EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02021R1147-20220412

Consolidated text: Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2021/1147/2022-04-12

02021R1147 — NL — 12.04.2022 — 001.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EU) 2021/1147 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 juli 2021

tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie

(PB L 251 van 15.7.2021, blz. 1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EU) 2022/585 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 6 april 2022

  L 112

1

11.4.2022


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 455, 20.12.2021, blz.  37 (2021/1147)




▼B

VERORDENING (EU) 2021/1147 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 juli 2021

tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie



HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 het Fonds voor asiel, migratie en integratie (het “fonds”) opgericht.

In deze verordening worden de doelstellingen van het fonds, de begroting voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027, de vormen van Uniefinanciering en de regels voor het verstrekken van die financiering vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1) 

“verzoeker om internationale bescherming”: een verzoeker in de zin van artikel 2, punt c), van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 1 );

2) 

“persoon die internationale bescherming geniet”: een persoon die internationale bescherming geniet in de zin van artikel 2, punt b), van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 2 );

3) 

“blendingverrichting”: door de Uniebegroting ondersteunde acties, onder meer in het kader van blendingfaciliteiten in de zin van artikel 2, punt 6), van het Financieel Reglement;

4) 

“gezinslid”: een onderdaan van een derde land die als gezinslid wordt omschreven in het kader van het recht van de Unie dat van toepassing is op het beleidsterrein waartoe de uit hoofde van het fonds ondersteunde actie behoort;

5) 

“toelating op humanitaire gronden”: de toelating tot het grondgebied van de lidstaten — na een door een lidstaat verzochte doorverwijzing door het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR) of een ander relevant internationaal orgaan — van onderdanen van derde landen of staatlozen die komen uit een derde land waarnaar zij zijn verdreven, en die internationale bescherming genieten of aan wie een humanitaire status naar nationaal recht is verleend die in rechten en verplichtingen voorziet die gelijkwaardig zijn aan die van de artikelen 20 tot en met 34 van Richtlijn 2011/95/EU voor personen die subsidiaire bescherming genieten;

6) 

“operationele steun”: een onderdeel van een toewijzing aan een lidstaat dat kan worden gebruikt ter ondersteuning van de overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het verrichten van de taken en het verlenen van de diensten die een openbaredienstverlening ten bate van de Unie vormen;

7) 

“verwijdering”: verwijdering in de zin van artikel 3, punt 5), van Richtlijn 2008/115/EG;

8) 

“hervestiging”: de toelating tot het grondgebied van de lidstaten — na een doorverwijzing door de UNHCR — van onderdanen van derde landen of staatlozen uit een derde land waar zij als ontheemden verblijven, aan wie internationale bescherming is verleend en die toegang hebben tot een duurzame oplossing overeenkomstig het recht van de Unie en het nationale recht;

9) 

“terugkeer”: terugkeer in de zin van artikel 3, punt 3), van Richtlijn 2008/115/EG;

10) 

“specifieke acties”: transnationale of nationale projecten met een meerwaarde voor de Unie die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het fonds en waarvoor één, meerdere of alle lidstaten een aanvullende toewijzing voor hun programma’s kunnen ontvangen;

11) 

“onderdaan van een derde land”: een persoon, met inbegrip van een staatloze persoon of een persoon met niet-vastgestelde nationaliteit, die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU;

12) 

“niet-begeleide minderjarige”: een niet-begeleide minderjarige in de zin van artikel 2, punt l), van Richtlijn 2011/95/EU;

13) 

“acties van de Unie”: transnationale projecten of projecten die van bijzonder belang zijn voor de Unie en die overeenkomstig de doelstellingen van het fonds worden uitgevoerd;

14) 

“kwetsbare persoon”: een persoon die als kwetsbare persoon wordt omschreven in het kader van het recht van de Unie dat van toepassing is op het beleidsterrein waartoe de uit hoofde van het fonds ondersteunde actie behoort.

Artikel 3

Doelstellingen van het fonds

1.  
De beleidsdoelstelling van het fonds bestaat erin bij te dragen tot een doeltreffend beheer van migratiestromen en tot de uitvoering, versterking en ontwikkeling van het gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid overeenkomstig het relevante acquis van de Unie en met volledige eerbiediging van de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten waarbij zij partij zijn.
2.  

In het kader van de beleidsdoelstelling van lid 1 draagt het fonds bij tot de verwezenlijking van de volgende specifieke doelstellingen:

a) 

versterken en ontwikkelen van alle aspecten van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, met inbegrip van de externe dimensie ervan;

b) 

versterken en ontwikkelen van legale migratie naar de lidstaten, overeenkomstig hun economische en sociale behoeften, en bevorderen van en bijdragen tot de daadwerkelijke integratie en sociale inclusie van onderdanen van derde landen;

c) 

bijdragen tot de bestrijding van irreguliere migratie, stimuleren van een effectieve, veilige en waardige terugkeer en overname, en bevorderen van en bijdragen tot een daadwerkelijk begin van re-integratie in derde landen;

d) 

bevorderen van solidariteit en een billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten, met name ten aanzien van de lidstaten die het meest te maken hebben met uitdagingen op het gebied van migratie en asiel, onder meer door praktische samenwerking.

3.  
In het kader van de specifieke doelstellingen van lid 2 wordt het fonds uitgevoerd aan de hand van de in bijlage II opgenomen uitvoeringsmaatregelen.

Artikel 4

Partnerschap

Wat het fonds betreft, omvatten partnerschappen op grond van artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 de regionale, lokale, stedelijke en andere overheden of verenigingen die dergelijke overheden vertegenwoordigen, relevante internationale organisaties, niet-gouvernementele organisaties, zoals vluchtelingenorganisaties en door migranten geleide organisaties, alsmede nationale mensenrechteninstellingen en organen voor gelijke behandeling, en economische en sociale partners.

Artikel 5

Reikwijdte van de steun

1.  
In het kader van zijn doelstellingen en overeenkomstig de in bijlage II opgenomen uitvoeringsmaatregelen verstrekt het fonds met name steun voor de in bijlage III opgenomen acties.

Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden het hoofd te bieden, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst van acties in bijlage III zodat er nieuwe acties kunnen worden toegevoegd.

2.  
Teneinde zijn doelstellingen te verwezenlijken, kan het fonds overeenkomstig de prioriteiten van de Unie, waar passend, in bijlage III bedoelde acties in en met betrekking tot derde landen steunen, overeenkomstig artikel 7 of artikel 24, naargelang het geval.
3.  

Wat acties in en met betrekking tot derde landen betreft, zorgen de Commissie en de lidstaten samen met de Europese Dienst voor extern optreden, overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden, voor coördinatie met relevante beleidsmaatregelen, strategieën en instrumenten van de Unie. Zij zorgen er met name voor dat acties in en met betrekking tot derde landen:

a) 

worden uitgevoerd in synergie en samenhang met andere acties buiten de Unie die door andere instrumenten van de Unie worden ondersteund;

b) 

in overeenstemming zijn met het externe beleid van de Unie, met het beginsel van beleidssamenhang op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en met de strategische programmeringsdocumenten voor de regio of het land in kwestie;

c) 

zich toespitsen op maatregelen die niet op ontwikkeling zijn gericht, en

d) 

het belang van het interne beleid van de Unie dienen en consistent zijn met de binnen de Unie ondernomen activiteiten.

4.  
De doelstellingen van het fonds steunen acties die zijn gericht op een of meer doelgroepen die binnen het toepassingsgebied van de artikelen 78 en 79 VWEU vallen.

Artikel 6

Gendergelijkheid en non-discriminatie

1.  
De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat het genderperspectief wordt geïntegreerd en dat gendergelijkheid en gendermainstreaming tijdens de hele duur van de voorbereiding, uitvoering, monitoring, rapportage en evaluatie van uit hoofde van het fonds ondersteunde programma’s en projecten in aanmerking worden genomen en bevorderd.
2.  
De lidstaten en de Commissie zetten passende stappen om elke vorm van discriminatie die bij artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) verboden is, uit te sluiten bij de voorbereiding, uitvoering, monitoring, rapportage en evaluatie van uit hoofde van het fonds ondersteunde programma’s en projecten.

Artikel 7

Met het fonds geassocieerde derde landen

1.  
Derde landen die voldoen aan de in lid 2 genoemde criteria kunnen deelnemen aan het fonds, overeenkomstig de voorwaarden die zijn neergelegd in een specifieke overeenkomst over die deelname van het derde land aan het fonds.
2.  
Opdat een derde land in aanmerking komt voor associatie met het fonds als bedoeld in lid 1, moet het met de Unie een overeenkomst hebben gesloten over de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in dat derde land is ingediend.
3.  

De specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan het fonds moet ten minste:

a) 

samenwerking met de lidstaten en de instellingen, organen en instanties van de Unie op het gebied van asiel, migratie en terugkeer mogelijk maken in de geest van het beginsel van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid;

b) 

gedurende de looptijd van het fonds worden geschraagd door de beginselen van non-refoulement, democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten;

c) 

een billijk evenwicht waarborgen tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan het fonds deelneemt;

d) 

de voorwaarden voor deelname aan het fonds vaststellen, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan het fonds en de administratieve kosten daarvan;

e) 

geen beslissingsbevoegdheid over het fonds aan het derde land verlenen;

f) 

de rechten van de Unie waarborgen om voor een goed financieel beheer te zorgen en de financiële belangen van de Unie te beschermen;

g) 

bepalen dat het derde land de nodige rechten en toegang verleent aan de bevoegde ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, overeenkomstig artikel 8.

De in de eerste alinea, punt d), bedoelde bijdragen vormen bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

Artikel 8

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Indien een derde land dat aan het fonds deelneemt door middel van een op grond van een internationale overeenkomst of op basis van enig ander rechtsinstrument vastgesteld besluit, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de bevoegde ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten dergelijke rechten het recht om onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren als bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.



HOOFDSTUK II

FINANCIEEL EN UITVOERINGSKADER



AFDELING 1

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 9

Algemene beginselen

1.  
De uit hoofde van het fonds verstrekte steun vormt een aanvulling op nationaal, regionaal en lokaal optreden en is erop gericht meerwaarde voor de Unie toe te voegen uit het oogpunt van de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds.
2.  
De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de steun die uit hoofde van het fonds en door de lidstaten wordt verstrekt, consistent is met de relevante acties, beleidsmaatregelen en prioriteiten van de Unie en een aanvulling vormt op de steun die wordt verleend uit hoofde van andere instrumenten van de Unie, met name de externe instrumenten, het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO).
3.  
Het fonds wordt uitgevoerd in direct, gedeeld of indirect beheer, overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), van het Financieel Reglement.

Artikel 10

Begroting

1.  
De financiële middelen voor de uitvoering van het fonds over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 bedragen 9 882 000 000  EUR in lopende prijzen.
2.  

De financiële middelen worden als volgt gebruikt:

a) 

6 270 000 000  EUR wordt toegewezen aan de programma’s van de lidstaten;

b) 

3 612 000 000  EUR wordt toegewezen aan de in artikel 11 bedoelde thematische faciliteit.

