het geven van nauwkeurige informatie aan jongeren hen niet aanmoedigt tot het hebben van seksuele gemeenschap, maar als zij wel gemeenschap hebben, is de kans groter dat dit op een veilige manier gebeurt. http://mirror.ippf.org/cairo/issues/9906/nordic.htm Jongeren pleiten ervoor om alle jongeren, ongeacht hun culturele achtergrond, gelijke toegang te geven tot informatie en advies en tot anticonceptiemiddelen en seksuele voorlichting. Ook pleiten zij ervoor om abortus niet langer strafbaar te stellen. Tienerzwangerschap wordt genoemd als een bijzonder probleem dat aangepakt moet worden. Alle vormen van seksueel geweld tegen en seksuele uitbuiting van jongeren, zoals sekstoerisme, worden krachtig en ondubbelzinnig veroordeeld. Onverdraagzaamheid tegen bepaalde seksuele geaardheden wordt ruim bekritiseerd en veroordeeld. Jongeren zijn voorstander van meer positieve maatregelen voor bewustmaking van seksuele diversiteit. Seksuele voorlichting door leeftijdgenoten kan helpen om moeilijke gezinssituaties te boven te komen of jongeren te bereiken die er moeite mee hebben om over seksualiteit te praten. Voor jonge meisjes uit etnische minderheden en/of meisjes in een achterstandssituatie zijn specifieke onderwijsmethoden nodig, omdat voor sommigen van hen het moederschap nog steeds het enige middel tot sociale integratie vormt. * Gezins- en genderkwesties behoeven meer aandacht Jongeren denken dat de laatste paar decennia maar weinig vooruitgang is geboekt met het opheffen van de ongelijkheid tussen de seksen. Men ziet dat er in de samenleving behoefte is aan meer gelijkheid tussen man en vrouw en aan een groter bewustzijn over genderspecifieke stereotiepen en roldefinities. Jongeren menen dat het traditionele rolpatroon van man en vrouw aan een heroverweging toe is, vooral in gebieden met een hoge werkloosheid en weinig openbare voorzieningen (kinderopvang). Het mobiliseren van jonge vrouwen in de strijd voor gelijkheid in Europa In september 1999 startte de 'Europese vrouwenlobby' (EWL) een project getiteld "Mobilising Young Women for Equality in Europe" ("mobiliseren van jonge vrouwen in de strijd voor gelijkheid in Europa"). Doel van dit project is de integratie in Europese en nationale beleidsplannen van de punten die jonge vrouwen aan het hart gaan, door hun participatie in georganiseerde acties en besluitvormingsprocessen te vergroten. http://www.womenlobby.org Het succesvol combineren van werk en gezin wordt gezien als een van de belangrijkste uitdagingen voor de toekomst. Mogelijke oplossingen zijn onder meer ouderschapsverlof en verbeterde kinderopvang. In dit verband moet aandacht worden besteed aan de specifieke behoeften van meisjes en jonge vrouwen, vooral op het gebied van gezondheid en veiligheid. Geweld tegen vrouwen is nog steeds een veelvuldig voorkomend verschijnsel. Daar moet iets aan gedaan worden. In bepaalde stresssituaties leiden jonge vrouwen vaker dan jongens of jonge mannen aan bepaalde ziektes zoals vraatzucht en anorexia. Veel jongeren vragen om meer materiële en morele steun van de familie, onder meer voor ongehuwde koppels met kinderen. * Uiting geven aan eigen cultuur Jongeren benadrukken het grote belang van alle vormen van culturele activiteit voor hun welbevinden en persoonlijke ontplooiing. Zij bevelen aan om veranderingen aan te brengen in onderwijsleerplannen, niet-reguliere leeractiviteiten en het cultuurbeleid van de overheid. Zij zien cultuuronderwijs als een belangrijk middel voor het ontwikkelen van het soort sociale vaardigheden dat nodig is voor de vooruitgang van de kennismaatschappij. Club 15-29 - artistieke activiteiten voor jongeren in een achterstandssituatie "Club 15-29" in Griekenland is gericht op jongens en meisjes die aan geen enkele organisatie deelnemen. Deze "Club" is een paraplu voor alle recreatieprogramma's voor jongeren. Eén doelstelling is het bereiken van jongeren in afgelegen gebieden of mensen met een handicap, teneinde ongelijkheden op cultureel en onderwijsgebied weg te werken, onder meer door het uitvoeren van projecten waarbij dove en blinde jongeren bij artistieke activiteiten, zoals theatervoorstellingen, worden betrokken. http://www.neagenia.gr/club1529b.html Maar jongeren zijn ertegen om overstelpt te worden met informatie en zijn ook tegenstander van commercialisering. Beide verschijnselen worden als een bedreiging voor de jeugdcultuur beschouwd. Jongeren zien zichzelf als het doelwit van commerciële krachten die hun gedrag als consument proberen te beïnvloeden. Dit kan tot situaties leiden waarbij jongeren al in een vroeg stadium worden aangespoord om geld te verdienen, teneinde te kunnen beantwoorden aan de stereotype beelden van de rolmodellen die door de markt worden getoond. In een tijd waarin het onderscheid tussen de culturen van jongeren en die van volwassenen vervaagt ontwikkelen zich nieuwe, veranderlijke en soms heterogene culturen. Verwacht wordt dat nieuwe cultuurpatronen minder leeftijdgebonden zullen zijn. Toch blijft het belangrijk jongeren de mogelijkheid te geven hun eigen cultuur vorm te geven en tot uitdrukking te brengen. * Jongeren willen veiliger leven en meer weten over het milieu Jongeren zien de veiligheid in de binnensteden en de preventie van ongevallen op de weg als belangrijke kwesties, samen met het speciale probleem van veiligheid op het werk. Er is behoefte aan hogere veiligheidsnormen en betere regelgevingsmechanismen. Milieukwesties genieten een grote belangstelling onder jongeren en hebben een grote invloed op hun leefcondities en welbevinden. Veel jongeren zijn zich bewust van het belang van een schoon milieu en zouden meer willen weten over het milieu en duurzame ontwikkeling. Dit sluit aan bij de doelstellingen van het Zesde Milieuactieprogramma [45], dat onder meer is gericht op het bevorderen van milieueducatie en waarin wordt ingegaan op verschillende manieren om het milieubewustzijn te vergroten. Daaronder valt de integratie van milieukwesties in leerplannen en de ontwikkeling van onderwijsprogramma's in het kader waarvan mensen worden geadviseerd over het voeren van een meer milieuvriendelijke leefstijl. [45] COM(2001) 31 def. van 24.01.2001. 4.2. Uit het overleg voortvloeiende voorstellen Op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau * Materiële voorwaarden voor welzijn: - grotere inspanningen voor het verbeteren van de huisvestingssituatie; - een toereikende sociaal-culturele infrastructuur voor alle jongeren, in het bijzonder voor kinderen in gezinnen met een laag inkomen en plattelandsjongeren; * Op het terrein van gezondheids- en drugsbeleid: - gelijke toegang tot gezondheidszorg; - algemene verbetering van faciliteiten voor gezondheidszorg; - bevordering van gezondheidseducatie (inclusief educatie over gebruikergerelateerde kwesties); - krachtiger ondersteuning van voorlichtings- en preventieprogramma's; - betere communicatie en verslaggeving in de media ten behoeve van bewustmaking; - voorlichting en advisering door leeftijdgenoten; - voorlichting van ouders; - betere behandeling van drugsverslaving, bij voorkeur in speciale centra; - meer steun voor gezondheidsonderzoek en het verzamelen van statistische gegevens. * Andere kwesties (geestelijke gezondheid, seksualiteit, familie, gendervraagstukken, persoonlijke veiligheid): - betere medische dekking op het gebied van psychosomatische en geestesziekten; - betere voorlichting, en in een vroeger stadium, en het oprichten van speciale faciliteiten voor geestelijke gezondheidszorg; - betere herintegratieprogramma's voor jongeren met een geestesziekte; - gemakkelijker toegankelijke informatie en advies over seksualiteit; - meer steun voor programma's voor geboortebeperking en geboorteregeling; - betere/uitgebreidere faciliteiten voor de slachtoffers van seksuele uitbuiting en seksueel geweld; - betere materiële en organisatorische steun voor gezinnen, vooral in de vorm van betaalbare kinderopvang; - gratis toegang tot gezondheidsvoorzieningen voor meisjes en jonge vrouwen met geslachtsziekten en jonge moeders, zonder toepassing van discriminatie; - strengere normen op de werkplek en een striktere handhaving van die normen; - speciale opleidingsfaciliteiten voor jonge bestuurders; - aantrekkelijk openbaar vervoer, zelfs op ongewone uren; - bewustmaking van milieuvraagstukken en ondersteuning van milieueducatie in formeel en niet-regulier onderwijs. Op Europees niveau Er wordt bij de Europese Unie op aangedrongen om zich meer op de volgende twee actielijnen te concentreren: vaststellen van normen, en beleid en programma's nauwer doen aansluiten bij de behoeften van jongeren. * Ervan uitgaande dat de Europese Unie in staat is om bepaalde normen vast te stellen, worden de volgende vier categorieën van normen voorgesteld: - normen die moeten garanderen dat alle jongeren voldoende sociale zekerheid genieten, op basis van de beginselen van gelijke behandeling en een rechtvaardige lastenverdeling tussen de generaties; - normen die voor alle jongeren een adequate gezondheidszorg garanderen, op basis van gelijke behandeling, met de nadruk op preventie en flexibel genoeg om volledig rekening te kunnen houden met de speciale behoeften van bepaalde groepen jongeren; - normen betreffende een Europees beleid inzake geneesmiddelen-, drugs- en alcoholmisbruik - waarbij de hedendaagse realiteit in aanmerking wordt genomen - dat het hele scala van legale en illegale geneesmiddelen en verdovende middelen bestrijkt en in het kader waarvan drugsverslaving niet als een misdaad maar als een ziekte wordt beschouwd; - Europese normen inzake kinderopvang en ouderschapsverlof als een middel ter bevordering van een beleid dat is gericht op de gelijke behandeling van man en vrouw en de ondersteuning van het gezin. * Er wordt bij de Europese Unie op aangedrongen om bij de ontwikkeling en uitvoering van Europese beleidsplannen en actieprogramma's beter rekening te houden met de belangen van jongeren: - gevraagd wordt om meer Europese initiatieven gericht op jongerenvoorlichting, vooral over zaken die jongeren helpen om mondige burgers te worden; - gestreefd moet worden naar het behoud van de bestaande pluraliteit van culturen en leefstijlen in Europa; - de programma's Leonardo, Socrates en Jeugd moeten voor jongeren met een handicap en jongeren in een achterstandssituatie beter toegankelijk worden gemaakt en culturele evenementen die toegankelijk zijn voor slechtziende en slechthorende jongeren moeten meer worden ondersteund; - er zijn genderspecifieke gegevens over ziekten in de EU nodig. 