EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31995D0819

Besluit Nr. 819/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 1995 tot instelling van het communautaire actieprogramma Socrates

PB L 87 van 20.4.1995, p. 10–24 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/1999

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1995/819/oj

31995D0819

Besluit Nr. 819/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 1995 tot instelling van het communautaire actieprogramma Socrates

Publicatieblad Nr. L 087 van 20/04/1995 blz. 0010 - 0024


BESLUIT Nr. 819/95/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 14 maart 1995 tot instelling van het communautaire actieprogramma Socrates

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 126 en 127,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3),

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (4),

Overwegende dat het Verdrag in zijn artikel 3, onder p), bepaalt dat het optreden van de Gemeenschap met name een bijdrage tot onderwijs en opleiding van hoog gehalte omvat; dat titel VIII, hoofdstuk 3, van het Verdrag gewijd is aan onderwijs, beroepsopleiding en jeugd;

Overwegende dat, uit hoofde van artikel 126, lid 1, van het Verdrag, de Gemeenschap bijdraagt tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de Lid-Staten aan te moedigen en zo nodig hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, onder volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de Lid-Staten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid;

Overwegende dat, overeenkomstig het in artikel 3 B van het Verdrag beoogde subsidiariteitsbeginsel, de Gemeenschap slechts optreedt indien en voor zover de doelstellingen van dit actieprogramma Socrates niet voldoende door de Lid-Staten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van dit programma beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt;

Overwegende dat, uit hoofde van artikel 127, lid 1, van het Verdrag, de Gemeenschap een beleid inzake beroepsopleiding ten uitvoer legt waardoor de activiteiten van de Lid-Staten worden versterkt en aangevuld, onder volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de Lid-Staten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding;

Overwegende dat de Raad bij Besluit 87/327/EEG (5) het programma Erasmus inzake de mobiliteit van studenten, alsmede bij Besluit 89/489/EEG (6) het programma Lingua ter bevordering van de kennis van de talen van de Gemeenschap heeft vastgesteld;

Overwegende dat de Raad bij Besluit 94/819/EG (7) een actieprogramma inzake de uitvoering van een beleid voor de beroepsopleiding van de Europese Gemeenschap heeft aangenomen (programma Leonardo da Vinci); dat het dienstig is een programma voor onderwijs vast te stellen; dat deze twee programma's elkaar aanvullen;

Overwegende dat een deel van de maatregelen in dit besluit betrekking heeft op de beroepsopleiding en derhalve verder gaat dan het onder artikel 126 vallende algemeen onderwijs (dat het hoger onderwijs omvat); dat derhalve voor bedoelde maatregelen ook artikel 127 van het Verdrag moet worden aangehaald, zonder dat dit inhoudt dat het programma Socrates kan worden beschouwd als een van de maatregelen ter toepassing van het beleid inzake de beroepsopleiding in de zin van artikel 127;

Overwegende dat volgens de evaluatieverslagen over de programma's Erasmus en Lingua, waarvan de conclusies zijn opgenomen in het verslag van de Commissie over de resultaten en de uitvoering van deze programma's, de samenwerking ter zake van het onderwijs een reële toegevoegde waarde verleent aan de acties van de Lid-Staten en dat derhalve de communautaire actie op dat gebied van cruciaal belang is;

Overwegende dat in het memorandum van de Commissie over het hoger onderwijs en het samenvattend verslag over de discussies in de Lid-Staten, alsmede in de resolutie van het Europees Parlement over dit onderwerp (8), een speciaal accent wordt gelegd op de noodzaak van een communautaire strategie wat betreft de bevordering van de Europese dimensie in de studie van alle studenten, ongeacht hun mobiliteit, alsmede op de katalyserende rol van de Gemeenschap op dit gebied; dat de Commissie er overeenkomstig de wens van het Europees Parlement naar streeft om ongeveer 10 % van de studenten in de Gemeenschap een universitaire opleiding te laten volgen die door de universiteiten van meer dan één Lid-Staat wordt georganiseerd;

Overwegende dat de Raad en de Ministers van Onderwijs richtsnoeren hebben vastgesteld voor de invoering van de Europese dimensie in de studie, met name via de resolutie betreffende de Europese dimensie in het onderwijs (1); dat volgens die resolutie de Europese dimensie in het onderwijs gebaseerd is op het culturele erfgoed van de Lid-Staten teneinde bij leerlingen en studenten het besef van de Europese identiteit te versterken, hen voor te bereiden op deelneming aan de economische en sociale ontwikkeling van de Europese Unie, hen bewust te maken van de voordelen en uitdagingen daarvan, hun kennis van de Europese Unie en haar Lid-Staten te verbeteren en hen te doordringen van het belang van de samenwerking tussen de Lid-Staten en andere landen in Europa en in de wereld;

Overwegende dat bepaalde talen die een nationaal statuut hebben, maar niet tot de officiële talen van de Unie behoren, op grote schaal als onderwijstalen op universiteiten worden gebruikt; dat het onderwijs in deze talen mogelijkheden moet bieden voor toegang tot onderdelen van het programma voor hoger onderwijs;

Overwegende dat het Groenboek van de Commissie over de Europese dimensie van het onderwijs, alsmede de commentaren die hierover door de Lid-Staten zijn ontvangen, gericht zijn op de invoering van de Europese dimensie in het basis- en het voortgezet onderwijs;

Overwegende dat het Europees Parlement een resolutie over de Europese dimensie op universitair niveau, in het bijzonder over de mobiliteit van studenten en professoren (2), alsmede een resolutie over het onderwijs- en opleidingsbeleid met het oog op 1993 (3) heeft aangenomen;

Overwegende dat in het memorandum van de Commissie over open en afstandsonderwijs en in de verschillende resoluties van het Europees Parlement over dit onderwerp wordt beklemtoond dat open en afstandsonderwijs nieuwe en aanzienlijke mogelijkheden qua verrijking van het onderwijs en qua schaalvoordelen te bieden hebben met een groter effect, met name voor de bevordering van de Europese dimensie van de studies op alle niveaus; dat de conclusies van de Raad en van de Ministers van Onderwijs over de ontwikkeling van het open en afstands- onderwijs in de Europese Gemeenschap (4) en over de criteria op dit gebied (5) duidelijkheid hebben verschaft over de rol en de criteria van de communautaire actie;

Overwegende dat de Europese Raad van 10 en 11 december 1993 te Brussel, in het licht van het Witboek van de Commissie, een actieplan heeft aangenomen betreffende groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid, waarin de Lid-Staten onder meer worden uitgenodigd speciale aandacht te besteden aan de verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels;

Overwegende dat het nodig is de meest veelbelovende aspecten betreffende de onderwijssamenwerking te versterken; dat het zodoende dienstig is, transnationale projecten aan te moedigen die partners uit verschillende Lid-Staten samenbrengen die zich bezighouden met de overdracht van innoverende benaderingen door uitwisselingen, onder eerbiediging van de verscheidenheid van de onderwijsstelsels en de verantwoordelijkheid van de Lid-Staten;

