Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02016R1240-20180207

    Consolidated text: Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1240 van de Commissie van 18 mei 2016 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft openbare interventie en steun voor particuliere opslag (Voor de EER relevante tekst)

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2016/1240/2018-02-07

    02016R1240 — NL — 07.02.2018 — 002.001


    Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

    ►B

    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1240 VAN DE COMMISSIE

    van 18 mei 2016

    houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft openbare interventie en steun voor particuliere opslag

    (Voor de EER relevante tekst)

    (PB L 206 van 30.7.2016, blz. 71)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      nr.

    blz.

    datum

    ►M1

    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1479 VAN DE COMMISSIE van 16 augustus 2017

      L 211

    10

    17.8.2017

    ►M2

    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/150 VAN DE COMMISSIE van 30 januari 2018

      L 26

    14

    31.1.2018


    Gerectificeerd bij:

    ►C1

    Rectificatie, PB L 099, 12.4.2017, blz.  29 (2016/1240)




    ▼B

    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1240 VAN DE COMMISSIE

    van 18 mei 2016

    houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft openbare interventie en steun voor particuliere opslag

    (Voor de EER relevante tekst)



    TITEL I

    ALGEMENE BEPALINGEN



    HOOFDSTUK I

    Inleidende bepaling

    Artikel 1

    Toepassingsgebied

    1.  Bij deze verordening worden uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1308/2013 en Verordening (EU) nr. 1370/2013 vastgesteld, met betrekking tot:

    a) de aankoop en verkoop van in artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vermelde producten in het kader van openbare interventie;

    b) de verlening van steun voor de particuliere opslag van in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vermelde producten.

    2.  Deze verordening is van toepassing onverminderd specifieke bepalingen die zijn vastgesteld in uitvoeringsverordeningen:

    a) tot opening van een inschrijvingsprocedure voor de aankoop of de verkoop van producten in het kader van interventie, of

    b) tot opening van een inschrijvingsprocedure voor steun voor particuliere opslag, of tot voorafgaande vaststelling van het bedrag van de steun voor particuliere opslag.



    HOOFDSTUK II

    Algemene gemeenschappelijke voorschriften

    Artikel 2

    Indiening en ontvankelijkheid van offertes, inschrijvingen en aanvragen

    1.  De marktdeelnemers dienen hun offertes en inschrijvingen voor openbare interventie, alsmede hun inschrijvingen en aanvragen voor steun voor particuliere opslag in volgens de methode die het betaalorgaan van de betrokken lidstaat ter beschikking stelt.

    2.  Een offerte, inschrijving of aanvraag is ontvankelijk als zij is gesteld in de officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat waar zij wordt ingediend, en als zij is ingediend aan de hand van een formulier dat het betaalorgaan ter beschikking stelt en ten minste de volgende gegevens bevat:

    a) de naam van de marktdeelnemer, zijn adres en zijn btw-nummer in de lidstaat waar hij zijn hoofdactiviteit uitoefent;

    b) het product of de productcategorie met de desbetreffende GN-code, in voorkomend geval;

    c) de hoeveelheid waarop de offerte, inschrijving of aanvraag betrekking heeft, met inachtneming van de in artikel 5 vermelde minimumhoeveelheden, in voorkomend geval.

    3.  De offerte, inschrijving of aanvraag bevat geen aanvullende, door de marktdeelnemer opgelegde voorwaarden, buiten die in de onderhavige verordening en in de ter zake relevante uitvoeringsverordening tot opening van een inschrijvingsprocedure of voorafgaande vaststelling van het bedrag van de steun voor particuliere opslag.

    4.  Als de uiterste datum voor de indiening van de offertes, inschrijvingen of aanvragen een feestdag is, worden de offertes, inschrijvingen of aanvragen uiterlijk ingediend op de laatste werkdag die aan die feestdag voorafgaat.

    5.  Offertes, inschrijvingen of aanvragen die worden ingediend op een zaterdag, een zondag of een feestdag, worden geacht door het betaalorgaan te zijn ontvangen op de eerste werkdag na de dag van indiening.

    6.  Ingediende offertes, inschrijvingen of aanvragen kunnen niet meer worden ingetrokken of gewijzigd.

    7.  Het betaalorgaan registreert elke ontvankelijke offerte, inschrijving en aanvraag op de dag waarop het die ontvangt, en schrijft de betrokken hoeveelheden in.

    8.  De uit de aanvaarding van de offerte, inschrijving of aanvraag voortvloeiende rechten en verplichtingen kunnen niet worden overgedragen.



    TITEL II

    OPENBARE INTERVENTIE



    HOOFDSTUK I

    Specifieke voorschriften betreffende openbare interventie

    Artikel 3

    Interventieopslagplaatsen

    1.  Elke interventieopslagplaats („opslagplaats”) heeft een minimumopslagcapaciteit van:

    a) voor granen: 5 000 ton, 7 500 ton uit de openbare-interventieperiode 2017/2018, 10 000 ton uit de openbare-interventieperiode 2018/2019, 15 000 ton uit de periode 2019/2020;

    b) voor rijst: 5 000 ton, 7 500 ton uit de openbare-interventieperiode 2017/2018, 10 000 ton uit de periode 2018/2019;

    c) voor boter en mageremelkpoeder: 400 ton, 600 ton uit de openbare-interventieperiode 2017, 800 ton uit de openbare-interventieperiode 2018.

    Lidstaten met een gemiddelde jaarlijkse graanproductie van minder dan 20 miljoen ton, kunnen met ingang van de periode 2019/2020 een minimumopslagcapaciteit van 10 000 ton blijven toepassen.

    2.  Voor de toepassing van dit lid wordt onder „minimumopslagcapaciteit” een minimumcapaciteit verstaan die niet permanent beschikbaar hoeft te zijn, maar gemakkelijk ter beschikking kan worden gesteld in de periode waarin de aankoop kan plaatsvinden.

    3.  Een betaalorgaan mag slechts van het bepaalde in lid 1 afwijken wanneer het aantoont dat de in dat lid vastgestelde minimumopslagcapaciteit niet beschikbaar is en wanneer de vervangende opslagplaatsen gemakkelijk toegang hebben tot een rivier-, zee- of spoorwegverbinding.

    Artikel 4

    Vaststellen of de producten in aanmerking komen

    1.  Of de producten in aanmerking komen voor openbare interventie wordt vastgesteld volgens de methoden als beschreven in de volgende bepalingen:

    a) voor granen: in de delen I, II, III en IV van bijlage I;

    b) voor rijst: in deel I van bijlage II;

    c) voor rundvlees: in deel I van bijlage III;

    ▼M2

    d) voor boter: in de delen I en I bis van bijlage IV;

    e) voor mageremelkpoeder: in de delen I en I bis van bijlage V.

    2.  De methoden die moeten worden gebruikt voor het bepalen van de kwaliteit die granen, boter en mageremelkpoeder moeten hebben om in aanmerking te komen voor openbare interventie, als bedoeld in respectievelijk de bijlagen I, IV en V, zijn die welke zijn vastgelegd in de desbetreffende Europese of internationale normen, al naargelang van het geval, in de meest recente versie die van kracht was ten minste zes maanden voor de eerste dag van de openbare-interventieperiode als vastgesteld in artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

    ▼B



    HOOFDSTUK II

    Interventieaankoop van producten



    Afdeling 1

    Algemene bepalingen

    Artikel 5

    Minimumhoeveelheid producten die in het kader van een offerte of een inschrijving wordt aangeboden

    1.  De hoeveelheid producten die in het kader van een offerte of een inschrijving voor aankoop wordt aangeboden, bedraagt ten minste:

    a) voor zachte tarwe, gerst en maïs: 160 ton;

    b) voor durumtarwe: 20 ton;

    c) voor rijst: 40 ton;

    d) voor rundvlees: 20 ton;

    e) voor boter: 30 ton;

    f) voor mageremelkpoeder: 30 ton.

    Lidstaten met een gemiddelde jaarlijkse graanproductie van minder dan 20 miljoen ton, kunnen besluiten om voor zachte tarwe, gerst en maïs een minimumhoeveelheid van 120 ton toe te passen.

    2.  Een betaalorgaan kan een grotere dan de in lid 1 vastgestelde minimumhoeveelheid vaststellen als dit gerechtvaardigd is op grond van de in de betrokken lidstaat geldende groothandelsvoorwaarden en -praktijken of milieuvoorschriften.

    Artikel 6

    Niveau van de zekerheid voor de aankoop van producten

    Het niveau van de zekerheid die overeenkomstig artikel 4, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238 moet worden gesteld bij indiening van een offerte of een inschrijving voor de aankoop van producten in het kader van openbare interventie, bedraagt:

    a) voor granen: 20 EUR per ton;

    b) voor rijst: 30 EUR per ton;

    c) voor rundvlees: 300 EUR per ton;

    d) voor boter: 50 EUR per ton;

    e) voor mageremelkpoeder: 50 EUR per ton.

    Artikel 7

    Indiening en ontvankelijkheid van offertes en inschrijvingen

    1.  Een offerte of inschrijving is ontvankelijk als zij voldoet aan de vereisten die zijn vastgesteld in artikel 2 van de onderhavige verordening en, in het geval van een inschrijvingsprocedure, in de uitvoeringsverordening tot opening van de inschrijvingsprocedure als bedoeld in artikel 12 van de onderhavige verordening. De offerte of inschrijving moet tevens aan de volgende voorwaarden voldoen:

    a) ze bevat ten minste de volgende gegevens:

    i) voor rijst, de vermelding van de soort en het ras;

    ii) behalve voor rundvlees, de plaats waar het product zich bevindt op het ogenblik dat de offerte of de inschrijving wordt ingediend;

    iii) voor granen en rijst, de opslagplaats waarvoor de offerte of de inschrijving is opgesteld;

    iv) voor granen en rijst, het oogstjaar en het productiegebied of de productiegebieden in de Unie;

    v) voor boter en mageremelkpoeder, de productiedatum;

    vi) voor boter en mageremelkpoeder, de naam en het erkenningsnummer van het erkende bedrijf waar de boter of het mageremelkpoeder is geproduceerd;

    b) de marktdeelnemer heeft een zekerheid gesteld overeenkomstig artikel 4, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238;

    c) in het geval van granen en rijst, heeft de marktdeelnemer verklaard:

    i) dat de producten van oorsprong uit de Unie zijn;

    ii) dat de offerte of de inschrijving betrekking heeft op een homogene partij, en, met betrekking tot rijst, dat die partij bestaat uit padie van eenzelfde ras;

    iii) of al dan niet een behandeling na de oogst is toegepast, in voorkomend geval onder opgave van de naam van het gebruikte product en de vermelding dat het product volgens de gebruiksaanwijzingen is toegepast en is toegelaten op grond van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ).

    2.  Voor andere producten dan rundvlees kan de marktdeelnemer op het in artikel 2, lid 2, van de onderhavige verordening bedoelde formulier verzoeken om overname van het product in de opslagplaats waar het zich bevindt op het ogenblik dat de offerte of de inschrijving wordt ingediend, op voorwaarde dat de opslagplaats voldoet aan artikel 7, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238 en aan artikel 3 van de onderhavige verordening.

    Artikel 8

    Verificatie van de offertes en inschrijvingen door het betaalorgaan

    1.  De betaalorganen beslissen aan de hand van de vereisten in de artikelen 2 en 7 of de offertes en inschrijvingen ontvankelijk zijn.

    Als het betaalorgaan beslist dat een offerte of een inschrijving niet ontvankelijk is, stelt het de betrokken marktdeelnemer daarvan in kennis binnen drie werkdagen nadat het de betrokken offerte of inschrijving heeft ontvangen. Voor offertes geldt dat als de marktdeelnemer een dergelijke mededeling niet ontvangt, de offerte als ontvankelijk wordt beschouwd.

    2.  Nadat het betaalorgaan heeft geverifieerd dat de offerte of de inschrijving voor granen en rijst ontvankelijk is, kan de juistheid van de in artikel 7, lid 1, onder c), bedoelde verklaringen administratief worden gecontroleerd, indien nodig met de hulp van het betaalorgaan dat bevoegd is voor de door de marktdeelnemer opgegeven opslagplaats, overeenkomstig artikel 57, lid 2.

    Artikel 9

    Melding van de offertes en inschrijvingen aan de Commissie

    1.  De lidstaten melden alle ontvankelijke offertes en inschrijvingen binnen de volgende termijnen aan de Commissie:

    a) de meldingen van offertes worden elke dinsdag uiterlijk om 12.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) ingediend en bevatten de hoeveelheden producten waarvoor in de voorafgaande week een ontvankelijke offerte is ingediend, alsmede de gegevens die daarop betrekking hebben.

    Als de aangeboden hoeveelheden in de buurt komen van de in artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1370/2013 vastgestelde maxima, deelt de Commissie de lidstaten mee vanaf welke datum zij elke werkdag meldingen aan de Commissie moeten doen.

    Met ingang van die datum melden de lidstaten elke werkdag uiterlijk om 14.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) aan de Commissie welke hoeveelheden de vorige werkdag voor interventie zijn aangeboden;

    b) de meldingen van inschrijvingen worden ingediend uiterlijk op de termijn die wordt vastgesteld in de uitvoeringsverordening tot opening van de inschrijvingsprocedure.

    2.  In de in lid 1, onder a) en b), bedoelde meldingen worden de naam, het adres en het btw-nummer van de marktdeelnemer en, in het geval van boter en mageremelkpoeder, de naam en het erkenningsnummer van het erkende bedrijf niet opgenomen.

    3.  Lidstaten die binnen de in lid 1, onder a) en b), bedoelde termijn geen ontvankelijke offerte of inschrijving aan de Commissie hebben gemeld, worden verondersteld aan de Commissie te hebben gemeld dat er geen offertes of inschrijvingen zijn.



    Afdeling 2

    Aankoop tegen een vaste prijs

    Artikel 10

    Indiening van offertes voor de aankoop van zachte tarwe, boter en mageremelkpoeder tegen een vaste prijs

    De offertes kunnen bij het betaalorgaan worden ingediend vanaf het begin van de in artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde openbare-interventieperioden.

    Artikel 11

    Maatregelen met het oog op de inachtneming van de kwantitatieve beperkingen

    1.  Met het oog op de inachtneming van de in artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1370/2013 vastgestelde kwantitatieve beperkingen besluit de Commissie overeenkomstig artikel 3, lid 6, onder a), van die verordening:

    a) de interventieaankoop tegen een vaste prijs te sluiten;

    b) wanneer aanvaarding van de volledige aangeboden hoeveelheid zou leiden tot overschrijding van de maximumhoeveelheid, een toewijzingscoëfficiënt vast te stellen voor de totale hoeveelheid die op de dag van het besluit door alle marktdeelnemers is aangeboden en aan de Commissie is meegedeeld;

    c) zo nodig, nog niet behandelde offertes die bij de betaalorganen van de lidstaten zijn ingediend, af te wijzen.

    De Commissie neemt een besluit binnen twee werkdagen na de in artikel 9, lid 1, onder a), eerste alinea, bedoelde melding en binnen vijf werkdagen na de in artikel 9, lid 1, onder a), derde alinea, bedoelde melding.

    Voor de toepassing van dit artikel begint, wanneer de datum van melding een feestdag voor de Commissie is, de termijn te lopen op de eerste werkdag na die feestdag. Als de feestdag valt in de periode waarin de Commissie het besluit moet nemen, worden alleen de werkdagen gerekend.

    2.  In afwijking van artikel 2, lid 6, kan een marktdeelnemer voor wie een in lid 1, onder b), bedoelde toewijzingscoëfficiënt geldt, zijn offerte intrekken binnen vijf werkdagen na de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt.



    Afdeling 3

    Aankoop via een inschrijvingsprocedure

    Artikel 12

    Inschrijvingsprocedure

    1.  Een inschrijvingsprocedure voor de aankoop van in artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde producten wordt geopend bij een uitvoeringsverordening tot opening van de inschrijvingsprocedure, die met name de volgende gegevens bevat:

    a) de betrokken producten, en:

    i) voor rijst, de vermelding van de soort en het ras;

    ii) voor rundvlees, of de inschrijving geldt voor uit te benen karkassen of voor opslag zonder uitbenen;

    b) de periode waarop de inschrijving betrekking heeft („inschrijvingsperiode”) en, indien nodig, de verschillende deelperioden waarin de inschrijvingen kunnen worden ingediend.

    2.  De Commissie kan overeenkomstig artikel 13, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 een inschrijvingsprocedure voor de aankoop van rundvlees per categorie en per lidstaat of regio van een lidstaat openen op basis van de twee recentste wekelijkse marktprijsnoteringen. De Commissie kan die inschrijvingsprocedure overeenkomstig artikel 13, lid 2, van die verordening sluiten op basis van de recentste wekelijkse marktprijsnoteringen.

    3.  Als de Commissie een in artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1370/2013 bedoelde beperkte inschrijvingsprocedure opent, wordt in de uitvoeringsverordening tot opening van die procedure verwezen naar de specifieke lidstaat of regio('s) van een lidstaat waarop die inschrijvingsprocedure betrekking heeft.

    4.  Voor rijst kan de inschrijvingsprocedure worden beperkt tot specifieke rassen of een of meer soorten padierijst, met name „rondkorrelige rijst”, „halflangkorrelige rijst”, „langkorrelige rijst A” of „langkorrelige rijst B” als gedefinieerd in punt I.2, onder a), b) of c), van deel I van bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1308/2013.

    5.  Voor rundvlees gelden de volgende voorschriften:

    a) voor de berekening van de gemiddelde marktprijs per in aanmerking komende categorie in een lidstaat of in een regio van een lidstaat worden de prijzen voor de kwaliteiten U, R en O in aanmerking genomen, die in kwaliteit R3 worden uitgedrukt door toepassing, in die lidstaat of in die interventieregio, van de in deel II van bijlage III vastgestelde coëfficiënten;

    b) de gemiddelde marktprijzen worden genoteerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1249/2008 van de Commissie ( 2 );

    c) de gemiddelde marktprijs per in aanmerking komende categorie in een lidstaat of in een regio van een lidstaat is gelijk aan het gemiddelde van de marktprijzen voor alle onder b) bedoelde kwaliteiten, die onderling worden gewogen volgens het relatieve aandeel ervan in de slachtingen in die lidstaat of in die regio.

    Het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk omvat de volgende twee interventieregio's:

    i) regio I: Groot-Brittannië;

    ii) regio II: Noord-Ierland.

    Artikel 13

    Indiening en ontvankelijkheid van inschrijvingen

    1.  Om ontvankelijk te zijn moet een inschrijving niet alleen aan de algemene voorwaarden van de artikelen 2 en 7 voldoen, maar ook een voorstel bevatten voor een prijs in EUR per meeteenheid van het product, afgerond op ten hoogste twee decimalen, exclusief btw.

    Voor granen, respectievelijk voor rijst wordt een prijs per ton product geboden die overeenstemt met de in deel II van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238 omschreven minimumkwaliteit, respectievelijk de in deel A van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 omschreven standaardkwaliteit voor rijst, geleverd in de opslagplaats, niet gelost.

    Voor boter en mageremelkpoeder is de geboden prijs de prijs per 100 kg product, geleverd op het laadperron van de opslagplaats.

    Voor rundvlees wordt de overeenkomstig artikel 12, lid 5, onder a), genoteerde prijs, uitgedrukt per ton product van kwaliteit R3, in de inschrijving vermeld, en wordt aangegeven of deze betrekking heeft op vlees met been dat is bestemd om te worden uitgebeend, of op opslag zonder uitbenen.

    2.  Onverminderd artikel 15, lid 2, van de onderhavige verordening, ligt de geboden prijs niet hoger dan het in artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1370/2013 vermelde niveau van de openbare-interventieprijs.

    Artikel 14

    Besluiten over de aankoopprijs

    1.  Op basis van de overeenkomstig artikel 9 gemelde inschrijvingen besluit de Commissie:

    a) geen maximumaankoopprijs vast te stellen, of

    b) een maximumaankoopprijs vast te stellen.

    2.  Het in lid 1 bedoelde besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 15

    Individuele besluiten over inschrijvingen

    1.  Als geen maximumaankoopprijs is vastgesteld, worden alle inschrijvingen afgewezen.

    2.  Als een maximumaankoopprijs is vastgesteld, aanvaardt het betaalorgaan alle inschrijvingen waarin een prijs wordt geboden die niet hoger is dan die maximumprijs. De overige inschrijvingen worden afgewezen.