5. Een europa gebaseerd op waarden 5.1. Analyse van de resultaten Europa heeft voor de 15 tot 25-jarigen meerdere gezichten: dat van een Babylonische spraakverwarring, een bureaucratie en een "grote fruitautomaat", maar ook dat van een ruimte voor uitwisselingen en ontmoetingen en van een voorvechter van democratische waarden. * Europa in de wereld Zowel op individueel als op collectief niveau zijn jongeren tegen een Europa dat zich beperkt tot een grote economische vrijhandelszone die concurreert met Noord-Amerika en Zuidoost-Azië. Het doel van het communautaire avontuur is niet het creëren van een "fort Europa" dat geen duimbreed wil afwijken van zijn uit het verleden overgeërfde standpunten en reflexen: het overwicht dat Europa in bepaalde periodes van de geschiedenis had over de andere continenten dient niet als voorwendsel te worden gebruikt om op die weg voort te gaan. Integendeel, Europa dient te laten blijken dat het openstaat voor de rest van de wereld en een cultureel ontmoetingspunt en een ruimte voor tolerantie en uitwisseling is. Bovendien is het duidelijk dat Europa voor jongeren meer inhoudt dan alleen de Europese Unie. Zij zijn voor uitbreiding, ook al realiseren ze zich heel goed dat door de toetreding van de kandidaat-landen, de overgang in deze landen van een postcommunistisch naar een democratisch bewind en van een sterk geleide planeconomie naar een markteconomie, de situatie van de jongeren in deze landen soms onzeker zal worden. * Europa: verdediger van waarden Jongeren en hun verenigingen blijven gehecht aan het Europese ideaal dat gebaseerd is op de waarden vrede, welvaart en democratie. Het is voor allen vanzelfsprekend dat een sterke bevestiging van Europa als een ruimte voor vrijheden en rechten vandaag de dag veel meer noodzakelijk is dan die van een economisch Europa. Het idee van eenheid in verscheidenheid laat hen en hun verenigingen eveneens niet onverschillig. Het vraagstuk van de bestrijding van discriminatie komt in alle debatten zeer duidelijk naar voren. De waarden solidariteit, gelijkheid en multiculturalisme werden unaniem omarmd. Ze vormen de kern van de Europese integratie, maar ook van de samenwerking met de rest van de wereld. Alle deelnemers aan het overleg wensten dan ook dat er een gemeenschappelijk Europees beleid ingesteld zou worden ter bescherming van de universele grondrechten. Jongeren vragen om nauwgezette toepassing van de non-discriminatiebepaling in het Verdrag van Amsterdam (artikel 13), die de Europese instellingen de bevoegdheid geeft maatregelen te treffen voor de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Dit artikel werd voor het eerst geformaliseerd in het actieplan tegen discriminatie dat tot hoofddoel heeft het veranderen van gedrag en houding door een beroep te doen op de betrokken actoren. Deze inspanningen dienen te worden voortgezet. Jongeren vrezen eveneens bepaalde effecten van de mondialisering die tot uiting zouden kunnen komen in het ontstaan of de versterking van ongelijkheden tussen volkeren en regio's op wereldniveau. Zij tonen zich zeer bezorgd over mensenhandel als gevolg van het op internationaal niveau toenemen van de armoede. Het instellen van een solidariteitsfonds "Jongeren voor Timor-kaart" in Portugal of hoe geven we een echte solidariteitsfunctie aan een instrument dat in eerste instantie voor de consumptie was bedoeld. Er zijn twee soorten Jongerenkaarten: de "klassieke" kaart kost 6 euro en de "MegaCartão Jovem" 12 euro. Sinds 1 juni 1999 wordt voor elke "klassieke" kaart die verkocht wordt, 0,50 euro toegekend aan projecten die in Oost-Timor worden uitgevoerd; voor elke "Megakaart" wordt 1 euro overgemaakt. http://www.timorlorosac.fdti.pt/campanhas/cartaojovem.htm * De bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat Deze heeft twee aspecten: preventie en een vastberaden houding (« tolerantie nul ») ten opzichte van iedere vorm van extreem gedrag. In het algemeen staan jongeren open voor anderen, zijn ze zich bewust van het racismeprobleem en zijn ze bereid zich voor deze strijd in te zetten. Maar ze voelen zich ook bijzonder kwetsbaar voor pogingen tot manipulatie. De volgende beginselen zouden dan ook gerespecteerd dienen te worden bij het ontwikkelen van politieke actie: - Onderwijs, werkgelegenheid en sociale integratie zijn basisvoorwaarden voor het voorkomen van racisme en vreemdelingenhaat. - Deelname van jongeren, in het bijzonder van minderheden, en basisprojecten (« grassroots »), evenals niet-regulier onderwijs en opleiding, zijn op dit gebied instrumenten die de voorkeur hebben. - Voorlichting aan jongeren door jongeren is in het bijzonder op dit gebied de beste manier om jongeren bewust te maken. - Steun aan jongerennetwerken op alle niveaus en het ontwikkelen van nieuwe communicatiekanalen tussen jongeren zijn geschikte instrumenten voor verdere actie. Allemaal anders, allemaal gelijk Campagne tegen racisme en onverdraagzaamheid, georganiseerd door de Raad van Europa in 1996. Deze campagne leverde een geweldige inspiratie en motivatie op voor het vormingswerk voor en door leeftijdsgenoten op het gebied van de bestrijding van uitsluiting. Ondanks de korte duur van deze campagne, leverde deze waardevol pedagogisch materiaal dat nog steeds gebruikt wordt door Europese jeugdorganisaties. http://www.ecri.coe.int/ The European Peer Training Organisation (EPTO) Dit is een Europees netwerk van jonge opleiders op het gebied van de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat. Het streeft ernaar jongeren en met name leiders van jeugdbewegingen opleidingsinstrumenten te verschaffen die hen in staat stellen workshops te geven over het bewaren van de multiculturele verscheidenheid. Het netwerk is actief in tien Europese landen. http://www.ceji.org/new/epto/frameset2.html * Een Europa waarin jongeren willen participeren Jongeren en hun vertegenwoordigers eisen een Europa dat luistert naar wat zij belangrijk vinden, zonder uitsluiting of stigmatisering. Zij zien Europa als een grote ruimte zonder grenzen, die studeren, reizen, werken en het leven van alledag gemakkelijker dient te maken. Ten slotte zien ze Europa als een ideale plaats voor het uitvaardigen van wetten voor de bescherming van het milieu en van het erfgoed, voor de bestrijding van alle vormen van extremisme, voor het versterken van sociale rechten en gelijke kansen, enz. Europa blijft een ruimte "in uitvoering" waaraan tegelijkertijd wordt gewerkt door de grote stappen die op politiek gebied worden gezet, maar ook door de vele aanzetten die door acties in het veld worden geleverd. Sommige jongeren betreurden, met gevoelens van onbegrip en verbijstering, dat er lacunes zijn; anderen gaven blijk van hoop. Maar ze wilden allemaal meedoen aan de opbouw van Europa door zich publiekelijk uit te spreken over thema's die hun interesseren en/of aangaan, niet alleen als jongeren, maar ook als burgers. Dat er alleen maar naar hen geluisterd wordt, is echter voor deze jongeren niet voldoende. De verenigingen die door de aard van hun werkzaamheden vaker in contact treden met communautaire instellingen (subsidieaanvragen, opname van projecten in programma's, enz.) betreuren de complexiteit van bestaande structuren. Op het meer algemene vlak van technische bijstand in het kader van een breder jeugdbeleid vraagt het Europees Jeugdforum om het opzetten van een agentschap. InfoMobil - Praktische informatie over Europese landen InfoMobil is een internetdienst van het jongereninformatienetwerk ERYICA. De dienst bestrijkt de volgende gebieden: studie, werkgelegenheid, opleiding, huisvesting, culturele en sportieve activiteiten, vrije tijd, gezondheid, voorlichting aan jongeren, sociale diensten, vervoer, enz., in meer dan 20 landen. http://www.eryica.org/infomobil/ Deze afstand tussen de jongere generaties en Europa blijkt zo groot te zijn dat onderzoekers herhaaldelijk waarschuwden voor bepaalde wijdverbreide ideeën volgens welke de jongeren van tegenwoordig de « eerste echte Europeanen » zouden zijn. Talrijke jongeren zijn nog diep geworteld in lokale contexten en nationale perspectieven. Er zal nog lang en geduldig dienen te worden gewerkt aan het versterken van het Europese bewustzijn en burgerschap. Het in de praktijk brengen van Europa via de "Euregio Maas-Rijn" en het EFI-netwerk - Vereniging Euregionaal Jongerenbureau voor Vrije tijd en Informatie. De Euregio is een veeltalige en multiculturele regio, bestaande uit drie landen, België, Duitsland en Nederland. Het zwaartepunt ligt rond de steden Luik, Maastricht en Aken. De slogan is: "de participatie van alle mensen als voorwaarde voor de opbouw van Europa". Vanuit dit gezichtspunt dienen jongeren de kans te krijgen om in hun vrije tijd hun leefomgeving samen met anderen - ook grensoverschrijdend - te verkennen. Zo organiseert EFI niet alleen seminars en andere studieactiviteiten voor kinderen, jongeren en allen die op sociaal-educatief gebied werkzaam zijn, maar ook workshops en andere creatieve activiteiten om de participatie van jongeren te vergroten. http://www.efi-aachen.de/f/frames_f.htm Nu jongeren zich eindelijk realiseren dat beslissingen steeds meer op Europees niveau genomen worden, willen zij zich inzetten voor Europa. Zij wensen een nieuw Europees initiatief ten gunste van de jeugd, een betere coördinatie van het nationale jeugdbeleid van de verschillende landen. Zij wensen eveneens dat er in de verschillende vormen van beleid die hen betreffen rekening wordt gehouden met de dimensie jeugd, zonder dat zij daarbij systematisch als een probleem worden gezien, maar eerder als onderdeel van de oplossing van politieke problemen. * Mobiliteit, de beste troef voor de opbouw van Europa Twee constateringen konden worden gedaan: - De eerste constatering is positief en bemoedigend en houdt in dat mobiliteit zich steeds verder verspreidt. De toegevoegde waarde van mobiliteit wordt thans algemeen erkend. Mobiliteit biedt een opening op de wereld en een verrijking van ervaringen, of onder mobiliteit nu wordt verstaan die tussen verschillende landen of tussen platteland en steden, die van de miljoenen Europese studenten en jongeren