3.  
Tot 0,42 % van de financiële middelen wordt toegewezen voor technische bijstand op initiatief van de Commissie, zoals bedoeld in artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060.
4.  
Overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2021/1060 kan maximaal 5 % van de initiële toewijzing aan een lidstaat uit een van de fondsen in het kader van die verordening in gedeeld beheer op verzoek van die lidstaat worden overgedragen naar het fonds in direct of indirect beheer. De Commissie voert die middelen op directe wijze uit overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement, dan wel op indirecte wijze overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement. Die middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

▼M1

5.  
Steun in het kader van deze verordening kan ook worden gefinancierd met bijdragen van de lidstaten en van andere publieke of particuliere donoren als externe bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

▼B

Artikel 11

Algemene bepalingen betreffende de uitvoering van de thematische faciliteit

1.  
Het bedrag bedoeld in artikel 10, lid 2, punt b), wordt flexibel toegewezen via een thematische faciliteit in het kader van gedeeld, direct of indirect beheer, zoals bepaald in de werkprogramma’s. Gezien de interne aard van het fonds dient de thematische faciliteit in de eerste plaats als ondersteuning van het interne beleid van de Unie overeenkomstig de in artikel 3, lid 2, bepaalde specifieke doelstellingen.

De financiering uit de thematische faciliteit wordt gebruikt voor de onderdelen ervan, en die zijn de volgende:

a) 

specifieke acties;

b) 

acties van de Unie;

c) 

noodhulp als bedoeld in artikel 31;

d) 

hervestiging en toelating op humanitaire gronden;

e) 

steun aan de lidstaten voor het overbrengen van verzoekers om internationale bescherming of van personen die internationale bescherming genieten als een onderdeel van de inspanningen op het gebied van solidariteit als bedoeld in artikel 20, en

f) 

het Europees migratienetwerk als bedoeld in artikel 26.

De in artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde technische bijstand op initiatief van de Commissie wordt eveneens gefinancierd met het in artikel 10, lid 2, punt b), van deze verordening bedoelde bedrag.

2.  
De financiering uit de thematische faciliteit wordt gebruikt voor prioriteiten met een hoge toegevoegde waarde voor de Unie of om te voorzien in dringende behoeften conform de overeengekomen prioriteiten van de Unie zoals uiteengezet in bijlage II.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde financiering, met uitzondering van financiering die wordt gebruikt voor noodhulp overeenkomstig artikel 31, lid 1, eerste alinea, punten a) en b), ondersteunt alleen de in bijlage III opgenomen acties, met inbegrip van hervestiging en toelating op humanitaire gronden overeenkomstig artikel 19 als onderdeel van de externe dimensie van het migratiebeleid van de Unie.

3.  
De Commissie werkt samen met maatschappelijke organisaties en relevante netwerken, met name met het oog op de voorbereiding en evaluatie van de werkprogramma’s voor uit hoofde van het fonds gefinancierde acties van de Unie.
4.  
Ten minste 20 % van de middelen van de initiële toewijzing aan de thematische faciliteit wordt toegewezen aan de specifieke doelstelling bepaald in artikel 3, lid 2, punt d).
5.  
Indien financiering uit de thematische faciliteit in direct of indirect beheer aan de lidstaten wordt verstrekt, zorgt de Commissie ervoor dat projecten die het onderwerp vormen van een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures uit hoofde van artikel 258 VWEU die de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van die projecten in vraag stellen, niet worden geselecteerd.
6.  
Voor de toepassing van artikel 23 en artikel 24, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060 en indien financiering uit de thematische faciliteit onder gedeeld beheer wordt uitgevoerd, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat en beoordeelt de Commissie of de geplande acties niet het onderwerp vormen van een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures uit hoofde van artikel 258 VWEU die de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van de acties in vraag stellen.
7.  
De Commissie stelt het totaalbedrag vast dat voor de thematische faciliteit beschikbaar moet worden gesteld in het kader van de jaarlijkse kredieten van de Uniebegroting.
8.  
Voor de thematische faciliteit stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen financieringsbesluiten vast als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement, waarin de doelstellingen en de te ondersteunen acties worden aangeduid, en de bedragen voor elk van de in dit artikel, lid 1, tweede alinea, bedoelde onderdelen worden gespecificeerd. In de financieringsbesluiten wordt waar toepasselijk het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag opgenomen. De financieringsbesluiten kunnen betrekking hebben op één of meer jaren en op één of meer in dit artikel, lid 1, tweede alinea, bedoelde onderdelen van de thematische faciliteit. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 38, lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
9.  
De thematische faciliteit verstrekt met name steun voor acties die onder uitvoeringsmaatregel 2, d), van bijlage II vallen en die worden uitgevoerd door nationale, regionale of lokale autoriteiten of door maatschappelijke organisaties. In dat verband moet ten minste 5 % van de initiële toewijzing aan de thematische faciliteit gericht zijn op de uitvoering van integratiemaatregelen door lokale en regionale overheden.
10.  
De Commissie zorgt ervoor dat de verdeling van de middelen over de in artikel 3, lid 2, bepaalde specifieke doelstellingen eerlijk en transparant is. De Commissie brengt verslag uit over het gebruik en de verdeling van de thematische faciliteit over de in dit artikel, lid 1, tweede alinea, bedoelde onderdelen, onder meer over de steun voor acties in of met betrekking tot derde landen in het kader van de acties van de Unie.
11.  
Na de vaststelling van een financieringsbesluit als bedoeld in lid 8 kan de Commissie de programma’s van de lidstaten dienovereenkomstig aanpassen.



AFDELING 2

Steun en uitvoering in gedeeld beheer

Artikel 12

Toepassingsgebied

1.  
Deze afdeling is van toepassing op het in artikel 10, lid 2, punt a), bedoelde bedrag en de aanvullende middelen die overeenkomstig het in artikel 11 bedoelde financieringsbesluit inzake de thematische faciliteit in gedeeld beheer moeten worden uitgevoerd.
2.  
De steun in het kader van deze afdeling wordt uitgevoerd in gedeeld beheer, overeenkomstig artikel 63 van het Financieel Reglement en Verordening (EU) 2021/1060.

Artikel 13

Begrotingsmiddelen

1.  

Het in artikel 10, lid 2, punt a), bedoelde bedrag wordt indicatief als volgt toegewezen aan de programma’s van de lidstaten:

a) 

5 225 000 000  EUR overeenkomstig bijlage I;

b) 

1 045 000 000  EUR voor de aanpassing van de toewijzingen voor de programma’s van de lidstaten bedoeld in artikel 17, lid 1.

2.  
Indien het in lid 1, punt b), van dit artikel bedoelde bedrag niet volledig wordt toegewezen, kan het resterende bedrag worden toegevoegd aan het in artikel 10, lid 2, punt b), bedoelde bedrag.

Artikel 14

Voorfinanciering

1.  

Overeenkomstig artikel 90, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt de voorfinanciering voor het fonds ieder jaar vóór 1 juli betaald in jaarlijkse tranches, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen, en wel als volgt:

a) 

2021: 4 %;

b) 

2022: 3 %;

c) 

2023: 5 %;

d) 

2024: 5 %;

e) 

2025: 5 %;

f) 

2026: 5 %.

2.  
Indien een programma van een lidstaat na 1 juli 2021 wordt vastgesteld, worden de eerdere tranches in het jaar van de vaststelling ervan betaald.

Artikel 15

Medefinancieringspercentages

1.  
De bijdrage uit de Uniebegroting bedraagt ten hoogste 75 % van de totale subsidiabele uitgaven voor een project.
2.  
Voor in het kader van specifieke acties uitgevoerde projecten kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 90 % van de totale subsidiabele uitgaven.
3.  
Voor in bijlage IV genoemde acties kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 90 % van de totale subsidiabele uitgaven.
4.  
Voor operationele steun kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven.
5.  
Voor de in artikel 31 bedoelde noodhulp kan de bijdrage uit de Uniebegroting worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven.
6.  
De bijdrage uit de Uniebegroting kan op initiatief van de lidstaten binnen de in artikel 36, lid 5, punt b), vi), van Verordening (EU) 2021/1060 beschreven limieten worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven voor technische bijstand.
7.  
In het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een programma van een lidstaat worden het medefinancieringspercentage en het maximumbedrag van de steun uit het fonds bepaald voor de soorten acties die gedekt worden door de in de leden 1 tot en met 6 bedoelde bijdrage.
8.  

Voor elke soort actie vermeldt het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een programma van een lidstaat of het medefinancieringspercentage wordt toegepast ten aanzien van:

a) 

het totaal van de overheidsbijdragen en de particuliere bijdragen, of

b) 

alleen de overheidsbijdragen.

Artikel 16

Programma’s van de lidstaten

1.  
Elke lidstaat zorgt ervoor dat de door zijn programma bestreken prioriteiten consistent zijn met en afgestemd zijn op de prioriteiten en uitdagingen van de Unie op het gebied van asiel- en migratiebeheer, en dat zij ten volle stroken met het relevante acquis en de overeengekomen prioriteiten van de Unie, alsook met de internationale verplichtingen van de Unie en de lidstaten die voortvloeien uit de internationale instrumenten waarbij zij partij zijn. Bij het vaststellen van de prioriteiten van hun programma’s zorgen de lidstaten ervoor dat de in bijlage II opgenomen uitvoeringsmaatregelen voldoende in hun programma’s aan bod komen.

Gezien de interne aard van het fonds dienen de programma’s van de lidstaten in de eerste plaats als ondersteuning van het interne beleid van de Unie overeenkomstig de specifieke doelstellingen van artikel 3, lid 2, van deze verordening.

De Commissie beoordeelt de programma’s van de lidstaten overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) 2021/1060.

2.  

Binnen de in artikel 13, lid 1, toegewezen middelen, en onverminderd lid 3 van dit artikel wijst elke lidstaat in zijn programma:

a) 

minimaal 15 % van de hem toegewezen middelen toe aan de in artikel 3, lid 2, punt a), vermelde specifieke doelstelling, en

b) 

minimaal 15 % van de hem toegewezen middelen toe aan de in artikel 3, lid 2, punt b), vermelde specifieke doelstelling.

3.  
Een lidstaat kan enkel minder dan de in lid 2 bedoelde minimumpercentages toewijzen indien hij in zijn programma op gedetailleerde wijze verklaart waarom het onder dat niveau toewijzen van middelen de verwezenlijking van de relevante doelstelling niet in gevaar brengt.
4.  
De Commissie zorgt ervoor dat bij de ontwikkeling van de programma’s van de lidstaten in een vroeg stadium en tijdig rekening wordt gehouden met de kennis en deskundigheid van de relevante gedecentraliseerde agentschappen, met name het EASO, het Europees Grens- en kustwachtagentschap en het bij Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad ( 3 ) opgerichte Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten.
5.  
De Commissie kan waar passend de relevante gedecentraliseerde agentschappen, waaronder de in lid 4 genoemde agentschappen, betrekken bij monitoring- en evaluatietaken als bedoeld in afdeling 5, met name om te waarborgen dat de met steun van het fonds uitgevoerde acties in overeenstemming zijn met het relevante acquis van de Unie en de overeengekomen prioriteiten van de Unie.
6.  
Na de aanneming van aanbevelingen in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1053/2013 die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, onderzoekt de betrokken lidstaat, samen met de Commissie, hoe via zijn programma en, indien van toepassing met de steun van het fonds, op de bevindingen en de aanbevelingen moet worden gereageerd.