Overwegende dat er met het oog op een efficiënter optreden van de Gemeenschap in de zin van een multiplicatorfunctie voorts op moet worden gelet dat de gesteunde structuren open zijn en niet alleen gelden voor de categorie personen die rechtstreeks worden gesteund, dat wil zeggen dat deze structuren zo moeten worden opgezet dat ook de studenten die niet in aanmerking komen, optimaal van de communautaire toegevoegde waarde kunnen profiteren;

Overwegende dat het succes van de mobiliteit voor een groot deel afhangt van de door de Lid-Staten en onthaalcentra ter beschikking gestelde sociale infrastructuur;

Overwegende dat met dit programma Socrates gelijke kansen voor jongens en meisjes en mannen en vrouwen moeten worden geboden;

Overwegende dat ervoor moet worden gezorgd dat gehandicapte kinderen en jongeren zo veel mogelijk aan dit programma Socrates deelnemen;

Overwegende dat de Gemeenschap en de Lid-Staten ervoor moeten zorgen dat vooral de meest kansarmen toegang hebben tot initiatieven die als onderdeel van het programma worden ondernomen teneinde op die manier sociale uitsluiting actief te bestrijden;

Overwegende dat het Europees Parlement, met het oog op 1993, een resolutie heeft aangenomen over de culturele verscheidenheid en de schoolopleiding voor kinderen van immigranten in de Europese Gemeenschap (6);

Overwegende dat de interculturele dimensie van het onderwijs voor de leerlingen van de Europese Unie bevorderd dient te worden, teneinde hen voor te bereiden op een leven in een samenleving die steeds meer gekenmerkt zal worden door culturele en taalkundige diversiteit, en dat maatregelen genomen dienen te worden om de kwaliteit van het onderwijs aan kinderen van migrerende werknemers, van zigeuners, van personen met itinerante beroepen en van reizigers te verbeteren, alsmede ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat;

Overwegende dat het netwerk Eurydice zich moet ontwikkelen en diversifiëren om aan de kwalitatieve en kwantitatieve behoeften op het gebied van onderwijsinformatie in de Gemeenschap te voldoen;

Overwegende dat de Europese dimensie in het onderwijs de grenzen van de Europese Unie overschrijdt en dat er een samenwerking tot ontwikkeling moet worden gebracht met de Europese geassocieerde landen en met name de landen van Midden- en Oost-Europa, Cyprus en Malta;

Overwegende dat de Commissie en de Lid-Staten oog moeten hebben voor de samenwerking met de Raad van Europa en met andere internationale organisaties, zoals de OESO en de Unesco;

Overwegende dat de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1) voorziet in een uitgebreide samenwerking op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken tussen de Europese Gemeenschap en haar Lid-Staten enerzijds en de EVA-EER-Staten anderzijds; dat in artikel 4 van Protocol 31 staat dat de EVA-EER-Staten vanaf 1 januari 1995 deelnemen aan alle programma's van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdzaken die op dat moment lopen of zijn goedgekeurd;

Overwegende dat in dit besluit financiële middelen worden vastgesteld die voor de begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiepunt zijn in de zin van de gemeenschappelijke verklaring van 6 maart 1995;

Overwegende dat op 20 december 1994 overeenstemming is bereikt over een "modus vivendi" tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de uitvoerings- maatregelen van besluiten die volgens de procedure van artikel 189 B van het EG-Verdrag worden vastgesteld,

BESLUITEN:

Artikel 1

Vaststelling van het communautaire actieprogramma Socrates 1. Bij dit besluit wordt het communautair actieprogramma Socrates, hierna te noemen "dit programma", vastgesteld, voor de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1999. Het treedt met ingang van 1 januari 1995 in werking.

Dit programma heeft tot doel, bij te dragen tot de ontwikkeling van onderwijs en opleiding van hoog gehalte en een open Europese ruimte voor samenwerking op onderwijsgebied.

2. Dit programma omvat de drie volgende actieterreinen, die in de bijlage staan:

Hoofdstuk I: Hoger onderwijs (Erasmus) Hoofdstuk II: Schoolonderwijs (Comenius) Hoofdstuk III: Transversale acties op de volgende gebieden:

- talenkennis in de Gemeenschap (Lingua);

- open en afstandsonderwijs;

- uitwisseling van informatie en ervaringen (met inbegrip van Eurydice en Arion).

Artikel 2

Definities 1. In het kader van dit programma wordt verstaan onder:

- "universiteit": alle soorten instellingen voor hoger onderwijs die kwalificaties of titels van dit niveau verlenen, ongeacht hun benaming in de Lid-Staten;

- "school": alle typen van instellingen voor schoolonderwijs, zowel van het algemeen, het beroeps- als het technisch onderwijs, alsmede, bij wijze van uitzondering, niet-schoolse opleidingsinstituten ter bevordering van maatregelen, met name het uitwisselen van leerlingen, voor het leren van talen;

- "docent"/"onderwijzend personeel": diegenen die uit hoofde van hun functie rechtstreeks bij het onderwijsproces in de Lid-Staten betrokken zijn, naargelang van de inrichting van hun eigen onderwijsstelsel;

- "student": de persoon die bij een universiteit is ingeschreven om ongeacht de studierichting hoger onderwijs te volgen met het doel een erkende titel of een afsluitend diploma te verwerven, waaronder ook de doctorstitel;

- "leerling": de als zodanig bij een school ingeschreven persoon;

- "open en afstandsonderwijs": elke vorm van flexibel onderricht die al dan niet de toepassing van informatie- en communicatietechnologieën en diensten omvat.

2. Elke Lid-Staat stelt de lijst van typen universiteiten, scholen en andere onderwijsinstellingen vast waarop dit programma betrekking heeft.

Artikel 3

Doelstellingen Dit programma bevordert de samenwerking tussen de Lid-Staten op onderwijsgebied. Het is een ondersteuning van en aanvulling op hun activiteiten, onder volledige eerbiediging van hun verantwoordelijkheid inzake de inhoud van het onderwijs en de inrichting van het onderwijsstelsel alsmede van de culturele en taalkundige verscheidenheid.

Daartoe en met het oog op de ontwikkeling van kwaliteitsonderwijs omvat het programma de volgende specifieke doelstellingen:

a) de Europese dimensie ontwikkelen in studies op alle niveaus ter consolidering van de zin voor Europees burgerschap, steunend op het culturele erfgoed van de Lid-Staten;

b) een kwantitatieve en kwalitatieve verbetering van de kennis van de talen van de Europese Unie bevorderen, met name van de minst verbreide en minst onderwezen talen, teneinde het begrip en de solidariteit tussen de volkeren van deze Unie te versterken en de interculturele dimensie van het onderwijs te bevorderen;

c) in de Lid-Staten een intensieve samenwerking op brede basis bevorderen tussen onderwijsinstellingen van elk niveau, recht doende aan hun intellectuele en opvoedkundige mogelijkheden;

d) de mobiliteit van docenten aanmoedigen, teneinde de studies een Europese dimensie te geven, en bijdragen tot een kwalitatieve verbetering van hun bekwaamheden;

e) de mobiliteit van studenten bevorderen door hen in staat te stellen een deel van hun studie in een andere Lid-Staat te volgen, teneinde de Europese dimensie in het onderwijs te consolideren;

f) betrekkingen tussen leerlingen op het niveau van de Europese Unie stimuleren en de Europese dimensie van hun opleiding bevorderen;

g) de academische erkenning van diploma's, studieperioden en andere kwalificaties aanmoedigen, teneinde de ontwikkeling van een open Europese ruimte voor samenwerking op onderwijsgebied te vergemakkelijken;

h) het open en afstandsonderwijs in het kader van de activiteiten van dit programma bevorderen;

i) de uitwisseling van informatie en ervaringen bevorderen, zodat de diversiteit en specificiteit van de onderwijsstelsels in de Lid-Staten een bron kan vormen van verrijking en wederzijdse stimulering.