in opleiding, of die van gehandicapte jongeren, jongeren uit minderheidsgroepen of kansarme milieus. - De tweede constatering zet een domper op deze tevredenheid. Er zijn nog steeds hindernissen ten gevolge van een gebrek aan informatie op alle niveaus, psychische barrières (stereotypen), handelwijzen (visa), de afwezigheid van de equivalentie van diploma's en de erkenning van verworven ervaring, maar ook ten gevolge van een gebrek aan kennis van de vreemde talen. Mobiliteit is dus nog steeds een ervaring die beperkt blijft tot een minderheid van de jongeren. Het is echter de bedoeling om van de uitzondering een algemene regel te maken: mobiliteit dient integraal deel uit te maken van de opleiding en wel vanaf zeer jonge leeftijd. De programma's dienen dan ook toegankelijk te zijn voor alle jongeren, ongeacht hun sociaal-economische en geografische achtergrond. Hiervoor zijn nieuwe financieringen, een grotere inzet van de partners en het vaststellen van kwaliteitscriteria nodig. Dankzij de communautaire programma's kon ervaring worden verzameld en kon de richting worden uitgezet, maar deze programma's kunnen echter hun rol op het gebied van de stimulering van de mobiliteit niet langer zonder hulp van anderen voortzetten vanwege het geringe budget dat hun ter beschikking wordt gesteld. Een betere coördinatie van de verschillende besluitvormingsniveaus is onontbeerlijk. * Vrijwilligerswerk, een antwoord op de verwachtingen van jongeren Jongeren zien in vrijwilligerswerk, gedefinieerd als elke vorm van vrijwillige onbetaalde arbeid, een middel om bekwaamheden en ervaring te verwerven die benut kunnen worden bij de uitoefening van een beroep. In hun visie is vrijwilligerswerk echter niet gelijkwaardig aan een betaalde baan. Vrijwilligerswerk vormt eveneens een antwoord op ontwikkelingen in de samenleving, die jongeren weliswaar ruimte biedt voor socialisatie middels vrijwilligerswerk, maar tegelijkertijd profiteert van deze niet op winst gerichte activiteiten, waaraan de behoefte de afgelopen jaren steeds groter werd. Overigens werd de doelstelling van 30%, die het aantal jongeren dat aan vrijwilligersactiviteiten deelneemt zou aangeven, vaak genoemd. In sommige landen bevorderde het verdwijnen van de militaire dienstplicht de ontwikkeling van deze nieuwe vormen van betrokkenheid. Ten slotte is vrijwilligerswerk tegelijkertijd een manier van sociale betrokkenheid en een leerervaring. Het is een factor voor de sociale integratie en maakt het mogelijk om op zeer concrete wijze vooroordelen te bestrijden. Het is in beginsel universeel en dient open te blijven staan voor allen. Het kan als voorbeeld dienen voor het tegemoet komen aan de wensen die geuit werden tijdens de raadplegingen voor dit Witboek. Vrijwilligerswerk wordt uitgevoerd op lokaal, nationaal of Europees niveau. In dat laatste geval draagt vrijwilligerswerk ondubbelzinnig bij aan de opbouw van een Europese identiteit en zou het een doelmatig instrument moeten zijn voor het nader tot elkaar brengen van volkeren bij de toetreding van de nieuwe lidstaten. De werkzaamheden die op dit gebied werden verricht door de Raad van Europa [46], op nationaal niveau door middel van het ontwikkelen van burgerdiensten, door middel van de beschouwingen die in de Raad van Ministers momenteel aan dit onderwerp worden gewijd, door het programma Jeugd van de Europese Unie en door de Verenigde Naties [47], staan allemaal in het teken van de ontwikkeling van het vrijwilligerswerk. [46] Vgl. « Europese resolutie inzake jonge vrijwilligers die actief zijn in het jeugdbeleid » [47] Vgl. 2001 - Jaar van vrijwilligers Vrijwillig sociaal of ecologisch jaar In Duitsland stelt de federale wet inzake het Vrijwillig Sociaal Jaar (Freiwilliges Soziales Jahr-FSJ) jongeren (16-27) in staat voltijds werkzaam te zijn in projecten op het gebied van maatschappelijk werk, zorg of onderwijs voor een periode van 6-12 maanden. In 1993 werd door een wetswijziging het Vrijwillig Ecologisch Jaar (Freiwilliges Ökologisches Jahr -FOJ) onder deze wet gebracht. De wet garandeert het recht van jonge vrijwilligers op doorbetaling van sociale uitkeringen (zoals kinderbijslag en bonuspunten voor de toelating tot de universiteit) gedurende de periode dat zij als vrijwilliger werkzaam zijn en dat de sociale premies voor hen door de gastorganisatie worden betaald. De wet legt in het bijzonder nadruk op de educatieve waarde van een dergelijk jaar door een minimumbedrag voor het levensonderhoud van de vrijwilliger vast te stellen. http://www.ijgd.de 5.2. Uit het overleg voortvloeiende voorstellen Betrekkingen met de rest van de wereld Op Europees niveau De volgende gegevens vloeien voort uit de raadpleging van met name jongeren: * Teneinde alle volkeren te laten profiteren van dezelfde mogelijkheden tot welzijn en ontwikkeling: - De schuldenlast van de derde wereld verlichten (onder de voorwaarde dat mensenrechten en democratische waarden worden geëerbiedigd). - Het verzoek van de VN uitvoeren om 0,6% van het bruto binnenlands product te besteden aan officiële ontwikkelingshulp teneinde de ontwikkeling van de arme landen te bevorderen. - Maatregelen aannemen die efficiënte hulp bieden aan de volkeren in het zuiden. * Beleid ten gunste van jongeren in de ontwikkelingslanden steunen en de dimensie "jeugd" invoeren in samenwerkingsprogramma's. * Een instelling in het leven roepen voor de preventie van conflicten in Europa of in de directe nabijheid van Europa. * Programma's invoeren voor de preventie van conflicten in Europa en in de rest van de wereld, waarbij rekening gehouden wordt met de bijdrage die contacten en uitwisselingen tussen jongeren leveren aan de vrede. Het jeugdbeleid en met name uitwisselingsprogramma's hebben concrete effecten op het internationale toneel. Migratiebewegingen Op Europees niveau * Hulpprogramma's voor emigratielanden invoeren. In concreto: vooraf economische hulp verlenen aan emigratielanden en ter plaatse werkgelegenheid scheppen. * Bijzondere aandacht geven aan vluchtelingen en asielzoekers zodra die zich op Europees grondgebied bevinden en aan hun situatie aangepaste initiatieven bevorderen. * De communautaire programma's toegankelijk maken voor jongeren die afkomstig zijn uit derde landen (met name uitwisseling van informatie en opheffing van taalkundige en administratieve barrières). Bescherming van fundamentele waarden en eerbiediging van mensenrechten Op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau * Het bevorderen van nationale wetgeving ten gunste van homoseksuelen die hun rechten op het gebied van huwelijk en adoptie toekent die gelijkwaardig zijn aan die van heteroseksuele paren. * De scholen openstellen voor deze maatschappelijke vraagstukken en vraagstukken rond gedragsverandering. Lessen ontwikkelen op het gebied van seksuele voorlichting waarin alle leefwijzen begrepen zijn. * "Mondiale vorming" en volledig en verplicht onderwijs in de mensenrechten bevorderen. * Het ontwikkelen van specifieke opleidingen voor leerkrachten, ambtenaren en politiepersoneel. Op Europees niveau * De grondrechten van de Europese burgers opnemen in de Verdragen door daarin het Handvest, dat in december 2000 in Nice werd ondertekend en dat het Verdrag voor de rechten van de mens overneemt en aanvult, te integreren; een verdrag overigens dat volgens de geraadpleegde jongeren door de Europese Unie zou moeten worden ondertekend. Deze grondrechten zouden ook moeten gelden voor migranten en vluchtelingen. * De functie van Europees ombudsman, die toezicht zou moeten houden op de naleving van de non-discriminatiewetten, instellen. Bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat Op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau * Dit thema prioriteit geven bij de nationale acties ten gunste van jongeren. * Het buurtwerk aanmoedigen en ondersteunen door middel van lokale projecten die solidariteit en verantwoordelijkheid bevorderen. In deze redenering dient het werk van jeugdorganisaties te worden erkend en geherwaardeerd. * In vervolg op de Verklaring die werd afgelegd in de Jeugdraad van mei 2001 dient een gemeenschappelijk inzicht in de wetten met betrekking tot het publiceren en verspreiden van racistische en xenofobe informatie, met name op internet, te worden ontwikkeld. * Acties in samenwerking met ondernemingen bevorderen en de voordelen van multicultureel management zichtbaar maken. * Onderwijs en opleiding zouden zich moeten richten op het afwijzen van racisme en vreemdelingenhaat: onderwijs in de vreemde talen voor minderheden en immigranten, evenals onderwijs in de moedertaal; opleiding van leerkrachten in multiculturele vraagstukken; deelname aan het onderwijsstelsel, in het bijzonder van migranten en minderheden. Op Europees niveau * Van dit thema een steeds weerkerend punt maken op de agenda's van de ministeriële bijeenkomsten. * Ervoor zorgen dat de initiatieven van jongeren aansluiten op het Actieplan inzake de bestrijding van discriminatie dat in 2001 door de Unie werd aangenomen. * Prioriteit geven aan de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat in alle communautaire programma's en acties die jongeren aangaan, met inbegrip van het Sociaal Fonds. * Een internetplatform voor de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat instellen via het programma Jeugd. * De samenwerking met het Europees Waarnemingscentrum voor Racisme en Vreemdelingenhaat (Wenen) versterken en de actie van de burgermaatschappij op dit gebied ondersteunen. * In de communautaire programma's bijzondere aandacht schenken aan jongeren die tot een etnische minderheid behoren en aan migranten van de tweede en derde generatie. * Welbewust een debat starten over de politieke tegenstrijdigheid tussen het immigratiebeleid van de Europese Unie en de bereidheid tot het bestrijden van racisme. * De inspanningen voor het ontwikkelen van een Europees burgerschap en een Europese identiteit verhogen. * De rechten van vluchtelingen en immigranten harmoniseren en hun status in heel Europa verbeteren. Op alle niveaus * Belangrijke personen op alle niveaus van besluitvorming uitnodigen om de waarde van basisprojecten te vergroten teneinde ze in direct contact met jongeren te brengen. * Het openbaar bestuur en de instellingen zouden een afspiegeling moeten vormen van de multiculturele samenleving en minderheden