De Commissie kan, indien relevant, ook een beroep doen op de deskundigheid van gedecentraliseerde agentschappen met betrekking tot specifieke kwesties die onder de bevoegdheden van die agentschappen vallen.

7.  
Zo nodig wordt het betrokken programma van een lidstaat aangepast overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) 2021/1060 om rekening te houden met de in lid 6 van dit artikel bedoelde aanbevelingen.
8.  
In samenwerking en overleg met de Commissie en, naargelang het geval, de relevante gedecentraliseerde agentschappen wat hun bevoegdheidsdomein betreft, kan de betrokken lidstaat middelen in het kader van zijn programma opnieuw toewijzen om uitvoering te geven aan de in lid 6 bedoelde aanbevelingen, indien die aanbevelingen financiële gevolgen hebben.
9.  
De lidstaten streven in hun programma’s met name naar de uitvoering van in bijlage IV vermelde acties die in aanmerking komen voor een hoger medefinancieringspercentage. Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen of de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in bijlage IV opgenomen lijst van acties die in aanmerking komen voor een hoger medefinancieringspercentage.
10.  
Programma’s van de lidstaten kunnen de mogelijkheid bieden dat ook de naaste verwanten van personen die onder de in bijlage III bedoelde integratiemaatregelen vallen, worden opgenomen, voor zover dat noodzakelijk is voor de doeltreffende uitvoering van die maatregelen.
11.  
Indien een lidstaat besluit met steun uit het fonds een project uit te voeren met of in een derde land, raadpleegt de betrokken lidstaat de Commissie vóór de goedkeuring van het project.
12.  
De programmering als bedoeld in artikel 22, lid 5, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt gebaseerd op de in de tabel 1 van bijlage VI bij deze verordening genoemde interventietypes en omvat een indicatieve uitsplitsing van de geprogrammeerde middelen per interventietype binnen elke specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, van deze verordening.

Artikel 17

Tussentijdse evaluatie

1.  
In 2024 wijst de Commissie het aanvullend bedrag bedoeld in artikel 13, lid 1, punt b), toe aan de programma’s van de betrokken lidstaten overeenkomstig de criteria bedoeld in bijlage I, punt 1, b), en punten 2 tot en met 5. De financiering geldt vanaf 1 januari 2025.
2.  
Indien ten minste 10 % van de initiële toewijzing van een programma als bedoeld in artikel 13, lid 1, punt a), van deze verordening niet wordt gedekt door betalingsaanvragen die zijn ingediend overeenkomstig artikel 91 van Verordening (EU) 2021/1060, komt de betrokken lidstaat niet in aanmerking voor de in artikel 13, lid 1, punt b), van deze verordening bedoelde aanvullende toewijzing voor zijn programma.
3.  
Bij de toewijzing van de middelen uit de in artikel 11 van deze verordening bedoelde thematische faciliteit vanaf 1 januari 2025 houdt de Commissie rekening met de vooruitgang van de lidstaten bij het bereiken van de intermediaire doelen van het prestatiekader bedoeld in artikel 16 van Verordening (EU) 2021/1060, en met de bij de uitvoering vastgestelde tekortkomingen.

Artikel 18

Specifieke acties

1.  
Naast zijn toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, kan een lidstaat financiering ontvangen voor specifieke acties, mits die financiering vervolgens in zijn programma daartoe wordt aangewezen en wordt gebruikt om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds.
2.  
Financiering voor specifieke acties wordt niet gebruikt voor andere acties in het programma van een lidstaat, tenzij in naar behoren gemotiveerde omstandigheden en na goedkeuring door de Commissie door middel van een wijziging van het programma van een lidstaat.

Artikel 19

Middelen voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden

1.  
De lidstaten ontvangen naast hun toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, een bedrag van 10 000  EUR voor elke persoon die wordt toegelaten via hervestiging.
2.  
De lidstaten ontvangen naast hun toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, een bedrag van 6 000  EUR voor elke persoon die is toegelaten op humanitaire gronden.
3.  

Het in lid 2 vermelde bedrag wordt tot 8 000  EUR verhoogd voor elke persoon die is toegelaten op humanitaire gronden en die tot een of meer van de volgende kwetsbare groepen behoort:

a) 

vrouwen en kinderen die gevaar lopen;

b) 

niet-begeleide minderjarigen;

c) 

personen met medische behoeften waarin alleen door middel van toelating op humanitaire gronden kan worden voorzien;

d) 

personen die met het oog op juridische of fysieke bescherming op humanitaire gronden moeten worden toegelaten, met inbegrip van slachtoffers van geweld of foltering.

4.  
Indien een lidstaat een persoon toelaat die onder meerdere van de in de leden 2 en 3 bedoelde categorieën valt, ontvangt die lidstaat het bedrag voor die persoon slechts eenmaal.
5.  
Waar passend kunnen lidstaten ook voor de verschillende bedragen in aanmerking komen voor gezinsleden van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde personen indien die gezinsleden worden toegelaten om de eenheid van het gezin te waarborgen.
6.  
De in dit artikel bedoelde bedragen worden uitgekeerd in de vorm van financiering die niet gekoppeld is aan kosten overeenkomstig artikel 125 van het Financieel Reglement.
7.  
De in dit artikel, leden 1, 2, 3 en 5 bedoelde bedragen worden voor het eerst aan het programma van een lidstaat toegewezen in het financieringsbesluit tot goedkeuring van dat programma. Die bedragen worden niet gebruikt voor andere acties in het programma van een lidstaat tenzij in naar behoren gemotiveerde omstandigheden, na goedkeuring door de Commissie door middel van een wijziging van dat programma. Die bedragen kunnen worden opgenomen in de bij de Commissie ingediende betalingsaanvragen mits de persoon voor wie het bedrag wordt toegewezen, daadwerkelijk hervestigd of toegelaten is.
8.  
Voor controle- en auditdoeleinden bewaren de lidstaten de informatie die nodig is om de identiteit van de hervestigde of toegelaten personen en de datum van hun hervestiging of toelating naar behoren te kunnen vaststellen.
9.  
Om rekening te houden met de actuele inflatiepercentages, relevante ontwikkelingen op hervestigingsgebied en andere factoren die kunnen bijdragen tot een optimaal gebruik van de financiële stimulans die met de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde bedragen wordt gegeven, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen, teneinde, zo nodig, en binnen de grenzen van de beschikbare middelen, die bedragen aan te passen.

Artikel 20

Middelen voor het overbrengen van verzoekers om internationale bescherming of personen die internationale bescherming genieten

1.  
Een lidstaat ontvangt naast de toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, van deze verordening een aanvullend bedrag van 10 000  EUR per verzoeker om internationale bescherming die uit een andere lidstaat is overgebracht overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ) of ten gevolge van soortgelijke herplaatsingsvormen.
2.  
Waar passend kunnen lidstaten ook voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde bedragen in aanmerking komen voor elk gezinslid van de in dat lid bedoelde personen, mits die gezinsleden zijn overgebracht om de eenheid van het gezin te waarborgen overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 604/2013 of zijn overgebracht ten gevolge van soortgelijke herplaatsingsvormen.
3.  
De lidstaten ontvangen naast de toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, een aanvullend bedrag van 10 000  EUR voor elke persoon die internationale bescherming geniet en die is overgebracht uit een andere lidstaat.
4.  
Waar passend kunnen de lidstaten ook voor de verschillende bedragen in aanmerking komen voor gezinsleden van de in de lid 3 bedoelde personen indien die gezinsleden werden overgebracht om de eenheid van het gezin te waarborgen.
5.  
De lidstaat die de kosten voor overbrenging als bedoeld in de leden 1 tot en met 4 dekt, ontvangt een bijdrage van 500 EUR voor elke naar een andere lidstaat overgebrachte verzoeker om internationale bescherming of elke naar een andere lidstaat overgebrachte persoon die internationale bescherming geniet.
6.  
De in dit artikel bedoelde bedragen worden uitgekeerd in de vorm van financiering die niet gekoppeld is aan kosten overeenkomstig artikel 125 van het Financieel Reglement.
7.  
De in dit artikel, leden 1 tot en met 5, bedoelde bedragen worden aan het programma van een lidstaat toegewezen mits de persoon ten aanzien van wie het bedrag werd toegewezen, daadwerkelijk naar een lidstaat werd overgebracht of als een verzoeker werd geregistreerd in de lidstaat die verantwoordelijk is overeenkomstig Verordening (EU) nr. 604/2013, al naargelang het geval. Die bedragen worden niet gebruikt voor andere acties in het programma van een lidstaat tenzij in naar behoren gemotiveerde omstandigheden, na goedkeuring van de Commissie door middel van een wijziging van dat programma.
8.  
Voor controle- en auditdoeleinden bewaren de lidstaten de informatie die nodig is om de identiteit van de overgebrachte personen en de datum van hun overbrenging naar behoren te kunnen vaststellen.
9.  
Om rekening te houden met de actuele inflatiepercentages, relevante ontwikkelingen op het gebied van herplaatsing en andere factoren die kunnen bijdragen tot een optimaal gebruik van de financiële stimulans die met de in de leden 1, 3 en 5 van dit artikel bedoelde bedragen wordt gegeven, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen, teneinde, zo nodig, en binnen de grenzen van de beschikbare middelen, die bedragen aan te passen.

Artikel 21

Operationele steun

1.  
De lidstaten kunnen tot 15 % van het bedrag dat in het kader van het fonds aan hun programma is toegewezen, gebruiken voor de financiering van operationele steun in het kader van de specifieke doelstellingen van het fonds.
2.  
Bij het gebruik van operationele steun, leven de lidstaten het relevante acquis van de Unie en het Handvest na.
3.  
De lidstaten leggen in hun programma en in het in artikel 35 van deze verordening bedoelde jaarlijkse prestatieverslag uit hoe het gebruik van operationele steun bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds. Vóór de goedkeuring van het programma van een lidstaat beoordeelt de Commissie de uitgangssituatie in de lidstaten die kenbaar hebben gemaakt dat zij van plan zijn gebruik te maken van operationele steun. De Commissie houdt rekening met de door die lidstaten verstrekte informatie en, waar relevant, de informatie die beschikbaar is als resultaat van de overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1053/2013 uitgevoerde monitoringactiviteiten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.
4.  
Operationele steun wordt toegespitst op acties die gedekt worden door uitgaven als opgenomen in bijlage VII.
5.  
Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen of de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in bijlage VII opgenomen subsidiabele acties.

Artikel 22

Beheersverificaties en audits van door internationale organisaties uitgevoerde projecten

1.  
Dit artikel is van toepassing op internationale organisaties of hun agentschappen als bedoeld in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), ii), van het Financieel Reglement waarvan de systemen, regels en procedures door de Commissie positief zijn beoordeeld op grond van artikel 154, leden 4 en 7, van die verordening voor de indirecte uitvoering van uit de Uniebegroting gefinancierde subsidies (“internationale organisaties”).
2.  
Onverminderd artikel 83, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 en artikel 129 van het Financieel Reglement is de beheerautoriteit, wanneer de internationale organisatie een begunstigde is in de zin van artikel 2, punt 9), van Verordening (EU) 2021/1060, niet verplicht de in artikel 74, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde beheersverificaties uit te voeren, mits de internationale organisatie de in artikel 155, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), van het Financieel Reglement bedoelde documenten bij de beheerautoriteit indient.
3.  
Onverminderd artikel 155, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bevestigd dat het project in overeenstemming is met het toepasselijke recht en de voorwaarden voor ondersteuning van het project.
4.  