Artikel 4

Comité 1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité, hierna te noemen "comité", bestaande uit twee leden per Lid-Staat en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. De leden van het comité kunnen zich laten bijstaan door deskundigen of adviseurs.

2. a) Het comité wordt bijgestaan door twee subcomités, één voor hoger onderwijs en één voor schoolonderwijs. De subcomités bestaan uit twee vertegenwoordigers per Lid-Staat, naargelang van de behandelde materie.

Het comité cooerdineert de werkzaamheden van de subcomités. Specifieke vraagstukken kunnen voor een definitief besluit naar de subcomités worden verwezen.

b) Het comité kan ook werkgroepen instellen voor bepaalde specifieke thema's, met name voor het talenonderwijs.

3. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité ontwerp-maatregelen voor betreffende:

a) de prioriteiten en algemene richtsnoeren voor de in de bijlage beschreven communautaire maatregelen en het daaruit voortvloeiende jaarlijkse werkprogramma, alsmede de interne verdeling over de onderdelen van het programma;

b) de financiële steun die de Gemeenschap zal verstrekken (bedrag, duur, verdeling en ontvangers van de steun);

c) de wijze waarop de controle, de evaluatie, de verspreiding en de overdracht van resultaten zullen geschieden;

d) de selectiecriteria voor de diverse in de bijlage beschreven types projecten, met inbegrip van partnershipsprojecten.

4. Het comité brengt advies uit over de in lid 3 bedoelde ontwerp-maatregelen binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naargelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in elk comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht.

In dat geval stelt de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten, uit voor een termijn van twee maanden vanaf de datum van de mededeling.

De Raad kan binnen de in de voorgaande alinea genoemde termijn met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

5. De Commissie kan voorts het comité raadplegen over elk ander probleem in verband met de uitvoering van dit programma, met name in de in artikel 5 bedoelde gevallen.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naargelang van de urgentie van de materie, eventueel na een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen; elke Lid-Staat kan verzoeken dat zijn standpunt in die notulen wordt vermeld.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het advies van het comité. Zij deelt het comité mee op welke wijze zij met het advies rekening heeft gehouden.

6. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

7. Het comité zorgt voor een geregelde en gestructureerde samenwerking met het comité dat is ingesteld in het kader van het actieprogramma voor de ontwikkeling van een beleid van de Europese Gemeenschap inzake beroepsopleiding (Leonardo da Vinci).

8. Ter bevordering van de samenhang tussen dit programma en andere, in artikel 6 bedoelde maatregelen, informeert de Commissie het comité regelmatig over de initiatieven op het gebied van algemeen en beroepsonderwijs.

Artikel 5

Uitvoering en selectieprocedure 1. De Commissie is belast met de uitvoering van het programma, overeenkomstig de bijlage. Zij raadpleegt de sociale partners en de verenigingen die zich op Europees niveau met onderwijs bezighouden en brengt het comité op de hoogte van hun opvattingen. Zij draagt er tevens zorg voor dat het Europees Parlement volledig van de uitvoering van dit programma in kennis wordt gesteld.

2. Zij neemt maatregelen om ervoor te zorgen dat de in het kader van de programma's Erasmus en Lingua ondernomen acties en andere lopende acties, alsmede die welke in het kader van dit programma zullen worden opgezet, adequaat op elkaar aansluiten.

3. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen voor de cooerdinatie en organisatie op nationaal niveau van de uitvoering van dit programma, met name door te voorzien in passende nationale structuren en regelingen.

4. De indiening en selectie van de in de bijlage bedoelde projecten geschiedt als volgt:

a) de aanvragen voor financiële bijstand voor de projecten die onder hoofdstuk I, actie 1, vallen worden naar de Commissie gezonden. De Commissie stelt de door de Lid-Staten aangewezen structuren van deze aanvragen op de hoogte. Alvorens een definitief besluit te nemen legt de Commissie de projecten die op grond van de uitslag van de selectie worden voorgedragen voor advies voor aan het comité.

De toewijzing van de in hoofdstuk I, actie 2, bedoelde mobiliteitsbeurzen aan de studenten die deelnemen aan de projecten die in het kader van actie 1 zijn gekozen, geschiedt door de in actie 2 bedoelde instanties;

b) de aanvragen voor financiële bijstand voor de projecten bedoeld in de als gedecentraliseerd beschouwde acties in de hoofdstukken II en III (hoofdstuk II, actie 1 en actie 3, punt 2; hoofdstuk III, actie 1, punt 2, onder b), c) en e), en actie 3, punt 3), worden voorgelegd aan de door de Lid-Staten aangewezen structuren. Deze structuren gaan over tot de selectie en toekenning van communautaire financiële bijstand voor de gekozen projecten overeenkomstig de algemene richtsnoeren die overeenkomstig artikel 4 worden vastgesteld;

c) de aanvragen voor financiële bijstand voor de projecten bedoeld in de als gecentraliseerd beschouwde acties in hoofdstuk II (actie 2 en actie 3, punt 1) worden door de cooerdinatoren van de projecten voorgelegd aan de door de Lid-Staten aangewezen structuren. Deze structuren doen de goedgekeurde aanvragen toekomen aan de Commissie voor een definitief besluit, na advies van het comité;

d) de aanvragen voor financiële bijstand voor de projecten bedoeld in de als gecentraliseerd beschouwde acties in hoofdstuk III (actie 1, punt 2, onder a) en d), actie 2 en actie 3, met uitzondering van punt 3) worden door de cooerdinatoren van de projecten voorgelegd aan de Commissie en aan de door de Lid-Staten aangewezen structuren. Deze doen de Commissie hun advies toekomen. De besluiten over de financiële bijstand voor de projecten worden door de Commissie genomen na raadpleging van de betrokken Lid-Staten en advies van het comité.

Artikel 6

Samenhang 1. De Commissie waarborgt, in partnerschap met de Lid-Staten, de algehele samenhang tussen dit programma en de andere communautaire acties, en met name het programma Leonardo da Vinci.

2. De Commissie moedigt, te zamen met de Lid-Staten, de cooerdinatie van de activiteiten aan tussen dit programma en het vierde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap van communautaire werkzaamheden op het gebied van onderzoek, technische ontwikkeling en demonstratie (1994-1998) (1).

Artikel 7

Begroting 1. De financiële middelen voor de uitvoering van dit programma in de in artikel 1 genoemde periode belopen 850 miljoen ecu.

2. De noodzakelijke jaarlijkse toewijzingen voor de communautaire deelneming in de in dit programma beoogde maatregelen worden via de jaarlijkse begrotingsprocedure vastgesteld overeenkomstig de lopende financiële vooruitzichten.