zouden representatief vertegenwoordigd dienen te zijn. * De toegang tot informatie en communicatie vergemakkelijken en initiatieven en projecten ondersteunen, in het bijzonder op basisniveau, maar ook in ondernemingen, in de wereld van de arbeid en als het culturele en artistieke initiatieven betreft. * Netwerkvorming op alle niveaus steunen en raadplegingen tussen de actoren organiseren. Europese instellingen en het jeugdbeleid Op Europees niveau * Op communautair niveau bestaand beleid en bestaande acties versterken, maar ook de promotie van het jeugdbeleid in de lidstaten stimuleren. * De samenwerkingsmechanismen tussen de lidstaten en de Europese instellingen versterken en een brede bekendheid geven aan geslaagde experimenten, ten voordele van de jongeren. * Een totaalvisie met betrekking tot alle beleid dat jongeren betreft ontwikkelen. * De jongeren raadplegen bij de uitwerking van initiatieven die hen direct of indirect betreffen, onder meer door het gebruik van internetportalen die met dit doel werden ontwikkeld op Europees niveau. * Afgezien van de actie van de Commissie, dient de Raad van ministers voor Jeugdzaken zijn werkzaamheden te versterken en dient de Groep van de Raad betreffende Jeugdzaken zijn rol bij de voorbereiding van de besluiten voort te zetten. Tezamen dienen de instellingen een positieve dynamiek ten gunste van de jongere generaties te scheppen. * Instrumenten voor begeleiding en follow-up ontwikkelen door middel van een nauwere samenwerking tussen de EU en de Raad van Europa en met de Raad van Europa een voortdurende dialoog aangaan teneinde gemeenschappelijke acties te ontwikkelen. Mobiliteit Op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau * Het Actieplan [48] en de Aanbeveling over de mobiliteit [49] uitvoeren en bijgevolg erop toezien dat de mobiliteit van jongeren nooit gehinderd of benadeeld wordt en dat migranten dezelfde voordelen genieten als nationale staatsburgers: onder andere korting op het openbaar vervoer, hulp bij huisvesting en toegang tot de gezondheidszorg. [48] Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen van 14 december 2000 houdende een actieplan voor de mobiliteit - 2000/C371/03-, in PB C 371/4 van 23.12.2000. [49] Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad over de mobiliteit binnen de Gemeenschap van studenten, personen in opleiding, jonge vrijwilligers, leerkrachten en opleiders - COM (1999) 708 - C5 - 0052 / 2000 - 2000 / 0021 (COD), in PB C 178 van 22.6.2001 * De bilaterale uitwisselingsprogramma's, die de kern vormen van het samenwerkingsbeleid op dit gebied, uitbreiden. Deze bilaterale uitwisselingen vormen een aanvulling op de multilaterale uitwisselingen in het kader van het programma Jeugd. * Aangezien lokale mobiliteit vaak de beste springplank is naar mobiliteit op internationaal niveau, dienen de verschillende spelers op het lokale niveau via twee hoofdlijnen te worden ingeschakeld: - Het vergroten van de mobiliteit tussen het platteland en de steden; - Het instellen van "mobiliteitspartnerschappen" waarbij de lokale overheden, de sociale partners evenals ondernemingen en ngo's worden betrokken. * De opleiding (met name de taalkundige) van personen die binnen universiteiten, verenigingen, overheden, enz., belast zijn met uitwisselingen ondersteunen. De ontwikkeling van de mobiliteit in de komende jaren hangt mede af van de steun die zij ontvangen en van de uitwisseling van hun ervaringen. Evenzo dient de mobiliteit van leerkrachten te worden vergroot. Iedere leraar in een vreemde taal zou daarom tussen nu en 2006 de mogelijkheid moeten worden geboden om deel te nemen aan een mobiliteitsprogramma. * De kwaliteit van mobiliteitsprojecten verbeteren en alles in het werk stellen om de zelfstandigheid van de jongere gedurende de periode dat hij mobiel is te garanderen (kwaliteit van de informatie, de begeleiding, de taalkundige en culturele voorbereiding, alsmede financiële ondersteuning). * Een Europese dimensie en intercultureel leren in het onderwijs en de opleiding van iedere jongere integreren, zowel binnen de scholen als in de sfeer van informeel onderwijs. De fysieke mobiliteit wordt daardoor vergemakkelijkt. * Tot slot: rekening houden met jongeren bij de uitwerking van vervoersbeleid. Op Europees niveau * In het kader van het Actieplan en van de Aanbeveling over de mobiliteit de geplande mechanismen voor follow-up uitvoeren. * De groep mensen die van programma's gebruik maakt vergroten. In concreto: - Prioriteit geven aan jongeren voor wie mobiliteit moeilijker is vanwege sociale oorzaken. - De mobiliteit van jongeren die een beroepsopleiding volgen en van jonge werknemers stimuleren. - Jongeren zo vroeg mogelijk bewust maken van deze mobiliteitsvraagstukken. - En dus meer financiële steun toekennen. * Serieus nadenken over de mobiliteit van gehandicapte jongeren. * Gelijktijdig zeer praktische maatregelen invoeren, zowel met betrekking tot de periode vóór het vertrek van de jongeren als met betrekking tot hun terugkeer: - De administratieve procedures vereenvoudigen, met name voor het verkrijgen van visa door jongeren van derde landen. Op Europees niveau vormt het ontbreken van een « mobiliteitspaspoort » een hinderpaal voor veel verplaatsingen. - Het gebruik van de « Jeugdkaart » op basis van het systeem veralgemeniseren door ervoor te zorgen dat de kaart in heel Europa geldig is, door het vergroten van de kortingsmogelijkheden voor jongeren en door het aantal diensten dat met gebruikmaking van deze kaart toegankelijk is te vergroten en door de informatie over de kaart te verbeteren. - De taalkundige voorbereiding versterken. - Doelgerichtere informatie over de mogelijkheden voor mobiliteit ontwikkelen, aangepast aan de behoeften en het taalgebruik van de jongeren en gemakkelijk te vinden, waarbij tevens gezocht wordt naar synergieën met initiatieven die op dit gebied reeds plaatsvinden. - De zo verkregen (formele en informele) ervaring officieel erkennen. Vrijwilligerswerk Op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau * In het komende decennium het vrijwilligerswerk door jongeren in belangrijke mate ontwikkelen en wel op alle interventieniveaus (lokaal, regionaal, nationaal en Europees). * In elke lidstaat een vorm van vrijwilligersdienst ontwikkelen, adequate structuren invoeren, het aantal vrijwilligersplaatsen vergroten en de financiering ervan zeker stellen. Gemeenten, regio's, verenigingen en jongerenorganisaties zouden een essentiële rol moeten spelen in deze context. De jongeren zelf zouden hun ervaring moeten kunnen delen en deel moeten kunnen nemen aan de definiëring en de uitvoering van vrijwilligersdiensten. * Een nationaal statuut voor de jonge vrijwilliger vaststellen, eventueel geïntegreerd in een breder statuut. Dit statuut zou de rechten en verantwoordelijkheden van de vrijwilliger moeten vastleggen, de ontwikkeling van het vrijwilligerswerk moeten vergemakkelijken en de sociale bescherming van de jongere zeker moeten stellen. * De Aanbeveling en het Actieplan voor de mobiliteit onverwijld uitvoeren (vgl. hierna). * De werkgevers bewust maken van de kwaliteiten die men kan verwerven door het doen van vrijwilligerswerk (nemen van initiatieven, zelfverzekerd zijn, kunnen werken in een team, enz.) * De jongeren zelf betrekken bij de promotie en ontwikkeling van vrijwilligerswerk. Op Europees niveau * Overgaan tot een kwalitatieve en kwantitatieve follow-up van de diensten voor vrijwilligerswerk, op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau. Een aantal indicatoren zouden moeten worden gedefinieerd voor vergelijkingsdoeleinden, voor de uitwisseling van ervaringen en voor het vaststellen van toekomstige trends. * Op mondiaal niveau is er een groot aantal vrijwilligersorganisaties, zowel publiek als particulier. Deze activiteiten zijn in het algemeen niet erg toegankelijk voor jongeren. De Europese Commissie zou belast kunnen worden met de onderhandelingen met deze organisaties om ze beter toegankelijk te maken voor jongeren. * De Europese vrijwilligersdienst beter toegankelijk maken voor jongeren die in moeilijke omstandigheden verkeren en voor gehandicapte jongeren. * Vrijwilligerswerk erkennen en herwaarderen als informele leerervaring. 6. Bijdragen aan het Witboek 1. Op de website van de Europese Commissie, http://europa.eu.int/comm/education/youth/ywp/index.html, kunnen de volgende documenten worden gedownload: * White Paper on Youth Policy in Europe, National Youth Consultation, May - July 2000, - Summary report, Second version [DE, FR]; - overview, 27.9.2000; - national reports and websites of national conferences. * La rencontre européenne des jeunes à Paris, 5-7 octobre 2000. Les recommandations des 450 jeunes délégués [EN, DE]. * Report on the Hearing on Youth Policy held in the European Economic and Social Committee in Brussels on 20th February 2001. * Meeting on Conditions for Young People in Europe, Report on the conference on 16th-17th March 2001, Folkets Hus in Umeå, Sweden. * European Commission White Paper on Youth consultation process : Report of the research consultation pillar, presented in Umeå on 16th-17th March 2001. * Position paper of the German Federal Authorities * Eurobaromètre 55.1 "Les jeunes Européens en 2001" 2. Op de website van het Europees Parlement, http://www.europarl.eu.int/hearings/20010424/cult/minutes_en.pdf, kan het volgende document worden gedownload: * European Parliament, Directorate General for Research, Summary of the Public Hearing on Youth, 24th April 2001, Brussels, IV/WIP/2001/04/0094. 3. Op de website van het Economisch en Sociaal Comité, http://www.ces.eu.int/pages/avis/11_00/en/CES1418-2000_AC_en.doc, kan het volgende document worden gedownload: * Opinion of the Economic and Social Committee on the White Paper: Youth Policy (own-initiative), adopted 29th November 2000, CES 1418/2000 [ES, DA, DE, EL, FR, IT, NL, PT, FI, SV]. 