Wanneer de kosten moeten worden vergoed op grond van artikel 53, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060, wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bovendien bevestigd dat:

a) 

de facturen en het bewijs van betaling ervan door de begunstigde zijn gecontroleerd;

b) 

de boekhoudkundige gegevens of boekhoudcodes die door de begunstigde worden bijgehouden voor verrichtingen die verband houden met de bij de beheerautoriteit gedeclareerde uitgaven, zijn gecontroleerd.

5.  
Wanneer de kosten moeten worden vergoed op grond van artikel 53, lid 1, punt b), c) of d), van Verordening (EU) 2021/1060, wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bevestigd dat aan de voorwaarden voor de vergoeding van de uitgave is voldaan.
6.  
De in artikel 155, lid 1, eerste alinea, punten a) en c), van het Financieel Reglement bedoelde documenten worden samen met elke door de begunstigde ingediende betalingsaanvraag aan de beheerautoriteit verstrekt.
7.  
De begunstigde dient de rekeningen elk jaar uiterlijk op 15 oktober bij de beheerautoriteit in. De rekeningen gaan vergezeld van een advies van een onafhankelijk auditorgaan dat is opgesteld overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen. In dat advies wordt vastgesteld of de ingevoerde controlesystemen naar behoren functioneren en kosteneffectief zijn, en of de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn. In dat advies wordt ook vermeld of de beweringen in de door de internationale organisatie ingediende beheersverklaringen bij de auditwerkzaamheden in twijfel worden getrokken, met inbegrip van informatie over vermoedens van fraude. Dat advies biedt zekerheid dat de uitgaven die zijn opgenomen in de betalingsaanvragen die door de internationale organisatie bij de beheerautoriteit zijn ingediend, wettig en regelmatig zijn.
8.  
Onverminderd de bestaande mogelijkheden voor het uitvoeren van verdere audits als bedoeld in artikel 127 van het Financieel Reglement, stelt de beheerautoriteit de in artikel 74, lid 1, eerste alinea, punt f), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde beheersverklaring op. De beheerautoriteit vertrouwt daarbij op de documenten die de internationale organisatie op grond van de leden 2 tot en met 5 en lid 7 van dit artikel heeft verstrekt, in plaats van te vertrouwen op de in artikel 74, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde beheersverificaties.
9.  
Het document met de voorwaarden voor steun als bedoeld in artikel 73, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 bevat de in dit artikel vastgestelde vereisten.
10.  

Lid 2 is niet van toepassing, en bijgevolg is een beheerautoriteit verplicht beheersverificaties uit te voeren, wanneer:

a) 

die beheerautoriteit wijst op een specifiek risico op onregelmatigheden of op een aanwijzing van fraude met betrekking tot een project dat geheel of gedeeltelijk door de internationale organisatie is uitgevoerd;

b) 

de internationale organisatie de in de leden 2 tot en met 5 en in lid 7 genoemde documenten niet bij die beheerautoriteit indient;

c) 

de in de leden 2 tot en met 5 en in lid 7 genoemde documenten die door de internationale organisatie zijn ingediend, onvolledig zijn.

11.  
Indien een project, waarbij een internationale organisatie een begunstigde is in de zin van artikel 2, punt 9), van Verordening (EU) 2021/1060, deel uitmaakt van een steekproef als bedoeld in artikel 79 van die verordening, kan de auditautoriteit haar werkzaamheden uitvoeren op basis van een substeekproef van verrichtingen die verband houden met dat project. Wanneer in de substeekproef fouten worden aangetroffen, kan de auditautoriteit, indien relevant, de auditor van de internationale organisatie verzoeken de volledige reikwijdte en het totale bedrag aan fouten in dat project te beoordelen.



AFDELING 3

Steun en uitvoering in direct of indirect beheer

Artikel 23

Toepassingsgebied

De Commissie voert de steun in het kader van deze afdeling ofwel op directe wijze uit overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement ofwel op indirecte wijze overeenkomstig punt c) van die alinea.

Artikel 24

Entiteiten die in aanmerking komen

1.  

De volgende entiteiten komen in aanmerking voor Uniefinanciering:

a) 

juridische entiteiten die gevestigd zijn in:

i) 

een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;

ii) 

een met het fonds geassocieerd derde land op grond van een specifieke overeenkomst uit hoofde van artikel 7, op voorwaarde dat het land onder het werkprogramma en de daarin vervatte voorwaarden valt;

iii) 

een in het werkprogramma opgenomen derde land, onder de in lid 3 genoemde voorwaarden;

b) 

juridische entiteiten die zijn opgericht uit hoofde van het recht van de Unie of elke internationale organisatie die relevant is voor de doeleinden van het fonds.

2.  
Natuurlijke personen komen niet in aanmerking voor Uniefinanciering.
3.  
De in lid 1, punt a), iii), bedoelde entiteiten nemen deel als onderdeel van een consortium dat bestaat uit ten minste twee onafhankelijke entiteiten waarvan er ten minste één in een lidstaat is gevestigd.

Entiteiten die deelnemen als onderdeel van een consortium als bedoeld in de eerste alinea van dit lid zorgen ervoor dat de acties waaraan zij deelnemen de beginselen van het Handvest naleven en bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds.

Artikel 25

Acties van de Unie

1.  
Op initiatief van de Commissie kan het fonds worden gebruikt voor het financieren van acties van de Unie in verband met de doelstellingen van het fonds overeenkomstig bijlage III.
2.  
In het kader van acties van de Unie kan financiering worden verstrekt in alle vormen die zijn vastgelegd in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen. Er kan eveneens financiering worden verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen.
3.  
In direct beheer uitgevoerde subsidies worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.
4.  
De leden van het in artikel 150 van het Financieel Reglement bedoelde evaluatiecomité dat de voorstellen beoordeelt, kunnen externe deskundigen zijn.
5.  
Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kunnen het risico dekken dat is verbonden aan de terugvordering van door de ontvangers verschuldigde middelen en worden beschouwd als een afdoende garantie uit hoofde van het Financieel Reglement. Artikel 37, lid 7, van Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad ( 5 ) is van toepassing.

Artikel 26

Europees migratienetwerk

1.  
Het fonds ondersteunt het Europees migratienetwerk en verstrekt de financiële bijstand die nodig is voor de activiteiten en de toekomstige ontwikkeling van het netwerk.
2.  
Het voor het Europees migratienetwerk te bestemmen bedrag uit de jaarlijkse kredieten van het fonds en het werkprogramma met de prioriteiten voor de activiteiten van het netwerk worden, na goedkeuring door de raad van bestuur overeenkomstig artikel 4, lid 5, punt a), van Beschikking 2008/381/EG, door de Commissie vastgesteld. Het besluit van de Commissie vormt een financieringsbesluit overeenkomstig artikel 110 van het Financieel Reglement. Om ervoor te zorgen dat de middelen op tijd beschikbaar zijn, kan de Commissie het werkprogramma voor het Europees migratienetwerk in een afzonderlijk financieringsbesluit vaststellen.
3.  
De financiële bijstand voor de activiteiten van het Europees migratienetwerk wordt naargelang het geval verstrekt in de vorm van subsidies aan de nationale contactpunten bedoeld in artikel 3 van Beschikking 2008/381/EG of in de vorm van aanbestedingen, in overeenstemming met het Financieel Reglement.

Artikel 27

Blendingverrichtingen

Blendingverrichtingen waartoe in het kader van het fonds wordt besloten, worden uitgevoerd in overeenstemming met Verordening (EU) 2021/523 en titel X van het Financieel Reglement.

Artikel 28

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

Overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060 kan het fonds tegen een financieringspercentage van 100 % steun verlenen voor technische bijstand die op initiatief van of namens de Commissie wordt uitgevoerd.

Artikel 29

Audits

Audits inzake het gebruik van de bijdrage van de Unie uitgevoerd door personen of entiteiten, daaronder begrepen andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen, organen of instanties van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid op grond van artikel 127 van het Financieel Reglement.

Artikel 30

Informatie, communicatie en publiciteit

1.  
De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende, zinvolle en proportionele wijze gericht te informeren. De zichtbaarheid van de Uniefinanciering wordt gewaarborgd en er wordt dergelijke informatie verstrekt, tenzij in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin het afficheren van dergelijke informatie niet mogelijk of passend is of de openbaarmaking van dergelijke informatie wettelijk beperkt is, met name om redenen van veiligheid, openbare orde, strafrechtelijk onderzoek of wegens de bescherming van persoonsgegevens. Om de zichtbaarheid van de Uniefinanciering te waarborgen, vermelden de ontvangers van Uniefinanciering de oorsprong van die financiering wanneer zij over de betrokken actie in het openbaar communiceren en zorgen zij ervoor dat het embleem van de Unie zichtbaar is.
2.  
Om een zo breed mogelijk publiek te bereiken, voert de Commissie informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het fonds, tot de op grond van het fonds uitgevoerde acties en tot de behaalde resultaten.

De aan het fonds toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten met de doelstellingen van het fonds verband houden.

3.  
De Commissie publiceert de werkprogramma’s van de in artikel 11 bedoelde thematische faciliteit. Voor steun in direct of indirect beheer publiceert de Commissie de in artikel 38, lid 2, van het Financieel Reglement bedoelde informatie op een voor het publiek toegankelijke website en werkt zij die informatie geregeld bij. Die informatie wordt gepubliceerd in een open, machinaal leesbaar formaat waarbij gegevens kunnen worden gesorteerd, doorzocht, geëxtraheerd en vergeleken.



AFDELING 4

Steun en uitvoering in gedeeld, direct of indirect beheer

Artikel 31

Noodhulp

1.  

Het fonds verstrekt financiële bijstand om in urgente en specifieke behoeften te voorzien in geval van naar behoren gemotiveerde noodsituaties die voortvloeien uit een of meer van de volgende gevallen:

a) 

een uitzonderlijke migratiesituatie die wordt gekenmerkt door een grote of onevenredige toestroom van onderdanen van derde landen in een of meer lidstaten, waardoor de voorzieningen voor opvang en detentie en de asiel- en migratiebeheerstelsels en -procedures van die lidstaten onder grote en acute druk komen te staan;

b) 

een massale toestroom van ontheemden in de zin van Richtlijn 2001/55/EG van de Raad ( 6 );

c) 

een uitzonderlijke migratiesituatie in een derde land, onder meer wanneer personen die bescherming behoeven, daar gestrand zijn als gevolg van politieke ontwikkelingen of conflicten, met name wanneer die druk van invloed kan zijn op migratiestromen naar de Unie.

De Commissie kan, naar aanleiding van dergelijke naar behoren gemotiveerde noodsituaties, besluiten noodhulp te verlenen, onder meer voor vrijwillige herplaatsing, binnen de grenzen van de beschikbare middelen. In dergelijke gevallen stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad daar tijdig van op de hoogte.