    Het betaalorgaan aanvaardt uitsluitend inschrijvingen die overeenkomstig artikel 9 aan de Commissie zijn gemeld.

    3.  Het betaalorgaan neemt de in de leden 1 en 2 van het onderhavige artikel bedoelde besluiten na de in artikel 14, lid 1, bedoelde bekendmaking van het besluit van de Commissie.

    Het betaalorgaan stelt de marktdeelnemers binnen drie werkdagen na de inwerkingtreding van dat besluit van de Commissie in kennis van de resultaten van hun deelname aan de inschrijvingsprocedure.

    Deze kennisgeving is niet noodzakelijk voor aanvaarde inschrijvingen, op voorwaarde dat het betaalorgaan binnen vijf werkdagen na de inwerkingtreding van dat besluit van de Commissie een leveringsbon afgeeft. Voor dergelijke aanvaarde inschrijvingen mag geen verdere verlenging van de termijn voor afgifte van de leveringsbon, als bedoeld in artikel 17, lid 1, tweede alinea, worden toegestaan.

    Artikel 16

    Beperking van de aankoop van rundvlees

    Als het betaalorgaan hoeveelheden rundvlees aangeboden krijgt die groter zijn dan wat het onmiddellijk kan overnemen, mag het de aankopen beperken tot de hoeveelheden die het kan overnemen op zijn grondgebied of in een van zijn interventieregio's als bedoeld in artikel 12, lid 5.

    Het betaalorgaan ziet erop toe dat, als deze beperking wordt toegepast, de gelijke toegang voor alle betrokkenen gehandhaafd blijft.



    Afdeling 4

    Leveringen en transportkosten

    Artikel 17

    Leveringsbon

    1.  Na de ontvankelijkheid van de offerte of de inschrijving overeenkomstig de artikelen 8 en 13 te hebben onderzocht, geeft het betaalorgaan de leveringsbon af binnen vijf werkdagen na de in artikel 11, lid 1, tweede alinea, bedoelde termijn of binnen vijf werkdagen na de inwerkingtreding van het in artikel 14, lid 1, bedoelde besluit.

    Het betaalorgaan kan besluiten de termijn voor afgifte van de leveringsbon te verlengen wanneer dat noodzakelijk is omdat grote hoeveelheden granen of rijst zijn aanvaard. De producten mogen echter niet later worden geleverd dan 65 dagen na de termijn of de inwerkingtreding als bedoeld in de eerste alinea. Als zich dergelijke gevallen voordoen, stelt het betaalorgaan de betrokken marktdeelnemers hiervan in kennis.

    2.  De leveringsbon is gedateerd en genummerd en bevat de volgende gegevens:

    a) de te leveren hoeveelheid;

    b) de uiterste datum voor de levering van de producten;

    c) de opslagplaats waar de producten moeten worden geleverd;

    d) de prijs waartegen de offerte of inschrijving is aanvaard.

    3.  De leveringsbon wordt alleen afgegeven voor hoeveelheden die overeenkomstig artikel 9 aan de Commissie zijn gemeld.

    Artikel 18

    Specifieke bepalingen voor de levering van granen en rijst

    1.  Het betaalorgaan wijst de opslagplaats aan waar de hoeveelheden granen of rijst tegen de laagste kosten moeten worden geleverd.

    2.  De producten worden uiterlijk 60 dagen na de datum van afgifte van de leveringsbon in de opslagplaats geleverd. Het betaalorgaan kan deze termijn evenwel met maximaal 14 dagen verlengen wegens de omvang van de aanvaarde hoeveelheden. In zulke gevallen mag de in artikel 17, lid 1, tweede alinea, bedoelde leveringsperiode overeenkomstig worden verlengd. Het betaalorgaan stelt de betrokken marktdeelnemers hiervan in kennis.

    3.  De marktdeelnemer draagt de kosten van de onderstaande tests voor granen die overeenkomstig de in deel IV van bijlage I bedoelde methode worden verricht:

    i) de amylaseactiviteitstest (Hagberg);

    ii) de test voor het bepalen van het eiwitgehalte van durumtarwe en zachte tarwe;

    iii) de Zeleny-test;

    iv) het testen van de machinale verwerkbaarheid;

    v) de analyses op verontreinigingen.

    Artikel 19

    Transportkosten voor granen en rijst

    1.  De kosten om de granen of de rijst over een afstand van maximaal 50 km te vervoeren van de plaats waar het product is opgeslagen op het ogenblik dat de offerte of de inschrijving wordt ingediend, naar de in de leveringsbon opgegeven opslagplaats, zijn voor rekening van de marktdeelnemer.

    Bij overschrijding van die maximumafstand zijn de extra transportkosten voor rekening van het betaalorgaan en worden deze door de Commissie vergoed tegen een tarief van 0,05 EUR per ton en per kilometer.

    2.  Wanneer het betaalorgaan dat de granen of de rijst aankoopt, onder een andere lidstaat ressorteert dan die waar het product is opgeslagen, wordt voor de berekening van de in lid 1 bedoelde maximumafstand geen rekening gehouden met de afstand tussen de opslagplaats van de marktdeelnemer en de grens van de lidstaat waaronder het aankopende betaalorgaan ressorteert.

    Artikel 20

    Specifieke bepalingen voor de levering van rundvlees

    1.  De aankoopprijs voor rundvlees is de prijs van het rundvlees bij levering op de plaats van weging bij de ingang van de opslagplaats, of, wanneer het vlees bestemd is om te worden uitgebeend, in de uitsnijderij.

    2.  De loskosten zijn voor rekening van de marktdeelnemer.

    3.  De marktdeelnemers leveren de producten uiterlijk 15 dagen na de datum van afgifte van de leveringsbon. Het betaalorgaan kan deze termijn evenwel met maximaal zeven dagen verlengen wegens de omvang van de toegewezen hoeveelheden. Als zich dergelijke gevallen voordoen, stelt het betaalorgaan de betrokken marktdeelnemers hiervan in kennis.

    Artikel 21

    Specifieke bepalingen voor het verpakken, leveren en opslaan van boter en mageremelkpoeder

    1.  De boter wordt verpakt en geleverd in kluiten met een nettogewicht van 25 kg die beantwoorden aan de in deel II van bijlage IV vastgestelde voorschriften.

    2.  Het mageremelkpoeder wordt verpakt en geleverd in zakken met een nettogewicht van 25 kg die beantwoorden aan de in deel II van bijlage V vastgestelde voorschriften.

    3.  De marktdeelnemer levert de boter of het mageremelkpoeder op het laadperron van de opslagplaats, binnen 21 dagen na de datum van afgifte van de leveringsbon. Het betaalorgaan kan deze termijn evenwel met maximaal zeven dagen verlengen wegens de omvang van de aanvaarde hoeveelheden. Als zich dergelijke gevallen voordoen, stelt het betaalorgaan de betrokken marktdeelnemers hiervan in kennis.

    De boter of het mageremelkpoeder wordt geleverd op pallets die geschikt zijn voor langdurige opslag en in ruil waarvoor soortgelijke pallets worden teruggegeven. Het betaalorgaan kan als alternatief een gelijkwaardige regeling goedkeuren.

    De kosten van het lossen van de boter of het mageremelkpoeder op het laadperron van de opslagplaats zijn voor rekening van het betaalorgaan.

    4.  Het betaalorgaan eist dat de boter of het mageremelkpoeder op pallets wordt geplaatst en daarop zodanig opgeslagen blijft dat de partijen gemakkelijk kunnen worden geïdentificeerd en gemakkelijk toegankelijk zijn.

    Artikel 22

    Levering

    1.  Onder de datum van levering wordt verstaan:

    a) voor granen, rijst, boter en mageremelkpoeder: de datum waarop wordt bevestigd dat de volledige in de leveringsbon opgegeven hoeveelheid in de aangewezen opslagplaats is ingeslagen. Deze datum mag niet vroeger vallen dan de dag na de datum waarop de leveringsbon is afgegeven;

    b) voor elke partij rundvlees: de datum van binnenkomst op de plaats van weging van de interventieopslagplaats, of, wanneer het vlees bestemd is om te worden uitgebeend, in de uitsnijderij.

    2.  Het betaalorgaan kan besluiten dat de overname van granen, rijst, boter of mageremelkpoeder plaatsvindt in de opslagplaats waar de producten zich bevinden op het ogenblik dat de offerte of de inschrijving wordt ingediend, op voorwaarde dat de opslagplaats voldoet aan artikel 7, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238 en aan artikel 3 van de onderhavige verordening. In dat geval is de datum van levering de dag na de datum waarop de leveringsbon is afgegeven en geldt die datum van levering als de ter zake relevante datum voor de toepassing van artikel 18, lid 2, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014.

    3.  De producten worden overgenomen door het betaalorgaan of de vertegenwoordiger daarvan, die onafhankelijk moet zijn van de marktdeelnemer.



    Afdeling 5

    Controle en overname

    Artikel 23

    Het overnamebewijs

    1.  Het overnamebewijs wordt door het betaalorgaan afgegeven nadat de vereiste controles en analyses hebben uitgewezen dat is voldaan aan de in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238 vastgestelde voorwaarden om in aanmerking te komen. Het overnamebewijs bevat ten minste de volgende gegevens:

    a) de geleverde hoeveelheden en, voor rijst, het ras;

    b) de kenmerken van de producten volgens de analyses, voor zover dit relevant is voor de berekening van de prijs;

    c) indien van toepassing, de hoeveelheden die niet zijn overgenomen. In dit geval wordt de marktdeelnemer ervan in kennis gesteld dat die hoeveelheden niet worden overgenomen.

    2.  Het overnamebewijs wordt gedateerd en aan de marktdeelnemer en aan de opslaghouder toegestuurd.

    Artikel 24

    Verplichtingen van de marktdeelnemer

    De producten moeten voldoen aan de in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238 vastgestelde voorwaarden om in aanmerking te komen. Als uit de vereiste controles blijkt dat de producten niet voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen, dient de marktdeelnemer:

    a) de betrokken producten op eigen kosten terug te nemen;

    b) de kosten te betalen die vanaf de dag van inslag tot en met de dag van uitslag in verband met de betrokken producten zijn gemaakt.

    De door de marktdeelnemer te betalen kosten worden bepaald op basis van forfaitaire bedragen voor de inslag-, uitslag- en opslagkosten overeenkomstig artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014 van de Commissie ( 3 ).

    Artikel 25

    Uitbeningsvereiste voor rundvlees

    Wanneer uitbening als voorwaarde wordt opgelegd in het kader van de inschrijvingsprocedure, zorgt het betaalorgaan ervoor dat al het rundvlees dat wordt aangekocht, wordt uitgebeend overeenkomstig deel III van bijlage III.



    Afdeling 6

    Prijsaanpassingen en betalingen

    Artikel 26

    Prijsaanpassingen voor granen en rijst

    1.  De in artikel 2, lid 2, en artikel 3, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1370/2013 bedoelde prijsaanpassingen worden toegepast overeenkomstig:

    a) delen V en VI van bijlage I bij de onderhavige verordening, voor granen;

    b) deel II van bijlage II bij de onderhavige verordening, voor rijst.

    2.  Als het betaalorgaan de granen en de rijst overeenkomstig artikel 22, lid 2, overneemt en opslaat in de opslagplaats, wordt de aankoopprijs verlaagd met 5 EUR per ton.

    Artikel 27

    Betalingen

    1.  De betalingen voor de in het overnamebewijs opgegeven hoeveelheden worden ten laatste verricht op de 65e dag na de in artikel 22 bedoelde datum van levering, tenzij een administratief onderzoek loopt.

    2.  De betaling wordt uitsluitend verricht voor de werkelijk geleverde en aanvaarde hoeveelheid. Indien die hoeveelheid echter groter is dan de in het overnamebewijs opgegeven hoeveelheid, wordt de betaling slechts verricht voor de hoeveelheid die in het overnamebewijs wordt gespecificeerd.



    HOOFDSTUK III

    Verkoop van producten uit interventie

    Artikel 28

    Opening van de inschrijvingsprocedure

    1.  De producten die in het kader van openbare interventie zijn overgenomen en voor verkoop beschikbaar zijn, worden in het kader van een openbare inschrijving verkocht.

    2.  De inschrijvingsprocedure wordt geopend bij een uitvoeringsverordening tot opening van de verkoop.

    De laatste dag van de eerste termijn voor het indienen van inschrijvingen mag niet vroeger vallen dan zes dagen na de bekendmaking van die uitvoeringsverordening in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    3.  De inschrijvingsprocedure kan worden geopend voor de verkoop van producten die zijn opgeslagen in één of meer regio's van de Unie of een lidstaat.

    4.  De uitvoeringsverordening tot opening van de verkoop bevat met name de volgende gegevens:

    a) de betrokken producten, en met name:

    i) voor rijst, de vermelding van de soort en het ras,

    ii) voor rundvlees, de betrokken deelstukken;

    b) de periode waarop de inschrijving betrekking heeft („inschrijvingsperiode”) en de verschillende deelperioden waarin de inschrijvingen kunnen worden ingediend;

    c) voor rundvlees, boter en mageremelkpoeder, de minimumhoeveelheid waarvoor een inschrijving kan worden ingediend;

    d) het bedrag van de zekerheid die bij indiening van een inschrijving moet worden gesteld.

    Daarnaast kan die uitvoeringsverordening nog de volgende gegevens bevatten:

    a) de totale hoeveelheden waarop de inschrijvingsprocedure betrekking heeft;

    b) indien van toepassing, bepalingen betreffende de transportkosten voor granen en rijst.

    5.  De inschrijvingsprocedure kan worden beperkt tot een specifiek gebruik of een specifieke bestemming en kan bepalingen bevatten om dat gebruik of die bestemming te verifiëren.

    Artikel 29

    Bericht van inschrijving en regelingen betreffende de inschrijving

    1.  Elk betaalorgaan dat voor verkoop beschikbare interventievoorraden in zijn bezit heeft, stelt een bericht van inschrijving op en maakt dat uiterlijk vier dagen vóór de eerste datum voor de indiening van de inschrijvingen bekend.

    2.  Het bericht van inschrijving bevat met name de volgende gegevens:

    a) de naam en het adres van het betaalorgaan dat het bericht van inschrijving opstelt;

    b) een verwijzing naar de uitvoeringsverordening tot opening van de verkoop;

    c) de uiterste datum voor de indiening van de inschrijvingen voor elke deelinschrijving;

    d) voor elke opslagplaats, de naam en het adres van de opslaghouder en, in voorkomend geval:

    i) voor granen en rijst, de beschikbare hoeveelheden die in verkooppartijen worden aangeboden en zo zijn vastgesteld dat de gelijke toegang voor de marktdeelnemers wordt gegarandeerd, met een beschrijving van de kwaliteit van elke verkooppartij;

    ii) voor rundvlees, de per deelstuk beschikbare hoeveelheden, overeenkomstig deel IV van bijlage III, en de leveringsdatum;

    iii) voor boter en mageremelkpoeder, de beschikbare hoeveelheden en de leveringsdatum;

    e) het in artikel 30, lid 1, onder d), bedoelde leveringsstadium en, indien van toepassing, de soort verpakking;

    f) eventuele in de opslagplaats aanwezige voorzieningen voor het laden op een vervoermiddel;

    g) voor boter, in voorkomend geval, de beschikbare hoeveelheid boter van zoete room per opslagplaats, als bedoeld in punt 2, onder d), van deel II van bijlage IV.

    3.  Het betaalorgaan zorgt ervoor dat aan de berichten van inschrijving de nodige bekendheid wordt gegeven.

    4.  Het betaalorgaan treft de nodige maatregelen om de belanghebbende partijen in staat te stellen:

    a) vóór het indienen van een inschrijving, op hun kosten de te koop aangeboden granen en rijst te inspecteren en daarvan monsters te nemen en te onderzoeken;

    b) de resultaten van de in deel IV van bijlage I, deel I van bijlage II, deel I van bijlage IV, of deel I van bijlage V bedoelde analyses in te kijken.

    Artikel 30

    Indiening en ontvankelijkheid van inschrijvingen

    1.  Een inschrijving is ontvankelijk als zij voldoet aan de vereisten die zijn vastgesteld in artikel 2 van de onderhavige verordening en in de uitvoeringsverordening tot opening van de verkoop. In de inschrijving wordt tevens de volgende informatie opgenomen:

    a) een verwijzing naar de uitvoeringsverordening tot opening van de verkoop, alsmede de datum waarop de deelperiode voor de indiening van de inschrijvingen afloopt;

    b) voor rundvlees, de betrokken deelstukken;

    c) voor granen en rijst, de totale hoeveelheid van de verkooppartij;

    d) de prijs, uitgedrukt in EUR, afgerond op ten hoogste twee decimalen, exclusief btw, die per meeteenheid wordt geboden:

    i) in het geval van granen en rijst, voor het op een transportmiddel geladen product;

    ii) in het geval van boter of mageremelkpoeder, voor het product geleverd op pallets op het laadperron van de opslagplaats of, in voorkomend geval, geleverd op pallets die op het transportmiddel zijn geladen, als het om een vrachtwagen of een spoorwegwagon gaat;

    iii) in het geval van rundvlees, voor het op het laadperron van de opslagplaats geleverde product;

    e) voor rundvlees, boter en mageremelkpoeder, dat de inschrijving betrekking heeft op ten minste de minimumhoeveelheid die is bepaald in de uitvoeringsverordening tot opening van de verkoop;

    f) de opslagplaats waar het product zich bevindt en, voor boter en mageremelkpoeder, eventueel een alternatieve opslagplaats;

    g) dat de marktdeelnemer het bedrag van de zekerheid heeft gesteld als bedoeld in de uitvoeringsverordening tot opening van de verkoop.

    2.  Voor granen, respectievelijk voor rijst heeft de geboden prijs betrekking op de in deel II van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238 omschreven minimumkwaliteit, respectievelijk de in deel A van bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 omschreven standaardkwaliteit.

    3.  Voor rundvlees, boter en mageremelkpoeder heeft de geboden prijs betrekking op het nettogewicht.

    Voor boter kan in voorkomend geval in de inschrijving worden gespecificeerd dat deze uitsluitend wordt ingediend voor boter van zoete room als bedoeld in artikel 29, lid 2, onder g).

    Artikel 31

    Melding van de inschrijvingen aan de Commissie

    1.  De lidstaten melden alle ontvankelijke inschrijvingen aan de Commissie binnen de termijn die is vastgesteld in de uitvoeringsverordening tot opening van de verkoop.

    2.  In de in lid 1 bedoelde meldingen worden de naam, het adres en het btw-nummer van de marktdeelnemer niet opgenomen.

    3.  Lidstaten die binnen de in lid 1 bedoelde termijn geen ontvankelijke inschrijving aan de Commissie hebben gemeld, worden verondersteld aan de Commissie te hebben gemeld dat er geen inschrijvingen zijn.

    Artikel 32

    Besluiten over de verkoopprijs

    1.  Op basis van de overeenkomstig artikel 31 gemelde inschrijvingen besluit de Commissie volgens de in artikel 229, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde procedure:

    a) geen minimumverkoopprijs vast te stellen, of

    b) een minimumverkoopprijs vast te stellen.

    Voor boter en mageremelkpoeder kan de minimumverkoopprijs variëren naargelang van de plaats waar de te koop aangeboden producten zich bevinden.

    2.  Het in lid 1 bedoelde besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 33

    Individuele besluiten over inschrijvingen

    1.  Als geen minimumverkoopprijs is vastgesteld, worden alle inschrijvingen afgewezen.

    2.  Als een minimumverkoopprijs is vastgesteld, wijst het betaalorgaan elke inschrijving af waarin een prijs wordt geboden die lager is dan die minimumverkoopprijs.

    Het betaalorgaan aanvaardt uitsluitend inschrijvingen die overeenkomstig artikel 31 aan de Commissie zijn gemeld.

    3.  Het betaalorgaan neemt de in de leden 1 en 2 van het onderhavige artikel bedoelde besluiten na de in artikel 32 bedoelde bekendmaking van het besluit van de Commissie.