3. Het programma wordt voor deelname van de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE's) opengesteld overeenkomstig de voorwaarden die worden gesteld in de met die landen te sluiten aanvullende protocollen bij de associatieovereenkomsten, betreffende de deelname aan communautaire programma's. Dit programma wordt, volgens dezelfde regels als ten aanzien van de EVA-landen worden toegepast, op basis van aanvullende kredieten opengesteld voor deelname van Cyprus en Malta, volgens met deze landen overeen te komen procedures.

Artikel 8

Controle en evaluatie 1. De Commissie waarborgt, in partnerschap met de Lid-Staten, dat dit programma wordt gecontroleerd en periodiek geëvalueerd, met het oog op de eventuele aanpassing ervan aan de bij de uitvoering gebleken behoeften.

De resultaten van de communautaire maatregelen worden onderworpen aan periodieke externe evaluaties op basis van de in artikel 3 genoemde doelstellingen en de conclusies hiervan worden meegedeeld aan het comité, alsmede aan het Europees Parlement en aan de Raad.

2. De Commissie dient bij het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's uiterlijk 30 september 1998 een tussentijds verslag in over de aanloopfase en uiterlijk 30 september 2000 een eindverslag over de uitvoering van dit programma.

Gedaan te Straatsburg, 14 maart 1995.

Voor het Europees Parlement De Voorzitter K. HAENSCH Voor de Raad De Voorzitter A. LAMASSOURE

(1) PB nr. C 66 van 3. 3. 1994, blz. 3, en PB nr. C 164 van 16. 6. 1994, blz. 8.

(2) PB nr. C 195 van 18. 7. 1994, blz. 29.

(3) PB nr. C 217 van 6. 8. 1994, blz. 18.

(4) Advies van het Europees Parlement van 22 april 1994 (PB nr. C 128 van 9. 5. 1994, blz. 479), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 18 juli 1994 (PB nr. C 244 van 31. 8. 1994, blz. 51) en besluit van het Europees Parlement van 26 oktober 1994 (PB nr. C 323 van 21. 11. 1994, blz. 50). Gemeenschappelijk ontwerp van het Bemiddelingscomité van 31 januari 1995.

(5) PB nr. L 166 van 25. 6. 1987, blz. 20. Besluit gewijzigd bij Besluit 89/663/EEG (PB nr. L 395 van 30. 12. 1989, blz. 23).

(6) PB nr. L 239 van 16. 8. 1989, blz. 24.

(7) PB nr. L 340 van 29. 12. 1994, blz. 8.

(8) PB nr. C 255 van 20. 9. 1993, blz. 161.

(1) PB nr. C 177 van 6. 7. 1988, blz. 5.

(2) PB nr. C 48 van 25. 2. 1991, blz. 216.

(3) PB nr. C 150 van 15. 6. 1992, blz. 366.

(4) PB nr. C 151 van 14. 6. 1992, blz. 3.

(5) PB nr. C 336 van 19. 12. 1992, blz. 6.

(6) PB nr. C 42 van 15. 2. 1993, blz. 187.

(1) PB nr. L 1 van 3. 1. 1994, blz. 3.

(1) PB nr. L 126 van 18. 5. 1994, blz. 1.

BIJLAGE

Het programma Socrates heeft als doelstelling de transnationale acties in de verschillende hoofdstukken van het programma te ondersteunen.

HOOFDSTUK I

HOGER ONDERWIJS (ERASMUS) Dit hoofdstuk behelst de volgende twee acties:

- Actie 1: bevordering van de Europese dimensie in de universiteiten,

- Actie 2: bevordering van de mobiliteit van de studenten en financiering van de Erasmus-beurzen.

De voor Erasmus vast te leggen middelen bedragen minimaal 55 % van het totale voor het programma Socrates uitgetrokken bedrag.

De projecten van dit hoofdstuk worden geselecteerd volgens de procedure van artikel 5 van dit besluit.

Actie 1

Bevordering van de Europese dimensie in de universiteiten De Gemeenschap, steunende op de ervaring met de uitvoering van de programma's Erasmus en Lingua, zal de transnationale samenwerking tussen universiteiten en met name de ontwikkeling van interuniversitaire samenwerkingsprogramma's (ISP's) stimuleren teneinde de Europese dimensie in het hoger onderwijs geleidelijk te versterken.

A. Interuniversitaire samenwerking De Gemeenschap kan financiële steun verlenen voor maatregelen voor de volgende activiteiten:

- in het kader van de ISP's:

a) mobiliteit van studenten, om studenten van een universiteit de kans te geven een studieperiode in een andere Lid-Staat te vervullen, eventueel gepaard gaande met een praktijkervaring, die volledig worden erkend als integraal deel van hun diploma of academische kwalificatie;

b) bevordering van het ECTS-systeem (kaptitaliseerbare cursuseenheden) zonder het bestaan van andere soortgelijke systemen ter discussie te stellen;

c) gemeenschappelijke ontwikkeling van studieprogramma's in het hoger onderwijs op initieel of voortgezet niveau, om de academische erkenning te vergemakkelijken en door uitwisseling van ervaringen bij te dragen aan het proces van vernieuwing en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs dat op communautaire schaal moet plaatsvinden;

d) mobiliteit van de docenten om cursussen te geven die een integrerend deel uitmaken van het studieprogramma in andere Lid-Staten;

e) kortlopende intensieve studieprogramma's, met inbegrip van zomeruniversiteiten, voor studenten uit verschillende Lid-Staten, vooral op studiegebieden die zich niet lenen tot een lang verblijf in het buitenland;

- buiten de ISP's om:

f) studiebezoeken ter voorbereiding van samenwerking, die kunnen worden afgelegd door:

- de docenten,

- het administratief personeel van de universiteiten,

alsmede eventueel:

- de studenten die betrokken zijn bij de voorbereiding van de samenwerkingsprojecten.

B. Andere activiteiten ter bevordering van de Europese dimensie van de universiteit 1. De Gemeenschap zal de universiteiten aanmoedigen, transnationale activiteiten te ontwikkelen waardoor een Europese dimensie wordt verleend aan alle studiegebieden, ten profijte van alle studenten. De volgende activiteiten komen in aanmerking voor steun van de Gemeenschap:

a) de invoering in de studieprogramma's van materiaal dat bijdraagt tot het begrip van de culturele, artistieke, politieke, economische of sociale kenmerken van de andere Lid-Staten, alsmede van elementen die verband houden met de Europese integratie, vooral door de ontwikkeling van modules met een multi-, c.q. interdisciplinaire inhoud;

b) het aanleren van de talen van de Europese Unie, vooral de minst verbreide en minst onderwezen talen, als integrerend onderdeel van de studie, alsmede het gebruik van nieuwe onderwijstechnologieën;

c) het beschikbaar stellen van het materiaal als bedoeld in punt a), waarbij gebruik wordt gemaakt van de middelen voor het afstandsonderwijs.

2. Daarnaast kan financiële steun worden verleend aan samenwerkingsverbanden van universiteiten die voornemens zijn, samen met territoriale gemeenschappen of daarvoor in aanmerking komende actoren uit het bedrijfsleven en de sociale wereld, bepaalde van de in punt 1 vermelde activiteiten te ontwikkelen.