2.  
Maatregelen in derde landen worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 5, leden 2 en 3.
3.  
Noodhulp kan aan programma’s van lidstaten worden toegewezen, bovenop de toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, en bijlage I, mits het bedrag daarvoor vervolgens in het programma van de lidstaat wordt aangewezen. Die financiering wordt niet gebruikt voor andere acties in het programma van de lidstaat, tenzij in naar behoren gemotiveerde omstandigheden en na goedkeuring van de Commissie door middel van een wijziging van het programma van de lidstaat. De voorfinanciering voor noodhulp kan oplopen tot 95 % van de bijdrage van de Unie, afhankelijk van de beschikbaarheid van middelen.
4.  
In direct beheer uitgevoerde subsidies worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.
5.  
Wanneer dat noodzakelijk is voor de uitvoering van een actie, kan noodhulp worden ingezet voor uitgaven die zijn verricht vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand voor die actie, mits die uitgaven niet eerder dan 1 januari 2021 zijn gedaan.
6.  
Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie en om een tijdige beschikbaarheid van middelen voor noodhulp te waarborgen, kan de Commissie afzonderlijk een financieringsbesluit, als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement, voor noodhulp vaststellen door middel van een onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandeling overeenkomstig de in artikel 38, lid 4, bedoelde procedure. Een dergelijk besluit blijft van kracht gedurende een periode van maximaal 18 maanden.

Artikel 32

Cumulatieve en alternatieve financiering

1.  
Aan een actie waaraan een bijdrage uit hoofde van het fonds is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit andere programma’s van de Unie, met inbegrip van fondsen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het desbetreffende programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend overeenkomstig de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.
2.  

Overeenkomstig artikel 73, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060 kan het EFRO of het ESF+ acties steunen waaraan een Excellentiekeurmerk in de zin van artikel 2, punt 45), van die verordening is toegekend. Om een Excellentiekeurmerk te ontvangen, voldoen de acties aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

a) 

zij zijn beoordeeld na een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het fonds;

b) 

zij voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen;

c) 

zij kunnen als gevolg van budgettaire beperkingen niet uit de middelen van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd.



AFDELING 5

Monitoring, verslaglegging en evaluatie



Onderafdeling 1

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 33

Monitoring en verslaglegging

1.  
Overeenkomstig haar verplichtingen inzake verslaglegging op grond van artikel 41, lid 3, eerste alinea, punt h), iii), van het Financieel Reglement verstrekt de Commissie het Europees Parlement en de Raad informatie over de in bijlage V bij deze verordening opgenomen essentiële prestatie-indicatoren.
2.  
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde bijlage V te wijzigen om de nodige aanpassingen aan te brengen in de in die bijlage opgesomde essentiële prestatie-indicatoren.
3.  
De indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang van het fonds bij de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, genoemde specifieke doelstellingen zijn opgenomen in bijlage VIII. Voor de outputindicatoren bedragen de uitgangswaarden nul. De intermediaire doelen voor 2024 en de streefdoelen voor 2029 zijn cumulatief.
4.  
Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten van het programma efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van financiële middelen van de Unie en, waar passend, aan de lidstaten.
5.  
Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het fonds bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage VIII te wijzigen teneinde de indicatoren indien nodig te herzien of aan te vullen en deze verordening aan te vullen met bepalingen betreffende de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader, onder meer met betrekking tot het verstrekken van projectinformatie door de lidstaten. Wijzigingen van bijlage VIII zijn alleen van toepassing op projecten die na de inwerkingtreding van die wijziging worden geselecteerd.

Artikel 34

Evaluatie

1.  

Uiterlijk op 31 december 2024 voert de Commissie een tussentijdse evaluatie van deze verordening uit. In aanvulling op het bepaalde in artikel 45, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt in de tussentijdse evaluatie het volgende beoordeeld:

a) 

de doeltreffendheid van het fonds, onder meer de geboekte vooruitgang ter verwezenlijking van zijn doelstellingen, rekening houdend met alle reeds beschikbare relevante informatie, met name de jaarlijkse prestatieverslagen als bedoeld in artikel 35 en de output- en resultaatindicatoren als opgenomen in bijlage VIII;

b) 

de efficiëntie van het gebruik van de aan het fonds toegewezen middelen en de efficiëntie van de beheers- en controlemaatregelen die voor de uitvoering ervan zijn genomen;

c) 

de blijvende relevantie en geschiktheid van de uitvoeringsmaatregelen die zijn opgesomd in bijlage II;

d) 

de coördinatie, samenhang en complementariteit tussen de in het kader van het fonds ondersteunde acties en de door andere fondsen van de Unie verleende ondersteuning;

e) 

de meerwaarde voor de Unie van in het kader van het fonds uitgevoerde acties.

Bij die tussentijdse evaluatie wordt rekening gehouden met de resultaten van de retrospectieve evaluatie van de effecten van het Fonds voor asiel, migratie en integratie voor de periode 2014-2020.

2.  
In aanvulling op het bepaalde in artikel 45, lid 2, van Verordening 2021/1060 omvat de retrospectieve evaluatie de in lid 1 van dit artikel genoemde elementen. Daarnaast wordt ook de impact van het fonds geëvalueerd.
3.  
De tussentijdse evaluatie en de retrospectieve evaluatie worden tijdig uitgevoerd zodat ze aan het besluitvormingsproces kunnen bijdragen, onder meer, waar passend, aan de herziening van deze verordening.
4.  
In de tussentijdse evaluatie en in de retrospectieve evaluatie besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de evaluatie van acties die zijn uitgevoerd met, in of met betrekking tot derde landen, in overeenstemming met artikel 7, artikel 16, lid 11, en artikel 24.



Onderafdeling 2

Voorschriften inzake gedeeld beheer

Artikel 35

Jaarlijkse prestatieverslagen

1.  
De lidstaten dienen uiterlijk op 15 februari 2023 en vervolgens uiterlijk op 15 februari van elk volgend jaar tot en met 2031 een jaarlijks prestatieverslag als bedoeld in artikel 41, lid 7, van Verordening (EU) 2021/1060 in bij de Commissie.

Het verslag bestrijkt het laatste boekjaar in de zin van artikel 2, punt 29), van Verordening (EU) 2021/1060 dat voorafgaat aan het jaar van indiening van het verslag. Het uiterlijk op 15 februari 2023 in te dienen verslag bestrijkt de periode vanaf 1 januari 2021.

2.  

De jaarlijkse prestatieverslagen bevatten met name informatie over:

a) 

de vorderingen bij de uitvoering van het programma van de lidstaat en bij het bereiken van de daarin opgenomen intermediaire doelen en streefdoelen, rekening houdend met de meest recente gegevens, zoals vereist uit hoofde van artikel 42 van Verordening (EU) 2021/1060;

b) 

kwesties die van invloed zijn op de prestaties van het programma van de lidstaat en de actie die is ondernomen om deze op te lossen, met inbegrip van informatie over eventuele met redenen omklede adviezen van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures uit hoofde van artikel 258 VWEU in verband met de uitvoering van het fonds;

c) 

de complementariteit tussen de in het kader van het fonds ondersteunde acties en de door andere fondsen van de Unie verstrekte steun, met name de acties in of met betrekking tot derde landen;

d) 

de bijdrage van het programma van de lidstaat aan de tenuitvoerlegging van het acquis en de actieplannen van de Unie ter zake, alsook aan de samenwerking en de solidariteit tussen de lidstaten;

e) 

de uitvoering van acties op het terrein van communicatie en zichtbaarheid;

f) 

de vervulling van de toepasselijke randvoorwaarden en de toepassing daarvan tijdens de gehele programmeringsperiode, met name de naleving van grondrechten;

g) 

het aantal personen dat wordt toegelaten via hervestiging en humanitaire toelating, door te verwijzen naar de in artikel 19 genoemde bedragen;

h) 

het aantal personen dat om internationale bescherming verzoekt en dat van internationale bescherming geniet, dat naar een andere lidstaat is overgebracht als bedoeld in artikel 20;

i) 

de uitvoering van de projecten in of met betrekking tot een derde land.

De jaarlijkse prestatieverslagen bevatten een samenvatting met alle in de eerste alinea van dit lid vermelde punten. De Commissie zorgt ervoor dat de door de lidstaten verstrekte samenvattingen in alle officiële talen van de Unie worden vertaald en openbaar worden gemaakt.

3.  
De Commissie kan binnen twee maanden na de ontvangst ervan opmerkingen maken over de jaarlijkse prestatieverslagen. Indien de Commissie geen opmerkingen maakt binnen die termijn, wordt het verslag geacht te zijn aanvaard.
4.  
Op haar website verstrekt de Commissie de links naar de websites als bedoeld in artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060.
5.  
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit artikel, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast tot bepaling van de template voor het jaarlijks prestatieverslag. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 38, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 36

Monitoring en verslaglegging in het kader van gedeeld beheer

1.  
Bij de monitoring en verslaglegging overeenkomstig titel IV van Verordening (EU) 2021/1060 wordt waar passend gebruikgemaakt van de in bijlage VI bij deze verordening genoemde codes voor de interventietypes. Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen en de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 37 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VI.
2.  
De in bijlage VIII bij deze verordening vastgelegde indicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel 16, lid 1, artikel 22 en artikel 42 van Verordening (EU) 2021/1060.



HOOFDSTUK III

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 37

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.  
De in artikel 5, lid 1, tweede alinea, artikel 16, lid 9, artikel 19, lid 9, artikel 20, lid 9, artikel 21, lid 5, artikel 33, leden 2 en 5, en artikel 36, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2027.
3.  
Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 1, tweede alinea, artikel 16, lid 9, artikel 19, lid 9, artikel 20, lid 9, artikel 21, lid 5, artikel 33, leden 2 en 5, en artikel 36, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.  
Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5.  
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.
6.  
Een op grond van artikel 5, lid 1, tweede alinea, artikel 16, lid 9, artikel 19, lid 9, artikel 20, lid 9, artikel 21, lid 5, artikel 33, lid 2 of lid 5, of artikel 36, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 38

Comitéprocedure

▼C1

1.  
De Commissie wordt bijgestaan door het comité voor de fondsen van binnenlandse zaken dat is ingesteld bij artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1148 van het Europees Parlement en de Raad ( 7 ). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

▼B

2.  
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
3.  
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

4.  
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

Artikel 39

Overgangsbepalingen

1.  
Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of wijziging van de acties die zijn geïnitieerd op grond van Verordening (EU) nr. 516/2014, die op die acties van toepassing blijft totdat zij worden afgesloten.
2.  
De financiële middelen voor het fonds kunnen tevens de uitgaven dekken voor de technische en administratieve bijstand die noodzakelijk zijn om de overgang te waarborgen tussen het fonds en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 516/2014.
3.  
Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement kunnen, rekening houdend met de vertraagde inwerkingtreding van deze verordening en met het oog op de continuïteit, gedurende een beperkte periode, kosten die gemaakt zijn in verband met acties die uit hoofde van deze verordening in direct beheer worden ondersteund en die reeds zijn begonnen, met ingang van 1 januari 2021 als in aanmerking komend voor financiering worden beschouwd, zelfs indien die kosten gemaakt zijn vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand.
4.  