    Het betaalorgaan stelt de marktdeelnemers binnen drie werkdagen na de inwerkingtreding van dat besluit van de Commissie in kennis van de resultaten van hun deelname aan de inschrijvingsprocedure.

    Artikel 34

    Specifieke voorschriften betreffende de toewijzing van rundvlees, boter en mageremelkpoeder

    1.  Voor boter en mageremelkpoeder wordt gegund aan de meestbiedende marktdeelnemer. Als de beschikbare hoeveelheid niet volledig is toegewezen, wordt de resterende hoeveelheid aan de overige marktdeelnemer toegewezen op basis van de geboden prijzen, te beginnen met de hoogste prijs.

    2.  Als bij aanvaarding van een inschrijving voor een bepaalde opslagplaats de daar beschikbare hoeveelheid rundvlees, boter of mageremelkpoeder wordt overschreden, wordt alleen de beschikbare hoeveelheid aan de betrokken marktdeelnemer gegund. Met instemming van de marktdeelnemer kan het betaalorgaan echter producten uit andere opslagplaatsen toewijzen om de in de inschrijving vermelde hoeveelheid te bereiken.

    3.  Als bij aanvaarding van twee of meer inschrijvingen met een gelijke prijs voor producten uit eenzelfde opslagplaats de beschikbare hoeveelheid rundvlees, boter of mageremelkpoeder wordt overschreden, wordt bij de gunning de beschikbare hoeveelheid verdeeld naar evenredigheid van de in de betrokken inschrijvingen vermelde hoeveelheden. Als die verdeling er evenwel toe leidt dat hoeveelheden van minder dan de in artikel 28, lid 4, onder c), vastgestelde minimumhoeveelheid worden gegund, vindt de gunning door loting plaats.

    4.  Wanneer, nadat alle geselecteerde inschrijvingen zijn aanvaard, de nog in de opslagplaats resterende hoeveelheid rundvlees, boter of mageremelkpoeder minder dan de in artikel 28, lid 4, onder c), vastgestelde minimumhoeveelheid bedraagt, biedt het betaalorgaan deze resterende hoeveelheid aan aan de marktdeelnemers aan wie reeds is gegund, te beginnen met degene die de hoogste prijs heeft geboden. De marktdeelnemers aan wie reeds is gegund, krijgen de mogelijkheid de resterende hoeveelheid te kopen tegen de minimumverkoopprijs.

    5.  Het betaalorgaan wijst het product toe op basis van de datum van inslag, door telkens eerst het oudste product te nemen van de totale hoeveelheid die in de door de marktdeelnemer aangewezen opslagplaats beschikbaar is of, in voorkomend geval, het oudste product van de hoeveelheid boter, boter van zoete room of rundvleesdeelstukken die beschikbaar is in het door de marktdeelnemer aangewezen koelhuis.

    Artikel 35

    Betalingen

    Voordat de marktdeelnemer het product uitslaat, betaalt hij het betaalorgaan binnen de in artikel 37, lid 2, vastgestelde termijn voor elke hoeveelheid die hij afhaalt, het met zijn inschrijving overeenstemmende bedrag, zoals dat overeenkomstig artikel 33, lid 3, door het betaalorgaan is meegedeeld.

    Artikel 36

    Verkoop door lidstaten

    1.  In een lidstaat waar geen inschrijvingsprocedure is geopend overeenkomstig artikel 28, kan het betaalorgaan zelf een inschrijvingsprocedure voor de verkoop van interventieproducten openen als de totale hoeveelheid die in zijn opslagplaatsen overblijft, minder bedraagt dan:

    a) voor elke graansoort: 10 000 ton,

    b) voor rijst: 2 000 ton,

    c) voor rundvlees, boter of mageremelkpoeder: 200 ton.

    2.  Voor overeenkomstig lid 1 door betaalorganen geopende inschrijvingsprocedures gelden de bepalingen van hoofdstuk II van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238 en het onderhavige hoofdstuk, met uitzondering van artikel 28, lid 2, artikel 29, lid 2, onder b), artikel 30, lid 1, onder a) en e), artikel 31 en artikel 32, lid 2. Artikel 32, lid 1, is van overeenkomstige toepassing op een respectief besluit van de lidstaat.

    3.  Met inachtneming van de in lid 1 bedoelde hoeveelheden kunnen de betaalorganen voor rechtstreekse verkoop producten aanbieden die, na een visueel onderzoek in het kader van de jaarlijkse inventarisatie overeenkomstig artikel 3, lid 3, eerste alinea, onder g), en artikel 3, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014, of tijdens de inspectie na de overname voor interventieopslag blijken niet opnieuw te kunnen worden verpakt of in kwaliteit te zijn achteruitgegaan.

    4.  Het betaalorgaan garandeert de gelijke toegang voor alle betrokken partijen.

    Artikel 37

    Uitslagbon

    1.  Zodra het in artikel 35 bedoelde bedrag is betaald, geeft het betaalorgaan een uitslagbon af waarin de volgende gegevens zijn vermeld:

    a) de hoeveelheid waarvoor dat bedrag is betaald;

    b) de opslagplaats waar het product is opgeslagen;

    c) de uiterste datum waarop het product moet worden uitgeslagen.

    2.  De marktdeelnemer haalt het aan hem toegewezen product af binnen dertig dagen na de in artikel 33, lid 3, bedoelde melding. Na die periode draagt de marktdeelnemer de kosten en de risico's.

    Artikel 38

    Uitslag van boter en mageremelkpoeder

    1.  Bij uitslag uit de opslagplaats voor levering buiten de opslagplaats stelt het betaalorgaan de boter en de mageremelkpoeder ter beschikking op pallets op het laadperron van de opslagplaats, en geladen op het vervoermiddel indien het een vrachtwagen of spoorwagon betreft. De hieraan verbonden kosten zijn voor rekening van het betaalorgaan.

    2.  De marktdeelnemer bezorgt het betaalorgaan op het moment van uitslag uit de opslagplaats pallets van soortgelijke kwaliteit. Het betaalorgaan kan als alternatief een gelijkwaardige regeling goedkeuren.

    3.  Eventuele kosten voor het beladen en ontladen van de pallets zijn voor rekening van de marktdeelnemer.

    ▼M1



    HOOFDSTUK IV

    Afzet van producten uit interventie in het kader van de regeling voor voedselverstrekking aan de meest behoeftigen in de Unie

    Artikel 38 bis

    Het voor de regeling beschikbaar stellen van producten uit interventie

    1.  De Commissie kan, middels een overeenkomstig de in artikel 229, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde uitvoeringshandeling, interventieproducten beschikbaar stellen voor de in artikel 16, lid 2, van die verordening bedoelde regeling voor voedselverstrekking aan de meest behoeftigen in de Unie („de regeling”).

    2.  De in lid 1 bedoelde uitvoeringsverordening bevat, met name, de volgende informatie:

    a) de soort en hoeveelheid voor de regeling beschikbaar gestelde producten;

    b) de locatie van de voor de regeling beschikbaar gestelde producten en de criteria voor de verdeling van de beschikbare partijen over de betrokken lidstaten op basis van de locatie ervan;

    c) de wijze waarop de producten moeten worden afgezet overeenkomstig artikel 23, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ) (rechtstreeks gebruik, verwerking of verkoop) om ze beschikbaar te stellen voor de regeling op een wijze die economisch het gunstigst is, rekening houdend met de aard en de kenmerken van de producten;

    d) wanneer de producten moeten worden verkocht overeenkomstig artikel 38 ter van deze verordening, de hoogte van de overeenkomstig artikel 4, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238 te stellen zekerheid en de prijs waaronder de producten niet mogen worden verkocht.

    3.  Lidstaten die de in lid 2, onder a), bedoelde hoeveelheid geheel of gedeeltelijk willen ontvangen, dienen bij de Commissie binnen tien werkdagen na de bekendmaking van de in lid 1 bedoelde uitvoeringsverordening een verzoek in. In het verzoek worden de soort en de hoeveelheid (uitgedrukt in ton) van het gevraagde product gespecificeerd. De door een lidstaat aangevraagde hoeveelheid mag niet meer bedragen dan de in lid 2, onder a), bedoelde hoeveelheid.

    4.  Binnen twintig werkdagen na de bekendmaking van de in lid 1 bedoelde uitvoeringsverordening, stelt de Commissie een uitvoeringsverordening vast zonder de in artikel 229, lid 2 of lid 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde procedure toe te passen, waarbij zij:

    a) een hoeveelheid toewijst aan elke lidstaat die een verzoek heeft ingediend;

    b) de locatie specificeert van de beschikbare partijen zoals verdeeld over de betrokken lidstaten overeenkomstig de in lid 2, onder b), bedoelde criteria.

    Voor de toepassing van de eerste alinea, onder a), wordt, wanneer de totale door de lidstaten aangevraagde hoeveelheid groter is dan de in lid 2, onder a), bedoelde hoeveelheid, aan de betrokken lidstaten een hoeveelheid toegewezen in verhouding tot de door hen aangevraagde hoeveelheid.

    5.  Wanneer de aan een lidstaat toegewezen hoeveelheid vijftig procent lager dan de aangevraagde hoeveelheid is, kan de lidstaat afzien van de hem toegewezen hoeveelheid door de Commissie binnen tien werkdagen na de bekendmaking van de uitvoeringsverordening waarbij de producten zijn toegewezen, van zijn besluit in kennis te stellen. Die producten zijn niet langer beschikbaar voor de regeling in het kader van die specifieke uitvoeringsverordening.

    Artikel 38 ter

    Verkoop van voor de regeling beschikbaar gestelde interventieproducten

    1.  Wanneer in de in artikel 38 bis, lid 1, bedoelde uitvoeringsverordening is bepaald dat de voor de regeling beschikbaar gestelde producten door verkoop moeten worden afgezet, zijn de leden 2 tot en met 7 van dit artikel van toepassing.

    2.  Het betaalorgaan van de lidstaat waaraan de producten overeenkomstig artikel 38 bis, lid 4, zijn toegewezen, opent, binnen veertig werkdagen na de bekendmaking van de uitvoeringsverordening waarbij de producten zijn toegewezen, een inschrijvingsprocedure voor de verkoop van de producten.

    Wanneer aan een lidstaat producten zijn toegewezen die in het bezit van het betaalorgaan van een andere lidstaat zijn, verstrekt het betaalorgaan dat de producten in bezit heeft aan het betaalorgaan dat de producten verkoopt de in artikel 29, lid 2, onder d) tot en met g) bedoelde informatie binnen tien werkdagen na de bekendmaking van de uitvoeringsverordening waarbij de producten zijn toegewezen.

    3.  Wanneer het betaalorgaan van een lidstaat waaraan producten zijn toegewezen die in bezit van het betaalorgaan van een andere lidstaat zijn, deze producten geheel of gedeeltelijk verkoopt, betaalt het betaalorgaan dat de producten verkoopt aan het betaalorgaan dat ze in bezit heeft de in artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde boekwaarde. Die betaling wordt gedaan binnen vier werkdagen na ontvangst van de betaling van een marktdeelnemer van het met zijn offerte overeenstemmende bedrag. Het betaalorgaan dat de producten in bezit heeft, geeft de in artikel 37 van deze verordening bedoelde uitslagbon af binnen vijf werkdagen na ontvangst van de betaling van het betaalorgaan dat de producten verkoopt.

    4.  Het betaalorgaan dat de producten verkoopt, maakt, binnen tien werkdagen na ontvangst van de betaling van een marktdeelnemer van het met zijn offerte overeenstemmende bedrag, het verschil tussen de verkoopprijs en de boekwaarde van de producten, vermenigvuldigd met de verkochte hoeveelheid, over aan het orgaan waaraan de Commissie krachtens Verordening (EU) nr. 223/2014 moet betalen. Het overgemaakte bedrag wordt, bovenop de middelen die reeds in het kader van het operationele programma beschikbaar zijn, gebruikt ter financiering van de aankoop en de verdeling van levensmiddelen voor de meest behoeftigen.

    5.  Alle administratieve kosten in verband met de verkoop van producten worden gedragen door het betaalorgaan dat de producten verkoopt.

    6.  Hoofdstuk II van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238 en hoofdstuk III van titel II van deze verordening, met uitzondering van artikel 28, lid 2, artikel 29, lid 2, onder b), en artikel 30, lid 1, onder a) en e), artikel 31, artikel 32, lid 2, artikel 33, lid 2, tweede alinea, en artikel 36 van deze verordening, zijn van toepassing op een door een betaalorgaan overeenkomstig lid 2 van dit artikel geopende inschrijvingsprocedure. Artikel 32, lid 1, en artikel 33, lid 3, zijn van overeenkomstige toepassing op een desbetreffend besluit van een lidstaat. Voor de toepassing van artikel 30, lid 1, onder g), wordt het bedrag van de zekerheid waarin de uitvoeringsverordening tot opening van de verkoop voorziet, begrepen als het bedrag van de zekerheid waarin is voorzien in de in artikel 38 bis, lid 1, bedoelde uitvoeringsverordening.

    7.  Wanneer alle of een deel van de aan een lidstaat toegewezen producten binnen vijf maanden na de bekendmaking van de uitvoeringsverordening waarbij de producten zijn toegewezen, niet zijn verkocht, zijn die producten niet langer beschikbaar in het kader van die specifieke uitvoeringsverordening.

    ▼B



    TITEL III

    STEUN VOOR PARTICULIERE OPSLAG



    HOOFDSTUK I

    Specifieke voorschriften betreffende steun voor particuliere opslag



    Afdeling I

    Algemene bepalingen

    Artikel 39

    Opening van de inschrijvingsprocedure en voorafgaande vaststelling van de steun

    1.  De uitvoeringsverordening tot opening van de inschrijvingsprocedure of voorafgaande vaststelling van het steunbedrag kan de volgende informatie bevatten:

    a) de producten of productcategorieën met de desbetreffende GN-codes, in voorkomend geval;

    b) in het geval van vooraf vastgestelde steun, het bedrag van de opslagsteun per meeteenheid voor de betrokken producten;

    c) de eenheid voor het meten van de hoeveelheden;

    d) of de inschrijving dan wel de vooraf vastgestelde steun betrekking heeft op producten die al zijn opgeslagen;

    e) in het geval van inschrijvingen, de periode waarop de inschrijving betrekking heeft („inschrijvingsperiode”) en, indien nodig, de verschillende deelperioden waarin de inschrijvingen kunnen worden ingediend, en in het geval van vooraf vastgestelde steun, de periode voor indiening van de aanvraag;

    f) de opslagperiode;

    g) de totale hoeveelheid, in voorkomend geval;

    h) de minimumhoeveelheid per inschrijving of aanvraag;

    i) het bedrag van de zekerheid per meeteenheid in het geval van inschrijvingen en, in voorkomend geval, voor aanvragen;

    j) de inslag- en uitslagperioden;

    k) de op de verpakkingen aan te brengen specificaties, in voorkomend geval.

    2.  Indien de verlening van steun voor particuliere opslag beperkt is tot bepaalde lidstaten of regio's van een lidstaat, zoals bedoeld in artikel 18, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013, mogen de inschrijvingen en aanvragen alleen in de betrokken lidstaat of lidstaten worden ingediend.

    3.  In het geval van inschrijvingen liggen er ten minste zes dagen tussen de inwerkingtreding van de uitvoeringsverordening tot opening van de inschrijvingsprocedure en de eerste datum voor indiening van inschrijvingen.

    Artikel 40

    Indiening en ontvankelijkheid van inschrijvingen en aanvragen voor steun voor particuliere opslag

    Een inschrijving of een aanvraag voor steun voor particuliere opslag is ontvankelijk als zij voldoet aan de vereisten die zijn vastgesteld in artikel 2 van de onderhavige verordening, en als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a) ze bevat ten minste de volgende gegevens:

    i) een verwijzing naar de uitvoeringsverordening tot opening van de inschrijvingsprocedure of voorafgaande vaststelling van het bedrag van de steun voor particuliere opslag;

    ii) de opslagperiode, indien dat vereist is op grond van de uitvoeringsverordening tot opening van de inschrijvingsprocedure of voorafgaande vaststelling van het bedrag van de steun voor particuliere opslag;

    iii) de hoeveelheid producten waarop de inschrijving of de aanvraag betrekking heeft;

    iv) voor reeds opgeslagen producten, de naam en het adres van elke particuliere-opslagplaats, de locatie van de opslagen partijen/batches/vaten/silo's, met vermelding van de betrokken hoeveelheden, en in voorkomend geval, het identificatienummer van het erkende bedrijf;

    v) voor inschrijvingen, de datum waarop de deelperiode voor indiening afloopt;

    vi) voor inschrijvingen, het voorgestelde, in EUR uitgedrukte bedrag van de steun per meeteenheid, afgerond op ten hoogste twee decimalen, exclusief btw;

    b) de marktdeelnemer heeft het bedrag van de zekerheid gesteld als bedoeld in de uitvoeringsverordening tot opening van de inschrijvingsprocedure of voorafgaande vaststelling van het bedrag van de steun voor particuliere opslag.

    Artikel 41

    Verificatie van de inschrijvingen en aanvragen door het betaalorgaan

    1.  Het betaalorgaan beslist aan de hand van de vereisten in de artikelen 2 en 40 of een inschrijving of een aanvraag ontvankelijk is.

    2.  Als het betaalorgaan beslist dat een inschrijving of een aanvraag niet ontvankelijk is, stelt het de betrokken marktdeelnemer daarvan in kennis binnen drie werkdagen nadat het de betrokken inschrijving of aanvraag heeft ontvangen.

    Artikel 42

    Melding van de inschrijvingen en aanvragen aan de Commissie

    1.  De lidstaten melden alle ontvankelijke inschrijvingen en aanvragen binnen de volgende termijnen aan de Commissie:

    a) de meldingen van inschrijvingen worden ingediend uiterlijk op de termijn die is vastgesteld in de uitvoeringsverordening tot opening van de inschrijvingsprocedure;

    b) de meldingen van aanvragen worden elke dinsdag uiterlijk om 12.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) ingediend en bevatten de hoeveelheden producten waarvoor in de voorafgaande week een ontvankelijke aanvraag is ingediend, alsmede de gegevens die daarop betrekking hebben. De Commissie kan de frequentie van de meldingen opvoeren wanneer dat noodzakelijk is voor het beheer van de regeling.

    2.  In de in lid 1, onder a) en b), bedoelde meldingen worden de naam, het adres en het btw-nummer van de marktdeelnemer niet opgenomen.

    3.  Lidstaten die binnen de in lid 1, onder a) en b), bedoelde termijn geen ontvankelijke inschrijving of aanvraag aan de Commissie hebben gemeld, worden verondersteld aan de Commissie te hebben gemeld dat er geen inschrijvingen of aanvragen zijn.



    Afdeling II

    Vaststelling van het bedrag van de steun voor particuliere opslag via een inschrijvingsprocedure

    Artikel 43

    Besluiten over het maximumbedrag van de steun voor particuliere opslag

    1.  Op basis van de overeenkomstig artikel 42 gemelde inschrijvingen besluit de Commissie volgens de in artikel 4, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1370/2013 bedoelde procedure:

    a) geen maximaal steunbedrag vast te stellen, of

    b) een maximaal steunbedrag vast te stellen.

    2.  Als op de inschrijving een in artikel 39, lid 1, onder g), bedoelde totale hoeveelheid van toepassing is en als de toewijzing van alle hoeveelheden waarvoor dat bedrag is geboden, tot gevolg heeft dat die totale hoeveelheid wordt overschreden, neemt de Commissie volgens de in artikel 229, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde procedure een besluit tot vaststelling van een toewijzingscoëfficiënt aan. De coëfficiënt wordt toegepast op de ontvangen inschrijvingen waarin een prijs ter hoogte van het maximale steunbedrag is opgegeven.

    In afwijking van artikel 2, lid 6, kan een marktdeelnemer voor wie een toewijzingscoëfficiënt geldt, zijn inschrijving intrekken binnen tien werkdagen na de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt.

    3.  De in de leden 1 en 2 bedoelde steunbesluiten worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 44

    Individuele besluiten over inschrijvingen

    1.  Als geen maximaal bedrag voor de steun voor particuliere opslag is vastgesteld, worden alle inschrijvingen afgewezen.

    2.  Als een maximaal steunbedrag is vastgesteld, aanvaardt het betaalorgaan inschrijvingen waarin een prijs is opgegeven die niet hoger is dan dat maximumbedrag, onverminderd artikel 43, lid 2. De overige inschrijvingen worden afgewezen.

