This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32017R1986
Commission Regulation (EU) 2017/1986 of 31 October 2017 amending Regulation (EC) No 1126/2008 adopting certain international accounting standards in accordance with Regulation (EC) No 1606/2002 of the European Parliament and of the Council as regards International Financial Reporting Standard 16 (Text with EEA relevance. )
Verordening (EU) 2017/1986 van de Commissie van 31 oktober 2017 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standard 16 betreft (Voor de EER relevante tekst. )
Verordening (EU) 2017/1986 van de Commissie van 31 oktober 2017 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standard 16 betreft (Voor de EER relevante tekst. )
C/2017/7104
PB L 291 van 9.11.2017, p. 1–62
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
No longer in force, Date of end of validity: 15/10/2023; stilzwijgende opheffing door 32023R1803
9.11.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 291/1 |
VERORDENING (EU) 2017/1986 VAN DE COMMISSIE
van 31 oktober 2017
houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standard 16 betreft
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (1), en met name artikel 3, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie (2) is een aantal op 15 oktober 2008 bestaande internationale standaarden en interpretaties goedgekeurd. |
(2) |
Op 13 januari 2016 heeft de International Accounting Standards Board (IASB) International Financial Reporting Standard (IFRS) 16 „Leaseovereenkomsten” gepubliceerd. Met deze standaard wordt beoogd de financiële rapportage over leaseovereenkomsten te verbeteren. |
(3) |
Uit de goedkeuring van IFRS 16 vloeien wijzigingen voort in de volgende standaarden of interpretaties van standaarden: IFRS 1, IFRS 3, IFRS 4, IFRS 7, IFRS 9, IFRS13, IFRS 15, International Accounting Standard (IAS) 1, IAS 2, IAS 7, IAS 12, IAS 16, IAS 21, IAS 23, IAS 32, IAS 37, IAS 38, IAS 39, IAS 40, IAS 41, Interpretation of International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) 1, IFRIC 12, Interpretation of Standing Interpretations Committee (SIC) 29 en SIC-32. |
(4) |
Overleg met de European Financial Reporting Advisory Group heeft bevestigd dat IFRS 16 beantwoordt aan de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vervatte goedkeuringscriteria. |
(5) |
Verordening (EG) nr. 1126/2008 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd. |
(6) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De bijlage bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 wordt als volgt gewijzigd:
a) |
International Financial Reporting Standard (IFRS) 16 „Leaseovereenkomsten” wordt ingevoegd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening; |
b) |
IAS 1, IAS 2, IAS 7, IAS 12, IAS 16, IAS 21, IAS 23, IAS 32, IAS 37, IAS 38, IAS 39, IAS 40, IAS 41, IFRS 1, IFRS 3, IFRS 4, IFRS 7, IFRS 9, IFRS 13, IFRS 15, IFRIC 1, IFRIC 12, SIC-29 en SIC-32 worden gewijzigd in overeenstemming met IFRS 16 als vervat in de bijlage bij deze verordening. |
Artikel 2
Elke onderneming past de in artikel 1 bedoelde wijzigingen toe vanaf uiterlijk de aanvangsdatum van haar eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2019 van start gaat.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 31 oktober 2017.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1).
BIJLAGE
International Financial Reporting Standard 16
Leaseovereenkomsten
International Financial Reporting Standard 16 Leaseovereenkomsten
DOEL
1. |
In deze standaard worden de grondslagen uiteengezet voor de opname, waardering en presentatie van en de informatieverschaffing over leaseovereenkomsten. Het doel van deze standaard is te garanderen dat lessees en lessors op zodanige wijze relevante informatie verschaffen dat een getrouw beeld van dergelijke transacties wordt gegeven. Op basis van deze informatie zijn gebruikers van jaarrekeningen in staat te beoordelen welk effect leaseovereenkomsten sorteren op de financiële positie, de financiële prestaties en de kasstromen van een entiteit. |
2. |
Bij de toepassing van deze standaard moet een entiteit de voorwaarden van contracten en alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemen. Een entiteit moet deze standaard in vergelijkbare omstandigheden consequent op contracten met vergelijkbare eigenschappen toepassen. |
TOEPASSINGSGEBIED
3. |
Een entiteit moet deze standaard toepassen op alle leaseovereenkomsten, met inbegrip van leaseovereenkomsten voor met een gebruiksrecht overeenstemmende activa in het kader van een sublease, met uitzondering van:
|
4. |
Een lessee heeft de mogelijkheid, maar is niet verplicht, deze standaard toe te passen op leaseovereenkomsten voor andere immateriële activa dan die welke in alinea 3(e) worden beschreven. |
VRIJSTELLINGEN VAN OPNAME (ALINEA'S B3 TOT EN MET B8)
5. |
Een lessee kan ervoor kiezen de vereisten in de alinea's 22 tot en met 49 niet toe te passen op:
|
6. |
Indien een lessee ervoor kiest de vereisten in de alinea's 22 tot en met 49 niet toe te passen op ofwel leaseovereenkomsten van korte duur, ofwel leaseovereenkomsten waarvan het onderliggende actief een lage waarde heeft, moet de lessee de met die leaseovereenkomsten verband houdende leasebetalingen ofwel op tijdsevenredige basis gedurende de leaseperiode, ofwel op een andere systematische wijze als last opnemen. De lessee moet van een andere systematische wijze gebruikmaken indien deze meer representatief is voor het patroon van de voordelen die de lessee geniet. |
7. |
Indien een lessee voor een leaseovereenkomst van korte duur alinea 6 toepast, moet hij de leaseovereenkomst voor de toepassing van deze standaard als een nieuwe leaseovereenkomst beschouwen indien:
|
8. |
De keuze voor leaseovereenkomsten van korte duur moet worden gemaakt per categorie van onderliggende activa waarop het gebruiksrecht betrekking heeft. Een categorie van onderliggende activa is een groepering van onderliggende activa met een gelijksoortige aard en een gelijksoortig gebruik in de bedrijfsactiviteiten van een entiteit. De keuze voor leaseovereenkomsten waarvan het onderliggende actief een lage waarde heeft, kan per leaseovereenkomst worden gemaakt. |
IDENTIFICATIE VAN EEN LEASEOVEREENKOMST (ALINEA'S B9 TOT EN MET B33)
9. |
Bij het aangaan van een contract moet een entiteit beoordelen of het contract een leaseovereenkomst is of bevat. Een contract is of bevat een leaseovereenkomst indien het contract in ruil voor een vergoeding het recht verleent gedurende een bepaalde periode de zeggenschap over het gebruik van een geïdentificeerd actief uit te oefenen. In de alinea's B9 tot en met B31 worden leidraden uiteengezet om te beoordelen of een contract een leaseovereenkomst is of bevat. |
10. |
Een periode kan worden beschreven in de vorm van de mate waarin van een geïdentificeerd actief zal worden gebruikgemaakt (bijvoorbeeld het aantal productie-eenheden dat met behulp van een bedrijfsinstallatie zal worden geproduceerd). |
11. |
Een entiteit moet alleen herbeoordelen of een contract een leaseovereenkomst is of bevat, als de contractvoorwaarden zijn gewijzigd. |
Scheiding van componenten van een contract
12. |
Bij een contract dat een leaseovereenkomst is of bevat, moet een entiteit elke leasecomponent binnen het contract afzonderlijk van niet-leasecomponenten van het contract als een leaseovereenkomst administratief verwerken, tenzij de entiteit de praktische oplossing in alinea 15 toepast. In de alinea's B32 en B33 worden leidraden voor de scheiding van componenten van een contract uiteengezet. |
Lessee
13. |
Bij een contract dat een leasecomponent en één of meer additionele lease- of niet-leasecomponenten bevat, moet een lessee de vergoeding in het contract aan elke leasecomponent toerekenen op basis van de relatieve opzichzelfstaande prijs van de leasecomponent en de totale opzichzelfstaande prijs van de niet-leasecomponenten. |
14. |
De relatieve opzichzelfstaande prijs van lease- en niet-leasecomponenten moet worden bepaald op basis van de prijs die de lessor, of een soortgelijke leverancier, een entiteit afzonderlijk voor die component, of een soortgelijke component, in rekening zou brengen. Indien een waarneembare opzichzelfstaande prijs niet gemakkelijk beschikbaar is, moet de lessee de opzichzelfstaande prijs ramen, met gebruikmaking van zo veel mogelijk beschikbare informatie. |
15. |
Als praktische oplossing kan een lessee ervoor kiezen om per categorie van onderliggende activa niet-leasecomponenten niet van leasecomponenten te scheiden en in plaats daarvan elke leasecomponent en alle daarmee verband houdende niet-leasecomponenten administratief als één enkele leasecomponent te verwerken. Een lessee mag deze praktische oplossing niet toepassen op in contracten besloten derivaten die aan de criteria in alinea 4.3.3 van IFRS 9 Financiële instrumenten voldoen. |
16. |
Tenzij de praktische oplossing in alinea 15 wordt toegepast, moet een lessee niet-leasecomponenten in overeenstemming met de andere toepasselijke standaarden administratief verwerken. |
Lessor
17. |
Bij een contract dat een leasecomponent en één of meer additionele lease- of niet-leasecomponenten bevat, moet een lessor de vergoeding in het contract toerekenen in overeenstemming met de alinea's 73 tot en met 90 van IFRS 15. |
LEASEPERIODE (ALINEA'S B34 TOT EN MET B41)
18. |
Een entiteit moet de leaseperiode vaststellen als de niet-opzegbare periode van een leaseovereenkomst, samen met:
|
19. |
Bij het beoordelen of het redelijk zeker is dat een lessee een optie tot verlenging van een leaseovereenkomst zal uitoefenen, dan wel een optie tot beëindiging van een leaseovereenkomst niet zal uitoefenen, moet een entiteit alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemen die een economische incentive voor de lessee teweegbrengen om de optie tot verlenging van de leaseovereenkomst uit te oefenen, dan wel de optie tot beëindiging van de leaseovereenkomst niet uit te oefenen, zoals beschreven in de alinea's B37 tot en met B40. |
20. |
Een lessee moet herbeoordelen of het redelijk zeker is dat hij een optie tot verlenging van de leaseovereenkomst zal uitoefenen, dan wel een optie tot beëindiging van de leaseovereenkomst niet zal uitoefenen in geval van ofwel een significante gebeurtenis, ofwel een significante verandering in omstandigheden die:
|
21. |
Een entiteit moet de leaseperiode herzien als er zich een verandering in de niet-opzegbare periode van een leaseovereenkomst voordoet. Er zal zich bijvoorbeeld een verandering in de niet-opzegbare periode van een leaseovereenkomst voordoen als:
|
LESSEE
Opname
22. |
Op de aanvangsdatum moet een lessee een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief en een leaseverplichting opnemen. |
Waardering
Eerste waardering
Eerste waardering van het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief
23. |
Op de aanvangsdatum moet een lessee het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief tegen kostprijs waarderen. |
24. |
De kostprijs van het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief moet bestaan uit:
|
25. |
Een lessee moet de in alinea 24(d) beschreven kosten opnemen als deel van de kosten van het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief wanneer hij een verplichting voor die kosten aangaat. Een lessee past IAS 2 Voorraden toe op kosten die gedurende een bepaalde periode worden gemaakt als gevolg van het gebruik van het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief tijdens die periode voor de productie van voorraden. De verplichtingen voor dergelijke kosten die overeenkomstig deze standaard of IAS 2 administratief worden verwerkt, worden opgenomen en gewaardeerd overeenkomstig IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa. |
Eerste waardering van de leaseverplichting
26. |
Op de aanvangsdatum moet een lessee de leaseverplichting waarderen tegen de contante waarde van de leasebetalingen die op die datum niet zijn verricht. De leasebetalingen moeten worden gedisconteerd op basis van de impliciete rentevoet van de leaseovereenkomst, mits die op eenvoudige wijze kan worden bepaald. Indien die rentevoet niet op eenvoudige wijze kan worden bepaald, moet de lessee de marginale rentevoet van de lessee gebruiken. |
27. |
Op de aanvangsdatum bestaan de leasebetalingen die in de waardering van de leaseverplichting zijn opgenomen, uit de volgende betalingen voor het gebruiksrecht van het onderliggende actief gedurende de leaseperiode welke op de aanvangsdatum niet zijn verricht:
|
28. |
In alinea 27(b) bedoelde variabele leasebetalingen die van een index of rentevoet afhankelijk zijn, omvatten bijvoorbeeld aan een consumptieprijsindex gekoppelde betalingen, aan een referentierente (zoals de LIBOR) gekoppelde betalingen of betalingen die variëren naargelang van veranderingen in marktconforme leaseprijzen. |
Waardering na eerste opname
Waardering na eerste opname van het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief
29. |
Na de aanvangsdatum moet een lessee het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief met behulp van een kostprijsmodel waarderen, tenzij hij één van beide in de alinea's 34 en 35 beschreven waarderingsmodellen hanteert. |
30. |
Om een kostprijsmodel toe te passen, moet een lessee het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief waarderen tegen de kostprijs:
|
31. |
Bij de afschrijving van het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief moet een lessee de afschrijvingsvereisten in IAS 16 Materiële vaste activa toepassen, met inachtneming van de vereisten in alinea 32. |
32. |
Indien de leaseovereenkomst de eigendom van het onderliggende actief aan het einde van de leaseperiode aan de lessee overdraagt of indien de kosten van het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief weerspiegelen dat de lessee een aankoopoptie zal uitoefenen, moet de lessee het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief afschrijven vanaf de aanvangsdatum tot aan het einde van de gebruiksduur van het onderliggende actief. Anders moet de lessee het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief afschrijven vanaf de aanvangsdatum tot het vroegste van de volgende twee momenten: het einde van de gebruiksduur van het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief of het einde van de leaseperiode. |
33. |
Bij het uitmaken of het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan en bij de administratieve verwerking van elk geconstateerd bijzonder waardeverminderingsverlies moet een lessee IAS 36 Bijzondere waardevermindering van activa toepassen. |
34. |
Als een lessee het reëlewaardemodel in IAS 40 Vastgoedbeleggingen op zijn vastgoedbelegging toepast, moet hij dat reëlewaardemodel ook toepassen op met een gebruiksrecht overeenstemmende activa die aan de definitie van vastgoedbelegging in IAS 40 voldoen. |
35. |
Als met een gebruiksrecht overeenstemmende activa verband houden met een categorie van materiële vaste activa waarop een lessee het herwaarderingsmodel in IAS 16 toepast, kan de lessee ervoor kiezen dat herwaarderingsmodel toe te passen op alle met een gebruiksrecht overeenstemmende activa die met de desbetreffende categorie van materiële vaste activa verband houden. |
Waardering na eerste opname van de leaseverplichting
36. |
Na de aanvangsdatum moet een lessee de leaseverplichting waarderen door:
|
37. |
De rente op de leaseverplichting moet in elke periode tijdens de leaseperiode gelijk zijn aan het bedrag dat een constant periodiek rendement op het resterende saldo van de leaseverplichting oplevert. Het periodieke rendement is de in alinea 26 beschreven disconteringsvoet of, indien van toepassing, de in alinea 41, alinea 43 of alinea 45(c) beschreven herziene disconteringsvoet. |
38. |
Na de aanvangsdatum moet een lessee beide volgende elementen in winst of verlies opnemen, tenzij de kosten in overeenstemming met andere toepasselijke standaarden in de boekwaarde van een ander actief zijn opgenomen:
|
39. |
Na de aanvangsdatum moet een lessee de alinea's 40 tot en met 43 toepassen om de leaseverplichting zodanig te herwaarderen dat veranderingen in de leasebetalingen tot uitdrukking komen. Een lessee moet het bedrag van de herwaardering van de leaseverplichting opnemen als een aanpassing van het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief. Indien de boekwaarde van het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief echter tot nul is afgeboekt en er van een verdere vermindering van de waardering van de leaseverplichting sprake is, moet een lessee elk resterend bedrag van de herwaardering in winst of verlies opnemen. |
40. |
Een lessee moet de leaseverplichting herwaarderen door de herziene leasebetalingen op basis van een herziene disconteringsvoet te disconteren als er zich:
|
41. |
Bij de toepassing van alinea 40 moet een lessee de herziene disconteringsvoet bepalen als de impliciete rentevoet van de leaseovereenkomst gedurende het resterende deel van de leaseperiode indien deze rentevoet op eenvoudige wijze kan worden bepaald, dan wel als de marginale rentevoet van de lessee op de datum van de herbeoordeling indien de impliciete rentevoet van de leaseovereenkomst niet op eenvoudige wijze kan worden bepaald. |
42. |
Een lessee moet de leaseverplichting herwaarderen door de herziene leasebetalingen te disconteren als er zich:
|
43. |
Bij de toepassing van alinea 42 moet een lessee een ongewijzigde disconteringsvoet hanteren, tenzij de verandering in de leasebetalingen het gevolg is van een wijziging in variabele rentevoeten. In dat geval moet de lessee gebruikmaken van een herziene disconteringsvoet die veranderingen in de rentevoet weergeeft. |
Wijzigingen van leaseovereenkomsten
44. |
Een lessee moet een wijziging van een leaseovereenkomst administratief als een afzonderlijke leaseovereenkomst verwerken als:
|
45. |
Bij een wijziging van een leaseovereenkomst die niet als een afzonderlijke leaseovereenkomst administratief is verwerkt, moet een lessee op de ingangsdatum van de wijziging van de leaseovereenkomst:
|
46. |
Bij een wijziging van een leaseovereenkomst die niet als een afzonderlijke leaseovereenkomst administratief is verwerkt, moet de lessee de herwaardering van de leaseverplichting administratief verwerken door:
|
Presentatie
47. |
Een lessee moet ofwel in het overzicht van de financiële positie, ofwel in de toelichting:
|
48. |
Het vereiste in alinea 47(a) is niet van toepassing op met een gebruiksrecht overeenstemmende activa die aan de definitie van vastgoedbelegging voldoen; dergelijke activa moeten in het overzicht van de financiële positie als vastgoedbelegging worden gepresenteerd. |