De lidstaten kunnen een in het kader van Verordening (EU) nr. 516/2014 geselecteerd en gestart project overeenkomstig Verordening (EU) nr. 514/2014 blijven steunen na 1 januari 2021, op voorwaarde dat aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

het project heeft twee uit financieel oogpunt te onderscheiden fasen met afzonderlijke auditsporen;

b) 

de totale kosten van het project bedragen meer dan 500 000  EUR;

c) 

de betalingen die door de verantwoordelijke instantie aan de begunstigden worden gedaan voor de eerste fase van het project, worden opgenomen in betalingsverzoeken aan de Commissie uit hoofde van Verordening (EU) nr. 514/2014, en de uitgaven voor de tweede fase van het project worden opgenomen in betalingsaanvragen uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1060;

d) 

de tweede fase van het project leeft het toepasselijke recht na en komt in aanmerking voor steun uit het fonds uit hoofde van deze verordening en Verordening (EU) 2021/1060;

e) 

de lidstaat verbindt zich ertoe het project te voltooien, operationeel te maken en er verslag over uit te brengen in het jaarlijks prestatieverslag dat uiterlijk op 15 februari 2024 wordt ingediend.

De bepalingen van deze verordening en van Verordening (EU) 2021/1060 zijn van toepassing op de tweede fase van een project als bedoeld in de eerste alinea van dit lid.

Dit lid is alleen van toepassing op projecten die in gedeeld beheer zijn geselecteerd op grond van Verordening (EU) nr. 514/2014.

Artikel 40

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.




BIJLAGE I

Criteria voor de toewijzing van financiering aan de programma’s van de lidstaten

1. De uit hoofde van artikel 13 beschikbare begrotingsmiddelen worden als volgt over de lidstaten verdeeld:

a) 

aan het begin van de programmeringsperiode ontvangt elke lidstaat een vast bedrag van 8 000 000  EUR uit het fonds, met uitzondering van Cyprus, Malta en Griekenland, die elk een vast bedrag van 28 000 000  EUR ontvangen;

b) 

de in artikel 13 bedoelde resterende begrotingsmiddelen worden verdeeld op basis van de volgende criteria:

— 
35 % voor asiel;
— 
30 % voor legale migratie en integratie;
— 
35 % voor de aanpak van irreguliere migratie, met inbegrip van terugkeer.

2. De volgende criteria op het gebied van asiel worden in aanmerking genomen en worden als volgt gewogen:

a) 

30 % naar rato van het aantal personen dat in een van de volgende categorieën valt:

— 
elke onderdaan van een derde land of staatloze aan wie de in het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, als gewijzigd bij het protocol van New York van 31 januari 1967, omschreven status is verleend;
— 
elke onderdaan van een derde land of staatloze die een vorm van subsidiaire bescherming geniet in de zin van Richtlijn 2011/95/EU;
— 
elke onderdaan van een derde land of staatloze die onder een regeling inzake tijdelijke bescherming in de zin van Richtlijn 2001/55/EG valt ( 8 );
b) 

60 % naar rato van het aantal onderdanen van derde landen of staatlozen dat om internationale bescherming heeft verzocht;

c) 

10 % naar rato van het aantal onderdanen van derde landen of staatlozen dat in een lidstaat wordt of is hervestigd.

3. De volgende criteria op het gebied van legale migratie en integratie worden in aanmerking genomen en worden als volgt gewogen:

a) 

50 % naar rato van het totale aantal onderdanen van derde landen dat legaal in een lidstaat verblijft;

b) 

50 % naar rato van het aantal onderdanen van derde landen dat een eerste verblijfsvergunning heeft verkregen; de volgende categorieën van personen worden evenwel buiten beschouwing gelaten:

— 
onderdanen van derde landen aan wie een werkgerelateerde eerste verblijfsvergunning is afgegeven met een geldigheidsduur van minder dan twaalf maanden;
— 
onderdanen van derde landen die overeenkomstig Richtlijn 2004/114/EG van de Raad ( 9 ) of, indien van toepassing, Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad ( 10 ) zijn toegelaten met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk;
— 
onderdanen van derde landen die overeenkomstig Richtlijn 2005/71/EG van de Raad ( 11 ) of, indien van toepassing, Richtlijn (EU) 2016/801 zijn toegelaten met het oog op wetenschappelijk onderzoek.

4. De volgende criteria op het gebied van de aanpak van irreguliere migratie, met inbegrip van terugkeer, worden in aanmerking genomen en worden als volgt gewogen:

a) 

70 % naar rato van het aantal onderdanen van derde landen dat niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toegang en verblijf op het grondgebied van de lidstaat en tegen wie uit hoofde van het nationale recht een terugkeerbesluit is gericht, d.w.z. een administratieve of rechterlijke beslissing of handeling, waarin de illegaliteit van het verblijf wordt vastgesteld of verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd;

b) 

30 % naar rato van het aantal onderdanen van derde landen dat ingevolge een administratief of rechterlijk bevel daartoe, vrijwillig of onder dwang, ook daadwerkelijk het grondgebied van de lidstaat heeft verlaten.

5. Voor de initiële toewijzing worden de referentiecijfers gebaseerd op de jaarlijkse statistische gegevens die de Commissie (Eurostat) met betrekking tot de jaren 2017, 2018 en 2019 heeft geproduceerd op basis van gegevens die de lidstaten overeenkomstig het recht van de Unie hebben verstrekt vóór de datum waarop deze verordening van toepassing wordt. Voor de tussentijdse evaluatie worden de referentiecijfers gebaseerd op de jaarlijkse statistische gegevens die de Commissie (Eurostat) met betrekking tot de jaren 2021, 2022 en 2023 heeft geproduceerd op basis van gegevens die de lidstaten overeenkomstig het recht van de Unie hebben verstrekt. Indien de lidstaten de Commissie (Eurostat) de betrokken statistische gegevens niet hebben verstrekt, verstrekken zij zo spoedig mogelijk voorlopige gegevens.

6. Alvorens de in punt 5 bedoelde gegevens als referentiecijfers te aanvaarden, beoordeelt de Commissie (Eurostat) de kwaliteit, vergelijkbaarheid en volledigheid van de statistische informatie volgens de normale operationele procedures. Op verzoek van de Commissie (Eurostat) leveren de lidstaten de Commissie alle daarvoor benodigde informatie.




BIJLAGE II

Uitvoeringsmaatregelen

1. Het fonds draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, punt a), genoemde specifieke doelstelling door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

a) 

het waarborgen van de uniforme toepassing van het acquis van de Unie en van de prioriteiten met betrekking tot het gemeenschappelijk Europees asielstelsel;

b) 

het waar nodig ondersteunen van de capaciteit van de infrastructuur en de diensten van de asielstelsels van de lidstaten, ook op lokaal en regionaal niveau;

c) 

het bevorderen van samenwerking en partnerschap met derde landen ten behoeve van migratiebeheer, onder meer door versterking van hun capaciteit om de bescherming van personen die internationale bescherming behoeven, te verbeteren in het kader van de mondiale samenwerkingsinspanningen;

d) 

het bieden van technische en operationele bijstand aan een of meer lidstaten, onder meer in samenwerking met het EASO.

2. Het fonds draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, punt b), genoemde specifieke doelstelling door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

a) 

het ondersteunen van de ontwikkeling en uitvoering van beleid ter bevordering van legale migratie en de uitvoering van het acquis van de Unie inzake legale migratie, met inbegrip van gezinshereniging en de handhaving van arbeidsnormen;

b) 

het steunen van maatregelen ter facilitering van de reguliere toegang tot en het reguliere verblijf in de Unie;

c) 

het bevorderen van samenwerking en partnerschap met derde landen ten behoeve van migratiebeheer, onder meer via legale mogelijkheden voor toegang tot de Unie, in het kader van de mondiale samenwerkingsinspanningen op het gebied van migratie;

d) 

het bevorderen van integratiemaatregelen met het oog op de sociale en economische inclusie van onderdanen van derde landen, en van beschermingsmaatregelen voor kwetsbare personen in het kader van integratiemaatregelen, het faciliteren van gezinshereniging en het voorbereiden van de actieve deelname van onderdanen van derde landen aan, en hun acceptatie door, de ontvangende samenleving, in samenwerking met nationale en, met name, regionale of lokale autoriteiten en maatschappelijke organisaties, met inbegrip van vluchtelingenorganisaties en door migranten geleide organisaties, en sociale partners.

3. Het fonds draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, punt c), genoemde specifieke doelstelling door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

a) 

het zorgen voor de uniforme toepassing van het acquis van de Unie en beleidsprioriteiten van de Unie met betrekking tot infrastructuur, procedures en diensten;

b) 

het ondersteunen van een geïntegreerde en gecoördineerde benadering van terugkeerbeheer op het niveau van de Unie en op dat van de lidstaten, alsook van de ontwikkeling van capaciteiten voor effectieve, waardige en duurzame terugkeer en de vermindering van prikkels voor irreguliere migratie;

c) 

het ondersteunen van gefaciliteerde vrijwillige terugkeer, opsporing van familieleden en re-integratie, onder eerbiediging van het belang van het kind;

d) 

het versterken van de samenwerking met derde landen en van hun capaciteit met betrekking tot overname en duurzame terugkeer.

4. Het fonds draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, punt d), genoemde specifieke doelstelling door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

a) 

het bevorderen van solidariteit en samenwerking met derde landen die de gevolgen van migratiestromen ondervinden, onder meer via hervestiging in de Unie en via andere legale mogelijkheden om bescherming in de Unie te zoeken;

b) 

het ondersteunen van overdrachten van de ene lidstaat naar de andere van verzoekers om internationale bescherming of van personen die internationale bescherming genieten.




BIJLAGE III

Reikwijdte van de steun

1. Binnen de in artikel 3, lid 1, genoemde beleidsdoelstelling verleent het fonds met name steun voor:

a) 

het opstellen en ontwikkelen van nationale, regionale en lokale strategieën inzake asiel, legale migratie, integratie, terugkeer en irreguliere migratie overeenkomstig het relevante acquis van de Unie;

b) 

het opzetten van administratieve structuren, instrumenten en systemen, waaronder ICT-systemen, en het opleiden van personeel, waaronder het personeel van lokale autoriteiten en van andere relevante belanghebbenden, waar passend in samenwerking met de relevante gedecentraliseerde agentschappen;

c) 

het oprichten van contactpunten op nationaal, regionaal en lokaal niveau om potentiële begunstigden en subsidiabele entiteiten onpartijdig advies, praktische informatie en bijstand te verstrekken met betrekking tot alle aspecten van het fonds;

d) 

het ontwikkelen, monitoren en evalueren van beleid en procedures, onder meer op het gebied van de verzameling, uitwisseling en analyse van informatie en gegevens; het verspreiden van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens en statistieken over migratie en internationale bescherming; alsmede het ontwikkelen en toepassen van gemeenschappelijke statistische instrumenten, methoden en indicatoren voor het meten van vooruitgang en het beoordelen van beleidsontwikkelingen;

e) 

het uitwisselen van informatie, beste praktijken en strategieën; onderling leren, studies en onderzoek; het ontwikkelen en uitvoeren van gezamenlijke acties en gezamenlijk optreden; en het oprichten van transnationale netwerken voor samenwerking;

f) 

bijstand en ondersteunende diensten die op genderbewuste wijze en in overeenstemming met de status en de behoeften van de betrokken persoon worden verstrekt, met name waar het gaat om kwetsbare personen;

g) 

acties gericht op de doeltreffende bescherming van migrerende kinderen, met inbegrip van de uitvoering van beoordelingen van het belang van het kind, de verbetering van voogdijstelsels en de ontwikkeling, monitoring en evaluatie van beleid en procedures ter bescherming van kinderen;

h) 

acties om het beleid inzake asiel, integratie, legale migratie en terugkeer, met specifieke aandacht voor kwetsbare personen, waaronder minderjarigen, beter onder de aandacht van belanghebbenden en het algemene publiek te brengen.