    Het betaalorgaan aanvaardt uitsluitend inschrijvingen die overeenkomstig artikel 42 zijn gemeld.

    3.  Het betaalorgaan neemt de in de leden 1 en 2 van het onderhavige artikel bedoelde besluiten na de in artikel 43, lid 1, bedoelde bekendmaking van het besluit van de Commissie.

    Het betaalorgaan stelt de marktdeelnemers binnen drie werkdagen na de inwerkingtreding van dat besluit van de Commissie in kennis van de resultaten van hun deelname aan de inschrijvingsprocedure.



    Afdeling III

    Voorafgaande vaststelling van het bedrag van de steun voor particuliere opslag

    Artikel 45

    Besluiten over aanvragen voor vooraf vastgestelde steun voor particuliere opslag

    1.  Een ontvankelijke aanvraag betreffende reeds opgeslagen producten wordt op de achtste werkdag na de datum waarop deze aanvraag is ontvangen, als aanvaard beschouwd tenzij de Commissie in de tussentijd een besluit vaststelt overeenkomstig lid 3.

    2.  Het besluit over het aanvaarden van een ontvankelijke aanvraag betreffende producten die nog niet zijn opgeslagen, wordt op de achtste werkdag na de datum waarop deze aanvraag is ontvangen, door het betaalorgaan aan de marktdeelnemer gemeld, tenzij de Commissie in de tussentijd een besluit vaststelt overeenkomstig lid 3.

    3.  Als onderzoek van de situatie wijst op daadwerkelijk excessief gebruik of op mogelijk excessief of speculatief gebruik van de regeling voor steun voor particuliere opslag kan de Commissie zonder toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 229, lid 2 of lid 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013, besluiten:

    a) de toepassing van de regeling gedurende ten hoogste vijf werkdagen te schorsen; in die periode ingediende aanvragen worden niet aanvaard;

    b) één algemeen geldend percentage vast te stellen waarmee de hoeveelheden waarvoor aanvragen zijn ingediend, worden verminderd, met inachtneming van de eventueel vastgestelde minimale contractuele hoeveelheid;

    c) de vóór de schorsingsperiode ingediende aanvragen waarvoor het besluit tot aanvaarding tijdens de schorsingsperiode had moeten worden genomen, af te wijzen.

    In afwijking van artikel 2, lid 6, kan een marktdeelnemer op wie het bepaalde in de eerste alinea, onder b), van toepassing is, zijn inschrijving intrekken binnen tien werkdagen na de datum van inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de procentuele verlaging.



    Afdeling IV

    Het inslaan van producten in de particuliere opslag

    Artikel 46

    Informatie over de particuliere-opslagplaats voor nog niet opgeslagen producten

    Na ontvangst van de melding als bedoeld in artikel 44, lid 3, tweede alinea, of van de melding van het besluit als bedoeld in artikel 45, lid 2, deelt de marktdeelnemer het tijdschema voor inslag van de producten, alsmede de naam en het adres van elke particuliere-opslagplaats en de betrokken hoeveelheden mee aan het betaalorgaan. Deze gegevens worden op zijn minst vijf werkdagen vóór het begin van de inslag aan het betaalorgaan verstrekt. Het betaalorgaan kan besluiten een kortere termijn dan vijf werkdagen te accepteren.

    Artikel 47

    Het inslaan van nog niet opgeslagen producten

    1.  De inslag vindt plaats uiterlijk 28 dagen na de melding als bedoeld in artikel 44, lid 3, tweede alinea, in het geval van inschrijvingen, of na de melding van het besluit als bedoeld in artikel 45, lid 2, in het geval van aanvragen.

    2.  Met betrekking tot vlees begint de inslag voor elke afzonderlijke partij van de hoeveelheid waarop de inschrijving of de aanvraag betrekking heeft, op de dag waarop die partij onder toezicht van de bevoegde autoriteit wordt gebracht. Deze dag is de dag waarop het nettogewicht van het verse of gekoelde product wordt vastgesteld:

    a) in de particuliere-opslagplaats, wanneer het vlees ter plaatse wordt ingevroren;

    b) op de plaats van invriezing, wanneer het vlees in daartoe geschikte installaties buiten de particuliere-opslagplaats wordt ingevroren.

    3.  De inslag wordt als voltooid beschouwd op de dag waarop de laatste afzonderlijke partij van de hoeveelheid waarop de inschrijving of de aanvraag betrekking heeft, wordt ingeslagen.



    HOOFDSTUK II

    Opslagcontracten



    Afdeling I

    Het sluiten van contracten

    Artikel 48

    Contractuele opslagperiode

    1.  De contractuele opslagperiode begint op de dag na:

    a) de datum van de melding als bedoeld in artikel 44, lid 3, of de datum van ontvangst van een ontvankelijke aanvraag onverminderd artikel 45, lid 1, voor reeds opgeslagen producten;

    b) de datum waarop de inslag als voltooid wordt beschouwd overeenkomstig artikel 47, lid 3, voor nog niet opgeslagen producten.

    2.  De laatste dag van de contractuele opslagperiode kan worden vastgesteld in de uitvoeringsverordening tot opening van de inschrijvingsprocedure of voorafgaande vaststelling van het bedrag van de steun voor particuliere opslag, als bedoeld in artikel 39, lid 1, onder f).

    Wanneer de laatste dag van de contractuele opslagperiode een zaterdag, een zondag of een feestdag is, begint de contractuele opslagperiode, in afwijking van artikel 3, lid 4, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad ( 5 ), zodra het laatste uur van die dag verstreken is.

    Artikel 49

    Het sluiten van contracten

    De contracten worden gesloten tussen het betaalorgaan van de lidstaat op het grondgebied waarvan de producten zijn of zullen worden opgeslagen, en de marktdeelnemers die voldoen aan de vereisten van artikel 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238 en die een inschrijving of een aanvraag hebben ingediend die aanvaard is.

    De contracten worden gesloten voor de daadwerkelijk ingeslagen hoeveelheid („contractuele hoeveelheid”) mits deze niet groter is dan de in artikel 44, lid 3, tweede alinea, bedoelde hoeveelheid in het geval van inschrijvingen, of dan de hoeveelheid in de aanvraag betreffende reeds opgeslagen producten, of in de melding van het besluit als bedoeld in artikel 45, lid 2 in het geval van aanvragen voor nog niet opgeslagen producten.

    Er wordt geen contract gesloten als de daadwerkelijk ingeslagen hoeveelheid minder bedraagt dan 95 % van de in de inschrijving of de aanvraag vermelde hoeveelheid, of de uit de toepassing van artikel 45, lid 3, onder b), voortvloeiende hoeveelheid.

    Er wordt geen contract gesloten als niet eerst is bevestigd dat de producten in aanmerking komen.

    Artikel 50

    Melding van het sluiten van contracten

    Uiterlijk vijf werkdagen na de datum van afgifte van het in artikel 61, lid 1, bedoelde controleverslag meldt het betaalorgaan aan de marktdeelnemer aan wie is gegund, dat het contract als gesloten wordt beschouwd op voorwaarde dat alle voor het sluiten van het contract vereiste documenten worden ingediend.

    De datum van sluiting van het contract is de datum waarop het betaalorgaan de melding doet aan de marktdeelnemer.



    Afdeling II

    Elementen van het contract en verplichtingen van de marktdeelnemer

    Artikel 51

    Elementen van het contract

    Het contract is zo opgebouwd dat het, in voorkomend geval, de in artikel 52 bedoelde elementen bevat, alsmede de elementen als bedoeld in:

    a) de betrokken bepalingen van de uitvoeringsverordening tot opening van de inschrijvingsprocedure, en in de inschrijving, of

    b) de betrokken bepalingen van de uitvoeringsverordening tot voorafgaande vaststelling van het bedrag van de steun voor particuliere opslag, en in de aanvraag.

    Artikel 52

    Verplichtingen van de marktdeelnemer

    1.  Het contract houdt voor de marktdeelnemer ten minste de volgende verplichtingen in:

    a) op eigen risico en voor eigen rekening de contractuele hoeveelheid in te slaan en gedurende de hele contractuele opslagperiode op te slaan in omstandigheden die borg staan voor het behoud van de kenmerken van de producten als bedoeld in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238, zonder:

    i) de opgeslagen producten te vervangen, behalve in het geval van suiker overeenkomstig lid 3;

    ii) de opgeslagen producten over te brengen naar een andere particuliere-opslagplaats of, in het geval van suiker, naar een andere silo;

    b) de bij inslag in de particuliere-opslagplaats opgestelde weegdocumenten te bewaren;

    c) de documenten betreffende de inslag, incl. de locatie van de opslagen partijen/batches/vaten/silo's met vermelding van de betrokken hoeveelheden, uiterlijk vijf werkdagen na de datum van inslag als bedoeld in artikel 47, lid 3, aan het betaalorgaan toe te zenden;

    d) het betaalorgaan de gelegenheid te bieden om te allen tijde te controleren of alle contractuele verplichtingen worden nagekomen;

    e) erop toe te zien dat de opgeslagen producten vlot toegankelijk en individueel identificeerbaar zijn per opslagen partij/batch/vat/silo.

    2.  In afwijking van lid 1, onder a), ii), kan het betaalorgaan onder de volgende voorwaarden toestemming verlenen voor het verplaatsen van de opgeslagen producten:

    i) voor kaas met een beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of een beschermde geografische aanduiding (BGA), als de marktdeelnemer een met redenen omkleed verzoek indient;

    ii) voor andere producten, in uitzonderlijke gevallen als de marktdeelnemer een met redenen omkleed verzoek indient.

    3.  In afwijking van lid 1, onder e), van het onderhavige artikel mag suiker waarvoor een contract is gesloten, samen met andere suiker worden opgeslagen in een door de marktdeelnemer aangewezen silo mits de contractuele hoeveelheid in de aangewezen silo opgeslagen blijft gedurende de contractuele periode overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238.

    4.  Desgevraagd stelt de marktdeelnemer voor elk contract de volgende gegevens ter beschikking van het voor de controle van alle documenten bevoegde betaalorgaan om dit orgaan in staat te stellen de opgeslagen producten met name op de volgende punten te verifiëren:

    a) het identificatienummer van het erkende bedrijf en, indien nodig, de lidstaat van productie;

    b) de oorsprong en de productiedatum van de producten, of, voor suiker, het verkoopseizoen waarin deze is geproduceerd, en, voor vlees, de datum van slachting;

    c) de inslagdatum;

    d) het gewicht en, voor vlees, het aantal verpakte deelstukken;

    e) het adres van de particuliere-opslagplaats en de middelen die het mogelijk maken het product in de particuliere-opslagplaats vlot te identificeren of, voor suiker in bulk, de door de marktdeelnemer aangewezen silo te identificeren;

    f) de einddatum van de contractuele opslagperiode en de feitelijke datum van uitslag uit de contractuele opslag.

    5.  De marktdeelnemer of, in voorkomend geval, de opslaghouder houdt in de opslagplaats een register bij waarin per contractnummer worden vermeld:

    a) de identificatie van de opgeslagen producten per partij/batch/vat/silo;

    b) de datum van inslag en van uitslag;

    c) de hoeveelheid van de opgeslagen producten per partij/batch/vat/silo;

    d) de locatie van de opgeslagen producten per partij/batch/vat/silo in de opslagplaats.



    HOOFDSTUK III

    Uitslag van producten en betaling van de steun voor particuliere opslag



    Afdeling I

    Uitslag van producten

    Artikel 53

    Uitslag

    1.  De uitslag mag beginnen op de dag na de laatste dag van de contractuele opslagperiode of, in voorkomend geval, met ingang van de datum die is vastgesteld in de uitvoeringsverordening tot opening van de inschrijvingsprocedure of voorafgaande vaststelling van het bedrag van de steun voor particuliere opslag.

    2.  De uitslag moet steeds een volledige partij omvatten, tenzij het betaalorgaan de uitslag van een kleinere hoeveelheid toestaat.

    In het geval van verzegelde producten als bedoeld in artikel 60 mag echter slechts een verzegelde hoeveelheid worden uitgeslagen.

    3.  Als in de uitvoeringsverordening tot opening van de inschrijvingsprocedure of voorafgaande vaststelling van het bedrag van de steun voor particuliere opslag is gespecificeerd dat voor de contractuele opslagperiode een minimaal en een maximaal aantal dagen is vastgesteld, stelt de marktdeelnemer het betaalorgaan uiterlijk vijf werkdagen voor het begin van de uitslag in kennis van zijn voornemen om met de uitslag te beginnen en geeft hij daarbij de betrokken opgeslagen partijen/batches/vaten/silo's op.

    Het betaalorgaan kan besluiten een kortere termijn dan vijf werkdagen te accepteren.



    Afdeling II

    Betaling

    Artikel 54

    Aanvraag om betaling van de steun voor particuliere opslag

    De marktdeelnemer dient binnen drie maanden na het einde van de contractuele opslagperiode een betalingsaanvraag in.

    Artikel 55

    Betaling van de steun voor particuliere opslag

    De steun wordt betaald uiterlijk 120 dagen na de datum waarop de betalingsaanvraag is ingediend, mits aan de contractuele bepalingen is voldaan.

    Als een administratief onderzoek loopt, wordt de betaling echter pas verricht wanneer het recht op steun is erkend.



    TITEL IV

    CONTROLES EN SANCTIES



    HOOFDSTUK I

    Controles

    Artikel 56

    Algemene bepalingen over controles met betrekking tot openbare interventie en steun voor particuliere opslag

    1.  De betaalorganen nemen de nodige maatregelen met het oog op de naleving van de voorschriften inzake openbare interventie en de verlening van steun voor particuliere opslag die zijn vastgesteld in Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238, de onderhavige verordening en de uitvoeringsverordeningen als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder a) en b), van de onderhavige verordening.

    De maatregelen omvatten een volledige administratieve controle van de offertes en inschrijvingen voor openbare interventie en de inschrijvingen en aanvragen voor steun voor particuliere opslag, aangevuld met ter plaatse verrichte documentcontroles en fysieke controles overeenkomstig het bepaalde in deze titel.

    2.  Het gewicht van de voor openbare interventie geleverde producten en, in het geval van steun voor particuliere opslag, de contractuele hoeveelheid worden geverifieerd in aanwezigheid van de functionarissen van het betaalorgaan.

    3.  Om de kwaliteit en de samenstelling van voor openbare interventie en voor steun voor particuliere opslag geleverde producten te verifiëren, worden fysieke monsters genomen hetzij door de functionarissen van het betaalorgaan hetzij in aanwezigheid van deze functionarissen.

    4.  Om de continuïteit van het auditspoor te verzekeren, worden de door het betaalorgaan gecontroleerde voorraadboekhouding, financiële boekhouding en documenten tijdens het controlebezoek afgestempeld of geparafeerd. Wanneer computerbestanden worden geverifieerd, wordt een papieren of elektronisch bestand van de verrichte controle in het inspectiedossier bewaard. Deze bestanden worden desgevraagd ter beschikking van de Commissie gesteld.

    Artikel 57

    Specifieke bepalingen over controles betreffende openbare interventie

    1.  Onverminderd de krachtens de onderhavige verordening vereiste controles met betrekking tot de overname van de producten, worden de controles van de interventievoorraden uitgevoerd overeenkomstig artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014.

    2.  Wanneer de in artikel 7, lid 1, onder a), ii), bedoelde opslagplaats zich bevindt in een andere lidstaat dan die waar de offerte of de inschrijving is ingediend, kan het betaalorgaan dat de offerte of de inschrijving heeft ontvangen, het voor die opslagplaats bevoegde betaalorgaan om hulp verzoeken, onder meer in de vorm van een controle ter plaatse. De hulp wordt geboden binnen de termijn die is voorgesteld door het betaalorgaan dat de offerte of de inschrijving heeft ontvangen.

    3.  Voor rundvlees worden de controles uitgevoerd overeenkomstig de delen I en III van bijlage III.

    Artikel 58

    Specifieke bepalingen over controles betreffende openbare interventie voor granen en rijst

    1.  Onverminderd artikel 56, lid 2, wordt de geleverde hoeveelheid gewogen in aanwezigheid van de marktdeelnemer en van een vertegenwoordiger van het betaalorgaan die onafhankelijk is van de marktdeelnemer.

    Als de vertegenwoordiger van het betaalorgaan echter tevens de opslaghouder is, verricht het betaalorgaan binnen dertig dagen na de datum van levering een inspectie die minstens een meting van het volume omvat. Het eventuele verschil tussen de bij de weging geconstateerde hoeveelheid en de bij de volumemeting geraamde hoeveelheid mag niet groter zijn dan 5 %.

    Wanneer de marge van 5 % niet wordt overschreden, betaalt de opslaghouder alle kosten voor bij een latere wegingscontrole geconstateerde manco's ten opzichte van het bij de overname geregistreerde gewicht.

    Wanneer de marge van 5 % wordt overschreden, wordt de betrokken hoeveelheid granen of rijst onverwijld gewogen. Is het geconstateerde gewicht kleiner dan het geregistreerde gewicht, dan zijn de wegingskosten voor rekening van de opslaghouder. Zo niet, zijn de wegingskosten voor rekening van het betaalorgaan.

    2.  Wanneer het niveau van verontreinigingen in granen moet worden gecontroleerd op basis van de risicoanalyse als bedoeld in punt 3 van deel I van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238, is het betaalorgaan overeenkomstig artikel 3, lid 6, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 aansprakelijk voor de financiële gevolgen van de niet-inachtneming van de toegelaten maximumgehalten aan verontreinigingen.

    In het geval van ochratoxine A en aflatoxine evenwel komen de financiële gevolgen ten laste van de begroting van de Unie indien het betrokken betaalorgaan ten genoegen van de Commissie kan bewijzen dat bij de inslag aan de normen was voldaan, dat de normale opslagvoorwaarden in acht zijn genomen en dat de andere verplichtingen van de opslaghouder zijn nagekomen.

    Artikel 59

    Specifieke bepalingen voor de overname van granen en rijst in de opslagplaats van de opslaghouder

    1.  Als het graan of de rijst wordt overgenomen in de opslagplaats waar de producten zich bevinden op het ogenblik waarop de offerte of de inschrijving wordt ingediend, wordt de overgenomen hoeveelheid vastgesteld op basis van het voorraadregister, dat moet voldoen aan professionele normen welke de naleving van de regelgeving van de Unie, en met name bijlage III bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014, kunnen garanderen, met dien verstande bovendien dat:

    a) in het voorraadregister het volgende wordt opgegeven:

    i) het gewicht dat wordt geconstateerd bij een weging die hoogstens tien maanden vóór de overname plaatsvindt;

    ii) de fysieke kwaliteitskenmerken op het ogenblik van weging en met name het vochtgehalte;

    iii) eventuele overbrengingen naar een andere silo en alle uitgevoerde behandelingen;

    b) de opslaghouder verklaart dat de aangeboden partij op alle punten overeenstemt met de in het voorraadregister opgenomen gegevens;

    c) de op het tijdstip van de weging geconstateerde kwaliteitskenmerken overeenstemmen met die van het representatieve monster dat is samengesteld uit monsters die door het betaalorgaan of de vertegenwoordiger van het betaalorgaan met een frequentie van één monster per 60 ton zijn genomen.

    2.  Als lid 1 van toepassing is, is het gewicht dat moet worden geregistreerd in het voorraadregister en de financiële rekeningen als bedoeld in artikel 3, lid 3, eerste alinea, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014, het gewicht dat is opgegeven in het voorraadregister, eventueel aangepast om rekening te houden met het verschil tussen het vochtgehalte of het gehalte aan uitschot (Schwarzbesatz) dat bij de weging is vastgesteld, en dat van het representatieve monster. Een verschil in gehalte aan uitschot mag uitsluitend in aanmerking worden genomen om het in het voorraadregister vermelde gewicht te verlagen.

    Binnen dertig dagen na de overname voert het betaalorgaan een meting van het volume uit. Het eventuele verschil tussen de bij de weging geconstateerde hoeveelheid en de bij de volumemeting geraamde hoeveelheid mag niet groter zijn dan 5 %.

    Wanneer de marge van 5 % niet wordt overschreden, betaalt de opslaghouder alle kosten voor bij een latere wegingscontrole geconstateerde manco's ten opzichte van het bij de overname geregistreerde gewicht.