49. |
In het overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten moet een lessee de rentelasten op de leaseverplichting en de afschrijvingskosten voor het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief afzonderlijk van elkaar presenteren. De rentelasten op de leaseverplichting vormen een component van de financieringskosten, die overeenkomstig alinea 82(b) van IAS 1 Presentatie van de jaarrekening apart in het overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten moet worden gepresenteerd. |
50. |
In het kasstroomoverzicht moet een lessee:
|
Informatieverschaffing
51. |
Doel van de informatieverschaffing is dat lessees in de toelichting informatie vermelden die, samen met de informatie die in het overzicht van de financiële positie, het overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten en het kasstroomoverzicht wordt verstrekt, gebruikers van jaarrekeningen in staat stelt te beoordelen welk effect leaseovereenkomsten sorteren op de financiële positie, de financiële prestaties en de kasstromen van de lessee. In de alinea's 52 tot en met 60 is uiteengezet welke vereisten in acht moeten worden genomen om deze doelstelling te realiseren. |
52. |
Een lessee moet in één enkele toelichting bij, dan wel in een afzonderlijk deel van de jaarrekening informatie verschaffen over zijn leaseovereenkomsten waarvoor hij lessee is. Een lessee hoeft echter geen informatie te herhalen die reeds elders in de jaarrekening is gepresenteerd, mits de informatie door middel van verwijzingen in de ene toelichting of in het afzonderlijke deel over leaseovereenkomsten is opgenomen. |
53. |
Een lessee moet de volgende bedragen voor de verslagperiode vermelden:
|
54. |
Een lessee moet de in alinea 53 gespecificeerde informatie in tabelvorm verstrekken, tenzij een andere vorm geschikter is. De vermelde bedragen moeten de kosten omvatten die een lessee tijdens de verslagperiode in de boekwaarde van een ander actief heeft opgenomen. |
55. |
Een lessee moet het bedrag van zijn leaseverbintenissen voor in overeenstemming met alinea 6 administratief verwerkte leaseovereenkomsten van korte duur vermelden indien de portefeuille van leaseovereenkomsten van korte duur waartoe hij zich aan het einde van de verslagperiode heeft verbonden, verschillend is van de portefeuille van leaseovereenkomsten van korte duur waarmee de in overeenstemming met alinea 53(c) vermelde last verband houdt die op leaseovereenkomsten van korte duur betrekking heeft. |
56. |
Indien met een gebruiksrecht overeenstemmende activa aan de definitie van vastgoedbelegging voldoen, moet een lessee de vereisten inzake informatieverschaffing van IAS 40 toepassen. In dat geval is een lessee niet verplicht voor deze met een gebruiksrecht overeenstemmende activa de informatie te verschaffen die op grond van alinea 53(a), (f), (h) of (j) moet worden verstrekt. |
57. |
Indien een lessee met een gebruiksrecht overeenstemmende activa tegen overeenkomstig IAS 16 geherwaardeerde bedragen waardeert, moet hij voor deze met een gebruiksrecht overeenstemmende activa de op grond van alinea 77 van IAS 16 te verstrekken informatie verschaffen. |
58. |
Een lessee moet los van de looptijdanalyses van ander financiële verplichtingen een in overeenstemming met de alinea's 39 en B11 van IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing opgestelde looptijdanalyse van de leaseverplichtingen vermelden. |
59. |
Naast de informatie die op grond van de alinea's 55 tot en met 58 moet worden vermeld, moet een lessee alle additionele kwalitatieve en kwantitatieve informatie over zijn leaseactiviteiten verstrekken die noodzakelijk is om het in alinea 51 beschreven doel van de informatieverschaffing (zoals verder uiteengezet in alinea B48) te verwezenlijken. Deze additionele informatie omvat, maar is niet beperkt tot, informatie die gebruikers van jaarrekeningen helpt bij het beoordelen van:
|
60. |
Een lessee die leaseovereenkomsten van korte duur of leaseovereenkomsten voor activa met een lage waarde in overeenstemming met alinea 6 administratief verwerkt, moet dit feit vermelden. |
LESSOR
Classificatie van leaseovereenkomsten (alinea's B53 tot en met B58)
61. |
Een lessor moet elk van zijn leaseovereenkomsten ofwel als een operationele lease, ofwel als een financiële lease classificeren. |
62. |
Een leaseovereenkomst wordt ingedeeld als een financiële lease indien deze nagenoeg alle aan de eigendom van een onderliggend actief verbonden risico's en voordelen overdraagt. Een leaseovereenkomst wordt ingedeeld als een operationele lease indien deze niet nagenoeg alle aan de eigendom van een onderliggend actief verbonden risico's en voordelen overdraagt. |
63. |
Bij de classificatie van een leaseovereenkomst als een financiële lease dan wel als een operationele lease is de economische realiteit van de transactie, veeleer dan de vorm van het contract, bepalend. Voorbeelden van situaties die individueel of in combinatie normaliter tot de classificatie van een leaseovereenkomst als een financiële lease zouden leiden, zijn:
|
64. |
Indicaties van situaties die er individueel of in combinatie verder toe kunnen leiden dat een leaseovereenkomst als een financiële lease wordt geclassificeerd, zijn:
|
65. |
De voorbeelden en indicaties in de alinea's 63 en 64 zijn niet altijd afdoende. Indien uit andere kenmerken duidelijk naar voren komt dat de leaseovereenkomst niet nagenoeg alle aan de eigendom van een onderliggend actief verbonden risico's en voordelen overdraagt, wordt de leaseovereenkomst als een operationele lease ingedeeld. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de eigendom van het onderliggende actief aan het einde van de leaseovereenkomst wordt overgedragen tegen een variabele betaling die gelijk is aan de op dat moment geldende reële waarde van het actief, of indien er sprake is van variabele leasebetalingen als gevolg waarvan de lessor niet nagenoeg alle risico's en voordelen overdraagt. |
66. |
De leaseclassificatie gebeurt op de datum van het aangaan van de leaseovereenkomst en wordt alleen herbeoordeeld als er een wijziging van de leaseovereenkomst plaatsvindt. Veranderingen in schattingen (bijvoorbeeld veranderingen in schattingen van de economische levensduur of van de restwaarde van het onderliggende actief) of veranderingen in de omstandigheden (bijvoorbeeld het in gebreke blijven van de lessee) geven geen aanleiding tot een nieuwe classificatie van een leaseovereenkomst voor administratieveverwerkingsdoeleinden. |
Financiële leases
Opname en waardering
67. |
Op de aanvangsdatum moet een lessor activa die op grond van een financiële lease worden aangehouden, in zijn overzicht van de financiële positie opnemen en deze presenteren als een vordering ter grootte van een bedrag dat gelijk is aan de netto-investering in de lease. |
Eerste waardering
68. |
De lessor moet de impliciete rentevoet van de leaseovereenkomst gebruiken om de netto-investering in de lease te waarderen. Indien bij een sublease de impliciete rentevoet van de sublease niet op eenvoudige wijze kan worden bepaald, mag een intermediaire lessor de voor de hoofdleaseovereenkomst gehanteerde disconteringsvoet (aangepast voor eventuele initiële directe kosten die aan de sublease verbonden zijn) gebruiken om de netto-investering in de sublease te waarderen. |
69. |
Andere initiële directe kosten dan die welke zijn gemaakt door lessors die fabrikant of handelaar zijn, worden in de eerste waardering van de netto-investering in de lease opgenomen en reduceren het over de leaseperiode opgenomen bedrag van de baten. De impliciete rentevoet van de leaseovereenkomst is op zodanige wijze vastgesteld dat de initiële directe kosten automatisch in de netto-investering in de lease zijn opgenomen; het is niet nodig om deze afzonderlijk toe te voegen. |
70. |
Op de aanvangsdatum bestaan de leasebetalingen die in de waardering van de netto-investering in de lease zijn opgenomen, uit de volgende betalingen voor het gebruiksrecht van het onderliggende actief gedurende de leaseperiode welke op de aanvangsdatum niet zijn verricht:
|
71. |
Op de aanvangsdatum moet een lessor die fabrikant of handelaar is voor elk van zijn financiële leases het volgende opnemen:
|
72. |
Fabrikanten of handelaren bieden klanten vaak de keuze tussen het kopen of leasen van een actief. Een financiële lease van een actief door een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt, leidt tot een winst of verlies gelijk aan de winst of het verlies uit een gewone verkooptransactie van het onderliggende actief tegen normale verkoopprijzen en met weerspiegeling van eventuele kwantum- of handelskortingen. |
73. |
Lessors die fabrikant of handelaar zijn, bieden soms een kunstmatig lage rente aan om klanten aan te trekken. Het gebruik van een dergelijke rente zou ertoe leiden dat een lessor een overdreven groot gedeelte van de totale baten uit de transactie op de aanvangsdatum opneemt. Als een kunstmatig lage rente wordt aangeboden, moet een lessor die fabrikant of handelaar is, de verkoopwinst beperken tot de verkoopwinst die van toepassing zou zijn indien een marktrente werd aangerekend. |
74. |
Een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt, moet de kosten die bij het verkrijgen van een financiële lease zijn gemaakt, op de aanvangsdatum als last opnemen, aangezien deze voornamelijk verband houden met het verdienen van de verkoopwinst van de fabrikant of handelaar. Kosten die door een fabrikant of handelaar die als lessor optreedt bij het verkrijgen van een financiële lease zijn gemaakt, vallen niet onder de definitie van initiële directe kosten en zijn derhalve uitgesloten van de netto-investering in de lease. |
Waardering na eerste opname
75. |
Een lessor moet financieringsbaten tijdens de leaseperiode zodanig opnemen dat er elke periode sprake is van een constant periodiek rendement op de netto-investering van de lessor in de lease. |
76. |
Een lessor streeft ernaar de financieringsbaten op een systematische en rationele basis toe te rekenen over de leaseperiode. Een lessor moet de leasebetalingen over de periode ten laste van de bruto-investering in de lease brengen, waarbij zowel de aflossing op de hoofdsom wordt opgenomen als de onverdiende financieringsbaten worden gerealiseerd. |
77. |
Een lessor moet de vereisten van IFRS 9 inzake het niet langer opnemen in het overzicht van de financiële positie en inzake bijzondere waardevermindering toepassen op de netto-investering in de lease. Een lessor moet de geschatte ongegarandeerde restwaarden die bij de berekening van de bruto-investering in de lease worden gebruikt, regelmatig toetsen. Indien de geschatte ongegarandeerde restwaarde is verminderd, moet de lessor de toerekening van de baten over de leaseperiode herzien en elke vermindering met betrekking tot overlopende bedragen onmiddellijk opnemen. |
78. |
Een lessor die een actief onder een financiële lease als aangehouden voor verkoop classificeert (of opneemt in een groep activa die wordt afgestoten en als aangehouden voor verkoop is geclassificeerd) in overeenstemming met IFRS 5 Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten, moet het actief overeenkomstig diezelfde IFRS administratief verwerken. |
79. |
Een lessee moet een wijziging van een financiële lease administratief als een afzonderlijke leaseovereenkomst verwerken als:
|
80. |
Bij een wijziging van een financiële lease die administratief niet als een afzonderlijke leaseovereenkomst is verwerkt, moet een lessor de wijziging als volgt administratief verwerken:
|
Operationele leases
Opname en waardering
81. |
Een lessor moet leasebetalingen uit hoofde van operationele leases ofwel op tijdsevenredige basis, ofwel op een andere systematische wijze als baten opnemen. De lessor moet van een andere systematische wijze gebruikmaken indien deze meer representatief is voor het patroon waarin het gebruiksvoordeel dat het onderliggende actief oplevert, vermindert. |
82. |
Een lessor moet de kosten, met inbegrip van afschrijvingen, die voor het verdienen van de leasebaten zijn gemaakt, als last opnemen. |
83. |
Een lessor moet de initiële directe kosten die bij het verkrijgen van een operationele lease worden gemaakt, optellen bij de boekwaarde van het onderliggende actief en deze kosten over de leaseperiode op dezelfde basis als de leasebaten als last opnemen. |
84. |
De afschrijvingsgrondslagen voor af te schrijven onderliggende activa die het voorwerp van operationele leases uitmaken, moeten consistent zijn met de normale afschrijvingsgrondslagen van de lessor voor soortgelijke activa. Een lessor moet de afschrijving berekenen in overeenstemming met IAS 16 en IAS 38. |
85. |
Een lessor moet IAS 36 toepassen om te bepalen of een onderliggend actief dat het voorwerp van een operationele lease uitmaakt, een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan en om elk geconstateerd bijzonder waardeverminderingsverlies administratief te verwerken. |
86. |
Een lessor die fabrikant of handelaar is, neemt geen verkoopwinst uit het aangaan van een operationele lease op, aangezien dit geen equivalent van een verkoop is. |
Wijzigingen van leaseovereenkomsten
87. |
Een lessor moet een wijziging van een operationele lease vanaf de ingangsdatum van de wijziging administratief verwerken als een nieuwe leaseovereenkomst en alle vooruitbetaalde of te ontvangen leasebetalingen die met de oorspronkelijke leaseovereenkomst verband houden, als deel van de leasebetalingen voor de nieuwe leaseovereenkomst beschouwen. |
Presentatie
88. |
Een lessor moet onderliggende activa die het voorwerp van operationele leases uitmaken, in zijn overzicht van de financiële positie presenteren overeenkomstig de aard van het onderliggende actief. |
Informatieverschaffing
89. |
Doel van de informatieverschaffing is dat lessors in de toelichting informatie vermelden die, samen met de informatie die in het overzicht van de financiële positie, het overzicht van winst of verlies en niet-gerealiseerde resultaten en het kasstroomoverzicht wordt verstrekt, gebruikers van jaarrekeningen in staat stelt te beoordelen welk effect leaseovereenkomsten sorteren op de financiële positie, de financiële prestaties en de kasstromen van de lessor. In de alinea's 90 tot en met 97 is uiteengezet welke vereisten in acht moeten worden genomen om deze doelstelling te realiseren. |
90. |
Een lessor moet de volgende bedragen voor de verslagperiode vermelden:
|
91. |
Een lessor moet de in alinea 90 gespecificeerde informatie in tabelvorm verstrekken, tenzij een andere vorm geschikter is. |
92. |
Een lessor moet alle additionele kwalitatieve en kwantitatieve informatie over zijn leaseactiviteiten verstrekken die noodzakelijk is om het in alinea 89 beschreven doel van de informatieverschaffing te verwezenlijken. Deze additionele informatie omvat, maar is niet beperkt tot, informatie die gebruikers van jaarrekeningen helpt bij het beoordelen van:
|
Financiële leases
93. |
Een lessor moet een kwalitatieve en kwantitatieve verklaring geven van de significante wijzigingen in de boekwaarde van de netto-investering in financiële leases. |
94. |
Een lessor moet een looptijdanalyse van de te ontvangen leasebetalingen vermelden, met opgave van de niet-gedisconteerde, op jaarbasis te ontvangen leasebetalingen voor ten minste elk van de eerste vijf jaar en van een totaalbedrag voor de resterende jaren. Een lessor moet een aansluiting geven tussen de niet-gedisconteerde leasebetalingen en de netto-investering in de lease. In de aansluiting moeten de onverdiende financieringsbaten met betrekking tot de te ontvangen leasebetalingen en een eventuele gedisconteerde ongegarandeerde restwaarde worden vermeld. |
Operationele leases
95. |
Op materiële vaste activa die het voorwerp van een operationele lease uitmaken, moet een lessor de vereisten inzake informatieverschaffing van IAS 16 toepassen. Bij de toepassing van de vereisten inzake informatieverschaffing van IAS 16 moet een lessor elke categorie van materiële vaste activa uitsplitsen in activa die het voorwerp van operationele leases uitmaken en activa die niet het voorwerp van operationele leases uitmaken. Een lessor moet derhalve de op grond van IAS 16 te verschaffen informatie afzonderlijk verstrekken voor activa die het voorwerp van een operationele lease uitmaken (per categorie van onderliggende activa), en voor activa in eigendom die de lessor aanhoudt en gebruikt. |
96. |
Een lessor moet de vereisten inzake informatieverschaffing van IAS 36, IAS 38, IAS 40 en IAS 41 toepassen op activa die het voorwerp van operationele leases uitmaken. |
97. |
Een lessor moet een looptijdanalyse van de leasebetalingen vermelden, met opgave van de niet-gedisconteerde, op jaarbasis te ontvangen leasebetalingen voor ten minste elk van de eerste vijf jaar en van een totaalbedrag voor de resterende jaren. |
„SALE AND LEASEBACK”-TRANSACTIES
98. |
Indien een entiteit (de verkoper-lessee) een actief aan een andere entiteit (de koper-lessor) overdraagt en dat actief van de koper-lessor terugleaset, moet zowel de verkoper-lessee als de koper-lessor het overdrachtscontract en de leaseovereenkomst administratief verwerken in overeenstemming met de alinea's 99 tot en met 103. |
Beoordeling of de overdracht van het actief een verkoop is
99. |
Een entiteit moet de vereisten van IFRS 15 voor het bepalen wanneer een prestatieverplichting wordt vervuld toepassen om uit te maken of de overdracht van een actief administratief wordt verwerkt als een verkoop van dat actief. |
De overdracht van het actief is een verkoop
100. |
Indien de overdracht van een actief door de verkoper-lessee voldoet aan de vereisten van IFRS 15 om administratief als een verkoop van het actief te worden verwerkt:
|
101. |
Indien de reële waarde van de vergoeding voor de verkoop van een actief niet gelijk is aan de reële waarde van het actief, of indien de betalingen voor de leaseovereenkomst niet marktconform zijn, moet een entiteit de volgende aanpassingen aanbrengen om de verkoopopbrengst tegen reële waarde te waarderen:
|
102. |
De entiteit moet elke mogelijke aanpassing die op grond van alinea 101 is vereist, waarderen op basis van het op de eenvoudigste wijze te bepalen bedrag van beide volgende bedragen:
|
De overdracht van het actief is geen verkoop
103. |
Indien de overdracht van een actief door de verkoper-lessee niet voldoet aan de vereisten van IFRS 15 om administratief als een verkoop van het actief te worden verwerkt:
|
Bijlage A
Definities
Deze bijlage maakt integraal deel uit van deze standaard.