4. Op de website van het Europees Jeugdforum, http://www.youthforum.org/start/whitepaper/whitepaper.htm, kunnen de volgende documenten worden gedownload: * Contribution of Civil Society organisations to the European Commission's consultation for its White Paper on Youth Policy, 3rd edition, Hearing at the European Economic and Social Committee in Brussels on 20th February 2001. * Strategy and Key Objectives for a Youth Policy in the European Union, Second Contribution of the European Youth Forum to the European Commission's White Paper on Youth Policy, adopted by the Council of Members, Brussels 6-7 April 2001 [FR]. Bijlage 2 Overzicht van alle Europese acties voor de jeugd 1. Het programma Jeugd In 1988 lanceerde de Europese Unie het programma Jeugd voor Europa, dat uitwisselingen tussen jongeren uit verschillende landen ondersteunde. [50] Tussen 1989 en 1991 konden zo'n 80.000 jongeren tussen 15 en 25 jaar van dit programma profiteren. In juli 1991 werd, op grond van artikel 149 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, het programma Jeugd voor Europa II goedgekeurd [51]. In maart 1995 ging de derde fase van dat programma van start, die in 1999 afliep. [52] [50] PB L 158 van 25.6.1988. [51] PB L 217 van 6.8.1991. [52] PB L 87 van 20.4.1995. In 1996 besloot de Europese Commissie zich niet langer te beperken tot uitwisselingen en kwam met een voorstel voor een communautair actieprogramma voor een Europese vrijwilligersdienst voor jongeren. [53] In 1998 was dit uitgegroeid tot een heus communautair actieprogramma dat jongeren in staat stelde om vrijwilligerswerk te doen op sociaal, cultureel en milieugebied ten bate van de lokale gemeenschap. [54] [53] COM(1996) 610 van 23.12.1996. [54] PB L 214 van 31.7.1998. In het algemeen gesproken hebben het programma Jeugd voor Europa en de regeling voor Europees vrijwilligerswerk bijgedragen tot de totstandkoming van Europese, nationale en lokale projecten voor jongeren, met name kansarme jongeren. In april 2000 gingen de Raad van Ministers en het Europees Parlement akkoord met het programma Jeugd, dat betrekking heeft op de periode van 2000 tot 2006. [55] Dit Jeugd-programma gaat verder dan Jeugd voor Europa en de regeling voor Europees vrijwilligerswerk, en is meer gericht op kennisverwerving door jongeren en op samenwerking tussen lidstaten bij de ontwikkeling van jeugdbeleid. [56] Bovendien spelen buitenschoolse onderwijs- en opleidingsactiviteiten ("niet-regulier onderwijs") een belangrijkere rol in het programma Jeugd. Projecten in het kader van het programma Jeugd moeten verband houden met: [55] PB L 117 van 18.5.2000, blz. 1-10. [56] Voor meer informatie, zie http://europa.eu.int/comm/education/youth/youthprogram.html. (1) uitwisselingen in het kader van Jeugd voor Europa; (2) Europees vrijwilligerswerk; (3) groepsinitiatieven en "future capital"; (4) gezamenlijke acties met de programma's op het gebied van onderwijs (Socrates) en beroepsopleiding (Leonardo da Vinci); (5) ondersteunende activiteiten. Het programma staat ook open voor Noorwegen, IJsland en Liechtenstein alsmede voor de kandidaat-lidstaten (d.w.z. landen in Oost-Europa en Cyprus, Malta en Turkije). Op bepaalde voorwaarden zijn ook activiteiten met derde landen mogelijk (d.w.z. landen in het Middellandse-Zeegebied, Zuidoost-Europa, het Gemenebest van Onafhankelijke Staten en Latijns-Amerika). 2. Politieke initiatieven met relevantie voor jeugdzaken Op zichzelf vallen jeugdzaken grotendeels onder de bevoegdheid van de nationale, regionale en lokale overheden in de lidstaten. Maar bij nadere beschouwing van de Verdragen [57] blijkt hoezeer jeugdzaken op tal van communautaire actieterreinen een Europese dimensie hebben. [57] Voor meer informatie over de Verdragen, zie http://europa.eu.int/abc/treaties_nl.htm. Artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (EU-Verdrag) bepaalt dat "de Unie is gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en van de rechtsstaat". Het artikel verwijst naar het in 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Artikel 13 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag) gaat over de bestrijding van allerlei vormen van discriminatie in de Europese Unie. Op grond van dit artikel kan de Europese Unie "[...] passende maatregelen nemen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden". Volgens artikel 17 van het EG-Verdrag kent de Europese Unie een Europees burgerschap. Dit artikel bepaalt dat "een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit, burger van de Unie is. ... De burgers van de Unie genieten de rechten en zijn onderworpen aan de plichten die bij dit Verdrag zijn vastgesteld." Op grond van artikel 125 van het EG-Verdrag - dat in samenhang met artikel 2 van het EG-Verdrag moet worden geïnterpreteerd - "streven de lidstaten en de Europese Gemeenschap naar de ontwikkeling van een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid en in het bijzonder voor de bevordering van de scholing, opleiding en aanpassingsvermogen van de werknemers en arbeidsmarkten die soepel reageren op economische veranderingen". Met het oog hierop lanceerde de Europese Unie in 1997 in Luxemburg de Europese werkgelegenheidsstrategie. In artikel 136 van het EG-Verdrag erkent de Europese Gemeenschap de sociale rechten van werknemers. In dit kader "stellen de Gemeenschap en de lidstaten [...] zich ten doel de bevordering van de werkgelegenheid, de gestage verbetering van de levensomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden, [...], een adequate sociale bescherming, de sociale dialoog, de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen om een duurzaam hoog werkgelegenheidsniveau mogelijk te maken, en de bestrijding van uitsluiting". Artikel 137 van het EG-Verdrag noemt de activiteiten van de lidstaten die door de Europese Gemeenschap ondersteund moeten worden, zoals verbetering van het arbeidsmilieu om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen, arbeidsvoorwaarden, informatie en raadpleging van de werknemers, integratie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, enz. Artikel 146 van het EG-Verdrag betreft het Europees Sociaal Fonds (ESF), dat financieel bijdraagt aan maatregelen op het gebied van de ontwikkeling van menselijke hulpbronnen "[...] om binnen de Gemeenschap de tewerkstelling te vergemakkelijken en de geografische en beroepsmobiliteit van de werknemers te bevorderen, alsmede de aanpassing aan veranderingen in het bedrijfsleven en in productiestelsels gemakkelijker te maken [...]". Jongeren hebben rechtstreeks te maken met projecten die via het Europees Sociaal Fonds worden gefinancierd. Artikel 149 van het EG-Verdrag vormt de rechtsgrondslag voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en jeugd. Het benadrukt dat onderwijs centraal staat als men jongeren de kans wil bieden om in een Europa zonder grenzen te leven, te studeren en zich vrij te bewegen. Artikel 149 van het EG-Verdrag noemt de verschillende terreinen waarop de Europese Gemeenschap de samenwerking kan bevorderen: "[...] onderricht in en verspreiding van de talen der lidstaten; [...] mobiliteit van studenten en docenten, [...]; [...] samenwerking tussen onderwijsinstellingen; [...] uitwisseling van informatie en ervaring omtrent de gemeenschappelijke vraagstukken waarmee de onderwijsstelsels van de lidstaten worden geconfronteerd; [...] uitwisselingsprogramma's voor jongeren en jongerenwerkers; [...] onderwijs op afstand". Artikel 149 vormt de rechtsgrondslag voor de programma's Jeugd en Socrates. Op grond van artikel 150 van het EG-Verdrag legt de Europese Gemeenschap "een beleid inzake beroepsopleiding ten uitvoer" in aanvulling op de activiteiten van de lidstaten. Het artikel omschrijft de doelstellingen daarvan en onderstreept dat toegang tot beroepsopleidingen en mobiliteit "met name voor jongeren" essentieel is. Artikel 151 van het EG-Verdrag vormt de basis voor culturele samenwerking op Europees niveau. Krachtens dit artikel vult de Gemeenschap activiteiten van de lidstaten aan op het gebied van "de cultuur en de geschiedenis van de Europese volkeren ... cultureel erfgoed van Europees belang ... culturele uitwisseling ... scheppend werk op artistiek en literair gebied, mede in de audiovisuele sector". Hoewel jongeren niet expliciet worden genoemd, hebben ze wel rechtstreeks te maken met activiteiten in dit kader. Artikel 151 van het EG-Verdrag vormt de rechtsgrondslag voor het programma Cultuur 2000, dat onder meer projecten financiert op het gebied van cultureel erfgoed, artistieke en literaire creaties, verkeer van beroepsbeoefenaars, verspreiding van kunst en cultuur, een interculturele dialoog en kennis van de Europese geschiedenis. Op grond van artikel 152 van het EG-Verdrag streeft de Europese Gemeenschap bij de bepaling en uitvoering van elk beleid en elk optreden naar een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid. Het artikel noemt expliciet de bevoegdheid van de Gemeenschap om actie te ondernemen "ter vermindering van de schade aan de gezondheid door drugsgebruik, met inbegrip van voorlichting en preventie". Artikel 153 van het EG-Verdrag heeft betrekking op consumentenbescherming. Het bepaalt dat de Gemeenschap "bijdraagt tot de bescherming van de gezondheid, de veiligheid en de economische belangen van de consumenten alsmede tot de bevordering van hun recht op voorlichting en vorming, en hun recht van vereniging". De artikelen 163 t/m 173 van het EG-Verdrag betreffen de doelstelling van de Europese Gemeenschap om de wetenschappelijke en technologische grondslagen van de industrie in de Gemeenschap te versterken en de ontwikkeling van haar internationale concurrentiepositie te bevorderen. Op grond hiervan presenteerde de Commissie in februari 2001 een kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, dat een belangrijk instrument vormt met het oog op de vorming van de Europese onderzoeksruimte (EOR). Daarbij gaat het onder meer om steun voor de opleiding en de mobiliteit van jonge onderzoekers op Europees niveau (vgl. artikel 164d van het EG-Verdrag). Op grond van artikel 177 van het EG-Verdrag draagt de Europese Gemeenschap bij tot de duurzame economische en sociale ontwikkeling van de ontwikkelingslanden, hun integratie in de wereldeconomie en de strijd tegen de armoede in deze landen. Dit artikel vormt een belangrijk instrument voor de Gemeenschap om ondersteuning te geven aan jongeren in ontwikkelingslanden. In het kader van deze artikelen zijn of worden er politieke initiatieven ontwikkeld ten behoeve van de jeugd. Daarbij gaat het met name om de volgende thema's: * Jongeren Naast het genoemde programma Jeugd betreft het hier hoofdzakelijk resoluties van de Raad van Ministers, onder meer over de participatie van jongeren [58], over