C. Institutionele overeenkomstenUniversiteiten die aan interuniversitaire samenwerkingsprogramma's of andere in punt B beschreven activiteiten deelnemen, kunnen een "institutionele overeenkomst" sluiten met de Commissie, voor alle activiteiten die voor communautaire steun in aanmerking komen. De financiële steun van de Gemeenschap zal om te beginnen voor maximaal drie jaar worden toegewezen, onder voorbehoud van een periodiek herhaalde controle op de resultaten ten minste eenmaal per jaar.

D. Universitaire samenwerkingsprojecten inzake thema's van gemeenschappelijk belang 1. De Gemeenschap ondersteunt projecten waardoor de universiteiten, die eventueel onderling zijn verbonden in het kader van netwerken, inzake thema's van gemeenschappelijk belang kunnen samenwerken. Deze samenwerking moet de verspreiding van opgedane ervaring en verworven kennis bevorderen, het denken over de kwalitatieve en innoverende aspecten van het hoger onderwijs op gang brengen, de onderwijsmethoden verbeteren, de vergelijkbaarheid van de curricula bevorderen en de ontwikkeling van gemeenschappelijke programma's en gespecialiseerde cursussen stimuleren, met name voor thema's die in de interuniversitaire samenwerkingsprogramma's te weinig aan bod komen.

2. Een van de deelnemende universiteiten kan zorgen voor de cooerdinatie van de met elk project samenhangende werkzaamheden.

Actie 2

Bevordering van de mobiliteit van de studenten en financiering van de Erasmus-beurzen 1. Aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan om de studenten ten volle te laten profiteren van buitenlandse studieperiodes:

a) de studie in het buitenland vindt voltijds plaats en voor een significante periode (minimaal drie maanden of een academisch kwartaal, maximaal een jaar);

b) de studie in een andere Lid-staat wordt volledig erkend door de eigen universiteit;

c) de studenten beschikken over een toereikende kennis van de taal waarin de colleges aan de gastuniversiteiten worden gegeven;

d) de gastuniversiteiten verlangen geen collegegeld van studenten die aan mobiliteitsprogramma's deelnemen. Zij zorgen ervoor dat de opvang van de studenten wordt vergemakkelijkt en trachten vooral een oplossing te vinden voor hun praktische problemen, met inbegrip van huisvesting;

e) eerstejaarsstudenten komen niet in aanmerking voor een mobiliteitsbeurs.

De Gemeenschap zal de ontwikkeling voortzetten van een systeem van rechtstreekse financiële steun aan studenten die een studieperiode in een andere Lid-Staat doorbrengen en aan de voorbereidende activiteiten daarvan (taalcursussen, vooral in de minst verbreide en minst onderwezen talen van de Europese Unie, sociaal-culturele kennis omtrent het gastland, intensieve cursussen, enz.).

2. De communautaire middelen die moeten bijdragen aan de mobiliteitsbeurzen van studenten worden volgens de volgende formule over de Lid-Staten verdeeld:

a) overeenkomstig de budgettaire mogelijkheden ontvangt elke Lid-Staat een minimumbedrag van 200 000 ecu;

b) de rest wordt toegekend aan de verschillende Lid-Staten naargelang van:

i) het totale aantal universitaire studenten,

ii) het totale aantal jongeren tussen 18 en 25 jaar in de verschillende Lid-Staten,

iii) het verschil tussen de kosten van levensonderhoud in het land van herkomst en het gastland,

iv) de gemiddelde reiskosten tussen de Lid-Staat van herkomst en de Lid-Staat die als gastland optreedt.

Voorts neemt de Commissie de nodige maatregelen ter bevordering van een evenwichtige verdeling over de verschillende studierichtingen en regio's, om rekening te houden met de toestroom van studenten en bepaalde specifieke problemen op te lossen, vooral de financiering van bepaalde beurzen die wegens de structuur van de studieprogramma's niet kunnen worden beheerd door de in punt 3 bedoelde bevoegde instanties. Het voor deze maatregelen gereserveerde gedeelte mag 5 % van het jaarlijks voor studiebeurzen bestemde budget niet overschrijden.

3. De volgens de formule van punt 2 verdeelde communautaire middelen die bestemd zijn voor studentenbeurzen, worden beheerd door de Nationale Instanties voor de toekenning van beurzen, die door alle Lid-Staten zijn opgericht. Deze instanties zorgen voor de cooerdinatie met de nationale stelsels voor beurzen c.q. leningen aan studenten dan wel andere financiële middelen die de mobiliteit van studenten moeten bevorderen. Zij kunnen, in samenwerking met de Commissie, initiatieven nemen om een evenwichtige deelname van universiteiten of faculteiten op nationaal of regionaal niveau te bevorderen, door middel van het verspreiden van informatie en bewustmakingsacties.

4. De communautaire beurzen hebben tot doel, de extra kosten die met de mobiliteit verbonden zijn, gedeeltelijk te vergoeden, dat wil zeggen de reiskosten, de eventuele linguïstische voorbereiding en de hogere kosten van levensonderhoud in de Lid-Staat die als gastland optreedt. Het maximum voor deze beurzen mag de 5 000 ecu per student voor een verblijf in het buitenland van ten hoogste twaalf maanden niet te boven gaan.

5. Voorrang wordt verleend aan studenten die cursussen volgen in het kader van de activiteiten uit hoofde van actie 1. Bij uitzondering kunnen beurzen worden toegekend aan andere studenten (free movers), die cursussen volgen waarvoor bijzondere maatregelen zijn genomen buiten de ISP's om, mits zij voldoen aan de criteria om in aanmerking te worden genomen die vermeld staan in punt 1 van deze actie.

6. Bij het toekennen van de beurzen moet het beginsel van gelijke kansen voor mannen en vrouwen gerespecteerd worden. Met de bijzondere behoeften van gehandicapte studenten zou bij de vaststelling van het bedrag van de beurzen rekening moeten worden gehouden.

7. Aangezien de bijdrage van de Gemeenschap de kosten in verband met de mobiliteit van studenten slechts ten dele dekt, wordt de Lid-Staten verzocht ook bij te dragen in de benodigde financiële steun. Daarom worden de beurzen of leningen die in de eigen Lid-Staat aan studenten waren toegekend, doorbetaald tijdens de studieperiode in de Lid-Staat die als gastland optreedt.

HOOFDSTUK II

SCHOOLONDERWIJS (COMENIUS) 1. Dit hoofdstuk behelst de volgende drie acties ter aanmoediging van:

- Actie 1: partnerships tussen scholen;

- Actie 2: het onderwijs aan kinderen van migrerende werknemers, en aan kinderen van personen met itinerante beroepen, van reizigers en van zigeuners, alsmede intercultureel onderwijs;

- Actie 3: actualisering en verbetering van de bekwaamheden van het onderwijzend personeel.

Deze acties steunen op de ervaring die is opgedaan met het programma Lingua en op de teksten die door de Raad en de Ministers van Onderwijs, in het kader van de Raad bijeen, zijn aangenomen met betrekking tot de communautaire samenwerking op het gebied van onderwijs, inclusief de modelprojecten die zijn ontwikkeld op het gebied van het basis- en voortgezet onderwijs, de scholing van kinderen van migrerende werknemers en van kinderen van personen met itinerante beroepen, van reizigers en van zigeuners, en de uitwisseling van docenten.