    Wanneer de marge van 5 % wordt overschreden, wordt de betrokken hoeveelheid granen of rijst onverwijld gewogen. Is het geconstateerde gewicht kleiner dan het geregistreerde gewicht — met inachtneming van de in punt 1 van bijlage IV bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 vastgestelde tolerantiegrenzen — dan zijn de wegingskosten voor rekening van de opslaghouder. Zo niet, dan zijn de wegingskosten voor rekening van het Europees Landbouwgarantiefonds.

    Artikel 60

    Specifieke bepalingen over controles betreffende steun voor particuliere opslag

    1.  Binnen dertig dagen na het begin van de in artikel 48, lid 1, bedoelde contractuele opslagperiode voert het betaalorgaan ter plaatse documentcontroles van alle ingeslagen partijen uit om de in artikel 49 bedoelde contractuele hoeveelheid te verifiëren. Deze controles omvatten een onderzoek van het in artikel 52, lid 5, bedoelde voorraadregister en van bewijsstukken zoals wegingsbewijzen en leveringsbonnen, alsmede een fysieke verificatie van zowel de aanwezigheid van de partijen in de particuliere-opslagplaats als de aard van deze producten.

    Voor vlees worden de controles verricht bij de inslag in de particuliere opslag, en voor olijfolie vóór de officiële verzegeling van de vaten.

    In naar behoren gemotiveerde omstandigheden kan het betaalorgaan de in de eerste alinea bedoelde periode met maximaal 15 dagen verlengen. Als zich dergelijke gevallen voordoen, stelt het betaalorgaan de betrokken marktdeelnemers hiervan in kennis.

    2.  In aanvulling op de krachtens lid 1 vereiste controles wordt een representatieve statistische steekproef van ten minste 5 % van de partijen en ten minste 5 % van de totale ingeslagen hoeveelheden fysiek gecontroleerd om te waarborgen dat de producten en opgeslagen partijen qua hoeveelheid, aard en samenstelling, verpakking en markering overeenstemmen met de voorschriften voor particuliere opslag en de nadere gegevens die de marktdeelnemers in hun inschrijvingen of aanvragen hebben opgegeven.

    Voor kaas worden alle partijen fysiek gecontroleerd om de contractuele hoeveelheid te verifiëren.

    3.  Tijdens de opslagperiode voert het betaalorgaan tevens onaangekondigde controles ter plaatse uit om zowel de aanwezigheid van de contractuele hoeveelheid in de opslagplaats als de aard van deze hoeveelheid te waarborgen en om te waarborgen dat de in bulk opgeslagen suiker aanwezig is in de door de marktdeelnemers aangewezen silo. De controle wordt uitgevoerd op basis van een aselecte statistische steekproef van ten minste 5 % van de partijen en ten minste 5 % van de totale hoeveelheden waarvoor contracten zijn gesloten. Deze steekproef omvat niet meer dan 25 % van de partijen die al overeenkomstig lid 2 zijn gecontroleerd, tenzij het niet mogelijk is ten minste 5 % van de partijen en ten minste 5 % van de totale hoeveelheden waarvoor contracten zijn gesloten, ter plaatse te controleren.

    De in de eerste alinea bedoelde onaangekondigde controle hoeft niet te worden uitgevoerd, wanneer het betaalorgaan met instemming van de marktdeelnemer de producten zo heeft verzegeld dat de contractuele hoeveelheden niet uit de opslagplaats kunnen worden verwijderd zonder het zegel te verbreken.

    4.  Aan het einde van de contractuele opslagperiode, of vóór het begin van de uitslag van de producten wanneer artikel 53, lid 3, van toepassing is, verifieert het betaalorgaan de naleving van de contractuele verbintenissen aan de hand van controles ter plaatse op basis van een documentencontrole van het voorraadregister en de bewijsstukken en op basis van een verificatie van zowel de aanwezigheid van de partijen in de particuliere-opslagplaats als de aard van deze producten.

    In aanvulling op de in de eerste alinea bedoelde controles wordt een representatieve statistische steekproef van ten minste 5 % van de partijen en ten minste 5 % van de totale hoeveelheden waarvoor contracten zijn gesloten, fysiek gecontroleerd om de producten in de particuliere-opslagplaats qua hoeveelheid, type, verpakking, markering en aard te verifiëren.

    5.  Als het betaalorgaan met instemming van de marktdeelnemer de producten zo heeft verzegeld dat de opgeslagen hoeveelheid niet uit de afzonderlijke partij kan worden verwijderd zonder het zegel te verbreken, hoeft in het kader van de in de leden 3 en 4 bedoelde controles slechts te worden geverifieerd dat de zegels aanwezig en intact zijn.

    ▼M2

    Artikel 60 bis

    Specifieke bepalingen over controles betreffende openbare interventie en steun voor particuliere opslag voor melk en zuivelproducten

    1.  Of boter, mageremelkpoeder en kaas in aanmerking komen voor steun voor particuliere opslag, wordt vastgesteld volgens de methoden in respectievelijk de bijlagen VI, VII en VIII.

    Die methoden worden vastgesteld op basis van de desbetreffende Europese of internationale normen, al naargelang van het geval, in de meest recente versie die van kracht was ten minste zes maanden voor de eerste dag van de openbare-interventieperiode als vastgesteld in artikel 12 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

    2.  De resultaten van de controles die zijn verricht aan de hand van de in deze verordening opgenomen methoden, worden beoordeeld overeenkomstig bijlage IX.

    ▼B

    Artikel 61

    Rapportage over de controles

    1.  Het betaalorgaan stelt een controleverslag op binnen vijf werkdagen na afsluiting van elke controle ter plaatse en, in voorkomend geval, van de in artikel 56, lid 3, bedoelde controles. Het verslag bevat een nauwkeurige beschrijving van de verschillende gecontroleerde elementen, alsmede de volgende gegevens:

    a) de datum en het begintijdstip van de controle;

    b) nauwkeurige gegevens over een eventuele aankondiging van de controle;

    c) de duur van de controle;

    d) de aanwezige verantwoordelijke personen;

    e) de aard en de omvang van de uitgevoerde controles, met vermelding van, met name, gegevens over de onderzochte documenten en producten;

    f) de bevindingen en conclusies;

    g) de eventuele behoefte aan follow-up.

    Het verslag wordt ondertekend door de verantwoordelijke functionaris van het betaalorgaan en wordt hetzij medeondertekend door de marktdeelnemer of, in voorkomend geval, door de opslaghouder, hetzij op registreerbare wijze aan de marktdeelnemer toegezonden. Het verslag wordt bij het betalingsdossier gevoegd.

    2.  Als naar aanleiding van de controle blijkt dat de producten niet conform zijn, wordt de verificatie uitgebreid tot een grotere, door het betaalorgaan te bepalen steekproef.

    3.  Het betaalorgaan registreert op basis van de criteria ernst, omvang, permanent karakter en herhaling elke niet-naleving die kan leiden tot uitsluiting overeenkomstig artikel 62, lid 1, of tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde steun voor particuliere opslag, eventueel inclusief rente, overeenkomstig artikel 62, lid 4.



    HOOFDSTUK II

    Sancties en administratieve maatregelen

    Artikel 62

    Sancties en administratieve maatregelen met betrekking tot steun voor particuliere opslag

    1.  Indien een betaalorgaan constateert dat een document dat een marktdeelnemer op grond van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238, de onderhavige verordening of een in artikel 1, lid 2, onder b), van de onderhavige verordening bedoelde uitvoeringsverordening heeft ingediend, onjuiste informatie bevat die doorslaggevend is voor de verlening van steun voor particuliere opslag, sluit het die marktdeelnemer gedurende één jaar vanaf het tijdstip waarop een definitief administratief besluit over de vaststelling van de onregelmatigheid is aangenomen, uit van de procedure tot verlening van steun voor het product waarover onjuiste informatie is verstrekt.

    2.  De in lid 1 bedoelde uitsluiting wordt niet toegepast wanneer de marktdeelnemer ten genoegen van het betaalorgaan aantoont dat de in dat lid omschreven situatie te wijten is aan overmacht of een kennelijke fout.

    3.  Onverschuldigd betaalde steun, inclusief rente, wordt teruggevorderd van de betrokken marktdeelnemers. Artikel 27 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 is van overeenkomstige toepassing.

    4.  De in het onderhavige artikel bedoelde toepassing van administratieve sancties en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen vinden plaats onverminderd de mededeling van onregelmatigheden aan de Commissie op grond van Verordening (EG) nr. 1848/2006 van de Commissie ( 6 ).



    TITEL V

    MELDINGEN EN SLOTBEPALINGEN



    HOOFDSTUK I

    Meldingen



    Afdeling I

    Algemene bepalingen betreffende meldingen

    Artikel 63

    Meldingsmethode

    De meldingen op grond van de onderhavige verordening en de in lid 1 bedoelde uitvoeringsverordeningen worden gedaan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie ( 7 ).

    Artikel 64

    Meldingen betreffende betaalorganen

    1.  De lidstaten melden aan de Commissie welke erkende betaalorganen bevoegd zijn voor interventieaankoop en -verkoop en voor steun voor particuliere opslag.

    2.  De Commissie maakt de lijst van erkende betaalorganen beschikbaar voor de lidstaten en het publiek, onder meer op het internet.



    Afdeling II

    Meldingen betreffende openbare interventie

    Artikel 65

    Meldingen van gegevens over interventievoorraden

    1.  Lidstaten met betaalorganen die over interventievoorraden beschikken, melden de volgende gegevens uiterlijk op de 15e van elke maand aan de Commissie:

    a) voor granen en rijst:

    i) de hoeveelheden die vanaf het begin van het verkoopseizoen zijn opgeslagen;

    ii) de cumulatieve hoeveelheden die sinds het begin van het verkoopseizoen zijn overgenomen;

    iii) de cumulatieve hoeveelheden die sinds het begin van het verkoopseizoen zijn uitgeslagen, in voorkomend geval uitgesplitst naar soort gebruik of bestemming, en de cumulatieve hoeveelheden die verloren gegaan zijn;

    iv) de cumulatieve hoeveelheden waarvoor een contract is gesloten, in voorkomend geval uitgesplitst naar soort gebruik of bestemming;

    v) de hoeveelheden waarvoor tijdens de maandelijkse aangifteperiode een offerte is ingediend;

    b) voor boter en mageremelkpoeder:

    i) voor elk product, de hoeveelheden die aan het einde van de vorige maand opgeslagen waren en de hoeveelheden die tijdens die maand in de opslagplaatsen zijn ingeslagen of daaruit zijn uitgeslagen;

    ii) voor elk product, een uitsplitsing van de hoeveelheden die tijdens de vorige maand uit de opslagplaats zijn uitgeslagen, op basis van de betrokken verordening tot opening van de inschrijving voor de verkoop van de producten;

    iii) een uitsplitsing naar leeftijd van de hoeveelheden die aan het einde van de vorige maand opgeslagen waren;

    c) voor rundvlees:

    i) voor elk product, de hoeveelheden die aan het einde van de vorige maand opgeslagen waren en de hoeveelheden die tijdens die maand in de opslagplaatsen zijn ingeslagen of daaruit zijn uitgeslagen;

    ii) voor elk product, een uitsplitsing van de hoeveelheden die tijdens de vorige maand uit de opslagplaats zijn uitgeslagen, op basis van de betrokken verordening tot opening van de inschrijving voor de verkoop van de producten;

    iii) de hoeveelheden van elk deelstuk waarvoor tijdens de vorige maand een verkoopcontract is gesloten;

    iv) de hoeveelheden van elk deelstuk waarvoor tijdens de vorige maand een uitslagbon is afgegeven;

    v) de hoeveelheden van elk deelstuk die tijdens de vorige maand zijn aangekocht;

    vi) voor elk deelstuk de aan het einde van de vorige maand resterende materiële voorraad waarvoor geen contract is gesloten, onder opgave van de leeftijdsopbouw van deze voorraad;

    d) voor alle producten:

    i) de opening van inschrijvingsprocedure, de gegunde hoeveelheden en de vastgestelde minimumverkoopprijzen bij toepassing van artikel 36;

    ▼M1

    ii) gegevens over de afzet in het kader van de regeling voor de meest behoeftigen, met inbegrip van het betrokken bedrag (het verschil tussen de verkoopprijs en de boekwaarde) en het moment waarop dat bedrag wordt overgemaakt aan het orgaan waaraan de Commissie krachtens Verordening (EU) nr. 223/2014 moet betalen overeenkomstig artikel 38 ter, lid 4, van deze verordening.

    ▼B

    2.  De Commissie kan de frequentie van de in lid 1 bedoelde meldingen opvoeren wanneer dat noodzakelijk is voor een efficiënt beheer van de interventieregeling.

    3.  Voor de toepassing van lid 1, onder b), wordt verstaan onder:

    a)

    „ingeslagen hoeveelheden” : de hoeveelheden die werkelijk in opslag zijn genomen, ongeacht of zij door het betaalorgaan zijn overgenomen;

    b)

    „uitgeslagen hoeveelheden” : de hoeveelheden die zijn afgehaald of, wanneer zij door de koper zijn overgenomen voordat zij zijn afgehaald, de hoeveelheden die zijn overgenomen.

    4.  Voor de toepassing van lid 1, onder c), wordt verstaan onder:

    a)

    „voorraad waarvoor geen contract is gesloten” : de voorraad waarvoor nog geen verkoopcontract is gesloten;

    b)

    „materiële voorraad” : het totaal van de voorraden waarvoor geen contract is gesloten en de voorraden die het voorwerp van een verkoopcontract uitmaken, maar nog niet zijn overgenomen.



    Afdeling III

    Meldingen betreffende steun voor particuliere opslag

    Artikel 66

    Meldingen van gegevens over particuliere opslag

    Lidstaten waar wordt gebruikgemaakt van de regeling voor steun voor particuliere opslag, melden aan de Commissie:

    a) ten minste eens per week, de producten en hoeveelheden waarvoor tijdens de vorige week contracten zijn gesloten, uitgesplitst naar opslagperiode;

    b) uiterlijk op de 15e van elke maand, voor de vorige maand:

    i) de tijdens de betrokken maand ingeslagen en uitgeslagen hoeveelheden, in voorkomend geval uitgesplitst naar categorie;

    ii) de aan het einde van de betrokken maand in de opslagplaats aanwezige hoeveelheden, in voorkomend geval uitgesplitst naar categorie;

    iii) de hoeveelheden waarvoor de contractuele opslagperiode is verstreken;

    iv) in geval van verkorting of verlenging van de opslagperiode overeenkomstig artikel 20, onder m), van Verordening (EU) nr. 1308/2013, de producten en de hoeveelheden waarvoor de opslagperiode is gewijzigd, en de oorspronkelijk vastgestelde en de nieuwe uitslagdata;

    c) elk jaar uiterlijk op 31 maart, voor het vorige kalenderjaar, de resultaten van de op grond van titel IV uitgevoerde controles ter plaatse.



    HOOFDSTUK II

    Slotbepalingen

    Artikel 67

    Inwerkingtreding en toepassing

    Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2016. Wat de aankoop in het kader van openbare interventie betreft, zijn de tabellen III en IV van deel V en punt b) van deel VI van bijlage I echter van toepassing met ingang van 1 juli 2017.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




    BIJLAGE I

    GRANEN

    DEEL I

    1.   DEFINITIE VAN DE BESTANDDELEN DIE GEEN ONBERISPELIJK BASISGRAAN ZIJN

    1.1.    Gebroken korrels

    Voor durumtarwe, zachte tarwe en gerst is de definitie van „gebroken korrels” opgenomen in norm EN 15587.

    Voor maïs is de definitie van „gebroken korrels” opgenomen in norm EN 16378.

    1.2.    Graanbijmengsels

    a)    Noodrijpe korrels

    Voor durumtarwe, zachte tarwe en gerst is de definitie van „noodrijpe korrels” opgenomen in norm EN 15587. Als het evenwel om gerst uit Estland, Letland, Finland of Zweden gaat, zijn „noodrijpe korrels” korrels met een soortelijk gewicht van 64 kg per hectoliter of meer die in die lidstaten in het kader van een offerte of een inschrijving voor interventie worden aangeboden en, na verwijdering van alle andere in deze bijlage bedoelde bestanddelen, door zeven met een spleetbreedte van 2,0 mm gaan.

    Bij maïs komen geen „noodrijpe korrels” voor.

    b)    Korrels van andere graansoorten

    Voor durumtarwe, zachte tarwe en gerst is de definitie van „korrels van andere graansoorten” opgenomen in norm EN 15587.

    Voor maïs is de definitie van „korrels van andere graansoorten” opgenomen in norm EN 16378.

    c)    Door ongedierte aangetaste korrels

    Voor durumtarwe, zachte tarwe en gerst is de definitie van „door ongedierte aangetaste korrels” opgenomen in norm EN 15587.

    Voor maïs is de definitie van „door ongedierte aangetaste korrels” opgenomen in norm EN 16378.

    d)    Korrels waarvan de kiem een verkleuring vertoont

    Voor durumtarwe en zachte tarwe is de definitie opgenomen in norm EN 15587.

    Bij gerst en maïs komen geen „korrels waarvan de kiem een verkleuring vertoont” voor.

    e)    Door droging verhitte korrels

    Voor durumtarwe, zachte tarwe en gerst is de definitie van „door droging verhitte korrels” opgenomen in norm EN 15587.

    Voor maïs is de definitie van „door droging verhitte korrels” opgenomen in norm EN 16378.

    f)    Gevlekte korrels

    Voor durumtarwe is de definitie van „gevlekte korrels” opgenomen in norm EN 15587.

    Bij zachte tarwe, gerst en maïs komen geen „gevlekte korrels” voor.

    1.3.    Gekiemde korrels

    Voor durumtarwe, zachte tarwe en gerst is de definitie van „gekiemde korrels” opgenomen in norm EN 15587.

    Voor maïs is de definitie van „gekiemde korrels” opgenomen in norm EN 16378.

    1.4.    Uitschot

    a)    Zaden van andere planten

    Voor durumtarwe, zachte tarwe en gerst is de definitie van „zaden van andere planten” opgenomen in norm EN 15587.

    Voor maïs is de definitie van „zaden van andere planten” opgenomen in norm EN 16378.

    „Schadelijke zaden” zijn zaden die voor mens en dier giftig zijn, zaden die het schonen en het malen van granen hinderen of bemoeilijken, en zaden die de kwaliteit van verwerkte producten op basis van granen wijzigen.

    b)    Bedorven korrels

    Voor durumtarwe, zachte tarwe en gerst is de definitie van „bedorven korrels” opgenomen in norm EN 15587.

    Voor maïs is de definitie van „bedorven korrels” opgenomen in norm EN 16378.

    In norm EN 15587 is voor durumtarwe, zachte tarwe en gerst de definitie van „door fusariose aangetaste korrels” opgenomen in die van „bedorven korrels”.

    c)    Onzuiverheden

    Voor durumtarwe, zachte tarwe en gerst is de definitie van „onzuiverheden” opgenomen in norm EN 15587.

    Voor maïs is de definitie van „onzuiverheden” opgenomen in norm EN 16378.

    d)    Kaf (voor maïs: deeltjes van de kolven)

    e)    Moederkoren

    f)    Door brandschimmel aangetaste korrels

    Voor durumtarwe en zachte tarwe is de definitie van „door brandschimmel aangetaste korrels” opgenomen in norm EN 15587.

    Bij gerst en maïs komen geen „door brandschimmel aangetaste korrels” voor.

    g)    Onzuiverheden van dierlijke oorsprong

    1.5.    Levend ongedierte

    1.6.    Korrels die hun glazige uiterlijk verloren hebben

    „Durumtarwekorrels die hun glazige uiterlijk verloren hebben” zijn korrels waarvan het meellichaam niet meer als volledig glazig kan worden beschouwd. Een definitie hiervan is opgenomen in norm EN 15585.

    2.   VOOR DE DEFINITIE VAN GRAANBIJMENGSELS EN UITSCHOT IN AANMERKING TE NEMEN ELEMENTEN PER GRAANSOORT

    2.1.    Durumtarwe

    Onder „graanbijmengsels” wordt verstaan: noodrijpe korrels, korrels van andere graansoorten, door ongedierte aangetaste korrels, korrels waarvan de kiem een verkleuring vertoont, gevlekte korrels of door droging verhitte korrels.