aanvangsdatum van de leaseovereenkomst (aanvangsdatum) |
De datum waarop een lessor een onderliggend actief beschikbaar stelt voor gebruik door een lessee. |
||||||||
economische levensduur |
Ofwel de periode gedurende welke een actief naar verwachting economisch bruikbaar is voor één of meer gebruikers, ofwel het aantal productie- of vergelijkbare eenheden dat naar verwachting via het actief door één of meer gebruikers zal worden verkregen. |
||||||||
ingangsdatum van de wijziging |
De datum waarop beide partijen met een wijziging van de leaseovereenkomst instemmen. |
||||||||
reële waarde |
Voor de toepassing van de voor de lessor geldende verwerkingsvereisten in deze standaard, het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting kan worden afgewikkeld in een zakelijke, objectieve transactie tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn. |
||||||||
financiële lease |
Een leaseovereenkomst die vrijwel alle aan de eigendom van een onderliggend actief verbonden risico's en voordelen overdraagt. |
||||||||
vaste betalingen |
Door een lessee aan een lessor verrichte betalingen voor het gebruiksrecht van een onderliggend actief gedurende de leaseperiode, exclusief variabele leasebetalingen. |
||||||||
bruto-investering in de lease |
De som van:
|
||||||||
datum van het aangaan van de leaseovereenkomst |
De datum van de leaseovereenkomst of de datum waarop de partijen zich ertoe verplichten de belangrijkste voorwaarden van de leaseovereenkomst na te leven als deze laatste datum voorafgaat aan de datum van de leaseovereenkomst |
||||||||
initiële directe kosten |
De marginale kosten voor het verkrijgen van een leaseovereenkomst die niet zouden zijn gemaakt indien de leaseovereenkomst niet was verkregen, behalve dergelijke kosten die zijn gemaakt door een fabrikant of handelaar die als lessor in verband met een financiële lease optreedt. |
||||||||
impliciete rentevoet van de leaseovereenkomst |
De rentevoet die volgt uit de gelijkstelling van, enerzijds, de som van de contante waarde van a) de leasebetalingen en b) de ongegarandeerde restwaarde en, anderzijds, de som van i) de reële waarde van het onderliggende actief en ii) de eventuele initiële directe kosten van de lessor. |
||||||||
leaseovereenkomst |
Een contract, of deel van een contract, waarbij het gebruiksrecht van een actief (het onderliggende actief) in ruil voor een vergoeding gedurende een bepaalde periode wordt overgedragen. |
||||||||
lease-incentives |
Met een leaseovereenkomst verband houdende betalingen door een lessor aan een lessee, dan wel de terugbetaling of overname door een lessor van de kosten van een lessee. |
||||||||
wijziging van de leaseovereenkomst |
Een wijziging in het toepassingsgebied van een leaseovereenkomst, of in de vergoeding voor een leaseovereenkomst, die niet van de oorspronkelijke voorwaarden van de leaseovereenkomst deel uitmaakte (bijvoorbeeld toevoegen of beëindigen van het gebruiksrecht van één of meer onderliggende activa, of verlengen of verkorten van de contractuele leaseperiode). |
||||||||
leasebetalingen |
Door een lessee aan een lessor gedane betalingen met betrekking tot het gebruiksrecht van een onderliggend actief gedurende de leaseperiode, welke het volgende omvatten:
Voor de lessee omvatten leasebetalingen ook bedragen die naar verwachting door de lessee verschuldigd zullen zijn uit hoofde van restwaardegaranties. Leasebetalingen omvatten geen betalingen die aan niet-leasecomponenten van een contract zijn toegerekend, tenzij de lessee ervoor kiest niet-leasecomponenten met een leasecomponent te combineren en deze als één enkele leasecomponent administratief te verwerken. Voor de lessor omvatten leasebetalingen ook eventuele restwaardegaranties die aan de lessor zijn verleend door de lessee, een met de lessee verbonden partij, dan wel een niet met de lessor gelieerde derde partij die financieel in staat is om de verplichtingen uit hoofde van de garantie na te komen. Leasebetalingen omvatten geen betalingen die aan niet-leasecomponenten zijn toegerekend. |
||||||||
leaseperiode |
De niet-opzegbare periode gedurende welke een lessee het gebruiksrecht van een onderliggend actief heeft, samen met:
|
||||||||
lessee |
Een entiteit die gedurende een bepaalde periode het gebruiksrecht van een onderliggend actief verkrijgt in ruil voor een vergoeding. |
||||||||
marginale rentevoet van de lessee |
De rentevoet waartegen een lessee het bedrag nodig voor het verkrijgen van een actief van eenzelfde waarde als het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief in eenzelfde economische omgeving zou hebben kunnen lenen voor eenzelfde duur en met eenzelfde zekerheid. |
||||||||
lessor |
Een entiteit die gedurende een periode het gebruiksrecht van een onderliggend actief beschikbaar stelt in ruil voor een vergoeding. |
||||||||
netto-investering in de lease |
De bruto-investering in de lease gedisconteerd tegen de impliciete rentevoet van de leaseovereenkomst. |
||||||||
operationele lease |
Een leaseovereenkomst die niet vrijwel alle aan de eigendom van een onderliggend actief verbonden risico's en voordelen overdraagt. |
||||||||
optionele leasebetalingen |
Door een lessee aan een lessor te verrichten betalingen voor het gebruiksrecht van een onderliggend actief tijdens niet in de leaseperiode vervatte perioden die onder een optie tot verlenging of beëindiging van een leaseovereenkomst vallen. |
||||||||
gebruiksperiode |
De totale periode gedurende welke een actief wordt gebruikt om een contract met een klant na te komen (inclusief eventuele niet-opeenvolgende perioden). |
||||||||
restwaardegarantie |
Een door een niet met een lessor gelieerde partij aan de lessor verleende garantie dat de waarde (of een gedeelte van de waarde) van een onderliggend actief aan het einde van een leaseovereenkomst ten minste gelijk zal zijn aan een gespecificeerd bedrag. |
||||||||
met een gebruiksrecht overeenstemmend actief |
Een actief dat het recht van een lessee vertegenwoordigt om gedurende de leaseperiode van een onderliggend actief gebruik te maken. |
||||||||
leaseovereenkomst van korte duur |
Een leaseovereenkomst die op de aanvangsdatum een leaseperiode van ten hoogste twaalf maanden bestrijkt. Een leaseovereenkomst die een aankoopoptie bevat, is geen leaseovereenkomst van korte duur. |
||||||||
sublease |
Een transactie waarbij een onderliggend actief door een lessee („intermediaire lessor”) aan een derde partij wordt doorgeleased en waarbij de leaseovereenkomst („hoofdleaseovereenkomst”) tussen de hoofdlessor en -lessee van kracht blijft. |
||||||||
onderliggend actief |
Een actief dat het voorwerp van een leaseovereenkomst uitmaakt en waarvan het gebruiksrecht door een lessor aan een lessee beschikbaar is gesteld. |
||||||||
onverdiende financieringsbaten |
Het verschil tussen:
|
||||||||
ongegarandeerde restwaarde |
Het gedeelte van de restwaarde van het onderliggende actief waarvan de realisatie door een lessor niet is verzekerd of alleen wordt gegarandeerd door een met de lessor verbonden partij. |
||||||||
variabele leasebetalingen |
Het gedeelte van de door een lessee aan een lessor verrichte betalingen voor het gebruiksrecht van een onderliggend actief gedurende de leaseperiode, dat varieert als gevolg van veranderingen in feiten of omstandigheden die na de aanvangsdatum optreden en die niet met het verstrijken van de tijd verband houden. |
In andere standaarden gedefinieerde termen die met dezelfde betekenis in deze standaard worden gebruikt
contract |
Een overeenkomst tussen twee of meer partijen die afdwingbare rechten en verplichtingen creëert. |
gebruiksduur |
De periode gedurende welke een actief naar verwachting voor een entiteit beschikbaar is voor gebruik; of het aantal productie- of vergelijkbare eenheden dat de entiteit van een actief verwacht te verkrijgen. |
Bijlage B
Toepassingsleidraad
Deze bijlage maakt integraal deel uit van deze standaard. Zij beschrijft de toepassing van de alinea's 1 tot en met 103 en heeft dezelfde status als de andere delen van de standaard.
Portefeuilletoepassing
B1 |
Deze standaard specificeert hoe een individuele leaseovereenkomst administratief moet worden verwerkt. Als praktische oplossing mag een entiteit deze standaard echter op een portefeuille van leaseovereenkomsten met vergelijkbare eigenschappen toepassen als de entiteit in redelijkheid verwacht dat de effecten op de jaarrekening van het toepassen van deze standaard op de portefeuille niet materieel zullen verschillen van de toepassing van deze standaard op de individuele leaseovereenkomsten binnen de portefeuille. Bij het administratief verwerken van een portefeuille moet een entiteit schattingen en veronderstellingen gebruiken waarin de omvang en de samenstelling van de portefeuille tot uitdrukking komen. |
Combinatie van contracten
B2 |
Bij de toepassing van deze standaard moet een entiteit twee of meer op of rond hetzelfde tijdstip met dezelfde tegenpartij (of verbonden partijen van de tegenpartij) aangegane contracten combineren en de contracten als één enkel contract administratief verwerken als één of meer van de volgende criteria zijn vervuld:
|
Vrijstelling van opname: leaseovereenkomsten waarvan het onderliggende actief een lage waarde heeft (alinea's 5 tot en met 8)
B3 |
Behoudens het bepaalde in alinea B7, is het een lessee op grond van deze standaard toegestaan alinea 6 toe te passen voor de administratieve verwerking van leaseovereenkomsten waarvan het onderliggende actief een lage waarde heeft. Een lessee moet de waarde van een onderliggend actief beoordelen op basis van de waarde van het actief wanneer het nieuw is, ongeacht de ouderdom van het geleasede actief. |
B4 |
De beoordeling of een onderliggend actief een lage waarde heeft, wordt op absolute basis uitgevoerd. Leaseovereenkomsten voor activa met een lage waarde komen voor de in alinea 6 beschreven verwerkingswijze in aanmerking, ongeacht of deze leaseovereenkomsten van materieel belang zijn voor de lessee. De beoordeling wordt niet beïnvloed door de omvang, aard of omstandigheden van de lessee. Verwacht wordt derhalve dat verschillende lessees dezelfde conclusies bereiken ten aanzien van de vraag of een bepaald onderliggend actief een lage waarde heeft. |
B5 |
Een onderliggend actief kan alleen een lage waarde hebben indien:
|
B6 |
Een leaseovereenkomst voor een onderliggend actief is geen leaseovereenkomst voor een actief met een lage waarde indien het actief van zodanige aard is dat het, als het nieuw is, gewoonlijk geen lage waarde heeft. Leaseovereenkomsten voor auto's zijn bijvoorbeeld geen leaseovereenkomsten voor activa met een lage waarde omdat een nieuwe auto gewoonlijk geen lage waarde heeft. |
B7 |
Indien een lessee een actief subleaset, of verwacht een actief te subleasen, is de hoofdleaseovereenkomst geen leaseovereenkomst voor een actief met een lage waarde. |
B8 |
Als voorbeelden van activa met een lage waarde kunnen onder meer tablet- en personal computers, kleine kantoormeubelen en telefoontoestellen worden genoemd. |
Identificatie van een leaseovereenkomst (alinea's 9, 10 en 11)
B9 |
Om te beoordelen of een contract het recht verleent gedurende een bepaalde periode de zeggenschap over het gebruik van een geïdentificeerd actief (zie de alinea's B13 tot en met B20) uit te oefenen, moet een entiteit beoordelen of de klant gedurende de gehele gebruiksperiode beide volgende rechten heeft:
|
B10 |
Indien de klant enkel gedurende een deel van de looptijd van het contract het recht heeft de zeggenschap over het gebruik van een geïdentificeerd actief uit te oefenen, bevat het contract een leaseovereenkomst voor dat deel van de looptijd. |
B11 |
Een contract om goederen of diensten te ontvangen, mag worden aangegaan door of in naam van een gezamenlijke overeenkomst, als omschreven in IFRS 11 Gezamenlijke overeenkomsten. In dat geval wordt de gezamenlijke overeenkomst als de klant in het contract beschouwd. Bij de beoordeling of een dergelijk contract een leaseovereenkomst bevat, moet een entiteit derhalve beoordelen of de gezamenlijke overeenkomst gedurende de gehele gebruiksperiode het recht heeft om de zeggenschap over het gebruik van een geïdentificeerd actief uit te oefenen. |
B12 |
Voor elke potentiële afzonderlijke leasecomponent moet een entiteit beoordelen of een contract een leaseovereenkomst bevat. Zie alinea B32 voor leidraden betreffende afzonderlijke leasecomponenten. |
Geïdentificeerd actief
B13 |
Een actief wordt gewoonlijk geïdentificeerd doordat dit uitdrukkelijk in een contract is gespecificeerd. Een actief kan echter ook worden geïdentificeerd doordat dit impliciet wordt gespecificeerd op het moment dat het voor gebruik door de klant beschikbaar wordt gesteld. |
Materiële substitutierechten
B14 |
Zelfs als een actief is gespecificeerd, heeft een klant niet het gebruiksrecht van een geïdentificeerd actief indien de leverancier gedurende de gehele gebruiksperiode het materiële recht heeft het actief te vervangen. Het recht van een leverancier om een actief te vervangen, is alleen materieel indien beide volgende voorwaarden van toepassing zijn:
|
B15 |
Indien de leverancier pas op of na een bepaalde datum of bij of na het plaatsvinden van een bepaalde gebeurtenis het recht of de verplichting heeft om het actief te vervangen, is het substitutierecht van de leverancier niet materieel omdat de leverancier in de praktijk niet gedurende de gehele gebruiksperiode over de mogelijkheid beschikt om alternatieve activa te substitueren. |
B16 |
Bij de beoordeling of het substitutierecht van een leverancier materieel is, gaat een entiteit uit van de feiten en omstandigheden bij het aangaan van het contract en mag zij geen rekening houden met toekomstige gebeurtenissen waarvan het plaatsvinden bij het aangaan van het contract onwaarschijnlijk wordt geacht. Voorbeelden van toekomstige gebeurtenissen waarvan het plaatsvinden bij het aangaan van het contract onwaarschijnlijk wordt geacht en waarmee bij de beoordeling derhalve geen rekening mag worden gehouden, zijn onder meer:
|
B17 |
Indien het actief zich in de gebouwen of op de terreinen van de klant of elders bevindt, zijn de aan de vervanging ervan verbonden kosten doorgaans hoger dan wanneer het actief zich in de gebouwen of op de terreinen van de leverancier bevindt, waardoor deze kosten naar alle waarschijnlijkheid hoger zullen uitvallen dan de voordelen die de vervanging van het actief oplevert. |
B18 |
Het recht of de verplichting van de leverancier om het actief te vervangen voor reparatie- en onderhoudsdoeleinden indien dit niet naar behoren functioneert of indien er een technische verbetering beschikbaar komt, sluit niet uit dat de klant het gebruiksrecht van een geïdentificeerd actief heeft. |
B19 |
Indien de klant niet op eenvoudige wijze kan bepalen of de leverancier een materieel substitutierecht heeft, moet de klant aannemen dat een eventueel substitutierecht niet materieel is. |
Delen van activa
B20 |
Een capaciteitsdeel van een actief is een geïdentificeerd actief indien het fysiek gescheiden is (bijvoorbeeld een verdieping van een gebouw). Een capaciteits- of ander deel van een actief dat niet fysiek gescheiden is (bijvoorbeeld een capaciteitsdeel van een glasvezelkabel) is geen geïdentificeerd actief, tenzij het vrijwel de gehele capaciteit van het actief vertegenwoordigt en de klant daardoor het recht verschaft om vrijwel alle economische voordelen uit het gebruik van het actief te verkrijgen. |
Recht om economische voordelen uit het gebruik van een actief te verkrijgen
B21 |
Om de zeggenschap over het gebruik van een geïdentificeerd actief uit te oefenen, moet een klant gedurende de gehele gebruiksperiode het recht hebben om vrijwel alle economische voordelen uit het gebruik van een actief te verkrijgen (bijvoorbeeld door gedurende die gehele periode over het exclusieve gebruik van het actief tebeschikken). Een klant kan op vele manieren direct of indirect economische voordelen uit het gebruik van het actief verkrijgen, zoals door het gebruiken, aanhouden of subleasen van het actief. De economische voordelen uit het gebruik van een actief omvatten de hoofd- en bijproducten die daarmee worden vervaardigd (met inbegrip van de daarvan afkomstige potentiële kasstromen), alsook andere economische voordelen die uit het gebruik van het actief voortvloeien en die bij een bedrijfstransactie met een derde kunnen worden gerealiseerd. |
B22 |
Bij de beoordeling van het recht om vrijwel alle economische voordelen uit het gebruik van een actief te verkrijgen, moet een entiteit de economische voordelen in aanmerking nemen die uit het gebruik van het actief binnen de gedefinieerde reikwijdte van het gebruiksrecht van het actief van een klant voortvloeien (zie alinea B30). Bijvoorbeeld:
|
B23 |
Indien een contract een klant verplicht de leverancier of een andere partij een deel van de van het gebruik van het actief afkomstige kasstromen als vergoeding te betalen, moeten die als vergoeding betaalde kasstromen worden beschouwd als een deel van de economische voordelen die de klant uit het gebruik van het actief verkrijgt. Indien de klant bijvoorbeeld verplicht is een percentage van de verkopen die het gebruik van winkelruimte oplevert, aan de leverancier te betalen als vergoeding voor het gebruik van die ruimte, sluit die verplichting niet uit dat de klant het recht heeft om vrijwel alle economische voordelen uit het gebruik van de winkelruimte te verkrijgen. Dat komt omdat de uit die verkopen voortkomende kasstromen worden beschouwd als economische voordelen die de klant uit het gebruik van de winkelruimte verkrijgt en waarvan hij vervolgens een deel aan de leverancier betaalt als vergoeding voor het recht om van die ruimte gebruik te maken. |
Recht om het gebruik te bestemmen
B24 |
Een klant heeft enkel gedurende de gehele gebruiksperiode het recht om het gebruik van een geïdentificeerd actief te bestemmen als:
|
Gebruikswijze en gebruiksdoel van het actief
B25 |
Een klant heeft het recht de gebruikswijze en het gebruiksdoel van het actief te bepalen indien hij, binnen de reikwijdte van zijn in het contract gedefinieerde gebruiksrecht, gedurende de gehele gebruiksperiode de gebruikswijze en het gebruiksdoel van het actief kan wijzigen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling houdt een entiteit rekening met de besluitvormingsrechten die het meest relevant zijn om gedurende de gehele gebruiksperiode de gebruikswijze en het gebruiksdoel van het actief te wijzigen. Besluitvormingsrechten zijn relevant wanneer zij van invloed zijn op de economische voordelen die het gebruik in zich bergt. De besluitvormingsrechten die het meest relevant zijn, zullen waarschijnlijk van contract tot contract verschillen, al naargelang de aard van het actief en de contractvoorwaarden. |
B26 |
Voorbeelden van besluitvormingsrechten die, al naargelang de omstandigheden, het recht verlenen om, binnen de gedefinieerde reikwijdte van het gebruiksrecht van de klant, de gebruikswijze en het gebruiksdoel van het actief te wijzigen, zijn onder meer:
|
B27 |
Voorbeelden van besluitvormingsrechten die niet het recht verlenen om de gebruikswijze en het gebruiksdoel van het actief te wijzigen, zijn rechten die beperkt blijven tot de exploitatie of het onderhoud van het actief. De klant of de leverancier kan over dergelijke rechten beschikken. Hoewel rechten zoals rechten om een actief te exploiteren of te onderhouden vaak van essentieel belang zijn voor het efficiënte gebruik van een actief, zijn het geen rechten om de gebruikswijze en het gebruiksdoel van het actief te bepalen en zijn dergelijke rechten vaak afhankelijk van de besluiten over de gebruikswijze en het gebruiksdoel van het actief. Rechten om een actief te exploiteren, kunnen de klant echter wel het recht verlenen het gebruik van het actief te bestemmen indien de relevante besluiten over de gebruikswijze en het gebruiksrecht van het actief van tevoren vaststaan (zie alinea B24(b)(i)). |
B28 |
De relevante besluiten over de gebruikswijze en het gebruiksdoel van het actief kunnen op een aantal manieren van tevoren vaststaan. De relevante besluiten kunnen bijvoorbeeld van tevoren vaststaan als gevolg van het ontwerp van het actief of als gevolg van contractuele beperkingen op het gebruik van het actief. |
B29 |
Bij de beoordeling of een klant het recht heeft het gebruik van een actief te bestemmen, moet een entiteit enkel rekening houden met rechten om gedurende de gebruiksperiode besluiten over het gebruik van het actief te nemen, tenzij de klant het actief (of specifieke aspecten van het actief) heeft ontworpen op de in alinea B24(b)(ii) beschreven wijze. Tenzij aan de voorwaarden van alinea B24(b)(ii) is voldaan, mag een entiteit bijgevolg geen rekening houden met besluiten die vóór de gebruiksperiode van tevoren vaststaan. Indien een klant bijvoorbeeld vóór de gebruiksperiode alleen de productie van een actief kan specificeren, heeft hij niet het recht om het gebruik van dat actief te bestemmen. Het vermogen om vóór de gebruiksperiode de productie in een contract te specificeren, zonder dat er van enige andere besluitvormingsrechten ten aanzien van het gebruik van het actief sprake is, verleent een klant immers dezelfde rechten als gelijk welke klant die goederen of diensten aankoopt. |