De voor het schoolonderwijs vast te leggen middelen bedragen minimaal 10 % van het totale voor het programma Socrates uitgetrokken bedrag.

2. De communautaire financiering die bestemd is als bijdrage voor de ontwikkeling van de activiteiten van actie 1 en actie 3, punt 2, wordt op de volgende wijze over de Lid-Staten verdeeld:

a) overeenkomstig de budgettaire mogelijkheden ontvangt elke Lid-Staat een minimumbedrag van 200 000 ecu;

b) de rest wordt toegekend aan de verschillende Lid-Staten naargelang van:

i) het totale aantal schoolgaande kinderen,

ii) het aantal scholen,

iii) het aantal leerkrachten,

iv) het bruto binnenlands produkt per inwoner,

v) de gemiddelde reiskosten tussen de Lid-Staat van herkomst en de Lid-Staat die als gastland optreedt.

3. De projecten van dit hoofdstuk worden geselecteerd volgens de procedure van artikel 5 van het besluit.

4. In samenwerking met de Lid-Staten neemt de Commissie de nodige maatregelen ter aanmoediging van een evenwichtige verdeling over de scholen op communautair, nationaal en regionaal niveau. Het voor de maatregelen bestemde aandeel mag niet meer bedragen dan 5 % van het jaarlijks voor de financiering van de activiteiten van dit hoofdstuk gereserveerde bedrag.

5. De communautaire financiële steun uit hoofde van dit hoofdstuk dient ter gedeeltelijke vergoeding van de kosten die voor de uitvoering van de projecten noodzakelijk worden geacht.

6. Bij het verlenen van de communautaire steun moet het beginsel van gelijke kansen, met name voor mannen en vrouwen, gerespecteerd worden. Bij de vaststelling van het steunbedrag zou rekening moeten worden gehouden met de bijzondere behoeften van gehandicapten die aan de acties in het kader van dit hoofdstuk deelnemen.

Actie 1

Partnerships tussen scholen 1. De Gemeenschap moedigt de vorming aan van multilaterale partnerships tussen scholen, die worden opgezet rond een Europees onderwijsproject (EOP).

Onder een multilateraal partnership wordt een verbinding van ten minste drie instellingen uit drie Lid-Staten verstaan, waarbij een van de instellingen of een betrokken onderwijsinstantie als cooerdinator optreedt. Het partnership kan eventueel bilateraal zijn, wanneer het doel hoofdzakelijk bestaat in de bevordering van de kennis van de talen van de Europese Unie met name de minst verbreide en minst onderwezen talen.

Een EOP beoogt de ontwikkeling van een of meer thema's van Europees belang via een pakket in het leven van de scholen geïntegreerde onderwijsactiviteiten en -maatregelen.

De geïntegreerde activiteiten en maatregelen kunnen onder meer omvatten:

- de deelneming van leerlingen aan projecten met zo mogelijk een multidisciplinair karakter;

- het aanleren en het verbeteren van de kennis van de talen van de Europese Unie;

- de mobiliteit van leerlingen, in het bijzonder van die welke deelnemen aan partnerships die de verbetering van talenkennis ten doel hebben. Kinderen uit het kleuteronderwijs komen niet voor dit type project in aanmerking;

- uitwisseling van didactisch materiaal, van informatie en ervaringen over innoverende onderwijsmethoden;

- gebruik van informatie- en communicatietechnologie, met inbegrip van de mogelijkheden van het afstandsonderwijs, met name om de resultaten en ervaringen van de partnerships te verspreiden ten voordele van andere scholen die niet aan de projecten deelnemen.

2. Voor een beperkte periode kan financiële steun worden verleend voor de financiering van een Europees onderwijsproject. De steun wordt in een eerste fase verleend voor een periode van ten hoogste drie jaar, onder voorbehoud van een periodiek herhaald onderzoek van de uitgevoerde projecten.

Bij de toekenning van communautaire steun wordt voorrang verleend aan projecten met de volgende thema's van Europees belang:

- de Europese dimensie in het algemeen, alsmede andere thema's die betrekking hebben op het cultureel erfgoed, milieubescherming, artistieke vorming en de bevordering van wetenschap en techniek;

- aspecten ter bevordering van gelijke kansen voor jongens en meisjes in onderwijs en opleiding;

- aspecten ter verbetering van de schoolprestaties van alle leerlingen;

- aspecten waarmee wordt ingespeeld op de eisen van kinderen met specifieke behoeften en mogelijkheden op onderwijsgebied.

Indien verscheidende projecten aan dezelfde selectievoorwaarden voldoen, wordt voorrang gegeven aan projecten met scholen die nog niet aan communautaire activiteiten hebben deelgenomen.

3. Er kan financiële steun worden verleend voor bezoeken van ten hoogste één week ter voorbereiding van partnerships, alsmede voor uitwisselingen van ten hoogste vier weken, ten behoeve van het personeel van scholen, zulks ter ondersteuning van de partnerships en de ontwikkeling van Europese onderwijsprojecten.

Actie 2

Onderwijs aan kinderen van migrerende werknemers, en aan kinderen van personen met itinerante beroepen, van reizigers en van zigeuners, alsmede intercultureel onderwijs Financiële steun kan worden verleend aan transnationale projecten die beogen:

- een zo volledig mogelijke deelname aan schoolactiviteiten alsmede van gelijke kansen voor kinderen van migrerende werknemers en kinderen van personen met itinerante beroepen, van reizigers en van zigeuners te bevorderen;

- de mogelijkheden tot schoolbezoek en de kwaliteit van het onderwijs van deze kinderen te verbeteren;

- tegemoet te komen aan hun specifieke behoeften en mogelijkheden op onderwijsgebied;

- op alle leerlingen afgestemd intercultureel onderwijs te bevorderen.

Deze projecten kunnen met name omvatten:

- uitwisseling van informatie en ervaring, met name over alle in de eerste alinea beoogde aspecten;

- het uitwerken van aangepaste lessen en aangepast pedagogisch materiaal;

- invoering van interculturele onderwijsmethoden.

Actie 3

Actualisering en verbetering van de bekwaamheden van het onderwijzend personeel 1. Financiële steun kan worden verstrekt aan transnationale projecten die worden ingediend door instellingen en organen die zich bezighouden met de actualisering en de verbetering van de bekwaamheden van het onderwijzend personeel dat belast is met onderwijs en/of studiekeuzebegeleiding van de leerlingen.

Deze projecten dienen ter bevordering van:

a) de uitwisseling van informatie en ervaring, in verband met de invoering van de Europese dimensie, in het kader van de actualisering of verwerving van specifieke bekwaamheden door het onderwijzend personeel;

b) de actualisering en verbetering van de bekwaamheden van onderwijzend personeel dat zich speciaal bezighoudt met acties ter bevordering van een succesvolle schoolloopbaan en een zo volledig mogelijke deelname aan de schoolactiviteiten door leerlingen met specifieke behoeften en mogelijkheden op onderwijsgebied;

c) ontwikkeling van partnerships op de in deze actie vermelde gebieden, met inbegrip van partnerships waarbij gebruik gemaakt wordt van informatie- en communicatietechnologieën en van afstandsonderwijs.