    Onder „uitschot” wordt verstaan: zaden van andere planten, bedorven korrels (waaronder door fusariose aangetaste korrels), onzuiverheden, kaf, moederkoren, door brandschimmel aangetaste korrels en onzuiverheden van dierlijke oorsprong.

    2.2.    Zachte tarwe

    Onder „graanbijmengsels” wordt verstaan: noodrijpe korrels, korrels van andere graansoorten, door ongedierte aangetaste korrels, korrels waarvan de kiem een verkleuring vertoont (slechts voor het gehalte boven 8 %) en door droging verhitte korrels.

    Onder „uitschot” wordt verstaan: zaden van andere planten, bedorven korrels (waaronder door fusariose aangetaste korrels), onzuiverheden, kaf, moederkoren, door brandschimmel aangetaste korrels en onzuiverheden van dierlijke oorsprong.

    2.3.    Gerst

    Onder „graanbijmengsels” wordt verstaan: noodrijpe korrels, korrels van andere graansoorten, door ongedierte aangetaste korrels en door droging verhitte korrels.

    Onder „uitschot” wordt verstaan: zaden van andere planten, bedorven korrels (waaronder door fusariose aangetaste korrels), onzuiverheden, kaf en onzuiverheden van dierlijke oorsprong.

    2.4.    Maïs

    Onder „graanbijmengsels” wordt verstaan: korrels van andere graansoorten, door ongedierte aangetaste korrels en door droging verhitte korrels.

    Onder „uitschot” wordt verstaan: zaden van andere planten, bedorven korrels (waaronder door fusariose aangetaste korrels), onzuiverheden, deeltjes van kolven en onzuiverheden van dierlijke oorsprong.

    DEEL II

    Methoden voor de bepaling van de kwaliteit van de in het kader van een offerte of een inschrijving voor interventie aangeboden granen

    Voor de bepaling van de kwaliteit van de in het kader van een offerte of een inschrijving voor interventie aangeboden granen worden overeenkomstig artikel 4 de volgende methoden gebruikt:

    a) de referentiemethode voor de bepaling van de bestanddelen die geen onberispelijk basisgraan zijn, bestaande uit:

    i) norm EN 15587 voor zachte tarwe, durumtarwe en gerst,

    ii) norm EN 16378 voor maïs;

    b) de referentiemethode voor de bepaling van het vochtgehalte, bestaande uit:

    i) norm EN ISO 6540 voor maïs,

    ii) norm EN ISO 712 of een methode op basis van infraroodtechnologie conform norm EN 15948 voor andere graansoorten dan maïs.

    Bij geschillen zijn alleen de resultaten van de toepassing van norm EN ISO 6540 voor maïs of EN ISO 712 voor andere graansoorten dan maïs rechtsgeldig;

    c) de referentiemethode voor de bepaling van de klevendheid en de machinale verwerkbaarheid van deeg van zachte tarwe, bestaande uit de in deel III van deze bijlage aangegeven methode;

    d) de referentiemethode voor de bepaling van het eiwitgehalte van durumtarwe en gemalen zachte tarwe, bestaande uit:

    i) norm EN ISO 20483, of

    ii) norm CEN ISO/TS 16634-2.

    Bij geschillen zijn alleen de resultaten van de toepassing van norm EN ISO 20483 rechtsgeldig;

    e) de referentiemethode voor de bepaling van het Zeleny-getal van gemalen zachte tarwe, bestaande uit norm EN ISO 5529;

    f) de referentiemethode voor de bepaling van het valgetal van Hagberg (amylaseactiviteitstest), bestaande uit norm EN ISO 3093;

    g) de referentiemethode voor de bepaling van het gehalte aan durumtarwekorrels die hun glazige uiterlijk verloren hebben, bestaande uit norm EN 15585;

    h) de referentiemethode voor de bepaling van het soortelijk gewicht, bestaande uit norm EN ISO 7971/3;

    i) de bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de bepaling van het gehalte aan mycotoxinen, genoemd in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie ( 8 ) en vastgesteld in de bijlagen I en II bij Verordening (EG) nr. 401/2006 van de Commissie ( 9 ).

    DEEL III

    Methode voor de bepaling van de klevendheid en de machinale verwerkbaarheid van deeg van zachte tarwe

    1.    Titel

    Methode voor de bakproef met tarwebloem.

    2.    Toepassingsgebied

    De methode geldt voor bloem die met een laboratoriummolen uit tarwe is gemalen voor de vervaardiging van met gist gerezen brood.

    3.    Principe

    In een voorgeschreven kneder wordt deeg aangemaakt uit bloem, water, gist, zout en sucrose. Na het verdelen en het opbollen krijgen de deegbollen 30 minuten rust; ze worden opgemaakt, op bakplaten geplaatst en na een laatste rijs van vaste duur gebakken. De deegverwerkingseigenschappen worden beoordeeld. De broden worden beoordeeld op volume en hoogte.

    4.    Ingrediënten

    4.1.    Gist

    Actieve gedroogde gist Saccharomyces cerevisiae, van het type DHW-Hamburg-Wansbeck of gelijkwaardig product.

    4.2.    Leidingwater

    4.3.    Suiker-zout-ascorbinezuuroplossing

    Los op in 800 ± 5 g water: 30 ± 0,5 g natriumchloride (handelskwaliteit), 30 ± 0,5 g sucrose (handelskwaliteit) en 0,040 ± 0,001 g ascorbinezuur. Dagelijks vers bereiden.

    4.4.    Suikeroplossing

    Los in 95 ± 1 g water op: 5 ± 0,1 g sucrose (handelskwaliteit). Dagelijks vers bereiden.

    4.5.    Enzymactieve moutbloem

    Handelskwaliteit.

    5.    Toestellen en hulpmiddelen

    5.1.    Omstandigheden in het bakkerijlokaal

    Met voorzieningen die het mogelijk maken de temperatuur tussen 22 en 25 °C te houden.

    5.2.    Koelkast

    Instelbaar op een temperatuur van 4 ± 2 °C.

    5.3.    Weegschaal

    Maximumbelasting 2 kg, precisie 2 g.

    5.4.    Weegschaal

    Maximumbelasting 0,5 kg, precisie 0,1 g.

    5.5.    Analytische weegschaal

    Precisie 0,1 × 10–3 g.

    5.6.    Kneder

    Stephan UMTA 10, met kneedarmmodel „Detmold” (Stephan Soehne GmbH) of gelijkwaardig apparaat.

    5.7.    Rijskast

    Ingesteld op een temperatuur van 30 ± 1 °C.

    5.8.    Open kunststofdozen

    Polymethylmethacrylaat (Plexiglas, Perspex). Inwendige afmetingen: 25 × 25 cm, hoogte: 15 cm; wanddikte 0,5 ± 0,05 cm.

    5.9.    Vierkante kunststofplaten

    Polymethylmethacrylaat (Plexiglas, Perspex). Minstens 30 × 30 cm, dikte 0,5 ± 0,05 cm.

    5.10.    Opboller

    Brabender (Brabender OHG) opboller of gelijkwaardig apparaat.

    6.    Bemonstering

    Volgens norm EN ISO 24333.

    7.    Procedure

    7.1.    Bepaling van de wateropname

    De waterabsorptie wordt bepaald volgens ICC-norm nr. 115/1.

    7.2.    Bepaling van de hoeveelheid toe te voegen moutbloem

    Bepaal het valgetal van de bloem volgens ISO 3093. Wanneer dit valgetal hoger is dan 250, bepaal dan, met behulp van een reeks mengsels van de bloem met toenemende hoeveelheden moutbloem (punt 4.5), de hoeveelheid moutbloem die toegevoegd moet worden om het valgetal tussen 200 en 250 te brengen. Als het valgetal kleiner is dan 250, hoeft geen moutbloem te worden toegevoegd.

    7.3.    Reactivering van actieve gedroogde gist

    Breng de suikeroplossing (punt 4.4) op een temperatuur van 35 ± 1 °C. Giet één gewichtsdeel actieve gedroogde gist in vier gewichtsdelen van de op temperatuur gebrachte suikeroplossing. Niet roeren; zo nodig zwenken.

    Laat 10 ± 1 minuut staan, roer daarna tot een homogene suspensie is verkregen. Gebruik deze suspensie binnen 10 minuten.

    7.4.    Op temperatuur brengen van de bloem en de vloeistof voor de deegbereiding

    De bloem en het water moeten op een zodanige temperatuur gebracht worden dat het deeg na het kneden een temperatuur van 27 ± 1 °C heeft.

    7.5.    Deegsamenstelling

    Weeg met een nauwkeurigheid van 2 g, 10 y/3 g bloem waarvan het vochtgehalte niet is gewijzigd (overeenkomend met 1 kg bloem met een vochtgehalte van 14 %), waarin „y” de in de farinograafproef gebruikte hoeveelheid bloem is (zie ICC-norm nr. 115/1).

    Weeg met een nauwkeurigheid van 0,2 g de hoeveelheid moutbloem af die nodig is om het valgetal tussen 200 en 250 te brengen (punt 7.2).

    Weeg 430 ± 5 g suiker-zout-ascorbinezuuroplossing (punt 4.3) af en voeg water toe tot een totale massa van (x – 9) 10 y/3 g (punt 10.2), waarin „x” de in de farinograafproef gebruikte hoeveelheid water is (zie ICC-norm nr. 115/1). Deze gezamenlijke massa (gewoonlijk tussen 450 en 650 g) moet met een nauwkeurigheid van 1,5 g worden bereikt.

    Weeg 90 ± 1 g gistsuspensie (punt 7.3) af.

    Noteer de totale massa van het deeg (P), die de som is van de massa's van de bloem, de suiker-zout-ascorbinezuuroplossing plus water, de gistsuspensie en de moutbloem.

    7.6.    Kneden

    Breng alvorens te beginnen de kneder op een temperatuur van 27 ± 1 °C met gebruik van een hoeveelheid verwarmd water.

    Doe de vloeibare deeggrondstoffen in de kneder en strooi er de bloem plus de moutbloem in.

    Zet de kneder aan en laat deze gedurende 60 seconden op snelheid 1 (1 400 omwentelingen per minuut) lopen. Draai 20 seconden na het begin van het kneden, de wand van de kneder af door de aan het deksel van de kneedkuip bevestigde schraper twee maal rond te draaien.

    Meet de temperatuur van het deeg. Wanneer die niet tussen 26 en 28 °C ligt, doe het deeg dan weg en kneed een nieuw na de temperatuur van de grondstoffen bijgeregeld te hebben.

    Beoordeel de deegverwerkingseigenschappen met een van de volgende uitdrukkingen:

     niet klevend en machinaal verwerkbaar, of

     klevend en niet machinaal verwerkbaar.

    Deeg wordt als „niet klevend en machinaal verwerkbaar” beschouwd als het aan het einde van het kneden een samenhangende massa vormt die nauwelijks aan de wand van de kuip en de kneedarm van de kneder kleeft. Het deeg moet met de hand in één beweging uit de kneedkuip worden genomen zonder dat aanmerkelijke hoeveelheden achterblijven.

    7.7.    Verdelen en opbollen

    Weeg, met een nauwkeurigheid van 2 g, drie stukken deeg af volgens de formule:

    p

    =

    0,25 P waarin:

    p

    =

    massa van het afgewogen deegstuk,

    P

    =

    totale massa van het deeg.

    Bol de deegstukken onmiddellijk gedurende 15 seconden op in de opboller (punt 5.10) en plaats ze daarna gedurende 30 ± 2 minuten op de kunststofplaten (punt 5.9), onder de omgekeerde kunststofdozen (punt 5.8), in de rijskast (punt 5.7).

    Gebruik geen stuifbloem.

    7.8.    Opmaken

    Breng de deegstukken op de kunststofplaten, onder de omgekeerde dozen, naar de opboller (punt 5.10) en bol ieder deegstuk opnieuw gedurende 15 seconden op. Neem de doos pas onmiddellijk vóór het opbollen boven het deegstuk weg. Beoordeel de deegverwerkingseigenschappen opnieuw met een van de volgende uitdrukkingen:

    a) niet klevend en machinaal verwerkbaar, of

    b) klevend en niet machinaal verwerkbaar.

    Deeg wordt als „niet klevend en machinaal verwerkbaar” beschouwd als het nauwelijks of helemaal niet hecht aan de wanden van de „kamer” van de opboller, zodat het vrij om zijn eigen as kan ronddraaien en een regelmatige bol kan vormen tijdens de werking van het apparaat. Aan het einde van de bewerking mag bij het oplichten van het deksel van de „kamer” het deeg niet kleven aan de wanden.

    8.    Analyseverslag

    In het verslag moet het volgende worden vermeld:

    a) de deegverwerkingseigenschappen aan het einde van het kneden en bij het opmaken,

    b) het valgetal van de bloem zonder toevoeging van moutbloem,

    c) alle waargenomen afwijkingen,

    d) de gebruikte methode,

    e) alle bijzonderheden die nodig zijn voor het identificeren van het monster.

    9.    Algemene opmerkingen

    9.1. De formule voor het berekenen van de hoeveelheid vloeistof voor het deeg is gebaseerd op de volgende overwegingen:

    Toevoeging van x ml water aan het equivalent van 300 g bloem met 14 % vochtgehalte geeft de voorgeschreven consistentie. Omdat in de bakproef 1 kg bloem (vochtgehalte 14 %) wordt gebruikt, terwijl x gebaseerd is op 300 g bloem, is voor de bakproef x gedeeld door drie en vermenigvuldigd met 10 g water nodig, dus 10 x/3 g.

    De 430 g suiker-zout-ascorbinezuuroplossing bevat 15 g zout en 15 g suiker. Deze 430 g oplossing wordt opgenomen in de vloeistof voor het deeg. Om 10 x/3 g water aan het deeg toe te voegen, moet dus (10 x/3 + 30) g vloeistof bestaande uit de 430 g suiker-zout-ascorbinezuuroplossing en een hoeveelheid hieraan toegevoegd water, worden bijgevoegd.

    Hoewel een deel van het water dat met de gistsuspensie wordt toegevoegd, geabsorbeerd is door de gist, bevat deze suspensie ook „vrij” water. Er is willekeurig aangenomen dat 90 g gistsuspensie 60 g „vrij” water bevat. De hoeveelheid vloeistof voor het deeg moet dus gecorrigeerd worden voor deze 60 g „vrij” water in de gistsuspensie, dus moet uiteindelijk 10 x/3 plus 30 min 60 g toegevoegd worden. Dit kan als volgt herleid worden: (10 x/3 + 30) – 60 = 10 x/3 – 30 = (x/3 – 3) 10 = (x – 9) 10/3, zijnde de formule in punt 7.5. Als bijvoorbeeld met de farinograafproef een watertoevoeging x van 165 ml is gevonden, moet deze waarde in de formule worden gesubstitueerd, en moet dus aan de 430 g suiker-zout-ascorbinezuuroplossing water worden toegevoegd tot een totale massa van:

    (165 – 9) 10/3 = 156 × 10/3 = 520 g.

    9.2. De methode is niet rechtstreeks toepasbaar op tarwe. Om de bakkwaliteit van tarwe te bepalen, moet de volgende werkwijze worden gevolgd:

    Reinig de tarwe en bepaal het vochtgehalte van de gereinigde tarwe. Conditioneer de tarwe niet, indien het vochtgehalte tussen 15 en 16 % ligt. Indien het vochtgehalte buiten deze grenzen ligt, moet het vochtgehalte ten minste drie uur vóór het malen op 15,5 ± 0,5 % worden gebracht.

    Maal de tarwe tot bloem met behulp van een Buehler laboratoriummolen MLU 202 of met een Brabender Quadrumat Senior molen of met een gelijkwaardige molen.

    Kies een zodanige maalmethode dat een bloem verkregen wordt van ten minste 72 % uitmaling, met een asgehalte tussen 0,50 en 0,60 % op basis van de droge stof.

    Bepaal het asgehalte van de bloem volgens bijlage II bij Verordening (EU) nr. 234/2010 van de Commissie ( 10 ) en het vochtgehalte van de bloem volgens de onderhavige verordening. Bereken het uitmalingspercentage door middel van de vergelijking:

    E = (((100 – f) F)/(100 – w) W) × 100 %

    waarbij:

    E

    =

    uitmalingspercentage,

    f

    =

    vochtgehalte van de bloem,

    w

    =

    vochtgehalte van de tarwe,

    F

    =

    massa van de verkregen bloem met vochtgehalte f,

    W

    =

    massa van de gemalen tarwe met vochtgehalte w.

    Opmerking: Bijzonderheden betreffende de te gebruiken grondstoffen en apparaten staan vermeld in document T/77 300 van 31 maart 1977 uitgegeven door het Instituut voor Graan, Meel en Brood, TNO, Postbus 15, Wageningen, Nederland.

    DEEL IV

    Methoden voor de bemonstering en de analyse van granen

    1. Voor elke partij granen worden de kwaliteitskenmerken geconstateerd aan de hand van een representatief monster van de aangeboden partij dat is samengesteld uit monsters die met een frequentie van één monster per levering, en ten minste één monster per 60 t, zijn genomen.

    2. Voor de bepaling van de kwaliteit van de in het kader van een offerte of een inschrijving voor interventie aangeboden granen worden de referentiemethoden gebruikt die zijn vastgesteld in de delen I, II en III van deze bijlage.

    3. Bij geschillen laat het betaalorgaan opnieuw de nodige analyses op de betrokken producten uitvoeren en worden de kosten daarvoor door de verliezende partij gedragen.

    DEEL V

    Prijsverhogingen en -verlagingen

    Tabel I



    Prijsverhogingen voor het vochtgehalte van andere granen dan maïs

    Vochtgehalte

    (%)

    Verhoging

    (EUR/ton)

    Minder dan 12,5 tot 12

    0,5

    Minder dan 12 tot 11,5

    1

    Minder dan 11,5

    1,5



    Prijsverhogingen voor het vochtgehalte van maïs

    Vochtgehalte

    (%)

    Verhoging

    (EUR/ton)

    Minder dan 12 tot 11,5

    0,5

    Minder dan 11,5

    1

    Tabel II



    Prijsverlagingen voor het vochtgehalte van andere granen dan maïs

    Vochtgehalte

    (%)

    Verlaging

    (EUR/ton)

    Meer dan 13,0 tot 13,5

    0,5

    Meer dan 13,5 tot 14,0

    1,0

    Meer dan 14,0 tot 14,5

    1,5



    Prijsverlagingen voor het vochtgehalte van maïs

    Vochtgehalte

    (%)

    Verlaging

    (EUR/ton)

    Meer dan 12,5 tot 13,0

    0,5

    Meer dan 13,0 tot 13,5

    1,0



    Tabel III

    Prijsverhogingen voor het eiwitgehalte van zachte tarwe

    Eiwitgehalte (1)

    (N × 5,7)

    Prijsverhoging

    (EUR/ton)

    Meer dan 12,0

    2,5

    (1)   Percentage berekend op de droge stof.



    Tabel IV

    Prijsverlagingen voor het eiwitgehalte van zachte tarwe

    Eiwitgehalte (1)

    (N × 5,7)

    Prijsverlaging

    (EUR/ton)

    Minder dan 11,5 tot 11,0

    2,5

    (1)   Percentage berekend op de droge stof.

    DEEL VI

    Berekening van de prijsverhogingen en -verlagingen

    De in artikel 26, lid 1, bedoelde prijsaanpassingen voor offertes of inschrijvingen in het kader van interventie worden uitgedrukt in EUR per ton en worden vastgesteld door de in dat artikel bedoelde prijs te vermenigvuldigen met de som van de hieronder bedoelde verhogings- en verlagingspercentages:

    a) wanneer het vochtgehalte van het in het kader van een offerte of een inschrijving voor interventie aangeboden graan lager is dan 12,0 % voor maïs en dan 12,5 % voor de overige graansoorten, worden de in tabel I van deel V van deze bijlage vastgestelde prijsverhogingen toegepast. Wanneer het vochtgehalte van het in het kader van een offerte of een inschrijving voor interventie aangeboden graan hoger is dan 12,5 % voor maïs en dan 13,0 % voor de overige graansoorten, worden de in tabel II van deel V van deze bijlage vastgestelde prijsverlagingen toegepast;

    b) wanneer het eiwitgehalte van zachte tarwe hoger is dan 12,0 %, worden de in tabel III van deel V van deze bijlage aangegeven verhogingen toegepast. wanneer het eiwitgehalte van zachte tarwe lager is dan 11,5 %, worden de in tabel IV van deel V van deze bijlage aangegeven verlagingen toegepast.