B30 |
Een contract kan voorwaarden bevatten die erop gericht zijn het belang van de leverancier in het actief of andere activa te beschermen, zijn personeel te beschermen, of de naleving van wet- of regelgeving door de leverancier te verzekeren. Dit zijn voorbeelden van beschermingsrechten. Een contract kan bijvoorbeeld (i) de maximale mate preciseren waarin van een actief mag worden gebruikgemaakt of limiteren waar of wanneer de klant het actief kan gebruiken, (ii) een klant verplichten bepaalde exploitatiepraktijken toe te passen, of (iii) een klant verplichten de leverancier van wijzigingen in de gebruikswijze van het actief op de hoogte te brengen. Beschermingsrechten definiëren gewoonlijk de reikwijdte van het gebruiksrecht van de klant, maar sluiten op zich niet uit dat de klant het recht heeft het gebruik van een actief te bestemmen. |
B31 |
Het volgende stroomschema kan entiteiten helpen bij het beoordelen of een contract een leaseovereenkomst is of bevat. Tekst van het beeld |
Scheiding van componenten van een contract (alinea's 12 tot en met 17)
B32 |
Het gebruiksrecht van een onderliggend actief is een afzonderlijke leasecomponent indien:
|
B33 |
Een contract kan een door de lessee te betalen bedrag bevatten voor activiteiten en kosten waarbij er geen goed of dienst aan de lessee wordt overdragen. Een lessor kan in het totale te betalen bedrag bijvoorbeeld een vergoeding voor administratieve taken of voor andere door hem gemaakte kosten in verband met de leaseovereenkomst opnemen, waarbij er geen goed of dienst aan de lessee wordt overdragen. Dergelijke te betalen bedragen geven geen aanleiding tot een afzonderlijke component van het contract, maar worden geacht deel uit te maken van de totale vergoeding die aan de afzonderlijk geïdentificeerde componenten van het contract is toegerekend. |
Leaseperiode (alinea's 18 tot en met 21)
B34 |
Bij de bepaling van de leaseperiode en de beoordeling van de duur van de niet-opzegbare periode van een leaseovereenkomst moet een entiteit de definitie van een contract toepassen en de periode bepalen gedurende welke het contract afdwingbaar is. Een leaseovereenkomst is niet meer afdwingbaar wanneer de lessee en de lessor allebei het recht hebben om zonder de toestemming van de andere partij en zonder noemenswaardige boete de leaseovereenkomst te beëindigen. |
B35 |
Indien alleen een lessee het recht heeft een leaseovereenkomst te beëindigen, dan wordt dat recht als een voor de lessee beschikbare optie tot beëindiging van de leaseovereenkomst beschouwd die een entiteit bij de bepaling van de leaseperiode in aanmerking neemt. Indien alleen een lessor het recht heeft een leaseovereenkomst te beëindigen, dan omvat de niet-opzegbare periode van de leaseovereenkomst de periode die onder de optie tot beëindiging van de leaseovereenkomst valt. |
B36 |
De leaseperiode begint op de aanvangsdatum en omvat ook eventuele perioden waarin de lessee van de lessor geen leaseprijs hoeft te betalen. |
B37 |
Op de aanvangsdatum beoordeelt een entiteit of het redelijk zeker is dat de lessee een optie tot verlenging van de leaseovereenkomst zal uitoefenen of het onderliggende actief zal kopen, dan wel een optie tot beëindiging van de leaseovereenkomst niet zal uitoefenen. De entiteit neemt alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking die een economische incentive voor de lessee teweegbrengen om de optie al dan niet uit te oefenen, met inbegrip van alle verwachte wijzigingen in feiten en omstandigheden vanaf de aanvangsdatum tot de uitoefeningsdatum van de optie. Voorbeelden van in aanmerking te nemen factoren omvatten, maar zijn niet beperkt tot:
|
B38 |
Een optie tot verlenging of beëindiging van een leaseovereenkomst kan op zodanige wijze met één of meerdere andere contractuele kenmerken (bijvoorbeeld een restwaardegarantie) worden gecombineerd dat de lessee de lessor een minimaal of vast contant rendement garandeert dat in wezen hetzelfde is, ongeacht of de optie al dan niet wordt uitgeoefend. In dergelijke gevallen moet een entiteit, niettegenstaande de leidraad betreffende in wezen vaste betalingen in alinea B42, aannemen dat het redelijk zeker is dat de lessee de optie tot verlenging van de leaseovereenkomst zal uitoefenen of de optie tot beëindiging van de leaseovereenkomst niet zal uitoefenen. |
B39 |
Hoe korter de niet-opzegbare periode van een leaseovereenkomst is, hoe waarschijnlijker het is dat de lessee een optie tot verlenging van de leaseovereenkomst zal uitoefenen of een optie tot beëindiging van de leaseovereenkomst niet zal uitoefenen. Dat komt omdat de kosten die aan het verkrijgen van een vervangingsactief verbonden zijn, waarschijnlijk proportioneel hoger zullen uitvallen naarmate de niet-opzegbare periode korter is. |
B40 |
De door een lessee in het verleden bestendig gevolgde gedragslijnen tijdens de periode gedurende welke hij gewoonlijk bepaalde typen activa (hetzij geleased, hetzij in eigendom) heeft gebruikt en zijn economische redenen daarvoor, kunnen informatie verschaffen die van nut is voor de beoordeling of het redelijk zeker is dat de lessee een optie wel of niet zal uitoefenen. Bijvoorbeeld indien een lessee gewoonlijk bepaalde typen activa gedurende een bepaalde periode heeft gebruikt, of indien het bij de lessee gangbare praktijk is vaak opties op leaseovereenkomsten voor bepaalde typen onderliggende activa uit te oefenen, moet de lessee de economische redenen voor die gangbare praktijk in het verleden in aanmerking nemen bij het beoordelen of het redelijk zeker is dat hij een optie op leaseovereenkomsten voor die activa zal uitoefenen. |
B41 |
Alinea 20 specificeert dat een lessee de leaseperiode na de aanvangsdatum moet herbeoordelen in geval van ofwel een significante gebeurtenis, ofwel een significante verandering in omstandigheden die de lessee zelf in de hand heeft en van invloed is op de vraag of het redelijk zeker is dat de lessee een optie zal uitoefenen die voorheen niet in zijn bepaling van de leaseperiode was vervat, of een optie niet zal uitoefenen die voorheen in zijn bepaling van de leaseperiode was vervat. Voorbeelden van significante gebeurtenissen of van significante veranderingen in omstandigheden zijn onder meer:
|
In wezen vaste leasebetalingen (alinea's 27(a), 36(c) en 70(a))
B42 |
Leasebetalingen omvatten alle in wezen vaste leasebetalingen. In wezen vaste leasebetalingen zijn betalingen die qua vorm door variabiliteit worden gekenmerkt, maar die in wezen onvermijdelijk zijn. Er is bijvoorbeeld sprake van in wezen vaste leasebetalingen indien:
|
Betrokkenheid van de lessee bij het onderliggende actief vóór de aanvangsdatum
Met het bouwen of ontwerpen van het onderliggende actief verband houdende kosten voor de lessee
B43 |
Een entiteit kan over een leaseovereenkomst onderhandelen voordat het onderliggende actief beschikbaar is voor gebruik door de lessee. Bij sommige leaseovereenkomsten kan het noodzakelijk zijn het onderliggende actief te bouwen of te herontwerpen voor gebruik door de lessee. Naar gelang van de contractvoorwaarden kan een lessee verplicht zijn betalingen te doen die met het bouwen of ontwerpen van het actief verband houden. |
B44 |
Indien een lessee kosten maakt die met het bouwen of ontwerpen van een onderliggend actief verband houden, moet hij deze kosten administratief verwerken in overeenstemming met andere toepasselijke standaarden, zoals IAS 16. Met het bouwen of ontwerpen van een onderliggend actief verband houdende kosten omvatten geen door de lessee gedane betalingen voor het gebruiksrecht van het onderliggende actief. Betalingen voor het gebruiksrecht van een onderliggend actief zijn betalingen voor een leaseovereenkomst, ongeacht het tijdstip waarop deze betalingen plaatsvinden. |
Juridische eigendom van het onderliggende actief
B45 |
Een lessee kan de juridische eigendom van een onderliggend actief verwerven voordat die juridische eigendom aan de lessor wordt overgedragen en het actief door de lessee wordt geleased. Het verwerven van de juridische eigendom is op zich niet bepalend voor de wijze waarop de transactie administratief moet worden verwerkt. |
B46 |
Indien de lessee de zeggenschap over het onderliggende actief heeft (of verwerft) voordat dat actief aan de lessor wordt overgedragen, is de transactie een „sale and leaseback”-transactie die administratief wordt verwerkt in overeenstemming met de alinea's 98 tot en met 103. |
B47 |
Indien de lessee echter geen zeggenschap over het onderliggende actief verwerft voordat dat actief aan de lessor wordt overgedragen, is de transactie geen „sale and leaseback”-transactie. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien een fabrikant, een lessor en een lessee een transactie overeenkomen waarbij de lessor van de fabrikant een actief koopt, dat op zijn beurt door de lessee wordt geleased. De lessee kan de juridische eigendom van het onderliggende actief verwerven voordat de juridische eigendom aan de lessor wordt overgedragen. In dat geval geldt dat indien de lessee de juridische eigendom van het onderliggende actief verwerft maar geen zeggenschap over het actief verwerft voordat het aan de lessor is overgedragen, de transactie niet administratief wordt verwerkt als een „sale and leaseback”-transactie maar als een leaseovereenkomst. |
Informatieverschaffing door de lessee (alinea 59)
B48 |
Bij het uitmaken of het noodzakelijk is aanvullende informatie over leaseactiviteiten te verstrekken teneinde het in alinea 51 beschreven doel van de informatieverschaffing te verwezenlijken, moet een lessee het volgende in ogenschouw nemen:
|
B49 |
Aanvullende informatie in verband met variabele leasebetalingen die, afhankelijk van de omstandigheden, noodzakelijk kan zijn om het in alinea 51 beschreven doel van de informatieverschaffing te verwezenlijken, kan informatie omvatten die gebruikers van jaarrekeningen helpt bij het beoordelen van bijvoorbeeld:
|
B50 |
Aanvullende informatie in verband met opties tot verlenging of beëindiging die, afhankelijk van de omstandigheden, noodzakelijk kan zijn om het in alinea 51 beschreven doel van de informatieverschaffing te verwezenlijken, kan informatie omvatten die gebruikers van jaarrekeningen helpt bij het beoordelen van bijvoorbeeld:
|
B51 |
Aanvullende informatie in verband met restwaardegaranties die, afhankelijk van de omstandigheden, noodzakelijk kan zijn om het in alinea 51 beschreven doel van de informatieverschaffing te verwezenlijken, kan informatie omvatten die gebruikers van jaarrekeningen helpt bij het beoordelen van bijvoorbeeld:
|
B52 |
Aanvullende informatie in verband met „sale and leaseback”-transacties die, afhankelijk van de omstandigheden, noodzakelijk kan zijn om het in alinea 51 beschreven doel van de informatieverschaffing te verwezenlijken, kan informatie omvatten die gebruikers van jaarrekeningen helpt bij het beoordelen van bijvoorbeeld:
|
Classificatie van leaseovereenkomsten door lessors (alinea's 61 tot en met 66)
B53 |
Krachtens deze standaard moeten lessors leaseovereenkomsten classificeren op basis van de mate waarin de leaseovereenkomst de aan de eigendom van een onderliggend actief verbonden risico's en voordelen overdraagt. De risico's omvatten de mogelijkheid van verlies door ongebruikte capaciteit of technologische veroudering en van variaties van het rendement als gevolg van gewijzigde economische omstandigheden. De voordelen kunnen bestaan uit de verwachting van winstgevende exploitatie gedurende de economische levensduur van het onderliggende actief en uit de waardestijging van het onderliggende actief of de realisatie van een restwaarde van het onderliggende actief. |
B54 |
Een leaseovereenkomst kan voorwaarden bevatten die erop gericht zijn de leasebetalingen aan te passen voor bepaalde veranderingen die plaatsvinden tussen de datum van het aangaan van de leaseovereenkomst en de aanvangsdatum (zoals een verandering in de kosten van het onderliggende actief voor de lessor of een verandering in de financieringskosten van de leaseovereenkomst voor de lessor). In dat geval moet met het oog op de classificatie van de leaseovereenkomst worden aangenomen dat het effect van eventuele dergelijke veranderingen zich op de datum van het aangaan van de leaseovereenkomst heeft voorgedaan. |
B55 |
Wanneer een leaseovereenkomst zowel een bestanddeel terreinen als een bestanddeel gebouwen omvat, moet de classificatie van elk bestanddeel als een financiële lease of als een operationele lease afzonderlijk door een lessor worden beoordeeld in overeenstemming met de alinea's 62 tot en met 66 en B53 en B54. Bij het bepalen of het bestanddeel terreinen een operationele lease dan wel een financiële lease is, is een belangrijke overweging dat terreinen normaliter een onbeperkte economische levensduur hebben. |
B56 |
Telkens als dit nodig is om een leaseovereenkomst voor terreinen en gebouwen te classificeren en administratief te verwerken, moet een lessor de leasebetalingen (met inbegrip van eventuele vooruitbetaalde bedragen ineens) aan de terreinen en de gebouwen toerekenen naar rato van de relatieve reële waarden van de belangen in het bestanddeel terreinen en het bestanddeel gebouwen in de leaseovereenkomst op de datum van het aangaan van de leaseovereenkomst. Indien de leasebetalingen niet op betrouwbare wijze aan deze twee bestanddelen kunnen worden toegerekend, wordt de gehele leaseovereenkomst als een financiële lease ingedeeld, tenzij het duidelijk is dat beide bestanddelen een operationele lease vormen, in welk geval de gehele leaseovereenkomst als een operationele lease wordt ingedeeld. |
B57 |
Bij een leaseovereenkomst voor terreinen en gebouwen waarbij het bedrag voor het bestanddeel terreinen niet van materieel belang is voor de leaseovereenkomst, mag een lessor de terreinen en gebouwen voor het classificeren van de leaseovereenkomst als één enkele eenheid behandelen en deze als een financiële lease dan wel als een operationele lease indelen in overeenstemming met de alinea's 62 tot en met 66 en B53 en B54. In een dergelijk geval moet een lessor de economische levensduur van de gebouwen als de economische levensduur van het gehele onderliggende actief beschouwen. |
Classificatie van subleases
B58 |
Bij de classificatie van een sublease moet een intermediaire lessor de sublease als volgt als een financiële lease of een operationele lease indelen:
|
Bijlage C
Ingangsdatum en overgang
Deze bijlage maakt integraal deel uit van de standaard en heeft dezelfde status als de overige delen van de standaard.
INGANGSDATUM
C1 |
Een entiteit moet deze standaard toepassen op jaarlijkse verslagperioden die op of na 1 januari 2019 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan voor entiteiten die op of vóór de datum van eerste toepassing van deze standaard IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten toepassen. Als een entiteit deze standaard eerder toepast, moet zij dit feit vermelden. |
OVERGANG
C2 |
Voor de toepassing van de vereisten van de alinea's C1 tot en met C19 is de datum van eerste toepassing de aanvang van de jaarlijkse verslagperiode waarin een entiteit deze standaard voor het eerst toepast. |
Definitie van een leaseovereenkomst
C3 |
Als praktische oplossing hoeft een entiteit op de datum van eerste toepassing niet te herbeoordelen of een contract een leaseovereenkomst is of bevat. In plaats daarvan is het de entiteit toegestaan:
|
C4 |
Indien een entiteit voor de in alinea C3 beschreven praktische oplossing kiest, moet zij dit feit vermelden en de praktische oplossing op al haar contracten toepassen. Dat heeft tot gevolg dat de entiteit de vereisten van de alinea's 9, 10 en 11 alleen moet toepassen op contracten die op of na de datum van eerste toepassing zijn aangegaan (of gewijzigd). |
Lessees
C5 |
Een lessee moet deze standaard op zijn leaseovereenkomsten toepassen:
|
C6 |
Een lessee moet de in alinea C5 beschreven keuze consequent toepassen op al zijn leaseovereenkomsten waarbij hij een lessee is. |
C7 |
Indien een lessee ervoor kiest deze standaard in overeenstemming met alinea C5(b) toe te passen, mag hij de vergelijkende informatie niet aanpassen. In plaats daarvan moet de lessee het cumulatieve effect van de eerste toepassing van deze standaard op de datum van eerste toepassing opnemen als een aanpassing van het beginsaldo van ingehouden winsten (of een andere component van het eigen vermogen, al naargelang het geval). |
Voorheen als operationele leases geclassificeerde leaseovereenkomsten
C8 |
Indien een lessee ervoor kiest deze standaard in overeenstemming met alinea C5(b) toe te passen, moet hij:
|
C9 |
Niettegenstaande de vereisten in alinea C8 is een lessee, voor leaseovereenkomsten die voorheen in overeenstemming met IAS 17 als operationele leases waren ingedeeld:
|
C10 |
Een lessee mag van één of meer van de volgende praktische oplossingen gebruikmaken wanneer hij deze standaard in overeenstemming met alinea C5(b) retroactief toepast op leaseovereenkomsten die voorheen in overeenstemming met IAS 17 als operationele leases werden ingedeeld. Het is een lessee toegestaan de volgende praktische oplossingen per leaseovereenkomst toe te passen:
|
Voorheen als financiële leases geclassificeerde leaseovereenkomsten
C11 |
Indien een lessee ervoor kiest deze standaard in overeenstemming met alinea C5(b) toe te passen op leaseovereenkomsten die in overeenstemming met IAS 17 als financiële leases waren ingedeeld, moet de boekwaarde van het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief en van de leaseverplichting op de datum van eerste toepassing gelijk zijn aan de in overeenstemming met IAS 17 bepaalde boekwaarde van het geleasede actief en de leaseverplichting van vlak vóór die datum. Vanaf de datum van eerste toepassing moet een lessee voor dergelijke leaseovereenkomsten het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief en de leaseverplichting in overeenstemming met deze standaard administratief verwerken. |
Informatieverschaffing
C12 |
Indien een lessee ervoor kiest deze standaard in overeenstemming met alinea C5(b) toe te passen, moet hij alle op grond van alinea 28 van IAS 8 vereiste informatie over de eerste toepassing verschaffen, behalve de in alinea 28(f) van IAS 8 gespecificeerde informatie. In plaats van de in alinea 28(f) van IAS 8 gespecificeerde informatie moet de lessee het volgende vermelden:
|
C13 |
Indien een lessee meer dan één van de in alinea C10 gespecificeerde praktische oplossingen toepast, moet hij dit feit vermelden. |
Lessors
C14 |
Behoudens het bepaalde in alinea C15 is een lessor niet verplicht bij de overgang aanpassingen aan te brengen voor leaseovereenkomsten waarbij hij een lessor is, en moet hij deze leaseovereenkomsten vanaf de datum van eerste toepassing administratief verwerken in overeenstemming met deze standaard. |
C15 |
Een intermediaire lessor moet:
|
„Sale and leaseback”-transacties vóór de datum van eerste toepassing
C16 |
Een entiteit mag „sale and leaseback”-transacties die vóór de datum van eerste toepassing zijn aangegaan, niet herbeoordelen om uit te maken of de overdracht van het onderliggende actief aan de vereisten van IFRS 15 voldoet om administratief te worden verwerkt als een verkoop. |
C17 |
Indien een „sale and leaseback”-transactie in overeenstemming met IAS 17 administratief was verwerkt als een verkoop en een financiële lease, moet de verkoper-lessee:
|
C18 |
Indien een „sale and leaseback”-transactie in overeenstemming met IAS 17 administratief was verwerkt als een verkoop en een operationele lease, moet de verkoper-lessee:
|
Voorheen met betrekking tot bedrijfscombinaties opgenomen bedragen
C19 |
Indien een lessee voorheen in overeenstemming met IFRS 3 Bedrijfscombinaties een actief of een verplichting opnam in verband met gunstige of ongunstige voorwaarden van een als onderdeel van een bedrijfscombinatie verworven operationele lease, mag de lessee dat actief of deze verplichting niet langer opnemen en moet hij de boekwaarde van het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief op de datum van eerste toepassing met een overeenkomstig bedrag aanpassen. |
Verwijzingen naar IFRS 9
C20 |
Als een entiteit wel deze standaard maar nog niet IFRS 9 Financiële instrumenten toepast, moeten alle verwijzingen in deze standaard naar IFRS 9 worden gelezen als een verwijzing naar IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering. |
INTREKKING VAN ANDERE STANDAARDEN
C21 |
Deze standaard vervangt de volgende standaarden en interpretaties:
|
Bijlage D
Wijzigingen in andere standaarden
In deze bijlage zijn de wijzigingen in andere standaarden vermeld die het gevolg zijn van de vaststelling door de IASB van deze standaard. Een entiteit moet de wijzigingen toepassen voor jaarperioden die op of na 1 januari 2019 aanvangen. Als een entiteit deze standaard voor een eerdere verslagperiode toepast, moet zij deze wijzigingen ook voor die eerdere periode toepassen.