2. De transnationale projecten voor de actualisering van de bekwaamheden van het onderwijzend personeel kunnen ook een beperkt aantal verblijfsperiodes in een andere Lid-Staat omvatten, zodat dit personeel kan deelnemen aan door de betrokken instellingen/organen gezamenlijk opgezette seminars.

HOOFDSTUK III

TRANSVERSALE MAATREGELEN 1. De in dit hoofdstuk omschreven maatregelen zijn van toepassing op alle onderwijsniveaus. Zij vormen een aanvulling op de acties in de hoofdstukken I en II en dienen ter:

- Actie 1: bevordering van de talenkennis in de Gemeenschap (Lingua);

- Actie 2: bevordering van het open en afstandsonderwijs;

- Actie 3: bevordering van uitwisseling van informatie en ervaring (met inbegrip van Euridyce en Arion) en ter bevordering van andere maatregelen, inclusief het volwassenenonderwijs.

De middelen voor transversale acties bedragen minimaal 25 % van het totale voor het programma Socrates uitgetrokken bedrag.

2. a) De communautaire financiering die bestemd is als bijdrage voor de ontwikkeling van de activiteiten van actie 1, punt 2, onder b), c) en e), en actie 3, punt 3, wordt op de volgende wijze over de Lid-Staten verdeeld:

i) overeenkomstig de budgettaire mogelijkheden ontvangt elke Lid-Staat een minimumbedrag van 200 000 ecu;

ii) de rest wordt toegekend aan de verschillende Lid-Staten naargelang van a) het totale aantal leerkrachten,

b) het totale aantal schoolgaande kinderen,

c) het bruto binnenlands produkt per inwoner,

d) de gemiddelde reiskosten tussen de Lid-Staat van herkomst en de Lid-Staat die als gastland optreedt.

3. De projecten van dit hoofdstuk worden geselecteerd volgens de procedure van artikel 5 van dit besluit.

4. De Commissie neemt de nodige maatregelen ter aanmoediging van een evenwichtige deelname tussen de onderwijsinstellingen in de Lid-Staten. Het voor deze maatregelen bestemde gedeelte van de kredieten mag de 5 % van het jaarlijks budget voor de financiering van activiteiten van dit hoofdstuk niet overschrijden.

5. De communautaire financiële steun uit hoofde van dit hoofdstuk dient ter gedeeltelijke vergoeding van de kosten die voor de uitvoering van de projecten noodzakelijk worden geacht.

6. Bij het verlenen van de communautaire steun moet het beginsel van gelijke kansen, met name voor mannen en vrouwen, gerespecteerd worden. Bij de vaststelling van het steunbedrag zou rekening moeten worden gehouden met de bijzondere behoeften van gehandicapten die aan de acties in het kader van dit hoofdstuk deelnemen.

Actie 1

Bevordering van de talenkennis in de Gemeenschap (Lingua) 1. De bevordering van de talenkennis vormt een essentiële factor voor de totstandbrenging van een open Europese ruimte voor samenwerking op onderwijsgebied en voor de versterking van begrip en solidariteit - onder eerbiediging van hun linguïstische en culturele identiteit - tussen de volkeren van de Europese Unie.

In het kader van het programma Socrates wordt met het vreemde-talenonderwijs bedoeld het onderwijzen, als vreemde taal, van alle officiële talen van de Europese Unie, alsmede van het lers (één van de talen waarin de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen zijn gesteld) en het Letzeburgesch (de taal die wordt gesproken op het gehele Luxemburgse grondgebied).

De actie Lingua heeft betrekking op het geheel van de taalverwerving.

2. Naast de aanmoedigingsmaatregelen als bedoeld in hoofdstuk I, actie 1, en in hoofdstuk II, actie 1, kan financiële steun worden toegekend voor transnationale projecten ter verwezenlijking van de volgende activiteiten:

a) ontwikkeling van Europese samenwerkingsprogramma's (gezamenlijk ontwerp en gezamenlijke uitwerking van vernieuwende opleidingskaders en leermiddelen) die worden ingediend door instellingen of organen die belast zijn met de basisopleiding of de voortgezette opleiding van taalleraren met als doel de talenkennis en pedagogische vaardigheden van taalleraren en toekomstige taalleraren te actualiseren, te versterken en te ontwikkelen;

b) intensieve stages of andere soortgelijke activiteiten in het buitenland voor taalleraren, leraren die tot taalleraar worden omgeschoold, gediplomeerde leraren die van plan zijn in de nabije toekomst het werk als taalleraar te hervatten, voor vakleraren die in een vreemde taal moeten doceren. De duur van deze stages ligt tussen de twee en de vier weken;

c) assistentschappen in het buitenland voor toekomstige taalleraren, ter vergroting van hun kennis van de taal die zij zullen doceren. De duur van het assistentschap mag niet korter zijn dan drie maanden en niet langer dan een jaar, en het moet worden uitgeoefend in een Lid-Staat waar de taal die de assistent zal doceren, een van de officiële talen is;

d) ontwikkeling en uitwisseling van curricula, produktie van innovatief didactisch materiaal en verbetering van de methodes en instrumenten voor de erkenning van de verworven talenkennis. Deze projecten zijn bestemd voor uiteenlopende geïnteresseerde groeperingen en zijn vooral bedoeld voor de linguïstische voorbereiding van de studenten en leerlingen van het schoolonderwijs of van opleidingscentra, ter bevordering van de mobiliteit;

e) er wordt beperkte financiële steun toegekend voor de uitwisseling op onderwijsgebied van leerlingen die algemene, beroeps- of technische opleidingen volgen. De uitwisseling is gebaseerd op een project van onderwijsinstellingen en heeft tot doel de communicatieve vaardigheden in de vreemde talen te verbeteren en bij te dragen tot een verhoogde motivatie onder de deelnemers om vaardigheid in vreemde talen te verwerven.

3. Wat betreft punt 2, onder a) tot en met d), wordt prioriteit verleend aan de projecten en activiteiten die:

- betrekking hebben op het onderwijs in de minst verbreide en minst onderwezen talen van de Europese Unie;

- het gebruik van nieuwe onderwijstechnologieën en/of afstandsonderwijs omvatten;

- tot doel hebben personen uit minder geprivilegieerde milieus die bij het leren van vreemde talen bijzondere ondersteuning behoeven, te helpen.

Wat betreft punt 2, onder e), zal voorrang worden verleend aan projecten van beroeps- of technisch onderwijs die - vernieuwende experimenten ontwikkelen met betrekking tot educatieve uitwisselingen op het gebied van het aanleren van vreemde talen;

- de Europese dimensie van de opleidingen doen uitkomen;

- betrekking hebben op de minst verbreide en minst onderwezen talen van de Europese Unie.

Actie 2

Bevordering van het open en afstandsonderwijs De ontwikkeling van het open en afstandsonderwijs, waarbij al dan niet informatie- en communicatietechnologieën gebruikt worden, vormt een belangrijke factor waardoor de burgers van de Europese Unie kunnen profiteren van de voordelen die zijn verbonden aan een open Europese ruimte voor samenwerking op onderwijsgebied.