buitenschoolse vorming als aspect van sportactiviteiten [59], over de sociale integratie van jongeren [60] en over het stimuleren van het initiatief, de ondernemingszin en de creativiteit van jongeren [61]. [58] PB C 42 van 17.2.1999, blz. 1-2. [59] PB C 8 van 12.1.2000, blz. 5. [60] PB C 374 van 28.12.2000, blz. 5-7. [61] PB C 196 van 12.7.2001, blz. 2-4. * Werkgelegenheid De Europese werkgelegenheidsstrategie is een overkoepelend jaarlijks proces dat tijdens de buitengewone Europese Raad in Luxemburg in november 1997 werd opgestart en ook wel bekendstaat als het "proces van Luxemburg". Het feit dat de lidstaten en de Commissie ermee instemden om dit nieuwe proces vervroegd in te voeren, vooruitlopend op de ratificatie van het Verdrag van Amsterdam met daarin de titel over werkgelegenheid die de rechtsgrondslag voor dit proces vormt [62], geeft aan hoeveel prioriteit er toen werd en nog steeds wordt gehecht aan de werkgelegenheids- en arbeidsmarktproblematiek en de vele aanverwante beleidsterreinen. [62] Zie titel VIII, Werkgelegenheid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap; voor de procedure zie met name artikel 128 van het EG-Verdrag. Binnen het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie beschouwen de Europese Commissie en de lidstaten jongeren zonder meer als een speciale doelgroep voor hun gezamenlijke inspanningen ter bestrijding en voorkoming van werkloosheid. In de werkgelegenheidsrichtsnoeren heeft bijvoorbeeld altijd gestaan dat de lidstaten ernaar moeten streven om alle jonge werklozen een "nieuwe start" te bieden voordat ze zes maanden werkloos zijn. Na de Top van Lissabon zijn de onderwijs- en opleidingscomponenten van de richtsnoeren geconsolideerd om duidelijk te maken dat de lidstaten - samen met andere actoren zoals de sociale partners - alomvattende en samenhangende strategieën voor levenslang leren moeten ontwikkelen en uitvoeren. Meer specifiek wordt gewezen op de noodzaak om "jonge mensen de basisvaardigheden bij te brengen die sporen met de behoeften van de arbeidsmarkt", om "analfabetisme onder jongeren ... terug te dringen" en om "het aantal jonge mensen dat vroegtijdig het onderwijssysteem verlaat aanzienlijk te verminderen" [63]. Ook moeten de lidstaten "bijzondere aandacht besteden aan jongeren met leer- en opvoedingsmoeilijkheden". Andere richtsnoeren met betrekking tot sociale integratie, de bevordering van ondernemerschap en gelijke kansen voor vrouwen en mannen zijn eveneens uitermate relevant voor jongeren. [63] PB L 22 van 24.1.01, blz. 18-26. * Onderwijs en opleiding De Europese Raad van Lissabon van maart 2000 stelde een langetermijnstrategie vast die is gericht op een concurrerende kenniseconomie met meer en betere werkgelegenheid en sociale samenhang. Deze strategie omvat nieuwe doelstellingen op diverse beleidsterreinen die nauw met jeugd samenhangen, zoals onderwijs, werkgelegenheid, sociale integratie, informatie en de burgermaatschappij. Er worden nieuwe prioriteiten gesteld ten aanzien van toegespitste leer- en opleidingsmogelijkheden voor doelgroepen in verschillende levensfasen. Er zijn drie belangrijke onderdelen: a) de ontwikkeling van leercentra; b) de bevordering van nieuwe basisvaardigheden; c) meer transparantie op het gebied van kwalificaties. De belangrijkste doelstellingen zijn om de investeringen in menselijke hulpbronnen te verhogen, om het aantal 18- tot 24-jarigen dat alleen lager middelbaar onderwijs heeft gevolgd en geen verder onderwijs of scholing krijgt tussen nu en 2010 te halveren, om scholen en opleidingscentra - die allemaal op internet zijn aangesloten - om te vormen tot open leercentra, om alle groepen te bereiken en om de meest geëigende methoden te gebruiken voor het definiëren van nieuwe basisvaardigheden. In november 2001 publiceerde de Commissie de mededeling "Making a European Area of Lifelong Learning a Reality" [64]. Een van de prioriteiten daarin heeft betrekking op de waardering voor scholing en op de noodzaak om te zorgen voor meer begrip en appreciatie van onderwijsparticipatie en onderwijsresultaten, met name als het gaat om buitenschoolse vorming (d.w.z. niet-regulier onderwijs). [64] Mededeling van de Commissie, "Making a European Area of Lifelong Learning a Reality". In maart 2001 presenteerde de Commissie het eLearning-actieplan over het aansluiten van scholen op internet, waarin het onder meer gaat om infrastructuur, opleiding, diensten en inhouden, en samenwerking en dialoog. [65] In juli 2001 hebben de Raad van Ministers en het Europees Parlement de aanbeveling betreffende de mobiliteit van studenten, personen in opleiding, jonge vrijwilligers, docenten en opleiders goedgekeurd. Doel hiervan is om struikelblokken op het gebied van de mobiliteit uit de weg te ruimen, om transnationale mobiliteit een plaats te geven in het nationale beleid en om bij te dragen tot de verspreiding van goede voorbeelden uit de praktijk. [66] [65] Europese Commissie, Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, "Het eLearning-actieplan - Het onderwijs van morgen uitdenken", COM(2001) 172, 28.3.2001. [66] PB L 215 van 09.08.2001, blz. 30-37. In juli 2001 publiceerde de Commissie haar mededeling over een nauwere samenwerking met derde landen op hoger-onderwijsgebied [67]. Deze mededeling had twee doelstellingen: in partnerlanden en in de EG door op uitwisseling gebaseerd human resources development hooggekwalificeerde mensen opleiden en de EG promoten als centre of excellence op wereldniveau voor studie, opleiding en wetenschappelijk en technologisch onderzoek. [67] Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over een nauwere samenwerking met derde landen op hoger-onderwijsgebied, COM(2001) 385 def. Momenteel bereidt de Commissie een voorstel voor een richtlijn voor betreffende de toelating van inwoners van derde landen tot studies en opleidingen in de EU. Dit zal ten goede komen aan honderdduizenden studenten. Het voorstel beoogt meer buitenlandse studenten aan te trekken en zal tegelijkertijd de positie van Europa als plaats bij uitstek voor opleiding wereldwijd versterken. * Informatiemaatschappij Een wezenlijk onderdeel van de strategie van Lissabon, het eEurope-actieplan 2002 [68], dat tijdens de Top van Feira in juni 2001 werd goedgekeurd, omvat een reeks actiegebieden om de integratie van Europa in de informatiemaatschappij te bespoedigen. De actie "De jeugd van Europa in het digitale tijdperk" beoogt het gebruik van digitale technologieën en het internet op Europese scholen te bevorderen en de verwerving van nieuwe vaardigheden te stimuleren. De wezenlijke rol van eLearning bij het bereiken van de doelen van het eEurope-actieplan 2002 heeft ertoe geleid dat de Commissie het hierboven vermelde eLearning-actieplan heeft goedgekeurd. [68] "eEurope 2002 - Een informatiemaatschappij voor iedereen. Actieplan" (http://europa.eu.int/eeurope). Daarnaast zullen drie andere activiteiten van het eEurope-actieplan de integratie van jongeren in de informatiemaatschappij vergemakkelijken: "Snellere internettoegang voor onderzoekers en studenten", dat beoogt onderzoeks- en universiteitsnetwerken binnen de EU te verbeteren; "Werken in een op kennis gebaseerde economie", dat de nadruk legt op levenslang leren en digitale vaardigheden; "Deelname voor iedereen", dat publieke toegangspunten tot internet bevordert. Met betrekking tot onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied van de informatiemaatschappij heeft de Commissie verschillende initiatieven gelanceerd voor het creëren van een kritische massa van middelen om onderzoek en innovatie op het gebied van onderwijs en opleiding te ondersteunen, begeleiden en stimuleren. Elearning-technologieën zullen een belangrijke rol spelen om ervoor te zorgen dat Europeanen op een flexibele, gemakkelijke en kostenefficiënte wijze toegang hebben tot leermiddelen en onderwijsdiensten, zodat zij de wezenlijke vaardigheden kunnen ontwikkelen die nodig zijn voor de kennismaatschappij. Binnen het IMT- (Informatiemaatschappijtechnologieën) onderzoeksprogramma, dat deel uitmaakt van het Vijfde Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, behoren onderwijs en opleiding tot de belangrijkste prioriteiten. Op het gebied van onderwijs en opleiding worden momenteel een aantal IMT-projecten gefinancierd die betrekking hebben op technologische ontwikkeling en toepassingen die de toegang tot en de integratie van jongeren in de informatiemaatschappij bevorderen. * Ondernemerschap In mei 2000 publiceerde de Commissie de mededeling "Uitdagingen voor het ondernemingenbeleid in de kenniseconomie" [69]. Daarin wordt gesteld: "Onderwijs in ondernemerschap is een andere aanjager voor een dynamischer ondernemingscultuur. In elke onderwijsfase - primair, secundair en tertiair - moet algemene kennis over het bedrijfsleven en het ondernemerschap worden aangeleerd." En: "Om het aantal ondernemers te doen toenemen, zal het ondernemingenbeleid ernaar streven het starterspercentage voor vrouwen, jongeren en werklozen te verbeteren...". [69] COM(2000) 256 def. (PB C311E van 31.10.2000, blz. 180-186). Het forum "Training for Entrepreneurship" (Nice, oktober 2000) [70] - mede georganiseerd door de Europese Commissie en door de Franse overheid - heeft zich positief uitgesproken over de uitwisseling van goede werkwijzen op dit gebied en heeft bijgedragen tot meer bewustwording op Europees niveau van de doelstellingen die moeten worden nagestreefd. [70] http://europa.eu.int/comm/enterprise/entrepreneurship/support_measures/training_education/index.htm Naar aanleiding van de conclusies van dit forum en in het kader van het meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap (2001-2005) [71] heeft de Commissie een "Best-procedure" opgezet ten aanzien van onderwijs en opleiding op het gebied van ondernemerschap. Dit project zal zich toespitsen op het onderwijs - van basisschool tot universiteit - met als doel om nationaal of plaatselijk ontwikkelde maatregelen en goede werkwijzen ter bevordering van zakelijke attitudes en ondernemersvaardigheden binnen het onderwijs te identificeren en te evalueren. [71] PB L 333 van 29.12.2000, blz. 84-91. Op 20 juni 2000 keurde de Europese Raad in Santa Maria da Feira het Europees Handvest voor kleine ondernemingen goed. [72] Dit handvest roept de lidstaten en de Commissie op