Het is een entiteit niet toegestaan IFRS 16 toe te passen voordat zij IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten toepast (zie alinea C1).
Voor standaarden die op 1 januari 2016 van kracht waren, zijn de in deze bijlage vermelde wijzigingen derhalve gepresenteerd op basis van de tekst van die standaarden die op 1 januari 2016 van kracht was, zoals gewijzigd door IFRS 15. De tekst van die standaarden in deze bijlage bevat geen andere wijzigingen die niet op 1 januari 2016 van kracht waren.
Voor standaarden die niet op 1 januari 2016 van kracht waren, zijn de in deze bijlage vermelde wijzigingen gepresenteerd op basis van de tekst van de eerste publicatie van de standaard in kwestie, zoals gewijzigd door IFRS 15. De tekst van die standaarden in deze bijlage bevat geen andere wijzigingen die niet op 1 januari 2016 van kracht waren.
IFRS 1 Eerste toepassing van International Financial Reporting Standards
Alinea 30 wordt gewijzigd en alinea 39AB wordt toegevoegd.
Gebruik van reële waarde als veronderstelde kostprijs
30. |
Als een entiteit in haar IFRS-openingsoverzicht van de financiële positie voor een materieel vast actief, een vastgoedbelegging, een immaterieel actief of een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief gebruikmaakt van de reële waarde als veronderstelde kostprijs (zie de alinea's D5 en D7), dan moet in de eerste IFRS-jaarrekening van de entiteit voor iedere post in het IFRS-openingsoverzicht van de financiële positie het volgende worden vermeld:
|
INGANGSDATUM
…
39AB |
De alinea's 30, C4, D1, D7, D8B en D9 zijn gewijzigd, alinea D9A is verwijderd en de alinea's D9B tot en met D9E zijn toegevoegd door IFRS 16 Leaseovereenkomsten, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
Alinea C4 wordt gewijzigd.
Vrijstellingen voor bedrijfscombinaties
…
C4 |
Indien een eerste toepasser IFRS 3 niet retroactief toepast op een vroegere bedrijfscombinatie, heeft dit voor deze bedrijfscombinatie de volgende gevolgen:
|
In bijlage D worden de alinea's D1, D7, D8B en D9 gewijzigd. Alinea D9A wordt verwijderd. De alinea's D9B tot en met D9E worden toegevoegd.
Vrijstellingen van andere IFRSs
…
D1 |
Een entiteit mag een beroep doen op één of meer van de volgende vrijstellingen:
… |
Veronderstelde kostprijs
…
D7 |
De in de alinea's D5 en D6 vermelde keuzemogelijkheden bestaan ook voor:
… |
D8B |
Sommige entiteiten bezitten materiële activa, met een gebruiksrecht overeenstemmende activa, of immateriële activa die worden of eerder werden gebruikt bij aan tariefregulering onderworpen activiteiten. De boekwaarde van dergelijke activa kan eventueel bedragen omvatten die volgens de voorheen toegepaste GAAP zijn bepaald, maar volgens de IFRSs niet voor activering in aanmerking komen. Indien dat het geval is, mag een eerste toepasser de volgens de voorheen toegepaste GAAP bepaalde boekwaarde van een dergelijk actief op de datum van de overgang naar de IFRSs als veronderstelde kostprijs hanteren. Indien een entiteit deze vrijstelling op een actief toepast, behoeft zij deze vrijstelling niet op alle activa toe te passen. Op de datum van de overgang naar de IFRSs moet elk actief waarvoor een beroep op deze vrijstelling is gedaan, in overeenstemming met IAS 36 door de entiteit op bijzondere waardevermindering worden getoetst. Voor de toepassing van deze alinea zijn activiteiten aan tariefregulering onderworpen indien zij vallen onder een kader voor de vaststelling van de prijzen die voor goederen of diensten aan klanten in rekening mogen worden gebracht, en dat kader aan toezicht en/of goedkeuring door een tariefregulator (zoals gedefinieerd in IFRS 14 Uitgestelde rekeningen in verband met prijsregulering) is onderworpen. |
Leaseovereenkomsten
D9 |
Een eerste toepasser mag beoordelen of een contract dat op de datum van de overgang naar de IFRSs bestaat, een leaseovereenkomst bevat door op dat contract de alinea's 9, 10 en 11 van IFRS 16 toe te passen op basis van feiten en omstandigheden die op die datum bestaan. |
D9A |
[Verwijderd] |
D9B |
Wanneer een eerste toepasser die een lessee is, leaseverplichtingen en met een gebruiksrecht overeenstemmende activa opneemt, mag hij voor al zijn leaseovereenkomsten de volgende benadering volgen (behoudens de praktische oplossingen die in alinea D9D worden beschreven):
|
D9C |
Niettegenstaande de vereisten van alinea D9B moet een eerste toepasser die een lessee is, het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief op de datum van de overgang naar de IFRSs tegen reële waarde waarderen wanneer het leaseovereenkomsten betreft die aan de definitie van een vastgoedbelegging in IAS 40 voldoen en die vanaf de datum van de overgang naar de IFRSs met behulp van het reëlewaardemodel in IAS 40 worden gewaardeerd. |
D9D |
Een eerste toepasser die een lessee is, mag op de datum van de overgang naar de IFRSs één of meer van de volgende zaken doen per leaseovereenkomst:
|
D9E |
Leasebetalingen, lessee, marginale rentevoet van de lessee, aanvangsdatum van de leaseovereenkomst, initiële directe kosten en leaseperiode zijn in IFRS 16 gedefinieerde begrippen die met dezelfde betekenis in deze standaard worden gebruikt. |
IFRS 3 Bedrijfscombinaties
De alinea's 14 en 17 worden gewijzigd en de alinea's 28A en 28B en het bijbehorende kopje, alsook alinea 64M worden toegevoegd.
Voorwaarden voor opname
…
14. |
De alinea's B31 tot en met B40 verschaffen leidraden voor de opname van immateriële activa. De alinea's 22 tot en met 28B specificeren de soorten identificeerbare activa en verplichtingen die posten bevatten waarvoor deze IFRS beperkte uitzonderingen op het opnameprincipe en de voorwaarden voor opname toestaat. |
Classificatie of aanwijzing van in een bedrijfscombinatie verworven identificeerbare activa en overgenomen verplichtingen
…
17. |
Deze IFRS voorziet in twee uitzonderingen op het in alinea 15 beschreven principe:
|
28A |
De overnemende partij moet met een gebruiksrecht overeenstemmende activa en leaseverplichtingen opnemen voor in overeenstemming met IFRS 16 geïdentificeerde leaseovereenkomsten waarbij de overgenomen partij de lessee is. De overnemende partij is niet verplicht met een gebruiksrecht overeenstemmende activa en leaseverplichtingen op te nemen voor:
|
28B |
De overnemende partij moet de leaseverplichting tegen de contante waarde van de resterende leasebetalingen (zoals gedefinieerd in IFRS 16) waarderen alsof de verworven leaseovereenkomst op de overnamedatum een nieuwe leaseovereenkomst was. De overnemende partij moet het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief waarderen tegen hetzelfde bedrag als de leaseverplichting, aangepast voor de gunstige of ongunstige voorwaarden van de leaseovereenkomst in vergelijking met de marktvoorwaarden. |
Ingangsdatum
…
64M |
De alinea's 14, 17, B32 en B42 zijn gewijzigd, de alinea's B28, B29, B30 en het bijbehorende kopje zijn verwijderd en de alinea's 28A, 28B en het bijbehorende kopje zijn toegevoegd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
In bijlage B worden de alinea's B28, B29, B30 en het bijbehorende kopje verwijderd en worden de alinea's B32 en B42 gewijzigd.
B28 |
[Verwijderd] |
B29 |
[Verwijderd] |
B30 |
[Verwijderd] |
Immateriële activa
…
B32 |
Een immaterieel actief dat voldoet aan het contractuele-juridische criterium is identificeerbaar, zelfs als het actief niet overdraagbaar is of niet van de overgenomen partij of van andere rechten en verplichtingen kan worden afgescheiden. Bijvoorbeeld:
|
Activa die het voorwerp uitmaken van operationele leases waarbij de overgenomen partij de lessor is
B42 |
Bij het bepalen van de reële waarde op de overnamedatum van een actief zoals een gebouw of octrooi dat het voorwerp uitmaakt van een operationele lease waarbij de overgenomen partij de lessor is, moet de overnemende partij rekening houden met de voorwaarden van de leaseovereenkomst. De overnemende partij neemt geen afzonderlijk actief of afzonderlijke verplichting op als de voorwaarden van een operationele lease gunstig of ongunstig zijn in vergelijking met de marktvoorwaarden. |
IFRS 4 Verzekeringscontracten
Alinea 4, als gewijzigd door IFRS 15, wordt gewijzigd en alinea 41I wordt toegevoegd.
TOEPASSINGSGEBIED
…
4. |
Entiteiten mogen deze IFRS niet toepassen op:
|
INGANGSDATUM EN OVERGANG
…
41I |
Alinea 4 is gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
IFRS 7 Financiële instrumenten: informatieverschaffing
Alinea 29 wordt gewijzigd en alinea 44CC wordt toegevoegd.
Reële waarde
…
29. |
Informatieverschaffing over de reële waarde is niet vereist:
|
INGANGSDATUM EN OVERGANG
…
44CC |
De alinea's 29 en B11D zijn gewijzigd door IFRS 16 Leaseovereenkomsten, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
In bijlage B wordt alinea B11D gewijzigd.
Kwantitatieve toelichting van het liquiditeitsrisico (alinea's 34(a) en 39(a) en (b))
…
B11D |
De contractuele bedragen die op grond van de alinea's 39(a) en (b) in de looptijdanalyses moeten worden vermeld, zijn de contractuele niet-gedisconteerde kasstromen, bijvoorbeeld:
|
IFRS 9 Financiële instrumenten
De alinea's 2.1 en 5.5.15 worden gewijzigd en alinea 7.1.5 wordt toegevoegd.
Hoofdstuk 2 Toepassingsgebied
2.1. |
Deze standaard moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:
|
Vereenvoudigde benadering voor handelsvorderingen, contractactiva en leasevorderingen
5.5.15. |
Niettegenstaande de alinea's 5.5.3 en 5.5.5 moet een entiteit de voorziening voor verliezen steeds waarderen op een bedrag dat gelijk is aan de tijdens de looptijd verwachte kredietverliezen op:
… |
7.1 INGANGSDATUM
…
7.1.5. |
De alinea's 2.1, 5.5.15, B4.3.8, B5.5.34 en B5.5.46 zijn gewijzigd door IRFS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
In bijlage B worden de alinea's B4.3.8, B5.5.34 en B5.5.46 gewijzigd.
In contracten besloten derivaten (afdeling 4.3)
…
B4.3.8 |
In de onderstaande voorbeelden bestaat er een nauw verband tussen de economische kenmerken en risico's van het in een contract besloten derivaat en de economische kenmerken en risico's van het basiscontract. In deze voorbeelden vindt de administratieve verwerking van het in het contract besloten derivaat door de entiteit niet gescheiden plaats van die van het basiscontract.
|
Verwachte kredietverliezen
…
B5.5.34 |
Bij de waardering van een voorziening voor verliezen op een leasevordering moeten de voor de bepaling van de verwachte kredietverliezen gehanteerde kasstromen consistent zijn met de kasstromen waarvan wordt gebruikgemaakt om de leasevordering overeenkomstig IFRS 16 Leaseovereenkomsten te waarderen. … |
Tijdswaarde van geld
…
B5.5.46 |
Verwachte kredietverliezen op een leasevordering moeten worden gedisconteerd tegen dezelfde disconteringsvoet als die welke overeenkomstig IFRS 16 bij de waardering van de leasevordering is gehanteerd. … |
IFRS 13 Waardering tegen reële waarde
Alinea 6 wordt gewijzigd.
TOEPASSINGSGEBIED
…
6. |
De in deze IFRS beschreven vereisten inzake waardering en informatieverschaffing zijn niet van toepassing op:
|
In bijlage C wordt alinea C6 toegevoegd.
Ingangsdatum en overgang
…
C6 |
Alinea 6 is gewijzigd door IFRS 16 Leaseovereenkomsten, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten
De alinea's 5 en 97 worden gewijzigd.
TOEPASSINGSGEBIED
5. |
Een entiteit moet deze standaard toepassen op alle contracten met klanten, met uitzondering van:
|
Kosten om een contract te vervullen
…
97. |
Kosten die direct betrekking hebben op een contract (of een bepaald verwacht contract) omvatten:
|
In bijlage B worden de alinea's B66 and B70 gewijzigd.
Een forward of een calloptie
B66 |
Als een entiteit verplicht is of het recht heeft het actief terug te kopen (een forward of een calloptie), verkrijgt een klant geen zeggenschap over het actief omdat de klant beperkt wordt in zijn vermogen om het gebruik van het actief te bestemmen en grotendeels alle resterende voordelen van het actief te verkrijgen, ook al heeft de klant het actief mogelijk fysiek in zijn bezit. Bijgevolg moet de entiteit het contract als volgt administratief verwerken:
|
Een putoptie
B70 |
Als een entiteit verplicht is het actief op verzoek van de klant terug te kopen (een putoptie) tegen een prijs die lager is dan de oorspronkelijke verkoopprijs van het actief, moet de entiteit bij de aanvang van het contract in aanmerking nemen of de klant een significante economische incentive heeft om dat recht uit te oefenen. Wanneer de klant dat recht uitoefent, resulteert dit erin dat de klant de entiteit in feite een vergoeding betaalt voor het recht om een bepaald actief voor een periode te gebruiken. Als de klant een significante economische incentive heeft om dat recht uit te oefenen, moet de entiteit de overeenkomst bijgevolg administratief verwerken als een leaseovereenkomst in overeenstemming met IFRS 16, tenzij het contract van een „sale and leaseback”-transactie deel uitmaakt. Als het contract van een „sale and leaseback”-transactie deel uitmaakt, moet de entiteit het actief blijven opnemen en moet zij voor elke van de klant ontvangen vergoeding een financiële verplichting opnemen. De entiteit moet de financiële verplichting administratief verwerken in overeenstemming met IFRS 9. … |
In bijlage C wordt alinea C1A toegevoegd.
INGANGSDATUM
…
C1A |
De alinea's 5, 97, B66 en B70 zijn gewijzigd door IFRS 16 Leaseovereenkomsten, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
IAS 1 Presentatie van de jaarrekening
Alinea 123 wordt gewijzigd en alinea 139Q wordt toegevoegd.
Informatieverschaffing over de grondslagen voor financiële verslaggeving
…
123. |
Bij de toepassing van de grondslagen voor financiële verslaggeving van de entiteit vormt het management zich, behalve oordelen inzake schattingen, verschillende oordelen die de meest verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor de bedragen die het in de jaarrekening opneemt. Zo vormt het management zich een oordeel bij het bepalen:
|
OVERGANG EN INGANGSDATUM
…
139Q |
Alinea 123 is gewijzigd door IFRS 16 Leaseovereenkomsten, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
IAS 2 Voorraden
Alinea 12 wordt gewijzigd en alinea 40G wordt toegevoegd.
Conversiekosten
12. |
De conversiekosten van voorraden omvatten de kosten die direct betrekking hebben op de productie-eenheden, zoals directe arbeidskosten. Ze omvatten ook een systematische toerekening van vaste en variabele indirecte productiekosten die uit de omzetting van grondstoffen in gereed product voortvloeien. Vaste indirecte productiekosten zijn die indirecte productiekosten die ongeacht het productievolume relatief constant blijven, zoals afschrijving en onderhoud van fabrieksgebouwen, installaties en met een gebruiksrecht overeenstemmende activa die in het productieproces worden gebruikt, en de kosten van het beheer en bestuur van de fabriek. Variabele indirecte productiekosten zijn die indirecte productiekosten die direct, of vrijwel direct, variëren met het productievolume, zoals indirecte materiaalkosten en indirecte arbeidskosten. … |
INGANGSDATUM
…
40G |
Alinea 12 is gewijzigd door IFRS 16 Leaseovereenkomsten, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
IAS 7 Het kasstroomoverzicht
De alinea's 17 en 44 worden gewijzigd en alinea 59 wordt toegevoegd.
Financieringsactiviteiten
17. |
De afzonderlijke vermelding van kasstromen die uit financieringsactiviteiten voortkomen, is belangrijk omdat ze nuttig is om te voorspellen in welke mate kapitaalverschaffers van de entiteit op toekomstige kasstromen beslag zullen leggen. Voorbeelden van kasstromen die uit financieringsactiviteiten voortkomen, zijn:
|
TRANSACTIES IN NATURA
…
44. |
Vele investerings- en financieringsactiviteiten hebben geen directe invloed op de actuele kasstromen, hoewel ze wel invloed hebben op het kapitaal en op de vermogensstructuur van een entiteit. Het niet opnemen van transacties in natura in het kasstroomoverzicht is consistent met het doel van een kasstroomoverzicht, aangezien deze posten geen kasstromen in de lopende periode meebrengen. Voorbeelden van transacties in natura zijn:
|
INGANGSDATUM
…
59. |
De alinea's 17 en 44 zijn gewijzigd door IFRS 16 Leaseovereenkomsten, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
IAS 12 Winstbelastingen
Alinea 20 wordt gewijzigd voor een entiteit die IFRS 9 Financiële instrumenten niet toepast.