Deze actie heeft tot doel om door pedagogische vernieuwing bij te dragen tot de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en een gemakkelijker toegang tot alle onderwijsniveaus te bevorderen, vooral voor hen die door geografische omstandigheden of hun persoonlijke situatie geen andere mogelijkheden ter zake hebben.

Naast de in de hoofdstukken I en II bedoelde acties op het gebied van open en afstandsonderwijs komen ook in aanmerking voor communautaire financiële steun de transnationale projecten die het volgende beogen:

a) vergemakkelijken van de samenwerking tussen de instellingen en organisaties op dit gebied, gebaseerd op de uitwisseling van informatie en ervaring;

b) beantwoorden aan de behoefte aan bijscholing van docenten, opleiders en managers in de technieken van open en afstandsonderwijs;

c) verbeteren van de kwaliteit van de produkten van het afstandsonderwijs en de gebruiksvriendelijkheid van de produkten;

d) het aanmoedigen van de erkenning van de in het kader van open en afstandsonderwijs verkregen kwalificaties.

Actie 3

Bevordering van uitwisseling van informatie en ervaring De hierna volgende maatregelen zijn gebaseerd op de ervaring die is opgedaan met de uitwisseling van informatie tussen de Lid-Staten, met inbegrip van de vergaderingen van hoge ambtenaren in het kader van de Raad, alsmede met het netwerk Eurydice, het netwerk Naric, het programma Arion en actie 4 van het programma Erasmus.

1. Kwesties van gemeenschappelijk belang inzake onderwijsbeleid Met betrekking tot de door de Raad vastgestelde kwesties van gemeenschappelijk belang inzake onderwijsbeleid wisselt de Commissie, in samenwerking met de Lid-Staten, informatie en ervaring uit. Hiertoe kunnen passende maatregelen worden getroffen om de gemeenschappelijke behandeling van die thema's bevorderen. De volgende specifieke maatregelen zouden getroffen kunnen worden:

- vergelijkende studies en analyses;

- het organiseren van studiebijeenkomsten;

- uitwisseling van deskundigen.

De volgende prioritaire thema's zouden aan bod moeten komen:

- problemen waarmee kinderen en jongeren te kampen hebben die de school zonder voldoende opleiding verlaten;

- methodes voor de beoordeling van de onderwijskwaliteit en het eventueel opzetten van proefprojecten op dit gebied.

2. Uitwisseling van informatie (Eurydice) Via de op dit gebied ondersteunde acties zullen diverse doelgroepen, en in de eerste plaats de personen die verantwoordelijk zijn voor het nationale onderwijsbeleid, worden geïnformeerd over het onderwijsbeleid en de onderwijsstelsels, hervormingen, vernieuwingen en de resultaten van het onderzoek op onderwijsgebied.

Deze acties zullen worden uitgevoerd door de Europese eenheid van Eurydice en de nationale eenheden die respectievelijk door de Commissie en de Lid-Staten zijn opgericht.

Voor financiële steun komen de volgende activiteiten van de Europese eenheid en de nationale eenheden in aanmerking:

a) de verzameling van gegevens alsmede de produktie en het voortdurend bijhouden van basisgegevens over structuur en organisatie van de onderwijsstelsels in de Lid-Staten;

b) het in overleg met de Commissie in de Lid-Staten verrichten van vergelijkende studies over de prioritaire thema's en van trendanalyse op onderwijsgebied alsmede het gelijkschakelen van de referentiekaders met het oog op een betere vergelijkbaarheid van de gegevens;

c) de verspreiding van deze informatie via de passende nationale, regionale en communautaire informatie- en verspreidingskanalen en -relais;

d) het opzetten van communautaire gegevensbanken over onderwijs en de ontwikkeling van nauwe relaties tussen de bestaande gegevensbanken van de Lid-Staten, alsmede de verbetering van de toegankelijkheid ervan;

e) de toepassing van nieuwe computer- en elektronische technologieën met het oog op interactieve uitwisseling en een efficiëntere verdeling van de middelen. De ondersteunde acties houden rekening met de communautaire ontwikkelingen op het gebied van de transeuropese netwerken en in het bijzonder met de telematische verbindingen tussen de overheidsdiensten.

Bij de uitvoering van de in de punten a) tot en met e) bedoelde acties zal een nauwe verbinding tot stand worden gebracht met vergelijkbare acties van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsleiding (Cedefop) op het gebied van informatie inzake beroepsopleiding, het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen (Eurostat) op het gebied van de statistiek, het communautaire netwerk Naric (Nationale informatiecentra voor academische erkenning van diploma's) en elk ander nationaal, Europees en internationaal informatienetwerk op onderwijsgebied.

3. Arion Er kan financiële steun worden verleend voor de organisatie van multilaterale studiebezoeken van door de Lid-Staten aangewezen personeel dat bij de besluitvorming betrokken is en dat een multiplicatoreffect kan bewerkstelligen. Daarmee wordt de uitwisseling van informatie en ervaring beoogd over thema's van gemeenschappelijk belang voor de Lid-Staten.

In het kader van deze actie wordt onder personeel dat bij de besluitvorming betrokken is met name onderwijzend personeel verstaan dat leidende functies bekleedt of belast is met evaluatie, opleiding, studiekeuzebegeleiding of cooerdinatie van Europese projecten, alsmede verantwoordelijke functionarissen van ministeries.

4. Naric Er kan financiële steun worden verleend voor de verdere ontwikkeling van het communautaire netwerk van nationale informatiecentra inzake de academische erkenning van diploma's en studieperiodes (Naric).

5. Andere maatregelen A. Bevordering van de Europese dimensie van de volwasseneneducatie In alle sectoren van de volwasseneneducatie (algemeen, cultureel en sociaal) dient de Europese dimensie te worden versterkt door transnationale samenwerking en uitwisseling van ervaring tussen de organisaties en instellingen die zich met volwasseneneducatie bezighouden.

De volgende transnationale activiteiten komen in aanmerking voor de toekenning van communautaire steun aan bovengenoemde organisaties en instellingen:

- projecten met het doel de Europese dimensie van de volwasseneneducatie te ontwikkelen en te versterken, in het bijzonder de verspreiding van kennis betreffende de culturen en de tradities van de Lid-Staten en de talen van de Europese Unie, en ter voorbereiding van lessen op het gebied van de volwasseneneducatie die bijdragen tot begrip van politieke, economische en administratieve vraagstukken van de Europese Unie;

- projecten ter bevordering van de uitwisseling van ervaring en de kennisverspreiding op het gebied van volwasseneneducatie.

B. Aanvullende maatregelen De Commissie steunt aanvullende maatregelen die de bevordering van de doelstellingen van het programma beogen, zoals:

- op Europees niveau door verenigingen van docenten, studenten of ouders van leerlingen opgezette projecten;

- bewustmakingsacties ter bevordering van de samenwerking in onderwijs en opleiding, met inbegrip van steun voor de organisatie van de wedstrijd "Europa op school" in samenwerking met de Raad van Europa;

- maatregelen betreffende de controle en de evaluatie van de in deze bijlage beschreven acties;

- informatieactiviteiten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de diverse acties van het programma die ontwikkeld zijn door de door de Lid-Staten aangewezen instanties.

Top