om op een aantal terreinen actie te ondernemen ter ondersteuning en aanmoediging van kleine ondernemingen. Een van de belangrijkste van die terreinen is "onderwijs en opleiding in ondernemerschap". [72] Het Europees Handvest voor kleine ondernemingen werd op 13.06.2000 goedgekeurd door de Raad Algemene Zaken. * Sociaal beleid Bij de strategie van Lissabon hoorde een vernieuwd en gemoderniseerd Europees sociaal model dat betrekking had op drie kernthema's: 1) het investeren in mensen; 2) het opbouwen van een actieve en dynamische welvaartsstaat; 3) het aanscherpen van maatregelen tegen werkloosheid, sociale uitsluiting en armoede. Ten aanzien van sociale integratie stelde de Europese Raad van Lissabon vast dat een onaanvaardbaar aantal mensen in de Unie onder de armoedegrens leeft en met sociale uitsluiting kampt. Daarom is het nodig de vaardigheden van deze jonge mensen te verbeteren, de toegang tot kennis te bevorderen en de werkloosheid te bestrijden. De Europese Raad van Nice van december 2000 ging akkoord met de door de Raad vastgestelde doelstellingen om de armoede en de sociale uitsluiting te bestrijden. Voor jongeren zijn de vier doelstellingen die in Nice werden vastgesteld, allemaal uitermate relevant. Het gaat om: 1) bevordering van deelname aan het arbeidsproces en toegang voor iedereen tot de hulpmiddelen, rechten, goederen en diensten (met name sociale bescherming, huisvesting en basisvoorzieningen, gezondheidszorg, onderwijs, justitie, cultuur, sport en vrije tijd); 2) voorkoming van uitsluitingsrisico's; 3) hulp aan de meest kwetsbaren; 4) mobilisering van alle relevante actoren. Er wordt specifiek verwezen naar het voorkómen van uitsluiting van school en het uitbannen van sociale uitsluiting onder jongeren. De Raad verzocht de lidstaten hun prioriteiten met betrekking tot deze doelstellingen te bepalen en om vóór juni 2001 een tweejarig nationaal actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting voor te leggen. Inmiddels hebben alle lidstaten dergelijke plannen ingediend. Deze bevestigen dat armoede en sociale uitsluiting onder jongeren voor de meeste lidstaten een punt van grote zorg is. De Europese Raad van Nice hechtte ook zijn goedkeuring aan de sociale agenda, die specifieke prioritaire maatregelen bepaalt voor de komende vijf jaar, en bevestigde het belang van de strategieën ter bestrijding van alle vormen van discriminatie overeenkomstig artikel 13 van het Verdrag. De Top van Stockholm van maart 2001 onderschreef deze strategie en verzocht de Raad en het Europees Parlement om in 2001 met een voorstel voor een programma voor sociale integratie te komen. Dit programma zal de lidstaten een belangrijke gelegenheid bieden om leerervaringen en goede werkwijzen uit te wisselen op het gebied van de bestrijding en preventie van armoede en sociale uitsluiting onder jongeren. * Gezondheid Jongeren maken deel uit van de strategie die staat beschreven in het communautaire actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid. In juli 2001 bereikte de Raad van ministers van Volksgezondheid overeenstemming over een gemeenschappelijk standpunt over dit actieprogramma (2001-2006) [73]. Een van de voornaamste aspecten ervan is de verbetering van de gezondheidsvoorlichting en de kennis over gezondheidskwesties. Het programma heeft ook betrekking op de preventie van aids en drugsverslaving. Verder heeft de Raad een aanbeveling tegen overmatig alcoholgebruik door jonge mensen, met name kinderen en adolescenten, goedgekeurd. [73] PB C 307 van 31.10.2001, blz. 27-40. * Strijd tegen racisme en vreemdelingenhaat In 1997 verwelkomde de Raad het Europese Jaar tegen racisme, benadrukte dat de inspanningen van de lidstaten moesten worden geïntensiveerd en onderstreepte het belang van educatie. In 2000 constateerde de Raad Onderwijs en Jeugdzaken dat er iets gedaan moest worden tegen racisme en vreemdelingenhaat onder jongeren. Op de Raad Jeugdzaken in mei 2001 werd een verklaring aangenomen over het bestrijden van racisme en vreemdelingenhaat op internet door intensiever met jongeren samen te werken. * Sport In verklaring nr. 29 bij het Verdrag van Amsterdam werd de maatschappelijke betekenis van sport erkend, met name de rol die sport vervult bij het smeden van een identiteit en van saamhorigheid. De verklaring benadrukte ook de belangrijke rol van sportorganisaties en van de amateursport. Op basis hiervan is de EU zich actief bezig gaan houden met sport en ondersteunt nu onder meer projecten ter bevordering van de integratie van jongeren door middel van sportactiviteiten, de strijd tegen doping in de sport, en een voorlichtingscampagne voor scholen over ethische waarden in de sport en olympische idealen. De resolutie van de Raad van december 1999 [74] benadrukte de noodzaak om in het kader van het Europese samenwerkingsbeleid op het gebied van jeugdzaken het niet-formele educatieve aspect van sportactiviteiten optimaal te benutten. De Europese Raad van Nice nam een verklaring aan over het specifieke karakter van sport, waarin de Gemeenschap werd verzocht om bij maatregelen op grond van de diverse Verdragsbepalingen de maatschappelijke, educatieve en culturele functies van sport in aanmerking te nemen. De Europese Raad besloot ook tot intensievere Europese samenwerking inzake dopingbestrijding. [74] PB C 8 van 12.1.2000, blz. 5. De Europese Commissie heeft de Raad en het Europees Parlement voorgesteld om 2004 uit te roepen tot "Europees Jaar van de sport". De voornaamste doelstellingen van dit Europese Jaar zullen zijn om de onderwijssector en de sportorganisaties aan te moedigen tot samenwerking om de betekenis van sport op het gebied van vorming en sociale integratie te benutten en de nadruk te leggen op het belang van vrijwilligersactiviteiten in de sport als aspect van informeel onderwijs. Scholen dienen te worden aangemoedigd om in hun lesprogramma en bij uitwisselingen tussen scholen meer belang te hechten aan sportactiviteiten. 3. Financieringsmogelijkheden op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs, cultuur en jeugdbescherming Op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, cultuur en jeugdbescherming is er nog een aantal andere financieringslijnen die maatregelen ten behoeve van jongeren direct of indirect ondersteunen. Enkele voorbeelden: * Infrastructuur: gedurende de financieringsperiode 2000-2006 biedt het Europees Regionaal Fonds bepaalde regio's financiële steun voor infrastructurele projecten, waaronder projecten voor jongeren (zoals jeugdcentra, scholen e.d.). * Werkgelegenheid en sociale integratie: gedurende de financieringsperiode 2000-2006 ondersteunt het Europees Sociaal Fonds nationale en regionale maatregelen op het gebied van werk, sociale integratie, voorlichting, begeleiding, enz. die specifiek op jongeren zijn gericht. * Onderwijs: het programma Socrates ondersteunt uitwisselingen en mobiliteitsacties voor jongeren die op school of op de universiteit zitten. * Beroepsopleiding: het programma Leonardo geeft jongeren toegang tot moderne voorzieningen en mogelijkheden op het gebied van beroepsonderwijs, het leren van talen en het opdoen van werkervaring in het buitenland. * Cultuur: het programma Cultuur 2000 omvat een specifiek onderdeel "jeugd" waar het gaat om de financiering van projecten op het gebied van creativiteit en mobiliteit, verspreiding van kunst en cultuur, een interculturele dialoog en kennis van de Europese geschiedenis. * Jeugdbescherming: het programma Daphne ondersteunt maatregelen ter voorkoming van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen. 4. Het Handvest van de grondrechten De afkondiging van het Handvest van de grondrechten in Nice in december 2000 vormde een belangrijke stap. Dit handvest brengt de burgerlijke, politieke, economische, sociale en maatschappelijke rechten van mensen in één tekst bijeen. In de twee hoofdstukken over vrijheden (hoofdstuk II) en solidariteit (hoofdstuk IV) worden de rechten van kinderen en jongeren expliciet erkend (zie artikel 14 over het recht op onderwijs, artikel 24 over de rechten van het kind en artikel 32 over het verbod van kinderarbeid en bescherming van jongeren op het werk). 5. Steun van het Europees Parlement Het Europees Parlement heeft Europese activiteiten ten gunste van de jeugd actief gesteund, met name voor wat betreft de goedkeuring van de programma's met betrekking tot jongeren. In maart 1999 nam het een resolutie over een jeugdbeleid voor Europa aan, waarin de toenemende betekenis van de "jeugdfactor" bij economische en culturele veranderingen in Europese samenlevingen werd benadrukt. [75] [75] PB C 175 van 21.6.1999, blz. 50. In april 2001 organiseerde de commissie die belast is met jeugdzaken een hoorzitting over jongeren. Deze werd bijgewoond door leden van het Europees Parlement, jeugddeskundigen, vertegenwoordigers van economische en sociale organisaties, jeugdorganisaties en door niet-georganiseerde jongeren. Zowel het aantal deelnemers als het hoge niveau van de discussie was indrukwekkend en droeg bij tot het succes van de bijeenkomst. De rapporteur van de commissie inzake jeugd stelde tijdens de hoorzitting "dat een samenhangend EU-beleid ten aanzien van jongeren ... nog ontbreekt en dat het voornaamste doel van het Witboek ...[moet zijn] om te komen tot een geïntegreerde aanpak van de problemen van jongeren". [76] Het Europees Parlement onderstreepte dat het Witboek moest dienen als bron van ideeën, inspiratie en discussie, om goede voorbeelden uit de praktijk te laten zien en om de lidstaten en regionale en lokale overheden aan te moedigen om nieuwe initiatieven te ontplooien. [76] Europees Parlement, Directoraat-generaal Onderzoek, Samenvatting van de hoorzitting over jeugdzaken, georganiseerd door de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport, 24 april 2001 in Brussel, IV/WIP/2001/04/0094, 18 mei 2001. Jongeren zeiden hoge verwachtingen te hebben van het Witboek, vooral op gebieden als informatie, non-discriminatie, gelijke kansen voor gehandicapte jongeren, formeel en niet-regulier onderwijs, werkgelegenheid en sociale integratie, deelname aan uitwisselingsprogramma's, demografische verandering in Europa en de participatie van jongeren in de samenleving. Zij zeiden dat "er behoefte is aan een daadwerkelijk Europees jeugdbeleid ... [en dat] het jeugdbeleid op alle niveaus, van plaatselijk tot Europees, complementair moet zijn en ... tussen de diverse niveaus moet worden afgestemd". 