Activa geboekt tegen reële waarde
20. |
IFRSs staan toe of vereisen dat bepaalde activa tegen reële waarde worden geboekt of dat ze worden geherwaardeerd (zie bijvoorbeeld IAS 16 Materiële vaste activa, IAS 38 Immateriële activa, IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering, IAS 40 Vastgoedbeleggingen en IFRS 16 Leaseovereenkomsten). In sommige rechtsgebieden heeft de herwaardering of andere aanpassing van een actief naar zijn reële waarde invloed op de fiscale winst (het fiscaal verlies) over de lopende periode. Bijgevolg wordt de fiscale boekwaarde van het actief aangepast en ontstaat er geen tijdelijk verschil. In andere rechtsgebieden heeft de herwaardering of aanpassing van een actief geen invloed op de fiscale winst in de periode waarin de herwaardering of aanpassing plaatsvond, en wordt de fiscale boekwaarde van het actief bijgevolg niet aangepast. Niettemin zal de toekomstige realisatie van de boekwaarde leiden tot een belastbare stroom van economische voordelen die naar de entiteit zullen vloeien, en zal het bedrag dat fiscaal aftrekbaar is, verschillen van het bedrag van deze economische voordelen. Het verschil tussen de boekwaarde van een geherwaardeerd actief en zijn fiscale boekwaarde is een tijdelijk verschil en leidt tot een uitgestelde belastingverplichting of -vordering. Dit geldt zelfs indien:
|
Alinea 20 wordt gewijzigd voor een entiteit die IFRS 9 Financiële instrumenten toepast.
Activa geboekt tegen reële waarde
20. |
IFRSs staan toe of vereisen dat bepaalde activa tegen reële waarde worden geboekt of dat ze worden geherwaardeerd (zie bijvoorbeeld IAS 16 Materiële vaste activa, IAS 38 Immateriële activa, IAS 40 Vastgoedbeleggingen, IFRS 9 Financiële instrumenten en IFRS 16 Leaseovereenkomsten). In sommige rechtsgebieden heeft de herwaardering of andere aanpassing van een actief naar zijn reële waarde invloed op de fiscale winst (het fiscaal verlies) over de lopende periode. Bijgevolg wordt de fiscale boekwaarde van het actief aangepast en ontstaat er geen tijdelijk verschil. In andere rechtsgebieden heeft de herwaardering of aanpassing van een actief geen invloed op de fiscale winst in de periode waarin de herwaardering of aanpassing plaatsvond, en wordt de fiscale boekwaarde van het actief bijgevolg niet aangepast. Niettemin zal de toekomstige realisatie van de boekwaarde leiden tot een belastbare stroom van economische voordelen die naar de entiteit zullen vloeien, en zal het bedrag dat fiscaal aftrekbaar is, verschillen van het bedrag van deze economische voordelen. Het verschil tussen de boekwaarde van een geherwaardeerd actief en zijn fiscale boekwaarde is een tijdelijk verschil en leidt tot een uitgestelde belastingverplichting of -vordering. Dit geldt zelfs indien:
|
Alinea 98G wordt toegevoegd.
INGANGSDATUM
…
98G |
Alinea 20 is gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
IAS 16 Materiële vaste activa
De alinea's 4 en 27 worden verwijderd, de alinea's 5, 10, 44 en 68 worden gewijzigd, alinea 69, als gewijzigd door IFRS 15, wordt gewijzigd en alinea 81L wordt toegevoegd.
TOEPASSINGSGEBIED
…
4. |
[Verwijderd] |
5. |
Een entiteit die overeenkomstig IAS 40 Vastgoedbeleggingen het kostprijsmodel voor vastgoedbeleggingen hanteert, moet voor vastgoedbeleggingen in eigendom het kostprijsmodel in deze standaard gebruiken. |
OPNAME
…
10. |
Overeenkomstig dit opnameprincipe evalueert een entiteit al haar kosten in verband met materiële vaste activa op het moment dat deze worden gemaakt. Deze kosten omvatten de eerste kosten die voor het verwerven of bouwen van een materieel vast actief zijn gemaakt en de kosten die daarna worden gemaakt om aan dit actief nieuwe bestanddelen toe te voegen, bestanddelen te vervangen of het actief te onderhouden. De kosten in verband met een materieel vast actief kunnen kosten omvatten die worden gemaakt in verband met leaseovereenkomsten voor activa die worden gebruikt om een materieel vast actief te bouwen, aan dit actief nieuwe bestanddelen toe te voegen, bestanddelen ervan te vervangen of het actief te onderhouden, zoals afschrijving van met een gebruiksrecht overeenstemmende activa. |
Bepaling van de kostprijs
…
27. |
[Verwijderd] |
…
Afschrijving
…
44. |
Een entiteit rekent het bedrag dat aanvankelijk voor een materieel vast actief is opgenomen toe aan de belangrijke onderdelen ervan en schrijft elk dergelijk onderdeel afzonderlijk af. Het kan bijvoorbeeld geëigend zijn om het casco en de motoren van een vliegtuig afzonderlijk af te schrijven. Zo ook kan het geëigend zijn, als een entiteit materiële vaste activa verwerft die het voorwerp uitmaken van een operationele lease waarbij ze de lessor is, om bedragen weerspiegeld in de kostprijs van die activa die aan gunstige of ongunstige leasevoorwaarden in vergelijking met de marktvoorwaarden kunnen worden toegerekend, afzonderlijk af te schrijven. |
…
NIET LANGER OPNEMEN IN HET OVERZICHT VAN DE FINANCIËLE POSITIE
…
68. |
De winst die of het verlies dat voortvloeit uit het niet langer in het overzicht van de financiële positie opnemen van een materieel vast actief moet in winst of verlies worden opgenomen wanneer het actief niet langer in het overzicht van de financiële positie wordt opgenomen (tenzij IFRS 16 Leaseovereenkomsten anderszins voorschrijft bij een „sale and leaseback”-transactie). Winsten mogen niet als opbrengsten worden ingedeeld.
… |
69. |
De vervreemding van een materieel vast actief kan op verschillende wijzen plaatsvinden (bijvoorbeeld door verkoop, door het aangaan van een financiële lease of via schenking). De datum van vervreemding van een materieel vast actief is de datum waarop de ontvanger zeggenschap over dat actief verkrijgt in overeenstemming met de in IFRS 15 vervatte vereisten voor het bepalen wanneer een prestatieverplichting wordt vervuld. IFRS 16 is van toepassing op vervreemding via een „sale and leaseback”-transactie. … |
INGANGSDATUM
…
81L |
De alinea's 4 en 27 zijn verwijderd en de alinea's 5, 10, 44, 68, 68A en 69 zijn gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
IAS 21 De gevolgen van wisselkoerswijzigingen
Alinea 16 wordt gewijzigd en alinea 60K wordt toegevoegd.
Monetaire posten
16. |
Het belangrijkste kenmerk van een monetaire post is het recht op ontvangst (of de verplichting tot levering) van een vast of een vast te stellen aantal valuta-eenheden. Voorbeelden hiervan zijn: pensioenen en anderepersoneelsbeloningen die in contanten moeten worden betaald; voorzieningen die in contanten moeten worden voldaan; leaseverplichtingen; en dividenden in contanten die als een verplichting worden opgenomen. Evenzo is een contract voor de ontvangst (of levering) van een variabel aantal eigenvermogensinstrumenten van de entiteit zelf (of aan de entiteit zelf) of een variabel bedrag aan activa waarvan de te ontvangen (of te leveren) reële waarde gelijk is aan een vast of een vast te stellen aantal valuta-eenheden, ook een monetaire post. Daarentegen is het belangrijkste kenmerk van een niet-monetaire post de afwezigheid van een recht op ontvangst (of een verplichting tot levering) van een vast of een vast te stellen aantal valuta-eenheden. Voorbeelden hiervan zijn: vooruitbetaalde bedragen voor goederen en diensten; goodwill; immateriële activa; voorraden; materiële vaste activa; met een gebruiksrecht overeenstemmend activa; en voorzieningen die moeten worden afgewikkeld door de levering van een niet-monetair actief. |
INGANGSDATUM EN OVERGANG
…
60K |
Alinea 16 is gewijzigd door IFRS 16 Leaseovereenkomsten, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
IAS 23 Financieringskosten
Alinea 6 wordt gewijzigd en alinea 29C wordt toegevoegd.
DEFINITIES
…
6. |
Financieringskosten kunnen het volgende omvatten:
|
INGANGSDATUM
…
29C |
Alinea 6 is gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
IFRS 32 Financiële instrumenten: presentatie
Alinea 97S wordt toegevoegd.
INGANGSDATUM EN OVERGANG
…
97S |
De alinea's TL9 en TL10 zijn gewijzigd door IFRS 16 Leaseovereenkomsten, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
In de toepassingsleidraad worden de alinea's TL9 en TL10 gewijzigd.
Financiële activa en financiële verplichtingen
…
TL9 |
Een leaseovereenkomst creëert doorgaans een recht van de lessor op ontvangst, en een verplichting van de lessee tot betaling, van een reeks van betalingen die in wezen annuïteitbetalingen zijn bestaande uit hoofdsom en rente ingevolge een leningovereenkomst. Bij een financiële lease verwerkt de lessor zijn leasevordering en niet het onderliggende actief zelf dat het voorwerp van de financiële lease uitmaakt. Een lessor beschouwt een financiële lease derhalve als een financieel instrument. Overeenkomstig IFRS 16 gaat een lessor bij eenoperationele lease niet over tot de opname van zijn recht om leasebetalingen te ontvangen. De lessor blijft het onderliggende actief zelf verwerken in plaats van krachtens het contract in de toekomst te ontvangen bedragen. Een lessor beschouwt een operationele lease derhalve niet als een financieel instrument, behalve wat betreft individuele bedragen die op enig moment verschuldigd en betaalbaar zijn door de lessee. |
TL10 |
Materiële activa (zoals voorraden en materiële vaste activa), met een gebruiksrecht overeenstemmende activa en immateriële activa (zoals octrooien en handelsmerken) zijn geen financiële activa. Zeggenschap over dergelijke materiële activa, met een gebruiksrecht overeenstemmende activa en immateriële activa creëert de mogelijkheid om de ontvangst van geldmiddelen of een ander financieel actief te bewerkstelligen, maar geeft geen recht om geldmiddelen of een ander financieel actief te ontvangen. … |
IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa
Alinea 5 wordt gewijzigd en alinea 102 wordt toegevoegd.
TOEPASSINGSGEBIED
…
5. |
Indien een andere standaard een specifiek type van voorziening, voorwaardelijke verplichting of voorwaardelijk actief behandelt, past een entiteit die andere standaard toe in plaats van de onderhavige standaard. Zo worden sommige typen voorzieningen behandeld in standaarden die handelen over:
|
INGANGSDATUM
…
102. |
Alinea 5 is gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
IAS 38 Immateriële activa
De alinea's 3, 6 en 113 worden gewijzigd, alinea 114, als gewijzigd door IFRS 15, wordt gewijzigd en alinea 130L wordt toegevoegd.
TOEPASSINGSGEBIED
…
3. |
Als een andere standaard de verwerkingswijze voor een specifiek type van immateriële activa voorschrijft, moet een entiteit die andere standaard in plaats van deze standaard toepassen. Deze standaard is bijvoorbeeld niet van toepassing op:
|
6. |
Rechten in het bezit van een lessee uit hoofde van licentieovereenkomsten voor zaken als speelfilms, video-opnamen, toneelstukken, manuscripten, octrooien en auteursrechten vallen onder het toepassingsgebied van deze standaard en zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van IFRS 16. … |
BUITENGEBRUIKSTELLING EN VERVREEMDING
…
113. |
De winst die of het verlies dat voortvloeit uit het niet langer in het overzicht van de financiële positie opnemen van een immaterieel actief moet worden bepaald als het verschil tussen de eventuele netto-opbrengst bij vervreemding en de boekwaarde van het actief. Het moet in winst of verlies worden opgenomen wanneer het actief niet langer in het overzicht van de financiële positie wordt opgenomen (tenzij IFRS 16 anderszins voorschrijft bij een „sale and leaseback”-transactie). Winsten mogen niet als opbrengsten worden ingedeeld. |
114. |
De vervreemding van een immaterieel actief kan op verschillende wijzen plaatsvinden (bijvoorbeeld door verkoop, door het aangaan van een financiële lease of via schenking). De datum van vervreemding van een immaterieel actief is de datum waarop de ontvanger zeggenschap over dat actief verkrijgt in overeenstemming met de in IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten vervatte vereisten voor het bepalen wanneer een prestatieverplichting wordt vervuld. IFRS 16 is van toepassing op vervreemding via een „sale and leaseback”-transactie. |
OVERGANGSBEPALINGEN EN INGANGSDATUM
…
130L |
De alinea's 3, 6, 113 en 114 zijn gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
IAS 39 Financiële instrumenten: opname en waardering
Alinea 2 wordt gewijzigd en alinea 103V wordt toegevoegd voor een entiteit die IFRS 9 Financiële instrumenten niet toepast. IAS 39 wordt niet gewijzigd voor een entiteit die IFRS 9 toepast.
TOEPASSINGSGEBIED
2. |
Deze standaard moet door alle entiteiten worden toegepast op alle soorten financiële instrumenten, met uitzondering van:
|
INGANGSDATUM EN OVERGANG
…
103V |
De alinea's 2 en TL33 zijn gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
In de toepassingsleidraad wordt alinea TL33 gewijzigd voor een entiteit die IFRS 9 Financiële instrumenten niet toepast. De toepassingsleidraad wordt niet gewijzigd voor een entiteit die IFRS 9 toepast.
IN CONTRACTEN BESLOTEN DERIVATEN (ALINEA'S 10 TOT EN MET 13)
…
TL33 |
In de onderstaande voorbeelden bestaat er een nauw verband tussen de economische kenmerken en risico's van het in een contract besloten derivaat en de economische kenmerken en risico's van het basiscontract. In deze voorbeelden vindt de administratieve verwerking van het in het contract besloten derivaat door de entiteit niet gescheiden plaats van die van het basiscontract.
|
IAS 40 Vastgoedbeleggingen
Gezien de ingrijpende wijzigingen die in IAS 40 Vastgoedbeleggingen worden aangebracht, is de volledige tekst van deze standaard met de daarin aangebrachte wijzigingen aan het einde van bijlage D weergegeven.
IAS 41 Landbouw
Alinea 2 wordt gewijzigd en alinea 64 wordt toegevoegd.
TOEPASSINGSGEBIED
…
2. |
Deze standaard is niet van toepassing op:
… |
INGANGSDATUM EN OVERGANG
…
64. |
Alinea 2 is gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
IFRIC 1 Wijzigingen in bestaande verplichtingen voor ontmanteling, herstel en soortgelijke verplichtingen
Het deel „Referenties” wordt gewijzigd.
REFERENTIES
— |
IFRS 16 Leaseovereenkomsten |
— |
IAS 1 Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2007) |
— |
… |
Alinea 2 wordt gewijzigd en alinea 9B wordt toegevoegd.
TOEPASSINGSGEBIED
2. |
Deze interpretatie is van toepassing op wijzigingen in de waardering van alle bestaande verplichtingen voor ontmanteling, herstel en soortgelijke verplichtingen die:
|
INGANGSDATUM
…
9 B |
Alinea 2 is gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
IFRIC 12 Dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten
Het deel „Referenties” wordt gewijzigd.
REFERENTIES
— |
… |
— |
IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten |
— |
IFRS 16 Leaseovereenkomsten |
— |
… |
— |
… |
— |
… |
Alinea 28F wordt toegevoegd.
INGANGSDATUM
…
28F |
Alinea TL8 en bijlage B zijn gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in mei 2016. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
In bijlage A wordt alinea TL8 gewijzigd.
Bijlage A
TOEPASSINGSGEBIED (ALINEA 5)
…
TL8 |
De exploitant kan het recht hebben gebruik te maken van de in alinea TL7(a) beschreven scheidbare infrastructuur of van de faciliteiten die voor het verlenen van de in alinea TL7(b) beschreven niet-gereguleerde nevendiensten worden aangewend. In beide gevallen kan er in werkelijkheid sprake zijn van een leaseovereenkomst van de cedent met de exploitant. Indien dit het geval is, moet deze administratief worden verwerkt in overeenstemming met IFRS 16. |
SIC-29 Dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten: informatieverschaffing
Het deel „Referenties” wordt gewijzigd.
REFERENTIES
— |
IFRS 16 Leaseovereenkomsten |
— |
… |
— |
… |
Alinea 5 wordt gewijzigd.
PROBLEEMSTELLING
…
5. |
Bepaalde aspecten en de te verstrekken informatie met betrekking tot sommige dienstverleningen uit hoofde van concessieovereenkomsten zijn al behandeld in bestaande International Financial Reporting Standards (bijvoorbeeld IAS 16 is van toepassing op verwervingen van materiële vaste activa, IFRS 16 is van toepassing op leaseovereenkomsten voor activa, en IAS 38 is van toepassing op verwervingen van immateriële activa). Dienstverlening uit hoofde van een concessieovereenkomst kan echter nog uit te voeren contracten inhouden die niet zijn behandeld in International Financial Reporting Standards, tenzij de contracten verlieslatend zijn, in welk geval IAS 37 van toepassing is. Daarom behandelt deze interpretatie de vermelding van aanvullende gegevens met betrekking tot dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten. |
Het deel „Ingangsdatum” wordt gewijzigd.
INGANGSDATUM
…
Een entiteit moet de wijziging in de alinea's 6(e) en 6A toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2008 aanvangen. Indien een entiteit IFRIC 12 op een eerdere periode toepast, moet deze wijziging ook voor die eerdere periode worden toegepast.
Alinea 5 is gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast.
SIC-32 Immateriële activa — Kosten van websites
Het deel „Referenties” wordt gewijzigd.
REFERENTIES
— |
… |
— |
IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten |
— |
IFRS 16 Leaseovereenkomsten |
— |
… |
Alinea 6, als gewijzigd door IFRS 15, wordt gewijzigd.
PROBLEEMSTELLING
…
6. |
IAS 38 is niet van toepassing op immateriële activa die door een entiteit worden gehouden voor verkoop in het kader van de normale bedrijfsvoering (zie IAS 2 en IFRS 15) of leaseovereenkomsten voor immateriële activa welke in overeenstemming met IFRS 16 administratief worden verwerkt. Dienovereenkomstig is deze interpretatie niet van toepassing op uitgaven voor de ontwikkeling of werking van een website (of websitesoftware) die voor verkoop aan een andere entiteit is bestemd of die in overeenstemming met IFRS 16 administratief wordt verwerkt. |
Het deel „Ingangsdatum” wordt gewijzigd.
INGANGSDATUM
…
Het deel „Referenties” en alinea 6 zijn gewijzigd door IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten, uitgegeven in mei 2014. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 15 toepast.
Alinea 6 is gewijzigd door IFRS 16, uitgegeven in januari 2016. Een entiteit moet deze wijziging toepassen als zij IFRS 16 toepast.
IAS 40 Vastgoedbeleggingen
Gezien de ingrijpende wijzigingen die in IAS 40 Vastgoedbeleggingen worden aangebracht, is hierna de volledige tekst van deze standaard, als gewijzigd door IFRS 15, met de daarin aangebrachte wijzigingen weergegeven.