    BIJLAGE II

    RIJST

    DEEL I

    Methoden voor de bemonstering en de analyse van padie

    1. Om na te gaan of aan de in deel I van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238 vastgestelde kwaliteitseisen is voldaan, neemt het betaalorgaan monsters in aanwezigheid van de marktdeelnemer of diens naar behoren gemachtigde vertegenwoordiger.

    Er worden drie representatieve monsters genomen met een minimumgewicht van 1 kg elk. Deze zijn respectievelijk bestemd voor:

    a) de marktdeelnemer;

    b) de opslagplaats waar de overname plaatsvindt;

    c) het betaalorgaan.

    Om representatieve steekproeven te verkrijgen, wordt het aantal uit te voeren individuele bemonsteringen bepaald door de hoeveelheid van de partij te delen door 10 ton. Alle monsters hebben hetzelfde gewicht. Een representatief monster bestaat uit één derde van het totale aantal individuele monsters.

    De verificatie om na te gaan of aan de kwaliteitseisen is voldaan, wordt uitgevoerd op het representatieve monster dat bestemd is voor de opslagplaats waar de overname plaatsvindt.

    2. Van elke deellevering (per vrachtwagen, aak, wagon) worden representatieve monsters genomen overeenkomstig punt 1.

    Bij deelleveringen hoeft men, vóór de inslag in de interventieopslagplaats, slechts het vochtgehalte, het gehalte aan onzuiverheden en de afwezigheid van levende insecten te controleren. Wanneer een deellevering echter later op grond van het eindresultaat van de controle niet in overeenstemming met de minimumkwaliteitseisen blijkt te zijn, wordt de overname van de betrokken hoeveelheid geweigerd. Betaalorganen die de mogelijkheid hebben om vóór de inslag na te gaan of elke deellevering aan alle minimumkwaliteitseisen voldoet, moeten de overname van deelleveringen die niet aan deze eisen beantwoorden, weigeren.

    3. De controle van de radioactiviteit vindt uitsluitend plaats als de situatie dit vereist en gedurende een beperkte periode.

    4. Bij geschillen laat het betaalorgaan opnieuw de nodige analyses op de padie uitvoeren en worden de kosten daarvoor door de verliezende partij gedragen.

    Een door het betaalorgaan erkend laboratorium verricht een nieuwe analyse op basis van een nieuw representatief monster dat bestaat uit gelijke delen van de door de marktdeelnemer en door het betaalorgaan bewaarde monsters. In het geval van deelleveringen wordt het resultaat verkregen door het gewogen gemiddelde van de analyseresultaten voor deze nieuwe representatieve monsters voor alle deelleveringen te berekenen.

    DEEL II

    Prijsverhogingen en -verlagingen

    1. De in artikel 26, lid 1, bedoelde prijsaanpassingen voor inschrijvingen in het kader van interventie worden uitgedrukt in EUR per ton en worden vastgesteld door de in dat artikel bedoelde prijs te vermenigvuldigen met de som van de in de tabellen I, II en III van dit deel bedoelde verhogingspercentages.

    2. De prijsverhogingen en -verlagingen worden berekend op basis van het gewogen gemiddelde van de analyseresultaten voor de in deel I van deze bijlage omschreven representatieve monsters.



    Tabel I

    Prijsverhogingen voor het vochtgehalte

    Vochtgehalte

    (%)

    Verhoging

    (EUR/ton)

    Minder dan 12,5 tot 12

    0,75

    Minder dan 12 tot 11,5

    1,5



    Tabel II

    Prijsverlagingen voor het vochtgehalte

    Vochtgehalte

    (%)

    Verlaging

    (EUR/ton)

    Meer dan 13,5 tot 14,0

    0,75

    Meer dan 14,0 tot 14,5

    1,5



    Tabel III

    Prijsverhogingen in verband met het rendement bij de bewerking

    Rendement bij de bewerking van padie tot volwitte rijst, in hele korrels

    Prijsverhogingen bij punt rendement (1)

    Hoger dan het basisrendement

    Prijsverhoging van 0,75 %

    Totaalrendement bij de bewerking van padie tot volwitte rijst

    Prijsverhogingen bij punt rendement

    Hoger dan het basisrendement

    Prijsverhoging van 0,60 %

    (1)   Toe te passen wanneer het rendement bij de bewerking afwijkt van het basisrendement bij de bewerking dat voor het betrokken ras wordt vermeld in deel II van bijlage II bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238.




    BIJLAGE III

    RUNDVLEES

    DEEL I

    Overnamevoorwaarden en -controles

    1. De geleverde producten worden slechts overgenomen nadat het betaalorgaan heeft geverifieerd dat deze producten voldoen aan de vereisten in deel I van bijlage III bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238. Met name worden de aanbiedingsvorm, de indeling, het gewicht en de etiketten van alle hele en halve geslachte dieren en voor- en achtervoeten systematisch gecontroleerd.

    2. Producten die niet voldoen aan de vereisten in deel I van bijlage III bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238, worden geweigerd. Geweigerde producten mogen niet meer voor aanvaarding worden aangeboden.

    3. Het resultaat van de in punt 1 beschreven controles wordt systematisch door het betaalorgaan geregistreerd.

    DEEL II

    Omrekeningscoëfficiënten



    Bevleesdheids- en vetheidsklasse

    Coëfficiënt

    U2

    1,058

    U3

    1,044

    U4

    1,015

    R2

    1,015

    R3

    1,000

    R4

    0,971

    O2

    0,956

    O3

    0,942

    O4

    0,914

    DEEL III

    Uitbening

    I.    Algemene bepalingen voor uitbening

    1. Vlees mag slechts worden uitgebeend in uitsnijderijen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad ( 11 ) zijn erkend en in bedrijf zijn.

    2. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „uitbeningsverrichtingen” verstaan materiële verrichtingen voor rundvlees als bedoeld in bijlage II bij gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014.

    3. De uitgebeende deelstukken moeten voldoen aan de vereisten van deel IV van deze bijlage

    II.    Contracten en algemene voorwaarden

    1. Het vlees wordt uitgebeend op grond van contracten die door de betaalorganen worden opgesteld overeenkomstig hun algemene voorwaarden en de vereisten van deze verordening.

    2. De algemene voorwaarden van de betaalorganen omvatten de aan de uitsnijderijen gestelde eisen, omschrijven de vereiste installaties en uitrusting en nadere voorschriften voor de uitbeningsverrichtingen.

    Zij omvatten meer in het bijzonder nadere voorschriften inzake de wijze van uitsnijding, opmaak, verpakking, invriezing en bewaring van de deelstukken met het oog op de overname ervan door het betaalorgaan.

    III.    Controle en monitoring van de uitbeningsverrichtingen

    De betaalorganen nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de uitbeningsverrichtingen worden uitgevoerd overeenkomstig de vereisten van deze verordening en met de contracten en algemene voorwaarden als omschreven in deel II van dit deel.

    Met name voorzien de betaalorganen in een systeem dat borg staat voor een doorlopende monitoring en verificatie van alle uitbeningsverrichtingen. De monitoring- en verificatieresultaten worden geregistreerd.

    IV.    Opslag van deelstukken

    De deelstukken worden opgeslagen in koelhuizen op het grondgebied van de lidstaat waaronder het betaalorgaan ressorteert.

    V.    Kosten van de uitbeningsverrichtingen

    De in deel II van dit deel bedoelde contracten en de bijbehorende betalingen hebben betrekking op de kosten van de uitbeningsverrichtingen als bedoeld in punt 2 van deel I van dit deel.

    VI.    Termijnen voor de uitbeningsverrichtingen

    De verrichtingen voor het uitbenen, opmaken, wegen, verpakken en snelvriezen moeten binnen tien kalenderdagen na het slachten beëindigd zijn. Het betaalorgaan kan evenwel kortere termijnen vaststellen.

    VII.    Controles en weigering van producten

    1. Wanneer naar aanleiding van de in deel III van dit deel bedoelde controles blijkt dat de producten niet in overeenstemming zijn met de vereisten van deze verordening en met de in deel II van dit deel bedoelde contracten en algemene voorwaarden, worden deze producten geweigerd.

    2. Onverminderd de toepassing van sancties vorderen de betaalorganen betalingen terug van de verantwoordelijke partijen, ter waarde van een bedrag dat gelijk is aan de in deel V van deze bijlage opgenomen prijs voor de geweigerde deelstukken.

    DEEL IV

    Uitbeningsvoorschriften voor interventievlees

    1.   DEELSTUKKEN VAN DE ACHTERVOET

    1.1.   Beschrijving van de deelstukken

    1.1.1.   Interventieachterschenkel (code INT 11)

    Uitsnijding en uitbening: het achterste kniegewricht doorsnijden en lossnijden van bovenbil en platte bil door de natuurlijke naad te volgen; daarbij het peeseind aan de schenkel laten vastzitten. De beenderen (scheenbeen en spronggewricht) verwijderen.

    Opmaak: zeenpunten terugsnijden tot het vlees.

    Verpakking en plaatsing in kartons: de deelstukken moeten afzonderlijk worden verpakt.

    1.1.2.   Interventiespierstuk (code INT 12)

    Uitsnijding en uitbening: van de bovenbil scheiden door naar beneden te snijden langs het dijbeen en van de platte bil losmaken door de natuurlijke naad verder naar beneden te volgen. De ezel moet aan het deelstuk blijven zitten.

    Opmaak: het kuitbeen (humerus) verwijderen. knieschijf, vlies en pees verwijderen. Het dekvet mag nergens dikker zijn dan 1 cm.

    1.1.3.   Interventiebovenbil (code INT 13)

    Uitsnijding en uitbening: lossnijden van de platte bil en de schenkel langs de natuurlijke naad en losmaken van het dijbeen; het staartbeen verwijderen.

    Opmaak: zakeind met zenen en scrotum verwijderen. Kraakbeen en aan het bekkenbeen vastzittend vlees verwijderen. Het dekvet mag nergens dikker zijn dan 1 cm.

    1.1.4.   Interventie-platte-bil (code INT 14)

    Uitsnijding en uitbening: van bovenbil en schenkel lossnijden langs de natuurlijke naad; dijbeen verwijderen.

    Opmaak: dik kraakbeen aan het beengewricht verwijderen. Lymfeknoop met daaraan vastzittend vet in de knieholte verwijderen. Het dekvet mag nergens dikker zijn dan 1 cm.

    1.1.5.   Interventiehaas (code INT 15)

    Uitsnijding: de haas over de hele lengte lossnijden door de kop (dikke uiteinde) te scheiden van het heupbeen en door een lijn langs de haas naast de wervels te volgen, waarbij de haas van de lende wordt losgemaakt.

    Opmaak: klieren en vet verwijderen. Ketting intact aan de haas vast laten.

    1.1.6.   Interventie-dikke-lende (code INT 16)

    Uitsnijding en uitbening: de dikke lende wordt van de platte bil en het spierstuk losgesneden door een rechte snede van ongeveer 5 cm achter de vijfde heiligbeenwervel doorgaande tot op ongeveer 5 cm van het voorste uiteinde van het staartbeen, er daarbij op lettend dat niet door het spierstuk heen wordt gesneden.

    Van de lende lossnijden tussen de laatste lendewervel en de eerste heiligbeenwervel, waarbij het vooreinde van het bekkenbeen vrijgemaakt wordt. Been en kraakbeen verwijderen.

    Opmaak: de vetophoging aan de binnenzijde onder de muis verwijderen. Het dekvet mag nergens dikker zijn dan 1 cm.

    1.1.7.   Interventie-dunne-lende (code INT 17)

    Uitsnijding en uitbening: Dit deelstuk wordt recht van de dikke lende afgesneden tussen de laatste lendewervel en de eerste heiligbeenwervel. Van de doorgaande rib wordt het recht afgesneden tussen de elfde en de tiende rib. De wervels schoon verwijderen. Rib en doornuitsteeksels worden in één enkele snijbeweging verwijderd.

    Opmaak: achtergebleven stukken kraakbeen verwijderen. Ook de pees moet worden verwijderd. Het dekvet mag nergens dikker zijn dan 1 cm.

    1.1.8.   Interventievang (code INT 18)

    Uitsnijding en uitbening: de hele vang moet van het op acht ribben afgesneden halve dier worden losgemaakt vanaf het punt waar de vang teruggeklapt is, waarbij de natuurlijke naad rond het zijvlak van de bil naar beneden gevolgd wordt tot het punt dat horizontaal ten opzichte van het midden van de laatste lendenwervel ligt.

    Vandaar wordt in rechte lijn parallel met de haas naar beneden gesneden en dan verder door de dertiende tot en met de zesde rib in een lijn die parallel loopt met de kromming van de ruggengraat en zodanig dat de volledige snede aan de onderkant niet verder dan 5 cm van het zij-uiteinde van de muis ligt.

    Alle beenderen en al het kraakbeen in één snijbeweging verwijderen. De vang moet heel blijven.

    Opmaak: het ruwe weefsel op de vanglap verwijderen, waarbij de vanglap intact wordt gelaten. Zoveel vet wegnemen dat niet meer dan 30 % vet (dekvet en tussenliggend vet) nog zichtbaar is.

    1.1.9.   Interventie-doorgaande-rib (code INT 19)

    Uitsnijding en uitbening: dit deelstuk moet tussen de elfde en de tiende rib recht van de dunne lende worden afgesneden en moet de zesde tot en met de tiende rib omvatten. Het vlees tussen de ribben en het borstvlies moet in één snede met de ribben worden verwijderd. Ruggengraat en kraakbeen met het uiteinde van het schouderblad verwijderen.

    Opmaak: nekpees verwijderen. Het dekvet mag nergens dikker zijn dan 1 cm. De ezel moet aan het deelstuk blijven zitten.

    2.   DEELSTUKKEN VAN DE VOORVOET

    2.1.   Beschrijving van de deelstukken

    2.1.1.   Interventievoorschenkel (code INT 21)

    Uitsnijding en uitbening: lossnijden rond het gewricht tussen schenkelpijp (radius) en kuitbeen (humerus). Schenkelpijp (radius) uitnemen.

    Opmaak: zeenpunten terugsnijden tot het vlees.

    Geen voor- en achterschenkels in dezelfde verpakking.

    2.1.2.   Interventieschouder (code INT 22)

    Uitsnijding en uitbening: de schouder van de voorvoet scheiden door langs de natuurlijke naad rond de bovenkant van de schouder en het kraakbeen bovenaan het schouderblad te snijden en, verder doorsnijdend langs de naad, de schouder uit de holte los te maken waarin deze zich van nature bevindt. Schouderblad verwijderen. De schouderlap onder het schouderblad moet worden teruggeklapt (maar mag niet volledig worden losgemaakt), zodat het been netjes kan worden verwijderd. Het schouderblad wordt dan vrijgemaakt.

    Opmaak: verwijder kraakbeen, vliezen en pezen. Zoveel vet wegnemen dat niet meer dan 10 % vet (dekvet en tussenliggend vet) nog zichtbaar is.

    2.1.3.   Interventieborst (code INT 23)

    Uitsnijding en uitbening: van de voorvoet scheiden door in een loodrechte lijn op het midden van de eerste rib te snijden. Het vlees tussen de ribben en het borstvlies in één snijbeweging met ribben, borstbeen en kraakbeen verwijderen. Het deksel moet aan de borst blijven vastzitten. Het vet onder het deksel moet worden verwijderd, alsmede de vetlaag onder het borstbeen.

    Opmaak: Zoveel vet wegnemen dat niet meer dan 30 % vet (dekvet en tussenliggend vet) nog zichtbaar is.

    2.1.4.   Interventievoorvoet (code INT 24)

    Uitsnijding en uitbening: na verwijdering van borst, schouder en voorschenkel blijft de voorvoet over.

    De ribben in één snijbeweging wegsnijden. Halsbeenderen netjes verwijderen.

    De ketting moet aan de voorvoet blijven vastzitten.

    Opmaak: pezen, gewrichtskapsels en kraakbeen moeten worden verwijderd. Zoveel vet wegnemen dat niet meer dan 10 % vet (dekvet en tussenliggend vet) nog zichtbaar is.

    DEEL V

    Individuele prijzen van geweigerde interventiedeelstukken



    (EUR/ton)

    Interventiehaas

    22 000

    Interventie-dunne-lende

    14 000

    Interventiebovenbil, interventie-dikke-lende

    10 000

    Interventie-platte-bil, interventiespierstuk, interventie-doorgaande-rib

    8 000

    Interventieschouder, interventievoorvoet

    6 000

    Interventieborst, interventieachterschenkel, interventievoorschenkel

    5 000

    Interventievang

    4 000




    BIJLAGE IV

    BOTER

    DEEL I

    Bemonstering voor chemische en microbiologische analyse en sensorisch onderzoek

    1.    Chemische en microbiologische analyse



    Hoeveelheid boter

    (kg)

    Minimumaantal te nemen monsters

    (> 100 g)

    ≤ 1 000

    2

    > 1 000 ≤ 5 000

    3

    > 5 000 ≤ 10 000

    4

    > 10 000 ≤ 15 000

    5

    > 15 000 ≤ 20 000

    6

    > 20 000 ≤ 25 000

    7

    > 25 000

    7 + 1 per 25 000 kg of per gedeelte daarvan

    De bemonstering voor microbiologische analyse moet onder aseptische omstandigheden worden uitgevoerd.

    Maximaal vijf monsters van 100 g mogen worden gecombineerd tot één monster, dat wordt geanalyseerd na grondig te zijn gemengd.

    De monsters moeten aselect uit verschillende delen van elke partij worden genomen vóór of op het tijdstip van de inslag in het door het betaalorgaan aangewezen koelhuis.

    Voorbereiding van een samengesteld botermonster (chemische analyse):

    a) neem met behulp van een schone, droge boterboor of een soortgelijk geschikt instrument een hoeveelheid boter van ten minste 30 g en breng deze in een monsterpot. Het samengestelde monster moet dan worden verzegeld en naar het laboratorium worden gebracht voor analyse;

    b) in het laboratorium wordt het samengestelde monster in het oorspronkelijke ongeopende monsterpotje tot 30 °C verwarmd en regelmatig geschud totdat een homogene vloeibare emulsie zonder brokken wordt verkregen. Het monsterpotje moet ten minste voor de helft en ten hoogste voor twee derde gevuld zijn.

    Voor elke producent die boter voor interventie aanbiedt, moeten per jaar twee monsters worden geanalyseerd op aanwezigheid van andere vetten dan melkvetten.

    2.    Sensorisch onderzoek



    Hoeveelheid boter

    (kg)

    Minimumaantal te nemen monsters

    1 000 ≤ 5 000

    2

    > 5 000 ≤ 25 000

    3

    > 25 000

    3 + 1 per 25 000 kg of per gedeelte daarvan

    Na een proefopslagperiode van 30 dagen moeten tussen de 30e en de 45e dag na de levering van de boter aselect monsters uit verschillende delen van elke partij worden genomen; deze monsters moeten vervolgens worden geclassificeerd.

    ▼M2

    Elk monster moet afzonderlijk worden beoordeeld. Een tweede bemonstering of onderzoek is niet toegestaan.

    ▼B

    3.    Richtsnoeren voor gevallen waarin een monster gebreken vertoont

    a) chemische en microbiologische analyse:

    i) wanneer afzonderlijke monsters worden geanalyseerd, wordt één monster met één enkel gebrek per 5 tot 10 monsters geaccepteerd, of twee monsters met één enkel gebrek per 11 tot 15 monsters. Indien een monster een gebrek vertoont, moeten twee nieuwe monsters worden genomen aan elke zijde van dat monster en worden onderzocht op de parameter waarvoor het eerste monster niet voldeed. Indien beide monsters niet aan de specificatie voldoen, moet de hoeveelheid boter tussen de twee oorspronkelijke monsters aan weerszijden van het eerste monster dat niet voldeed, uit de aangeboden hoeveelheid worden verwijderd en geweigerd.