2. Binnen de in artikel 3, lid 2, punt a), genoemde specifieke doelstelling verstrekt het fonds met name steun voor de volgende acties:

a) 

het verstrekken van materiële hulp, met inbegrip van bijstand aan de grens;

b) 

het uitvoeren van asielprocedures in overeenstemming met het asielacquis, waaronder het verstrekken van ondersteunende diensten zoals vertaling en vertolking, rechtsbijstand, opsporing van familieleden en andere diensten die stroken met de status van de betrokken persoon;

c) 

het identificeren van verzoekers die speciale behoeften hebben op het gebied van procedures of opvang, met inbegrip van de vroegtijdige identificatie van slachtoffers van mensenhandel, met het oog op hun doorverwijzing naar gespecialiseerde diensten zoals psychosociale diensten en rehabilitatiediensten;

d) 

het verstrekken van gespecialiseerde diensten, zoals gekwalificeerde psychosociale diensten en rehabilitatiediensten, aan verzoekers die speciale behoeften hebben op het gebied van procedures of opvang;

e) 

het realiseren of verbeteren van infrastructuur inzake opvangaccommodatie, zoals kleinschalige opvangfaciliteiten om tegemoet te komen aan de behoeften van gezinnen met minderjarigen, met inbegrip van faciliteiten die door lokale en regionale autoriteiten worden aangeboden en het eventuele gebruik van de betreffende faciliteiten door meer dan één lidstaat;

f) 

het verbeteren van de capaciteit van de lidstaten om informatie over het land van herkomst te verzamelen, te analyseren en met hun bevoegde autoriteiten te delen;

g) 

acties in verband met hervestigingsprogramma’s van de Unie of nationale hervestigingsregelingen en regelingen voor toelating op humanitaire gronden, waaronder het uitvoeren van procedures voor de tenuitvoerlegging van die programma’s en regelingen;

h) 

het versterken van de capaciteit van derde landen om de bescherming van personen die bescherming behoeven te verbeteren, onder meer door de ontwikkeling van stelsels voor de bescherming van migrerende kinderen te ondersteunen;

i) 

het vaststellen, ontwikkelen en verbeteren van doeltreffende alternatieven voor detentie, met name met betrekking tot niet-begeleide minderjarigen en gezinnen, met inbegrip van, waar passend, niet-geïnstitutionaliseerde zorg die in de nationale kinderbeschermingsstelsels is geïntegreerd.

3. Binnen de in artikel 3, lid 2, punt b), genoemde specifieke doelstelling verleent het fonds met name steun voor:

a) 

voorlichtingspakketten en -campagnes om meer bekendheid te geven aan de legale mogelijkheden om naar de Unie te migreren, alsook aan het acquis van de Unie inzake legale migratie;

b) 

de ontwikkeling van mobiliteitsregelingen voor migratie naar de Unie, zoals regelingen inzake circulaire of tijdelijke migratie, waaronder opleiding om de inzetbaarheid te vergroten;

c) 

samenwerking tussen derde landen en de wervingsbureaus, de diensten voor arbeidsvoorziening en de immigratiediensten van lidstaten;

d) 

de beoordeling en erkenning van in een derde land verworven vaardigheden en kwalificaties, met inbegrip van beroepservaring, alsook de transparantie daarvan, en de gelijkwaardigheid daarvan met in een lidstaat erkende vaardigheden en kwalificaties;

e) 

bijstand bij verzoeken tot gezinshereniging om te zorgen voor een geharmoniseerde uitvoering van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad ( 12 );

f) 

bijstand, met inbegrip van rechtsbijstand en vertegenwoordiging, in verband met een wijziging in de status van onderdanen van derde landen die reeds legaal in een lidstaat verblijven, met name voor de verwerving van een legale verblijfsstatus zoals gedefinieerd op het niveau van de Unie;

g) 

bijstand aan onderdanen van derde landen die hun rechten willen uitoefenen, met name in verband met mobiliteit, uit hoofde van rechtsinstrumenten van de Unie voor legale migratie;

h) 

integratiemaatregelen, zoals op de behoeften van onderdanen van derde landen afgestemde ondersteuning, en integratieprogramma’s die gericht zijn op begeleiding, onderwijs, taal en andere opleiding, zoals inburgeringscursussen en beroepsadvies;

i) 

acties om te bevorderen dat onderdanen van derde landen gelijke behandeling genieten bij de toegang tot overheids- en particuliere diensten, en de verstrekking van die diensten aan onderdanen van derde landen, waaronder de toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en psychosociale ondersteuning, waarbij die diensten worden aangepast aan de behoeften van de doelgroep;

j) 

geïntegreerde samenwerking tussen gouvernementele en niet-gouvernementele instanties, onder meer door middel van gecoördineerde integratie-ondersteuningscentra, zoals éénloketsystemen;

k) 

acties om de introductie van onderdanen van derde landen in en hun actieve deelname aan de gastsamenleving mogelijk te maken en te ondersteunen en acties ter bevordering van de acceptatie door de gastsamenleving;

l) 

de bevordering van uitwisseling en dialoog tussen onderdanen van derde landen, de gastsamenleving en overheidsinstanties, onder meer door overleg met de onderdanen van derde landen, en interculturele en interreligieuze dialoog;

m) 

capaciteitsopbouw van integratiediensten die door lokale autoriteiten en andere relevante belanghebbenden worden verleend.

4. Binnen de in artikel 3, lid 2, punt c), genoemde specifieke doelstelling verleent het fonds met name steun voor:

a) 

het realiseren of verbeteren van infrastructuur voor open opvang of detentie, onder meer door het eventuele gebruik van dergelijke faciliteiten door meer dan één lidstaat;

b) 

het invoeren, ontwikkelen, uitvoeren en verbeteren van doeltreffende maatregelen als alternatief voor detentie, waaronder lokaal dossierbeheer, met name met betrekking tot niet-begeleide minderjarigen en gezinnen;

c) 

het invoeren en verbeteren van onafhankelijke en doeltreffende systemen voor het toezicht op de verplichte terugkeer als bedoeld in artikel 8, lid 6, van Richtlijn 2008/115/EG;

d) 

het tegengaan van prikkels voor irreguliere migratie, zoals de tewerkstelling van irreguliere migranten, door doeltreffende en adequate inspecties op basis van risicobeoordeling, de opleiding van personeel, de instelling en uitvoering van mechanismen waarmee irreguliere migranten terugbetaling kunnen vorderen en klachten kunnen indienen tegen hun werkgevers, en informatie- en voorlichtingscampagnes om werkgevers en irreguliere migranten te informeren over hun rechten en plichten op grond van Richtlijn 2009/52/EG;

e) 

de voorbereiding van terugkeer, met inbegrip van maatregelen die leiden tot de afgifte van terugkeerbesluiten, de identificatie van onderdanen van derde landen, de afgifte van reisdocumenten en de opsporing van gezinsleden;

f) 

samenwerking met de consulaire autoriteiten en immigratiediensten of andere relevante autoriteiten en diensten van derde landen om reisdocumenten te verkrijgen, terugkeer te faciliteren en overname te garanderen, onder meer door de inzet van verbindingsofficieren van derde landen;

g) 

bijstand bij terugkeer, met name gefaciliteerde vrijwillige terugkeer en informatie over programma’s voor gefaciliteerde vrijwillige terugkeer, onder meer door specifieke begeleiding van kinderen bij terugkeerprocedures;

h) 

verwijderingsoperaties, met inbegrip van daarmee verband houdende maatregelen, overeenkomstig de normen die zijn vastgelegd in het recht van de Unie, met uitzondering van steun voor dwanguitrusting;

i) 

maatregelen om de duurzame terugkeer en re-integratie van de terugkeerder te ondersteunen, zoals financiële stimulansen, opleiding, hulp bij het vinden van werk, en steun voor het starten van economische activiteiten;

j) 

faciliteiten en ondersteunende diensten in derde landen om te zorgen voor passende tijdelijke accommodatie en opvang bij aankomst en, waar passend, een snelle overgang naar accommodatie in de gemeenschap;

k) 

samenwerking met derde landen inzake de aanpak van irreguliere migratie en inzake effectieve terugkeer en overname;

l) 

maatregelen om de passende legale migratiekanalen en de risico’s van irreguliere immigratie meer onder de aandacht te brengen;

m) 

bijstand en acties in derde landen ter verbetering van de doeltreffende samenwerking tussen derde landen en de Unie en haar lidstaten inzake terugkeer en overname en ter ondersteuning van de re-integratie in de samenleving van herkomst.

5. Binnen de in artikel 3, lid 2, punt d), genoemde specifieke doelstelling verleent het fonds met name steun voor:

a) 

de uitvoering van vrijwillige overdrachten van de ene lidstaat naar de andere van verzoekers om internationale bescherming of van personen die internationale bescherming genieten;

b) 

operationele ondersteuning in de zin van gedetacheerd personeel of financiële bijstand die door een lidstaat wordt geboden aan een andere lidstaat die te maken heeft met uitdagingen op het gebied van migratie, waaronder ondersteuning van het EASO;

c) 

de vrijwillige uitvoering van nationale regelingen voor hervestiging of toelating op humanitaire gronden;

d) 

steun van een lidstaat aan een andere lidstaat die te maken heeft met uitdagingen op het gebied van migratie, in de zin van de totstandbrenging of verbetering van opvangfaciliteiten.




BIJLAGE IV

Overeenkomstig artikel 15, lid 3, en artikel 16, lid 9, voor hogere medefinancieringspercentages in aanmerking komende acties

— 
integratiemaatregelen die worden uitgevoerd door lokale en regionale autoriteiten en door maatschappelijke organisaties, waaronder vluchtelingenorganisaties en door migranten geleide organisaties;
— 
acties inzake het ontwikkelen en uitvoeren van doeltreffende alternatieven voor detentie;
— 
programma’s voor gefaciliteerde vrijwillige terugkeer en re-integratie en daarmee verband houdende activiteiten;
— 
maatregelen die zijn gericht op kwetsbare personen en verzoekers om internationale bescherming met bijzondere behoeften inzake opvang of procedures, waaronder maatregelen die de doeltreffende bescherming van minderjarigen waarborgen, met name niet-begeleide minderjarigen, onder meer door middel van alternatieve, niet-geïnstitutionaliseerde zorgsystemen.




BIJLAGE V

Essentiële prestatie-indicatoren als bedoeld in artikel 33, lid 1

Alle indicatoren met betrekking tot personen worden uitgesplitst naar leeftijdscategorie (< 18, 18-60, > 60) en naar geslacht gemeld.

De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt a)

1. Het aantal deelnemers dat de opleiding nuttig acht voor zijn werk.

2. Het aantal deelnemers dat drie maanden na de opleidingsactiviteit meldt de tijdens de opleiding verworven vaardigheden en competenties te gebruiken.