International Accounting Standard 40
Vastgoedbeleggingen
DOEL
1. |
Het doel van deze standaard is het voorschrijven van de verwerkingswijze voor vastgoedbeleggingen en van de desbetreffende informatievereisten. |
TOEPASSINGSGEBIED
2. |
Deze standaard moet worden toegepast bij de opname en waardering van en informatieverschaffing over vastgoedbeleggingen. |
3. |
[Verwijderd] |
4. |
Deze standaard is niet van toepassing op:
|
DEFINITIES
5. |
De volgende begrippen worden in deze standaard gebruikt met de hierna omschreven betekenis:
|
CLASSIFICATIE VAN EEN ONROERENDE ZAAK ALS VASTGOEDBELEGGING OF ALS DOOR DE EIGENAAR GEBRUIKT VASTGOED
6. |
[Verwijderd] |
7. |
Een vastgoedbelegging wordt aangehouden om huuropbrengsten, een waardestijging of beide te realiseren. Dit betekent dat een vastgoedbelegging kasstromen genereert die grotendeels onafhankelijk zijn van de andere activa van een entiteit. Dit onderscheidt een vastgoedbelegging van door de eigenaar gebruikt vastgoed. De productie of levering van goederen of diensten (of het gebruik van een onroerende zaak voor bestuurlijke doeleinden) genereert kasstromen die niet alleen aan de onroerende zaak kunnen worden toegerekend, maar ook aan andere activa die in de productie of levering van goederen of diensten worden gebruikt. IAS 16 is van toepassing op door de eigenaar gebruikt vastgoed in eigendom en IFRS 16 is van toepassing op door de eigenaar gebruikt vastgoed dat door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden. |
8. |
Voorbeelden van vastgoedbeleggingen zijn:
|
9. |
De volgende lijst bevat voorbeelden van zaken die niet worden beschouwd als vastgoedbeleggingen en die derhalve buiten het toepassingsgebied van deze standaard vallen:
|
10. |
Van bepaalde onroerende zaken wordt een deel aangehouden met het oog op het realiseren van huuropbrengsten of waardestijgingen, terwijl een ander deel wordt aangehouden voor gebruik in de productie of levering van goederen of diensten of voor bestuurlijke doeleinden. Indien deze delen afzonderlijk verkoopbaar zijn (of afzonderlijk in lease kunnen worden gegeven op grond van een financiële lease), moet een entiteit deze delen afzonderlijk verwerken. Indien de delen niet afzonderlijk verkoopbaar zijn, wordt de onroerende zaak alleen beschouwd als een vastgoedbelegging indien een onbelangrijk deel wordt aangehouden voor gebruik in de productie of levering van goederen of diensten of voor bestuurlijke doeleinden. |
11. |
In sommige gevallen verleent een entiteit aanvullende diensten aan de gebruikers van een onroerende zaak die door de entiteit wordt aangehouden. Een entiteit moet een dergelijke onroerende zaak als een vastgoedbelegging beschouwen indien deze diensten een onbelangrijke component vormen van de totale overeenkomst. Een voorbeeld hiervan is wanneer de eigenaar van een kantoorgebouw beveiligings- en onderhoudsdiensten verleent aan de lessees die in het gebouw zijn gehuisvest. |
12. |
In andere gevallen vormen de verleende diensten een belangrijke component. Als een entiteit bijvoorbeeld zowel eigenaar als beheerder is van een hotel, vormen de diensten die worden verleend aan gasten een belangrijke component van de totale overeenkomst. Derhalve is een dergelijk hotel door de eigenaar gebruikt vastgoed en geen vastgoedbelegging. |
13. |
Soms is het moeilijk om vast te stellen of aanvullende diensten dermate belangrijk zijn dat een specifieke onroerende zaak niet in aanmerking komt als een vastgoedbelegging. Bijvoorbeeld in het geval dat de eigenaar van een hotel sommige verantwoordelijkheden uitbesteedt aan derden op grond van een beheersovereenkomst. De voorwaarden van dergelijke overeenkomsten lopen sterk uiteen. In het ene uiterste geval treedt de eigenaar in hoofdzaak op als passieve investeerder. In het andere uiterste geval besteedt de eigenaar slechts enkele dagelijkse werkzaamheden uit, maar blijft hij in aanzienlijke mate blootgesteld aan schommelingen in de kasstromen die met de hotelactiviteiten worden gegenereerd. |
14. |
Bij het bepalen of een onroerende zaak een vastgoedbelegging is, is oordeelsvorming vereist. Een entiteit stelt criteria op aan de hand waarvan op bestendige wijze kan worden beoordeeld of een onroerende zaak een vastgoedbelegging is, in overeenstemming met de definitie van een vastgoedbelegging en de desbetreffende leidraden in de alinea's 7 tot en met 13. Alinea 75(c) schrijft voor dat een entiteit deze criteria moet vermelden indien de classificatie moeilijk is. |
14A |
Ook bij het bepalen of de verwerving van een vastgoedbelegging de verwerving is van een actief of een groep van activa, dan wel van een bedrijfscombinatie die binnen het toepassingsgebied van IFRS 3 Bedrijfscombinaties valt, is oordeelsvorming vereist. Om te bepalen of het een bedrijfscombinatie betreft, moet naar IFRS 3 worden verwezen. De beschouwing in de alinea's 7 tot en met 14 van deze standaard heeft betrekking op de vraag of een onroerende zaak al dan niet door de eigenaar gebruikt vastgoed dan wel een vastgoedbelegging is, en niet om te bepalen of de verwerving van een onroerende zaak al dan niet een bedrijfscombinatie zoals gedefinieerd in IFRS 3 is. Bij het bepalen of een specifieke transactie aan de definitie van een bedrijfscombinatie zoals gedefinieerd in IFRS 3 beantwoordt en een vastgoedbelegging zoals gedefinieerd in deze standaard omvat, moeten beide standaarden afzonderlijk worden toegepast. |
15. |
In sommige gevallen heeft een entiteit een onroerende zaak in eigendom die in lease wordt gegeven aan en wordt gebruikt door haar moedermaatschappij of een andere dochteronderneming. De onroerende zaak komt niet in aanmerking voor classificatie als vastgoedbelegging in de geconsolideerde jaarrekening, omdat zij, vanuit het perspectief van de groep, door de eigenaar gebruikt vastgoed is. Vanuit het perspectief van de entiteit die eigenaar is van de onroerende zaak, is de onroerende zaak een vastgoedbelegging indien deze aan de definitie in alinea 5 voldoet. Derhalve verwerkt de lessor de onroerende zaak in zijn jaarrekening als een vastgoedbelegging. |
OPNAME
16. |
Een vastgoedbelegging in eigendom moet als een actief worden opgenomen als en alleen als:
|
17. |
Een entiteit beoordeelt aan de hand van deze opnamecriteria alle kosten van haar vastgoedbelegging op het moment dat deze worden gemaakt. Deze kosten omvatten de eerste kosten die voor de verwerving van een vastgoedbelegging zijn gemaakt en de kosten die daarna zijn gemaakt om een onroerende zaak uit te breiden, delen ervan te vervangen of de onroerende zaak te onderhouden. |
18. |
Op basis van de opnamecriteria in alinea 16 neemt een entiteit de dagelijkse onderhoudskosten van een dergelijke onroerende zaak niet op in de boekwaarde van een vastgoedbelegging. Deze kosten worden daarentegen in winst of verlies opgenomen wanneer zij worden gemaakt. De dagelijkse onderhoudskosten bestaan voornamelijk uit arbeidskosten en de kosten van hulpgoederen, waartoe ook de kosten van onderdelen met een geringe waarde mogen worden gerekend. Het doel van deze uitgaven wordt vaak omschreven als „de reparatie en het onderhoud” van de onroerende zaak. |
19. |
Vastgoedbeleggingen kunnen gedeeltelijk zijn verworven door vervanging. Binnenmuren kunnen bijvoorbeeld oorspronkelijke muren vervangen. Op basis van het opnameprincipe neemt een entiteit in de boekwaarde van een vastgoedbelegging de kosten op van vervanging van een deel van een bestaande vastgoedbelegging op het moment dat deze worden gemaakt en indien aan de opnamecriteria wordt voldaan. De boekwaarde van deze vervangen delen wordt niet langer in het overzicht van de financiële positie opgenomen overeenkomstig de bepalingen hiervoor in deze standaard. |
19A |
Een vastgoedbelegging die door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden, moet in overeenstemming met IFRS 16 worden opgenomen. |
WAARDERING BIJ EERSTE OPNAME
20. |
De eerste waardering van een vastgoedbelegging in eigendom moet geschieden tegen kostprijs. In de eerste waardering moeten transactiekosten mee worden opgenomen. |
21. |
De kostprijs van een gekochte vastgoedbelegging omvat de aankoopprijs en eventuele rechtstreeks toe te rekenen uitgaven. De rechtstreeks toe te rekenen uitgaven omvatten onder meer juridische advieskosten, overdrachtsbelasting en andere transactiekosten. |
22. |
[Verwijderd] |
23. |
De kostprijs van een vastgoedbelegging wordt niet vermeerderd met:
|
24. |
Als de betaling voor een vastgoedbelegging wordt uitgesteld, is de kostprijs gelijk aan de contante waarde daarvan. Het verschil tussen dit bedrag en het totaal van de betalingen wordt gedurende de periode van uitgestelde betaling als rentelast opgenomen. |
25. |
[Verwijderd] |
26. |
[Verwijderd] |
27. |
Eén of meer vastgoedbeleggingen kunnen worden verworven in ruil voor één of meer niet-monetaire activa, of voor een combinatie van monetaire en niet-monetaire activa. De volgende beschouwing heeft betrekking op een ruil van een niet-monetair actief tegen een ander niet-monetair actief, maar is ook van toepassing op alle ruiltransacties die in de voorgaande zin beschreven zijn. De kostprijs van een dergelijke vastgoedbelegging wordt gewaardeerd tegen reële waarde tenzij (a) de ruiltransactie geen economische betekenis heeft, of (b) de reële waarde van noch het ontvangen actief, noch het afgestane actief betrouwbaar kan worden bepaald. Het verworven actief wordt op deze wijze gewaardeerd, zelfs indien een entiteit het afgestane actief niet onmiddellijk uit het overzicht van de financiële positie kan verwijderen. Indien het verworven actief niet tegen reële waarde wordt gewaardeerd, wordt de kostprijs ervan gewaardeerd tegen de boekwaarde van het afgestane actief. |
28. |
Een entiteit bepaalt of een ruiltransactie op commerciële realiteit gebaseerd is door te beoordelen in welke mate zij verwacht dat toekomstige kasstromen zullen wijzigen als gevolg van de transactie. Een ruiltransactie heeft economische betekenis indien:
Om te bepalen of een ruiltransactie economische betekenis heeft, moet de entiteitsgebonden waarde van het gedeelte van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit dat door de transactie is beïnvloed, de kasstromen na aftrek van belastingen weergeven. Het resultaat van deze analyses kan duidelijk zijn zonder dat een entiteit gedetailleerde berekeningen hoeft uit te voeren. |
29. |
De reële waarde van een actief kan betrouwbaar worden bepaald als (a) de variabiliteit in de bandbreedte van redelijke waarderingen van dat actief tegen reële waarde niet aanzienlijk is, of als (b) de waarschijnlijkheid van de verschillende schattingen binnen de bandbreedte redelijk goed kan worden ingeschat en voor het bepalen van de reële waarde kan worden gebruikt. Als de entiteit de reële waarde van het ontvangen of afgestane actief betrouwbaar kan bepalen, wordt de reële waarde van het afgestane actief gebruikt om de kostprijs te bepalen, tenzij de reële waarde van het ontvangen actief duidelijker blijkt. |
29A |
De eerste waardering van een vastgoedbelegging die door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden, moet in overeenstemming met IFRS 16 tegen kostprijs geschieden. |
WAARDERING NA EERSTE OPNAME
Grondslag voor financiële verslaggeving
30. |
Behoudens de in alinea 32A vermelde uitzondering moet een entiteit als grondslag voor financiële verslaggeving kiezen voor het reëlewaardemodel (zie de alinea's 33 tot en met 55) of voor het kostprijsmodel (zie alinea 56). De gekozen grondslag moet dan op al haar vastgoedbeleggingen worden toegepast. |
31. |
In IAS 8 Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten wordt vermeld dat een vrijwillige wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving alleen mag worden doorgevoerd indiende wijziging leidt tot een jaarrekening die betrouwbare en meer relevante informatie verstrekt over de gevolgen van transacties en andere gebeurtenissen en omstandigheden voor de financiële positie, financiële prestatie of kasstromen van de entiteit. Het is zeer onwaarschijnlijk dat een overstap van het reëlewaardemodel naar het kostprijsmodel in een meer relevante presentatie zal resulteren. |
32. |
Deze standaard schrijft voor dat alle entiteiten de reële waarde van een vastgoedbelegging moeten bepalen ten behoeve van de waardering (als de entiteit het reëlewaardemodel gebruikt) of de toelichting (als de entiteit het kostprijsmodel toepast). Een entiteit wordt aangemoedigd, maar is niet verplicht, om de reële waarde van een vastgoedbelegging te bepalen op basis van een waardering door een onafhankelijke taxateur die in het bezit is van een erkende en relevante beroepskwalificatie en die beschikt over recente ervaring met de locatie en categorie van de te waarderen vastgoedbelegging. |
32A |
Een entiteit mag:
|
32B |
Sommige verzekeraars en andere entiteiten hebben een intern vastgoedfonds dat fictieve deelnamebewijzen uitgeeft, waarbij sommige deelnamebewijzen via gekoppelde contracten door beleggers worden gehouden, en andere door de entiteit. Entiteiten mogen op grond van alinea 32A het door het fonds gehouden vastgoed niet gedeeltelijk tegen kostprijs en gedeeltelijk tegen reële waarde waarderen. |
32C |
Indien een entiteit voor de beide in alinea 32A beschreven categorieën voor een verschillend model kiest, dan moeten verkopen van vastgoedbeleggingen tussen pools van activa die volgens een verschillend model worden gewaardeerd, op basis van de reële waarde worden opgenomen, en moet de cumulatieve verandering in de reële waarde in winst of verlies worden verwerkt. Indien een vastgoedbelegging van een pool waarvoor het reëlewaardemodel wordt toegepast, wordt verkocht aan een pool waarvoor het kostprijsmodel wordt toegepast, dan wordt de reële waarde op de verkoopdatum bijgevolg de veronderstelde kostprijs van de vastgoedbelegging. |
Reëlewaardemodel
33. |
Na de eerste opname moet een entiteit die voor het reëlewaardemodel kiest, al haar vastgoedbeleggingen tegen reële waarde waarderen, behalve in de gevallen die in alinea 53 zijn beschreven. |
34. |
[Verwijderd] |
35. |
Winsten of verliezen die uit een wijziging in de reële waarde van een vastgoedbelegging voortvloeien, moeten in winst of verlies worden opgenomen over de periode waarin ze ontstaan. |
36 — 39. |
[Verwijderd] |
40. |
Bij het bepalen van de reële waarde van een vastgoedbelegging in overeenstemming met IFRS 13 moet een entiteit ervoor zorgen dat de reële waarde onder meer huurinkomsten uit huidige leaseovereenkomsten weerspiegelt, alsook andere veronderstellingen waarvan marktdeelnemers zouden uitgaan bij het waarderen van vastgoedbeleggingen in de heersende marktomstandigheden. |
40A |
Wanneer een lessee het reëlewaardemodel gebruikt voor de waardering van een vastgoedbelegging die als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden, moet hij het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief, en niet de onderliggende onroerende zaak, tegen reële waarde waarderen. |
41. |
IFRS 16 specificeert de grondslag voor de eerste opname van de kostprijs van een vastgoedbelegging die door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden. Alinea 33 vereist dat een vastgoedbelegging die door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordtaangehouden, indien nodig, opnieuw tegen reële waarde wordt gewaardeerd indien de entiteit voor het reëlewaardemodel kiest. Wanneer leasebetalingen marktconform zijn, moet de reële waarde van een vastgoedbelegging die bij de verwerving ervan door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden, na aftrek van alle naar verwachting te verrichten leasebetalingen (met inbegrip van de betalingen die met opgenomen leaseverplichtingen verband houden), gelijk zijn aan nul. Dit betekent dat de overgang van een waardering van een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief tegen kostprijs (overeenkomstig IFRS 16) naar een waardering tegen reële waarde (overeenkomstig alinea 33) geen aanleiding mag geven tot het boeken van een winst of verlies, tenzij de reële waarde op verschillende tijdstippen wordt bepaald. Dit zou zich kunnen voordoen wanneer de keuze voor toepassing van het reëlewaardemodel wordt gemaakt na de eerste opname. |
42 — 47. |
[Verwijderd] |
48. |
Wanneer een entiteit een vastgoedbelegging voor het eerst verwerft (of wanneer een bestaande onroerende zaak voor het eerst een vastgoedbelegging wordt na een wijziging van het gebruik), zijn er in uitzonderlijke gevallen duidelijke aanwijzingen dat de variabiliteit in de bandbreedte van redelijke waarderingen tegen reële waarde dermate groot zal zijn, en dat de waarschijnlijkheid van de verschillende resultaten zo moeilijk te beoordelen zal zijn, dat één enkele bepaling van de reële waarde geen nut heeft. Dit kan erop wijzen dat de reële waarde van de onroerende zaak nu en in de toekomst niet betrouwbaar kan worden bepaald (zie alinea 53). |
49. |
[Verwijderd] |
50. |
Bij het bepalen van de boekwaarde van vastgoedbeleggingen volgens het reëlewaardemodel vermijdt een entiteit dubbeltellingen van activa of verplichtingen die als afzonderlijke activa of verplichtingen zijn opgenomen. Bijvoorbeeld:
|
51. |
[Verwijderd] |
52. |
In sommige gevallen verwacht een entiteit dat de contante waarde van haar betalingen gerelateerd aan een vastgoedbelegging (met uitzondering van betalingen die op opgenomen verplichtingen betrekking hebben) hoger zal zijn dan de contante waarde van de gerelateerde contante ontvangsten. Een entiteit past IAS 37 Voorzieningen, voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke activa toe om te bepalen of een verplichting moet worden opgenomen, en zo ja, op welke wijze deze verplichting moet worden gewaardeerd. |
Onvermogen om de reële waarde betrouwbaar te bepalen
53. |
Er is een weerlegbaar vermoeden dat een entiteit de reële waarde van een vastgoedbelegging nu en in de toekomst betrouwbaar kan bepalen. Wanneer een entiteit een vastgoedbelegging voor het eerst verwerft (of wanneer een bestaande onroerende zaak voor het eerst een vastgoedbelegging wordt na een wijziging van het gebruik) zijn er in uitzonderlijke gevallen echter duidelijke aanwijzingen dat de reële waarde van de vastgoedbelegging op dat moment en in de toekomst niet betrouwbaar kanworden bepaald. Dit is het geval als en alleen als de markt voor vergelijkbare onroerende zaken inactief is (er zijn bijvoorbeeld weinig recente transacties, prijsnoteringen zijn niet actueel of waargenomen transactieprijzen geven aan dat de verkoper gedwongen was om te verkopen) en er geen alternatieve betrouwbare waarderingen van de reële waarde (bijvoorbeeld op basis van gedisconteerde kasstroomprognoses) beschikbaar zijn. Als een entiteit besluit dat de reële waarde van een vastgoedbelegging in aanbouw niet betrouwbaar kan worden bepaald maar verwacht dat de reële waarde van de onroerende zaak betrouwbaar zal kunnen worden bepaald wanneer de bouw daarvan is voltooid, moet ze de vastgoedbelegging in aanbouw waarderen tegen kostprijs totdat de reële waarde ervan betrouwbaar kan worden bepaald of, indien dit vroeger is, totdat de bouw is voltooid. Als een entiteit besluit dat de reële waarde van een vastgoedbelegging (die geen vastgoedbelegging in aanbouw is) niet nu en in de toekomst betrouwbaar kan worden bepaald, moet ze die vastgoedbelegging waarderen met behulp van het kostprijsmodel in IAS 16 voor een vastgoedbelegging in eigendom, dan wel in IFRS 16 voor een vastgoedbelegging die door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden. Er moet van worden uitgegaan dat de restwaarde van de vastgoedbelegging gelijk is aan nul. De entiteit moet IAS 16 of IFRS 16 blijven toepassen totdat de vastgoedbelegging wordt vervreemd. |