6. Bijdragen van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Jongeren zijn indirect vertegenwoordigd in het Europese Economisch en Sociaal Comité (ESC) doordat veel leden van het ESC verbonden zijn aan organisaties met jeugdafdelingen die actief zijn op nationaal, regionaal en lokaal niveau. In november 2000 kwam het ESC met een advies over jongerenbeleid. [77] Volgens dit advies moet het jongerenbeleid jongeren waarderen als een "hulpbron voor de samenleving" en in staat stellen om "actieve, vrije en verantwoordelijke burgers te worden". Het jongerenbeleid wordt beschouwd als een "geïntegreerd, sectoroverstijgend beleid" dat tot doel heeft om "de levensomstandigheden en de participatie van jongeren te verbeteren en te ontwikkelen, waarbij het gaat om het hele scala aan sociale, culturele en politieke thema's waar zij en andere groepen in de samenleving mee te maken hebben". [77] Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het Witboek over jongerenbeleid, CES 1418/2000 van 29-30.11.2000, blz. 2-4. In het kader van het Witboek organiseerden het ESC en de Europese Commissie, in samenwerking met het Jeugdforum van de Europese Unie, in februari 2001 een hoorzitting waarin het maatschappelijk middenveld werd gehoord. Deze hoorzitting was buitengewoon nuttig omdat ze informatie uit de eerste hand opleverde over de leefsituatie van jongeren in Europa en hun sociale, economische en persoonlijke verwachtingen. De regionale en lokale overheden die in het Comité van de Regio's zijn vertegenwoordigd, zijn in de meeste lidstaten de centrale actoren als het gaat om de uitvoering van het jeugdbeleid. In 1999 bracht het Comité van de Regio's een advies uit over "lokale en regionale samenwerking ter bescherming van kinderen en jongeren in de Europese Unie tegen geweld en verwaarlozing". [78] Het Comité van de Regio's benadrukte dat er behoefte is aan een EU-strategie ter voorkoming van mishandeling en verwaarlozing van kinderen en jongeren, zonder afbreuk te doen aan de verantwoordelijkheden van nationale, regionale en lokale overheden. Dat kinderen en jongeren worden betrokken bij beslissingen die van invloed zijn op hun leven en dat ze de kans krijgen hun stem te laten horen, is volgens het Comité van de Regio's een onderdeel van preventie. Het Comité stelt dat de gedecentraliseerde structuren van een Europa dat dichtbij de burgers staat, meer coördinatie en meer grensoverschrijdende en transnationale samenwerking vereisen en dat kinderen en jongeren in dit proces niet over het hoofd mogen worden gezien. [78] Advies van het Comité van de Regio's van 18.11.1999, COM-7/017. 7. Dialoog met het Europees Jeugdforum Het Europees Jeugdforum is in 1979 opgericht om jeugdorganisaties op Europees niveau te vertegenwoordigen en om een dialoog met jongeren op gang te brengen. De leden ervan zijn de nationale jongerenraden in de EU-lidstaten en internationale niet-gouvernementele jongerenorganisaties. Het onderhoudt dagelijks contacten met de aangesloten organisaties - die miljoenen jongeren verenigen - en met individuele jongeren. Het streeft ernaar zijn representativiteit te vergroten. Het Jeugdforum beschikt over aanzienlijke deskundigheid op het gebied van jeugdwerk, jeugdbeleid, de niet-gouvernementele jeugdsector en zaken met betrekking tot de burgermaatschappij. Het heeft zitting in werkgroepen van de Europese Commissie en is betrokken bij het selecteren van projecten in het kader van het programma Jeugd. Het Jeugdforum heeft een belangrijke rol gespeeld in het overlegproces dat aan dit Witboek vooraf is gegaan. Het heeft meegewerkt aan de raadpleging van jongeren en heeft, samen met de Commissie en het ESC, de hoorzitting voor maatschappelijke organisaties georganiseerd. Verder heeft het Jeugdforum een eigen reactie opgesteld en ingebracht ten behoeve van de bespreking van het Witboek. [79] [79] Strategy and Key Objectives for a Youth Policy in the European Union, tweede bijdrage van het Europees Jeugdforum aan het Witboek van de Europese Commissie over jeugdbeleid, goedgekeurd door de ledenvergadering, Brussel, 6-7 april 2001. 8. Activiteiten van de Raad van Europa In de jaren zeventig heeft de Raad van Europa in Straatsburg het Europees Jeugdcentrum en het Europees Jeugdfonds opgericht. In 1995 is in Boedapest een tweede Europees Jeugdcentrum geopend. De programma's en projecten van het Jeugdcentrum en het Jeugdfonds worden door beide instellingen beheerd [80]. [80] Met betrekking tot het medezeggenschapsprincipe, zie voetnoot 20. De Raad van Europa heeft een aantal verklaringen en resoluties aangenomen over kwesties zoals jongerenparticipatie, burgerschap, niet-regulier onderwijs, mobiliteit en de strijd tegen racisme. In maart 1992 stelde de Raad van Europa een Europees handvest vast over de participatie van jongeren in het gemeentelijk en regionaal leven. [81] Hierin werd aangedrongen op een grotere betrokkenheid van jongeren bij het openbaar bestuur op regionaal en lokaal niveau en op de invoering van "diverse vormen van participatie" die moesten gelden "voor alle jongeren zonder onderscheid". In zijn aanbeveling van 1997 over jongerenparticipatie en de toekomst van de burgermaatschappij bevestigde het Comité van Ministers nogmaals "de cruciale rol van de participatie van jongeren in de ontwikkeling van de burgermaatschappij als hulpbron voor de constante vernieuwing van de democratische samenleving". [82] [81] Resolutie 237, op 19.3.1992 goedgekeurd door het Congres van lokale en regionale overheden van Europa (CLRAE). [82] Comité van Ministers, Aanbeveling nr. R(97)3 van 4.2.1997. De ministers van Jeugdzaken verklaarden in april 1998 tijdens de vijfde conferentie van de Raad van Europa in Boekarest dat de integratie van jongeren in het arbeidsproces zal berusten op de vaardigheden en kwalificaties die zij via niet-reguliere vormen van onderwijs verwerven. De Raad van Europa wees op het belang van niet-regulier onderwijs als zijnde een duidelijke aanvulling op de traditionele onderwijsmodellen. Een andere stap was de aanbeveling van de Raad van Europa van januari 2000 over niet-regulier onderwijs, waarin werd erkend dat het formele onderwijs als zodanig niet in staat is in te spelen op de snelle en voortdurende technologische, sociale en economische veranderingen en daarom moet worden versterkt met niet-reguliere vormen van onderwijs. [83] [83] Parlementaire Vergadering, Aanbeveling 1437 over niet-regulier onderwijs van 24.1.2000, 7.i. De Raad van Europa heeft een lange traditie op het gebied van bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en intolerantie. Begin jaren negentig werd, in samenwerking met Europese jongerenorganisaties, een brede Europese jongerencampagne voor een tolerante samenleving opgezet en werden proefprojecten gestimuleerd. De Raad van Europa hield zich ook bezig met de ontwikkeling van een jongerenkaart die was bedoeld om de positie van jonge deelnemers aan mobiliteitsprojecten te verbeteren, om een regeling voor vrijwilligerswerk voor jongeren op nationaal en Europees niveau te bevorderen, het Interrail-systeem tegen een redelijke prijs in stand te houden, en steun te verlenen aan non-profitorganisaties die actief zijn op het gebied van jongerenuitwisselingen. In 1998 kwam een samenwerkingsverband tot stand tussen de Europese Commissie en de Raad van Europa om een opleidingsprogramma voor jongerenwerkers te ontwikkelen, waarin gemeenschappelijke waarden zoals mensenrechten, pluralistische democratie, rechtsstaat, actief burgerschap en Europese samenwerking centraal staan [84]. Concreet heeft dit samenwerkingsverband onder meer publicaties en samenwerking inzake advies en onderzoek op het gebied van opleidingen opgeleverd. [84] http://www.coe.fr/youth/english/partnership/new/ 9. Studies en opiniepeilingen van de Europese Commissie In het kader van het programma Jeugd voor Europa is in vijf jaar tijd een dertigtal studies gesubsidieerd, merendeels vergelijkende analyses maar ook een aantal casestudy's. De onderwerpen van deze studies kunnen in drie categorieën worden ingedeeld: 1) kansarme jongeren en risicogedrag; 2) waarden, verwachtingen en identiteit van jongeren, met name ten opzichte van Europa (met inbegrip van de problematiek van jonge immigranten, racisme en vreemdelingenhaat); 3) niet-reguliere onderwijsmethoden. In het kader van het programma voor Europees vrijwilligerswerk zijn vier studies gefinancierd. Deze hadden betrekking op sport als instrument voor sociale integratie van jongeren; de nationale regelingen voor burgerdienst; de toegang van gehandicapte jongeren tot het Europese vrijwilligerswerk; en de certificering na afloop van (nationaal of ander) vrijwilligerswerk. Ter aanvulling van deze analyses is tevens een reeks evaluaties van de effecten van het Europese vrijwilligerswerk gemaakt. Door het instituut IARD in Milaan is een onderzoek uitgevoerd naar de stand van zaken rond jeugd en jeugdbeleid in de lidstaten, dat in juni 2001 is gepubliceerd. [85] Dit onderzoek biedt een overzicht van kwantitatieve en kwalitatieve gegevens over de leefsituatie van jongeren en hun verwachtingen. Daarnaast beschrijft het de beleidsmaatregelen en structuren op jeugdgebied in de lidstaten. [85] http://www.europa.eu.int/comm/education/youth/studies.html In het kader van het derde meerjarenprogramma voor het MKB in de Europese Unie (1997-2000) [86] presenteerde de Commissie een onderzoek naar jonge ondernemers, vrouwelijke ondernemers, ondernemers uit etnische minderheidsgroepen en mede-ondernemers in de Europese Unie en Midden- en Oost-Europa. Deze studie gaf aan wat de voornaamste problemen en uitdagingen zijn waar deze groepen ondernemers mee te maken hebben en bevatte een aantal aanbevelingen ter ondersteuning van hun ontwikkeling. [86] PB L 6 van 10.01.1997, blz. 25-31. Tegelijkertijd wil de Commissie graag een gekwantificeerd overzicht hebben van de denkbeelden van jongeren in Europa. In dat kader is in 1997 een opiniepeiling gehouden (Eurobarometer 47.2 over jongeren in Europa). Ter voorbereiding van dit Witboek over de jeugd heeft de Europese Commissie nog een Eurobarometer laten uitvoeren op het gebied van jeugdbeleid, waarvan de resultaten in oktober 2001 zijn gepubliceerd [87].