3. Het aantal personen aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd, waarbij afzonderlijk het volgende wordt gespecificeerd:

3.1. 

het aantal niet-begeleide minderjarigen aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd;

3.2. 

het aantal gezinnen aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd.

De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt b)

1. Het aantal deelnemers aan taalcursussen dat na afloop van de taalcursus zijn vaardigheidsniveau in de taal van het gastland heeft verbeterd met ten minste één niveau in het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen of een nationaal equivalent.

2. Het aantal deelnemers dat te kennen heeft gegeven dat de activiteit nuttig was voor zijn integratie.

3. Het aantal deelnemers dat een aanvraag heeft ingediend voor de erkenning of beoordeling van zijn in een derde land verworven kwalificaties of vaardigheden.

4. Het aantal deelnemers dat een aanvraag voor de status van langdurig ingezetene heeft ingediend.

De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt c)

1. Het aantal terugkeerders dat vrijwillig is teruggekeerd.

2. Het aantal terugkeerders dat is verwijderd.

3. Het aantal terugkeerders aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd.

De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt d)

1. Het aantal personen dat om internationale bescherming heeft verzocht of internationale bescherming geniet dat van een lidstaat naar een andere lidstaat is overgebracht.

2. Het aantal personen dat is hervestigd.

3. Het aantal personen dat is toegelaten via toelating op humanitaire gronden.




BIJLAGE VI

Interventietypes



TABEL 1: CODES VOOR DE DIMENSIE “INTERVENTIEGEBIED”

I.  Gemeenschappelijk Europees asielstelsel

001

Opvangvoorzieningen

002

Asielprocedures

003

Tenuitvoerlegging van het acquis van de Unie

004

Migrerende kinderen

005

Personen met bijzondere behoeften op het gebied van opvang en procedures

006

Hervestigingsprogramma’s van de Unie of nationale hervestigingsregelingen en regelingen voor toelating op humanitaire gronden (Bijlage III, punt 2, g))

007

Operationele steun

II.  Legale migratie en integratie

001

Ontwikkeling van integratiestrategieën

002

Slachtoffers van mensenhandel

003

Integratiemaatregelen — informatie en oriëntatie, éénloketsystemen

004

Integratiemaatregelen — taalcursussen

005

Integratiemaatregelen — inburgeringscursussen en andere opleiding

006

Integratiemaatregelen — introductie in, deelname aan en uitwisseling met de gastsamenleving

007

Integratiemaatregelen — basisbehoeften

008

Maatregelen vóór vertrek

009

Mobiliteitsregelingen

010

Verwerving van legaal verblijf

011

Kwetsbare personen, waaronder niet-begeleide minderjarigen

012

Operationele steun

III.  Terugkeer

001

Alternatieven voor detentie

002

Voorzieningen inzake opvang/detentie

003

Terugkeerprocedures

004

Gefaciliteerde vrijwillige terugkeer

005

Hulp bij re-integratie

006

Verwijderings-/terugkeeroperaties

007

Systeem voor toezicht op de verplichte terugkeer

008

Kwetsbare personen, waaronder niet-begeleide minderjarigen

009

Maatregelen om de prikkels voor irreguliere migratie tegen te gaan

010

Operationele steun

IV.  Solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid

001

Overbrengingen naar een andere lidstaat (“herplaatsing”)

002

Steun van een lidstaat aan een andere lidstaat, met inbegrip van steun aan het EASO

003

Hervestiging (Artikel 19)

004

Toelating op humanitaire gronden (Artikel 19)

005

Steun aan een andere lidstaat wat betreft opvangfaciliteiten

006

Operationele steun

V.  Technische bijstand

001

Informatie en communicatie

002

Voorbereiding, uitvoering, monitoring en controle

003

Evaluatie en studies, gegevensverzameling

004

Capaciteitsopbouw



TABEL 2: CODES VOOR DE DIMENSIE “SOORT ACTIE”

001

Ontwikkeling van nationale strategieën

002

Capaciteitsopbouw

003

Onderwijs en opleiding voor onderdanen van derde landen

004

Ontwikkeling van statistische instrumenten, methoden en indicatoren

005

Uitwisseling van informatie en beste praktijken

006

Gezamenlijke acties/acties tussen lidstaten

007

Campagnes en informatie

008

Uitwisseling en detachering van deskundigen

009

Studies, pilotprojecten, risicobeoordelingen

010

Voorbereidende, monitoring-, administratieve en technische activiteiten

011

Verstrekken van bijstand en ondersteunende diensten aan onderdanen van derde landen

012

Infrastructuur

013

Uitrusting



TABEL 3: CODES VOOR DE DIMENSIE “UITVOERING”

001

Acties die onder artikel 15, lid 1, vallen

002

Specifieke acties

003

Acties opgenomen in bijlage IV

004

Operationele steun

005

Noodhulp



TABEL 4: CODES VOOR DE DIMENSIE “BIJZONDERE THEMA’S”

001

Samenwerking met derde landen

002

Acties in of met betrekking tot derde landen

003

Geen van beide




BIJLAGE VII

Uitgaven die in aanmerking komen voor operationele steun

Binnen alle in artikel 3, lid 2, genoemde specifieke doelstellingen wordt de operationele steun gebruikt voor:

— 
personeelskosten;
— 
kosten voor dienstverlening, zoals onderhoud of vervanging van uitrusting, met inbegrip van ICT-systemen;
— 
kosten van dienstverlening, zoals onderhoud of herstel van infrastructuur.




BIJLAGE VIII

Output- en resultaatindicatoren als bedoeld in artikel 33, lid 3

Alle indicatoren met betrekking tot personen worden uitgesplitst naar leeftijdscategorie (< 18, 18-60, > 60) en naar geslacht gemeld.

De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt a)

Outputindicatoren

1. Het aantal gesteunde deelnemers, waarbij afzonderlijk het volgende wordt gespecificeerd:

1.1. 

het aantal deelnemers dat rechtsbijstand heeft gekregen;

1.2. 

het aantal deelnemers dat andere vormen van steun dan rechtsbijstand krijgt, zoals informatie en bijstand gedurende de gehele asielprocedure ( 13 );

1.3. 

het aantal kwetsbare deelnemers dat bijstand heeft gekregen.

2. Het aantal deelnemers aan opleidingsactiviteiten.

3. Het aantal nieuw gecreëerde plaatsen in opvangfaciliteiten overeenkomstig het acquis van de Unie, waarbij afzonderlijk het volgende wordt gespecificeerd:

3.1. 

het aantal nieuw gecreëerde plaatsen voor niet-begeleide minderjarigen.

4. Het aantal gerenoveerde of heringerichte plaatsen in opvangfaciliteiten overeenkomstig het acquis van de Unie, waarbij afzonderlijk het volgende wordt gespecificeerd:

4.1. 

het aantal gerenoveerde of heringerichte plaatsen voor niet-begeleide minderjarigen.

Resultaatindicatoren

5. Het aantal deelnemers dat de opleiding nuttig acht voor zijn werk.

6. Het aantal deelnemers dat drie maanden na de opleidingsactiviteit meldt de tijdens de opleiding verworven vaardigheden en competenties te gebruiken.

7. Het aantal personen aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd, waarbij afzonderlijk het volgende wordt gespecificeerd:

7.1. 

het aantal niet-begeleide minderjarigen aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd;

7.2. 

het aantal gezinnen aan wie een alternatief voor detentie werd opgelegd.

De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt b)

Outputindicatoren

1. Het aantal deelnemers aan maatregelen vóór hun vertrek.

2. Het aantal lokale en regionale instanties dat steun heeft ontvangen voor het uitvoeren van integratiemaatregelen.

3. Het aantal gesteunde deelnemers, waarbij afzonderlijk het volgende wordt gespecificeerd:

3.1. 

het aantal deelnemers aan een taalcursus;

3.2. 

het aantal deelnemers aan een inburgeringscursus;

3.3. 

het aantal deelnemers dat gepersonaliseerd beroepsadvies heeft gekregen.

4. Het aantal informatiepakketten en bewustmakingscampagnes over legale migratiekanalen naar de Unie.

5. Het aantal deelnemers dat informatie of bijstand ontvangt om een verzoek tot gezinshereniging in te dienen.

6. Het aantal deelnemers dat in aanmerking komt voor mobiliteitsregelingen.

7. Het aantal integratieprojecten waarbij lokale en regionale overheden de begunstigde zijn.

Resultaatindicatoren

8. Het aantal deelnemers aan taalcursussen dat na afloop van de taalcursus zijn vaardigheidsniveau in de taal van het gastland heeft verbeterd met ten minste één niveau in het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen of een nationaal equivalent.

9. Het aantal deelnemers dat te kennen heeft gegeven dat de activiteit nuttig was voor zijn integratie.

10. Het aantal deelnemers dat een aanvraag heeft ingediend voor erkenning of beoordeling van zijn in een derde land verworven kwalificaties of vaardigheden.

11. Het aantal deelnemers dat een aanvraag voor de status van langdurig ingezetene heeft ingediend.

De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt c)

Outputindicatoren

1. Het aantal deelnemers aan opleidingsactiviteiten.

2. Het aantal aangekochte uitrustingsartikelen, met inbegrip van het aantal aangekochte of geactualiseerde ICT-systemen.

3. Het aantal terugkeerders dat hulp bij re-integratie heeft gekregen.

4. Het aantal gecreëerde plaatsen in detentiecentra.

5. Het aantal heringerichte of gerenoveerde plaatsen in detentiecentra.

Resultaatindicatoren

6. Het aantal terugkeerders dat vrijwillig is teruggekeerd.

7. Het aantal terugkeerders dat is verwijderd.

8. Het aantal terugkeerders aan wie een alternatieve maatregel voor detentie werd opgelegd.

De specifieke doelstelling in artikel 3, lid 2, punt d)

Outputindicatoren

1. Het aantal opgeleide personeelsleden.

2. Het aantal deelnemers dat ondersteuning vóór vertrek kreeg.

Resultaatindicatoren

3. Het aantal personen dat om internationale bescherming heeft verzocht of internationale bescherming geniet dat van een lidstaat naar een andere lidstaat is overgebracht.

4. Het aantal personen dat is hervestigd.

5. Het aantal personen dat is toegelaten via toelating op humanitaire gronden.



( 1 ) Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60).

( 2 ) Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9).

( 3 ) Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1).

( 4 ) Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 31).

( 5 ) Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).

( 6 ) Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12).

( 7 ) Verordening (EU) 2021/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot instelling, als onderdeel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (zie bladzijde 48 van dit Publicatieblad).

( 8 ) Met deze gegevens wordt alleen rekening gehouden indien Richtlijn 2001/55/EG van toepassing wordt.

( 9 ) Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk (PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12).

( 10 ) Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 21).

( 11 ) Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (PB L 289 van 3.11.2005, blz. 15).

( 12 ) Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12).

( 13 ) Deze indicator wordt door het systeem automatisch gegenereerd voor rapportagedoeleinden door het aantal deelnemers dat rechtsbijstand heeft gekregen, af te trekken van het aantal gesteunde deelnemers. De gegevens voor deze indicator worden door SFC2021 gegenereerd voor rapportagedoeleinden. De lidstaten hoeven geen gegevens voor deze indicator te rapporteren, noch hoeven zij intermediaire doelen of streefdoelen vast te stellen.

Top