53A |
Zodra een entiteit in staat is de reële waarde van een voorheen tegen kostprijs gewaardeerde vastgoedbelegging in aanbouw op betrouwbare wijze te bepalen, moet zij die onroerende zaak tegen reële waarde waarderen. Als de bouw van die onroerende zaak is voltooid, wordt aangenomen dat het mogelijk is de reële waarde ervan betrouwbaar te bepalen. Indien dit niet het geval is, moet de onroerende zaak in overeenstemming met alinea 53 administratief worden verwerkt met behulp van het kostprijsmodel in IAS 16 voor activa in eigendom, dan wel in IFRS 16 voor een vastgoedbelegging die door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden. |
53B |
Het vermoeden dat de reële waarde van een vastgoedbelegging in aanbouw op betrouwbare wijze kan worden bepaald, kan alleen bij eerste opname worden weerlegd. Een entiteit die een vastgoedbelegging in aanbouw tegen reële waarde heeft gewaardeerd, mag niet concluderen dat het niet mogelijk is de reële waarde van de voltooide vastgoedbelegging betrouwbaar te bepalen. |
54. |
In de uitzonderlijke gevallen waarin een entiteit, om de reden die in alinea 53 is vermeld, verplicht is om een vastgoedbelegging te waarderen met behulp van het kostprijsmodel in IAS 16 of in IFRS 16, waardeert de entiteit al haar andere vastgoedbeleggingen, inclusief vastgoedbeleggingen in aanbouw, tegen reële waarde. In deze gevallen moet de entiteit elk van de overige vastgoedbeleggingen administratief blijven verwerken met behulp van het reëlewaardemodel, ook al mag een entiteit voor één vastgoedbelegging het kostprijsmodel toepassen. |
55. |
Indien een entiteit een vastgoedbelegging voorheen tegen reële waarde heeft gewaardeerd, moet zij de onroerende zaak tegen reële waarde blijven waarderen tot deze wordt vervreemd (of tot het tijdstip waarop deze door de eigenaar gebruikt vastgoed wordt of de entiteit de onroerende zaak begint te ontwikkelen voor verkoop in het kader van de normale bedrijfsvoering), zelfs indien vergelijkbare markttransacties minder frequent gaan voorkomen of marktprijzen minder gemakkelijk beschikbaar komen. |
Kostprijsmodel
56. |
Na de eerste opname moet een entiteit die voor het kostprijsmodel heeft gekozen een vastgoedbelegging waarderen:
|
HERCLASSIFICATIE
57. |
Herclassificatie van of naar een vastgoedbelegging moet plaatsvinden als en alleen als er sprake is van een wijziging van het gebruik die blijkt uit:
|
58. |
Alinea 57(b) schrijft voor dat een entiteit een onroerende zaak moet herclassificeren van vastgoedbelegging naar voorraden als en alleen als er sprake is van een wijziging van het gebruik die blijkt uit de aanvang van ontwikkelingsactiviteiten met het oog op de latere verkoop. Indien een entiteit besluit een vastgoedbelegging zonder ontwikkeling te vervreemden, blijft zij de onroerende zaak als een vastgoedbelegging behandelen tot deze uit het overzicht van de financiële positie wordt verwijderd. Herclassificatie naar voorraden vindt derhalve niet plaats. Evenzo, indien een entiteit aanvangt met de herontwikkeling van een bestaande vastgoedbelegging voor voortgezet toekomstig gebruik als vastgoedbelegging, blijft de onroerende zaak een vastgoedbelegging en wordt deze tijdens de herontwikkeling niet geherclassificeerd als door de eigenaar gebruikt vastgoed. |
59. |
De alinea's 60 tot en met 65 zijn van toepassing op vragen in verband met de opname en waardering die rijzen wanneer een entiteit het reëlewaardemodel gebruikt voor vastgoedbeleggingen. Wanneer een entiteit het kostprijsmodel gebruikt, leidt herclassificatie tussen vastgoedbelegging, door de eigenaar gebruikt vastgoed en voorraden niet tot een wijziging van de boekwaarde van de geherclassificeerde onroerende zaak of tot een wijziging van de kostprijs van die onroerende zaak voor waarderings- of informatiedoeleinden. |
60. |
In geval van een herclassificatie van een tegen reële waarde gewaardeerde vastgoedbelegging naar door de eigenaar gebruikt vastgoed of voorraden moet als veronderstelde kostprijs van de onroerende zaak ten behoeve van de latere verwerking in overeenstemming met IAS 16, IFRS 16 of IAS 2 de reële waarde van de onroerende zaak op het moment van de wijziging van het gebruik worden genomen. |
61. |
Indien door de eigenaar gebruikt vastgoed een vastgoedbelegging wordt die tegen reële waarde zal worden verwerkt, moet een entiteit voor een onroerende zaak in eigendom IAS 16 en voor een onroerende zaak die door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden IFRS 16 toepassen tot het moment waarop het gebruik verandert. Indien er op dat moment een verschil is tussen de boekwaarde van de onroerende zaak overeenkomstig IAS 16 of IFRS 16 en de reële waarde ervan, moet de entiteit dit verschil op dezelfde wijze behandelen als een herwaardering overeenkomstig IAS 16. |
62. |
Tot op het moment waarop door de eigenaar gebruikt vastgoed een tegen reële waarde verwerkte vastgoedbelegging wordt, schrijft een entiteit de onroerende zaak (of het met een gebruiksrecht overeenstemmende actief) af en neemt zij enige ontstane bijzondere waardeverminderingsverliezen op. De entiteit behandelt een eventueel verschil op dat moment tussen de overeenkomstig IAS 16 of IFRS 16 bepaalde boekwaarde van de onroerende zaak en de reële waarde ervan op dezelfde wijze als een herwaardering zoals beschreven in IAS 16. Met andere woorden:
|
63. |
In geval van een herclassificatie van voorraden naar vastgoedbeleggingen die tegen reële waarde zullen worden geboekt, moet enig verschil tussen de reële waarde van de onroerende zaak op dat moment en de vorige boekwaarde ervan in winst of verlies worden opgenomen. |
64. |
De behandeling van overboekingen van voorraden naar vastgoedbeleggingen die tegen reële waarde zullen worden geboekt, is consistent met de behandeling van de verkoop van voorraden. |
65. |
Indien een entiteit de bouw of ontwikkeling voltooit van een zelfgebouwde vastgoedbelegging die tegen reële waarde zal worden geboekt, moet enig verschil tussen de reële waarde van de onroerende zaak op dat moment en de vorige boekwaarde ervan in winst of verlies worden opgenomen. |
VERVREEMDING
66. |
Een vastgoedbelegging mag niet langer in het overzicht van de financiële positie worden opgenomen in geval van vervreemding of wanneer de vastgoedbelegging permanent buiten gebruik wordt gesteld en er geen toekomstige economische voordelen worden verwacht bij de vervreemding van de vastgoedbelegging. |
67. |
De vervreemding van een vastgoedbelegging kan plaatsvinden door verkoop of door het aangaan van een financiële lease. De datum van vervreemding van een vastgoedbelegging die wordt verkocht, is de datum waarop de ontvanger zeggenschap over de vastgoedbelegging verkrijgt in overeenstemming met de in IFRS 15 vervatte vereisten voor het bepalen wanneer een prestatieverplichting wordt vervuld. IFRS 16 is van toepassing op een vervreemding als gevolg van het aangaan van een financiële lease, alsook op een „sale and leaseback”-transactie. |
68. |
Indien een entiteit in overeenstemming met de opnamecriteria in alinea 16 de kosten van een vervanging van een gedeelte van een vastgoedbelegging in de boekwaarde van een actief opneemt, wordt de boekwaarde van het vervangen gedeelte niet langer opgenomen. Voor een vastgoedbelegging die administratief wordt verwerkt met behulp van het kostprijsmodel, is een vervangen gedeelte mogelijk geen deel dat afzonderlijk werd afgeschreven. Indien het voor een entiteit praktisch niet haalbaar is om de boekwaarde van het vervangen gedeelte te bepalen, mag zij de kosten van de vervanging gebruiken als indicatie van de kostprijs van het vervangen gedeelte op het moment dat het verworven of gebouwd werd. Bij toepassing van het reëlewaardemodel weerspiegelt de reële waarde van de vastgoedbelegging mogelijk reeds dat het te vervangen gedeelte zijn waarde heeft verloren. In andere gevallen kan het moeilijk op te maken zijn in welke mate de reële waarde van het gedeelte dat vervangen wordt, moet worden verminderd. Als het praktisch niet haalbaar is om de reële waarde van het vervangen gedeelte neerwaarts aan te passen, bestaat er een alternatief om de kosten van de vervanging in de boekwaarde van het actief op te nemen en de reële waarde vervolgens opnieuw te beoordelen, zoals dit vereist zou zijn voor toevoegingen waarbij er geen sprake is van vervanging. |
69. |
Winsten of verliezen die uit de buitengebruikstelling of vervreemding van een vastgoedbelegging voortvloeien, moeten worden bepaald als het verschil tussen de netto-opbrengst bij vervreemding en de boekwaarde van het actief, en moeten in winst of verlies worden opgenomen (tenzij IFRS 16 anderszins voorschrijft bij een „sale and leaseback”-transactie) over de periode waarin buitengebruikstelling of vervreemding plaatsvindt. |
70. |
Het vergoedingsbedrag dat uit hoofde van het niet langer opnemen van een vastgoedbelegging in winst of verlies moet worden opgenomen, wordt bepaald in overeenstemming met de vereisten voor het bepalen van de transactieprijs in de alinea's 47 tot en met 72 van IFRS 15. Verdere wijzigingen van het geschatte vergoedingsbedrag dat in winst of verlies is opgenomen, moeten administratief worden verwerkt in overeenstemming met de in IFRS 15 vervatte vereisten voor wijzigingen van de transactieprijs. |
71. |
Een entiteit past IAS 37 of, indien geëigend, andere standaarden toe op enige verplichtingen die zij na vervreemding van een vastgoedbelegging behoudt. |
72. |
Een vergoeding van derden voor een vastgoedbelegging die een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan, verloren is gegaan of is afgestaan, moet in winst of verlies worden opgenomen op het moment dat de vergoeding opeisbaar wordt. |
73. |
Bijzondere waardeverminderingen of verliezen op vastgoedbeleggingen, daarmee samenhangende claims op, of betalingen van, vergoedingen door derden en enige latere aankoop of bouw van vervangende activa, zijn afzonderlijke economische gebeurtenissen en moeten als volgt afzonderlijk worden verwerkt:
|
INFORMATIEVERSCHAFFING
Reëlewaardemodel en kostprijsmodel
74. |
De hierna beschreven informatie wordt verschaft naast die welke in overeenstemming met IFRS 16 wordt vermeld. Overeenkomstig IFRS 16 verstrekt de eigenaar van een vastgoedbelegging de door lessors te verschaffen informatie over de door hem aangegane leaseovereenkomsten. Een lessee die een vastgoedbelegging als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief aanhoudt, verstrekt de overeenkomstig IFRS 16 door lessees te verschaffen informatie en de overeenkomstig IFRS 16 door lessors te verschaffen informatie over alle door hem aangegane operationele leases. |
75. |
Een entiteit moet het volgende vermelden:
|
Reëlewaardemodel
76. |
Naast de informatie die op grond van alinea 75 moet worden verstrekt, moet een entiteit die het in de alinea's 33 tot en met 55 beschreven reëlewaardemodel toepast ook een aansluiting opnemen tussen de boekwaarde van vastgoedbeleggingen aan het begin en einde van de periode, met vermelding van:
|
77. |
Wanneer een verkregen waardering voor een vastgoedbelegging ten behoeve van de jaarrekening aanzienlijk wordt aangepast, bijvoorbeeld ter voorkoming van een dubbeltelling van activa en verplichtingen die als afzonderlijke activa en verplichtingen zijn opgenomen zoals beschreven in alinea 50, moet de entiteit een aansluiting opnemen tussen de verkregen waardering en de aangepaste waardering die in de jaarrekening is vervat, waarbij het totale bedrag van enige opgenomen, opnieuw toegevoegde leaseverplichtingen afzonderlijk van enige andere aanzienlijke aanpassingen moet worden vermeld. |
78. |
In de uitzonderlijke gevallen waarnaar in alinea 53 wordt verwezen, moeten, wanneer een entiteit een vastgoedbelegging met behulp van het kostprijsmodel in IAS 16 of in IFRS 16 waardeert, in de op grond van alinea 76 vereiste aansluiting de bedragen met betrekking tot die vastgoedbelegging afzonderlijk worden vermeld van de bedragen die op andere vastgoedbeleggingen betrekking hebben. Daarnaast moet een entiteit het volgende vermelden:
|
Kostprijsmodel
79. |
Naast de informatie die op grond van alinea 75 moet worden verstrekt, moet een entiteit die het in alinea 56 beschreven kostprijsmodel toepast het volgende vermelden:
|
OVERGANGSBEPALINGEN
Reëlewaardemodel
80. |
Een entiteit die voorheen IAS 40 (2000) toepaste en ervoor kiest om voor het eerst sommige of alle in aanmerking komende vastgoedbelangen die op grond van een operationele lease worden gehouden, als vastgoedbelegging te classificeren en administratief te verwerken, moet het effect van die keuze opnemen als een aanpassing van het beginsaldo van de ingehouden winsten in de periode waarin de keuze voor het eerst is gemaakt. Daarnaast geldt het volgende:
|
81. |
Deze standaard schrijft een andere behandeling voor dan die welke door IAS 8 wordt voorgeschreven. IAS 8 vereist dat vergelijkende informatie wordt aangepast, tenzij een dergelijke aanpassing praktisch niet haalbaar is. |
82. |
Wanneer een entiteit deze standaard voor het eerst toepast, houdt de aanpassing van het beginsaldo van ingehouden winsten ook de herclassificatie in van enig bedrag in de herwaarderingsreserve voor vastgoedbeleggingen. |
Kostprijsmodel
83. |
IAS 8 is van toepassing op elke wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving die wordt aangebracht wanneer een entiteit deze standaard voor het eerst toepast en opteert voor toepassing van het kostprijsmodel. Het effect van de wijziging in de grondslagen voor financiële verslaggeving omvat de herclassificatie van enig bedrag in de herwaarderingsreserve voor vastgoedbeleggingen. |
84. |
De vereisten van de alinea's 27, 28 en 29 met betrekking tot de eerste waardering van een vastgoedbelegging die via een ruiltransactie van activa is verworven, moeten prospectief alleen op toekomstige transacties worden toegepast. |
Bedrijfscombinaties
84A |
Alinea 14A en een kopje vóór alinea 6 zijn toegevoegd door de in december 2013 uitgegeven Jaarlijkse verbeteringen cyclus 2011-2013. Een entiteit moet deze wijziging prospectief toepassen op verwervingen van vastgoedbeleggingen vanaf het begin van de eerste periode waarop zij deze wijziging toepast. De administratieve verwerking van verwervingen van vastgoedbeleggingen in eerdere perioden mag bijgevolg niet worden aangepast. Een entiteit kan er evenwel voor kiezen de wijziging toe te passen op individuele verwervingen van vastgoedbeleggingen die plaatsvonden vóór het begin van de eerste jaarperiode waarin de ingangsdatum valt, dan wel de eerste jaarperiode na de ingangsdatum, als en slechts als de voor de toepassing van de wijziging op deze eerdere transacties vereiste informatie voor de entiteit beschikbaar is. |
IFRS 16
84B |
Een entiteit die IFRS 16 en de daarmee gerelateerde wijzigingen in deze standaard voor het eerst toepast, moet de overgangsbepalingen in bijlage C bij IFRS 16 toepassen op een vastgoedbelegging die als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden. |
INGANGSDATUM
85. |
Een entiteit moet deze standaard toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2005 aanvangen. Eerdere toepassing wordt aangemoedigd. Als een entiteit deze standaard toepast op een periode die vóór 1 januari 2005 aanvangt, moet zij dit feit vermelden. |
85A |
IAS 1 Presentatie van de jaarrekening (herziene versie van 2007) wijzigde de in de IFRSs gebruikte terminologie. Voorts werd alinea 62 gewijzigd. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Als een entiteit IAS 1 (herziene versie van 2007) toepast op een periode die vóór 1 januari 2009 aanvangt, moeten deze wijzigingen ook op die periode worden toegepast. |
85B |
De alinea's 8, 9, 48, 53, 54 en 57 zijn gewijzigd, alinea 22 is verwijderd en de alinea's 53A en 53B zijn toegevoegd bij Verbeteringen in IFRSs, uitgegeven in mei 2008. Een entiteit moet deze wijzigingen prospectief toepassen op jaarperioden die op of na 1 januari 2009 aanvangen. Een entiteit mag de wijzigingen op vastgoedbeleggingen in aanbouw toepassen vanaf een willekeurige datum vóór 1 januari 2009, mits de reële waarden van vastgoedbeleggingen in aanbouw op die datum werden bepaald. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit de wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden en tegelijkertijd de wijzigingen in de alinea's 5 en 81E van IAS 16 Materiële vaste activa toepassen. |
85C |
De definitie van reële waarde in alinea 5 is gewijzigd, de alinea's 26, 29, 32, 40, 48, 53, 53B, 78,79 en 80 en 85B zijn gewijzigd en de alinea's 36 tot en met 39, 42 tot en met 47, 49, 51 en 75(d) zijn verwijderd door IFRS 13, uitgegeven in mei 2011. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 13 toepast. |
85D |
Vóór alinea 6 en na alinea 84 zijn kopjes ingevoegd en de alinea's 14A en 84A zijn toegevoegd door Jaarlijkse verbeteringen cyclus 2011-2013, uitgegeven in december 2013. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen op jaarperioden die op of na 1 juli 2014 aanvangen. Eerdere toepassing is toegestaan. Als een entiteit deze wijzigingen op een eerdere periode toepast, moet zij dit feit vermelden. |
85E |
De alinea's 3(b), 9, 67 en 70 zijn gewijzigd door IFRS 15 Opbrengsten van contracten met klanten, uitgegeven in mei 2014. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 15 toepast. |
85F |
IFRS 16, uitgegeven in januari 2016, heeft het toepassingsgebied van IAS 40 gewijzigd door een vastgoedbelegging op zodanige wijze te definiëren dat deze zowel een vastgoedbelegging in eigendom omvat als een vastgoedbelegging die door een lessee als een met een gebruiksrecht overeenstemmend actief wordt aangehouden. De alinea's 5, 7, 8, 9, 16, 20, 30, 41, 50, 53, 53A, 54, 56, 60, 61, 62, 67, 69, 74, 75, 77 en 78 zijn gewijzigd, de alinea's 19A, 29A, 40A en 84B en het bijbehorende kopje zijn toegevoegd en de alinea's 3, 6, 25, 26 en 34 zijn verwijderd door IFRS 16. Een entiteit moet deze wijzigingen toepassen als zij IFRS 16 toepast. |
INTREKKING VAN IAS 40 (2000)
86. |
Deze standaard vervangt IAS 40 Vastgoedbeleggingen (uitgegeven in 2000). |