    Hoeveelheid die moet worden geweigerd wanneer het nieuwe monster een gebrek vertoont:

    image

    ii) wanneer samengestelde monsters worden geanalyseerd en gebreken vertonen voor een parameter, wordt dat deel van de aangeboden hoeveelheid waarop dit samengestelde monster betrekking heeft, afgewezen. De hoeveelheid waarop een samengesteld monster betrekking heeft, kan worden bepaald door de hoeveelheid eerst in kleinere delen te verdelen en dan pas elk deel afzonderlijk aselect te bemonsteren;

    b) sensorisch onderzoek: wanneer het sensorisch onderzoek van een monster slechte resultaten te zien geeft, wordt de hoeveelheid boter van de partij tussen de twee monsters aan weerszijden van het ondeugdelijke monster afgewezen;

    c) indien een monster een sensorisch defect en een chemisch of een microbiologisch defect vertoont, wordt de volledige hoeveelheid afgewezen.

    ▼M2

    DEEL I BIS

    Methoden voor de analyse van ongezouten boter bestemd voor openbare interventie



    Parameter

    Methode

    Vetstoffen (1)

    ISO 17189 of ISO 3727 deel 3

    Water

    ISO 3727 deel 1

    Vetvrije droge stof

    ISO 3727 deel 2

    Zuurgraad vet

    ISO 1740

    Peroxidegetal

    ISO 3976

    Niet-melkvet

    ISO 17678

    Sensorische kenmerken

    ISO 22935 delen 2 en 3 en hiernavolgende scoretabel

    (1)   De toe te passen methode moet door het betaalorgaan erkend zijn.

    Scoretabel



    Uitzicht

    Consistentie

    Geur en smaak

    Punten

    Opmerkingen

    Punten

    Opmerkingen

    Punten

    Opmerkingen

    5

    Zeer goed

    Ideaal type

    Hoogste kwaliteit

    (gelijkmatig droog)

    5

    Zeer goed

    Ideaal type

    Hoogste kwaliteit

    (gelijkmatig smeerbaar)

    5

    Zeer goed

    Ideaal type

    Hoogste kwaliteit

    (absoluut zuivere, meest verfijnde geur)

    4

    Goed

    (geen duidelijke afwijkingen)

    4

    Goed

    (geen duidelijke afwijkingen)

    4

    Goed

    (geen duidelijke afwijkingen)

    1, 2 of 3

    Alle afwijkingen

    1, 2 of 3

    Alle afwijkingen

    1, 2 of 3

    Alle afwijkingen

    ▼B

    DEEL II

    Levering en verpakking van boter

    1. De boter wordt geleverd in kluiten, verpakt in nieuw en stevig materiaal dat geschikt is om de boter gedurende het vervoer, de inslag, de opslag en de uitslag te beschermen.

    2. Op de verpakking dienen ten minste de volgende gegevens te zijn vermeld, eventueel in code:

    a) het erkenningsnummer ter identificatie van de fabriek en de lidstaat van productie;

    b) de productiedatum;

    c) het nummer van de partij en het nummer van de verpakkingseenheid; het nummer van de verpakkingseenheid mag door een op het pallet aangebracht palletnummer worden vervangen;

    d) de vermelding „van zoete room” wanneer de boter een ph van 6,2 of meer heeft.

    3. De opslaghouder houdt een register bij waarin op de dag van inslag de in punt 2 bedoelde gegevens worden opgenomen.




    BIJLAGE V

    MAGEREMELKPOEDER

    DEEL I

    Bemonstering en analyse van het voor interventie aangeboden mageremelkpoeder

    1. De monsters per partij worden genomen volgens de procedure van de internationale norm ISO 707. De betaalorganen kunnen evenwel voor de bemonstering een andere methode toepassen, voor zover die methode overeenstemt met de beginselen van die norm.

    2. Te selecteren aantal zakken waaruit monsters voor analyse worden genomen:

    a) partijen tot 800 zakken van 25 kg: minstens acht;

    b) partijen van meer dan 800 zakken van 25 kg: minstens acht plus één voor elke extra hoeveelheid van 800 zakken of gedeelte daarvan.

    3. Gewicht van het monster: ten minste 200 g per zak.

    4. Groepering van de monsters: hoogstens negen monsters worden samengevoegd tot één verzamelmonster.

    5. Analyse van de monsters: elk verzamelmonster wordt geanalyseerd om na te gaan of het aan alle in deel II van bijlage V bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1238 vermelde kwaliteitskenmerken beantwoordt.

    6. Bij monsters die gebreken vertonen:

    a) wanneer een samengesteld monster een gebrek vertoont voor een parameter, wordt de hoeveelheid waarop dat monster betrekking heeft, afgewezen.

    b) wanneer een samengesteld monster een gebrek vertoont voor meerdere parameters, wordt de hoeveelheid waarop dat monster betrekking heeft, afgewezen en wordt de resterende van dezelfde fabriek afkomstige hoeveelheid een tweede maal voor analyse bemonsterd; de analyse van deze monsters is doorslaggevend. In dat geval:

     wordt het in punt 2 vastgestelde aantal monsters verdubbeld,

     wordt, indien een samengesteld monster voor een of meer parameters gebreken vertoont, de hoeveelheid waarop dat monster betrekking heeft, afgewezen.

    ▼M2

    DEEL I BIS

    Methoden voor de analyse van mageremelkpoeder bestemd voor openbare interventie



    Parameter

    Methode

    Eiwit

    ISO 8968 deel 1

    Vetstoffen

    ISO 1736

    Water

    ISO 5537

    Zuurgraad

    ISO 6091

    Lactaten

    ISO 8069

    Fosfataseproef

    ISO 11816 deel 1

    Onoplosbaarheidsindex

    ISO 8156

    Verbrande deeltjes (1)

    ADPI

    Micro-organismen

    ISO 4833 deel 1

    Karnemelk

    Aanhangsel I

    Lebwei (2)

    Aanhangsels II en III

    Zure wei (3)

    ISO 8069 of inspecties ter plaatse

    Sensorische controles (4)

    ISO 22935 delen 2 en 3

    (1)   Analysen van verbrande deeltjes mogen systematisch worden verricht. Dergelijke analysen moeten evenwel steeds worden verricht wanneer geen sensorische controles worden verricht.

    (2)   De toe te passen methode moet door het betaalorgaan erkend zijn (één methode of beide methoden).

    (3)   De toe te passen methode moet door het betaalorgaan erkend zijn.

    (4)   Sensorische controles moeten worden verricht wanneer zulks noodzakelijk wordt geacht na een door het betaalorgaan goedgekeurde risicogebaseerde analyse.

    Aanhangsel I

    MAGEREMELKPOEDER: KWANTITATIEVE BEPALING VAN FOSFATIDYLSERINE EN FOSFATIDYLETHANOLAMINE

    Methode: reversed phase HPLC

    1.   DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED

    De methode beschrijft een procedure voor de kwantitatieve bepaling van fosfatidylserine (PS) en fosfatidylethanolamine (PE) in mageremelkpoeder (MMP) en is geschikt voor de detectie van vaste stoffen uit karnemelk in MMP.

    2.   DEFINITIE

    Gehalte aan PS + PE : de massafractie van de met de hier beschreven methode bepaalde stof. Het resultaat wordt uitgedrukt in milligram fosfatidylethanolamine dipalmitoyl (PEDP) per 100 g poeder.

    3.   PRINCIPE VAN DE METHODE

    De aminofosfolipiden worden met methanol uit opgelost melkpoeder geëxtraheerd. PS en PE worden met behulp van reversed phase HPLC en fluorescentiedetectie als o-ftaaldialdehyde-derivaten bepaald. Het gehalte aan PS en PE in het testmonster wordt aan de hand van een standaardmonster met een bekend gehalte aan PEDP gekwantificeerd.

    4.   REAGENTIA

    Alle reagentia dienen van analysekwaliteit te zijn. Het gebruikte water dient gedestilleerd water of water van ten minste gelijkwaardige zuiverheid te zijn, tenzij anders wordt vermeld.

    4.1.    Standaardmateriaal: PEDP met een zuiverheid van ten minste 99 %

    NB: Het standaardmateriaal moet bij – 18 °C worden bewaard.

    4.2.    Reagentia voor de bereiding van het standaardmonster en het testmonster

    4.2.1.

    Methanol, HPLC-kwaliteit

    4.2.2.

    Chloroform, HPLC-kwaliteit

    4.2.3.

    Tryptamine-monohydrochloride

    4.3.    Reagentia voor de o-ftaaldialdehyde-derivatisering

    4.3.1.

    Natriumhydroxide, 12 M oplossing in water

    4.3.2.

    Boorzuur, 0,4 M oplossing in water, waarvan de pH met natriumhydroxide (4.3.1) op 10,0 is gebracht

    4.3.3.

    2-mercapto-ethanol

    4.3.4.

    o-Ftaaldialdehyde (OPA)

    4.4.    Loopvloeistoffen voor HPLC

    4.4.1.

    De loopvloeistoffen moeten met reagentia van HPLC-kwaliteit worden bereid.

    4.4.2.

    Water van HPLC-kwaliteit

    4.4.3.

    Methanol met een fluorimetrisch bepaalde zuiverheid

    4.4.4.

    Tetrahydrofuraan

    4.4.5.

    Natriumdiwaterstoffosfaat

    4.4.6.

    Natriumacetaat

    4.4.7.

    Azijnzuur

    5.   APPARATUUR

    5.1.

    Analytische balans, tot op 1 mg nauwkeurig en tot op 0,1 mg afleesbaar

    5.2.

    Bekerglazen, 25 en 100 ml

    5.3.

    Pipetten waarmee 1 en 10 ml kan worden toegevoegd

    5.4.

    Magneetroerder

    5.5.

    Meetpipetten waarmee 0,2, 0,5 en 5 ml kan worden toegevoegd

    5.6.

    Maatkolven, 10, 50 en 100 ml

    5.7.

    Injectiespuiten, 20 en 100 μl

    5.8.

    Ultrasoonbad

    5.9.

    Centrifuge, geschikt voor 27 000  × g

    5.10.

    Glazen flesjes, ongeveer 5 ml

    5.11.

    Maatcilinder, 25 ml

    5.12.

    pH-meter, tot op 0,1 pH-eenheid nauwkeurig

    5.13.

    HPLC-apparatuur

    5.13.1.

    Gradiëntpompsysteem, geschikt voor een debiet van 1,0 ml/minuut bij 200 bar

    5.13.2.

    Autosampler, geschikt voor derivatisering

    5.13.3.

    Kolomverwarming, geschikt om de kolom op 30 °C ± 1 °C te houden

    5.13.4.

    Fluorescentiedetector, geschikt voor een excitatiegolflengte van 330 nm en een emissiegolflengte van 440 nm

    5.13.5.

    Integrator of software voor gegevensverwerking, geschikt voor piekoppervlakmeting

    5.13.6.

    Kolom: LiChrospher® – 100 (250 × 4,6 mm) of een vergelijkbare kolom, gepakt met octadecylsilaan (C 18) met een deeltjesgrootte van 5 μm

    6.   MONSTERNEMING

    De monsters moeten overeenkomstig ISO-norm 707 worden genomen.

    7.   PROCEDURE

    7.1.    Bereiding van de interne standaardoplossing

    7.1.1.

    Weeg 30,0 ± 0,1 mg tryptamine-monohydrochloride (4.2.3) af in een maatkolf van 100 ml (5.6) en vul met methanol (4.2.1) aan tot de maatstreep.

    7.1.2.

    Pipetteer 1 ml (5.3) van deze oplossing in een maatkolf van 10 ml (5.6) en vul met methanol (4.2.1) aan tot de maatstreep voor een tryptamineconcentratie van 0,15 mM.

    7.2.    Bereiding van de testoplossing

    7.2.1.

    Weeg 1,000 ± 0,001 g MMP-monster af in een bekerglas van 25 ml (5.2). Voeg met een pipet (5.3) 10 ml gedestilleerd water van 40 °C ± 1 °C toe en roer gedurende 30 minuten met een magneetroerder (5.4) om eventuele klontjes op te lossen.

    7.2.2.

    Pipetteer 0,2 ml (5.5) melkpoederoplossing in een maatkolf van 10 ml (5.6), voeg met een injectiespuit (5.7) 100 μl 0,15 mM tryptamineoplossing (7.1) toe en vul met methanol (4.2.1) aan tot de maatstreep. Meng zorgvuldig door omkeren en ultrasoonbehandeling (5.8) gedurende 15 minuten.

    7.2.3.

    Centrifugeer (5.9) gedurende 10 minuten bij 27 000  g × g en vang het supernatans in een glazen flesje (5.10) op.

    NB: De testoplossing moet bij 4 °C worden bewaard totdat de HPLC-analyse wordt uitgevoerd.

    7.3.    Bereiding van de externe standaardoplossing

    7.3.1.

    Weeg 55,4 mg PEDP (4.1) af in een maatkolf van 50 ml (5.6) en voeg met een maatcilinder (5.11) ongeveer 25 ml chloroform (4.2.2) toe. Verwarm de kolf (met een stop erop) tot 50 °C ± 1 °C en meng zorgvuldig tot het PEDP oplost. Koel de kolf af tot 20 °C, vul met methanol (4.2.1) aan tot de maatstreep en meng door omkeren.

    7.3.2.

    Pipetteer 1 ml (5.3) van deze oplossing in een maatkolf van 100 ml (5.6) en vul met methanol (4.2.1) aan tot de maatstreep. Pipetteer 1 ml (5.3) van deze oplossing in een maatkolf van 10 ml (5.6), voeg 100 μl (5.7) 0,15 mM tryptamineoplossing (7.1) toe en vul met methanol (4.2.1) aan tot de maatstreep. Meng door omkeren.

    NB: De standaardoplossing moet bij 4 °C worden bewaard totdat de HPLC-analyse wordt uitgevoerd.

    7.4.    Bereiding van het derivatiseringsreagens

    Weeg 25,0 ± 0,1 mg OPA (4.3.4) af in een maatkolf van 10 ml (5.6), voeg 0,5 ml (5.5) methanol (4.2.1) toe en meng zorgvuldig om het OPA op te lossen. Vul met boorzuuroplossing (4.3.2) aan tot de maatstreep en voeg met een injectiespuit (5.7) 20 μl 2-mercapto-ethanol (4.3.3) toe.

    NB: Het derivatiseringsreagens moet bij 4 °C in een bruine fles worden bewaard en is gedurende één week stabiel.

    7.5.    Bepaling met HPLC

    7.5.1.    Loopvloeistoffen (4.4)

    Vloeistof A: oplossing van 0,3 mM natriumdiwaterstoffosfaat en 3 mM natriumacetaat (met azijnzuur op pH 6,5 ± 0,1 gebracht): methanol:tetrahydrofuraan = 558:440:2 (v/v/v).

    Vloeistof B: methanol

    7.5.2.    Aanbevolen loopvloeistofgradiënt:



    Tijd (min)

    Vloeistof A (%)

    Vloeistof B (%)

    Debiet (ml/min)

    Aanvankelijk

    40

    60

    0

    0,1

    40

    60

    0,1

    5,0

    40

    60

    0,1

    6,0

    40

    60

    1,0

    6,5

    40

    60

    1,0

    9,0

    36

    64

    1,0

    10,0

    20

    80

    1,0

    11,5

    16

    84

    1,0

    12,0

    16

    84

    1,0

    16,0

    10

    90

    1,0

    19,0

    0

    100

    1,0

    20,0

    0

    100

    1,0

    21,0

    40

    60

    1,0

    29,0

    40

    60

    1,0

    30,0

    40

    60

    0

    NB: De loopvloeistofgradiënt moet wellicht enigszins worden gewijzigd om de resolutie van figuur 1 te krijgen.

    Kolomtemperatuur: 30 °C.

    7.5.3.

    Injectievolume: 50 μl derivatiseringsreagens en 50 μl testoplossing

    7.5.4.

    Equilibreren van de kolom

    Spoel de kolom elke dag eerst gedurende 15 minuten met 100 % vloeistof B; breng vervolgens de verhouding A:B op 40:60 en equilibreer gedurende 15 minuten bij 1 ml/min. Voer een blancobepaling uit door methanol (4.2.1) te injecteren.

    NB: Spoel de kolom, als deze lange tijd niet wordt gebruikt, gedurende 30 minuten met methanol:chloroform = 80:20 (v/v).

    7.5.5.

    Bepaal het gehalte aan PS + PE van het testmonster.

    7.5.6.

    Voer de reeks chromatografische analyses uit, waarbij de tijd van run tot run constant wordt gehouden om constante retentietijden te krijgen. Injecteer om de 5-10 testoplossingen de externe standaardoplossing (7.3) om de responsfactor te berekenen.

    NB: Om de 20-25 runs moet de kolom worden gereinigd door gedurende ten minste 30 minuten met 100 % vloeistof B (7.5.1) te spoelen.

    7.6.    Wijze van integratie

    7.6.1.    PEDP-piek

    PEDP wordt als één piek geëlueerd. Bepaal het piekoppervlak door dal-tot-dalintegratie.

    7.6.2.    Tryptamine-piek

    Tryptamine wordt als één piek geëlueerd (figuur 1). Bepaal het piekoppervlak door dal-tot-dalintegratie.

    7.6.3.    PS- en PE-piekgroepen

    Onder de beschreven omstandigheden (figuur 1) wordt PS geëlueerd als twee hoofdpieken die elkaar gedeeltelijk overlappen, voorafgegaan door een kleinere piek. PE wordt geëlueerd als drie hoofdpieken die elkaar gedeeltelijk overlappen. Bepaal het totale oppervlak van elke piekgroep, waarbij de basislijn overeenkomstig figuur 1 wordt bepaald.

    8.   BEREKENING EN WEERGAVE VAN DE RESULTATEN

    Het gehalte aan PS en PE in het testmonster wordt als volgt berekend:

    C = 55,36 × ((A2)/(A1)) × ((T1)/(T2))

    Hierbij is:

    C

    =

    gehalte aan PS of PE (mg/100 g poeder) in het testmonster

    A1

    =

    PEDP-piekoppervlak van de standaardoplossing (punt 7.3)

    A2

    =

    PS- of PE-piekoppervlak van de testoplossing (punt 7.2)

    T1

    =

    tryptamine-piekoppervlak van de standaardoplossing (punt 7.3)

    T2

    =

    tryptamine-piekoppervlak van de testoplossing (punt 7.2).

    9.   NAUWKEURIGHEID VAN DE METHODE

    NB: De waarden voor de herhaalbaarheid zijn berekend volgens de internationale IDF-norm (*).

    9.1.    Herhaalbaarheid

    De relatieve standaarddeviatie van de herhaalbaarheid, die een maat is voor de variabiliteit van onafhankelijke analyseresultaten die binnen korte tijd door dezelfde persoon met dezelfde apparatuur onder dezelfde omstandigheden met hetzelfde testmonster worden verkregen, mag niet groter zijn dan 2 %. Als twee bepalingen onder deze omstandigheden worden uitgevoerd, mag het relatieve verschil tussen de twee resultaten niet groter zijn dan 6 % van het rekenkundig gemiddelde van de resultaten.

    9.2.    Reproduceerbaarheid

    Als twee resultaten door personen in verschillende laboratoria met verschillende apparatuur onder verschillende omstandigheden bij de analyse van hetzelfde testmonster worden verkregen, mag het relatieve verschil tussen de twee resultaten niet groter zijn dan 11 % van het rekenkundig gemiddelde van de resultaten.

    10.   REFERENTIES

    10.1.

    Resmini P., Pellegrino L., Hogenboom J.A., Sadini V., Rampilli M.: „Detection of buttermilk solids in skimmilk powder by HPLC quantification of aminophospholipids”, Sci. Tecn. Latt.-Cas., 39,395 (1988).

    Figuur 1

    HPLC-patroon van OPA-derivaten van fosfatidylserine (PS) en fosfatidylethanolamine (PE) in methanolextract van opgelost mageremelkpoeder. De integratiewijze voor de pieken van PS, PE en tryptamine (interne standaard) wordt gerapporteerd

    image

    Aanhangsel II

    DETECTIE VAN LEBWEI IN VOOR OPENBARE OPSLAG BESTEMD MAGEREMELKPOEDER DOOR DE BEPALING VAN CASEÏNEMACROPEPTIDEN MET BEHULP VAN HOGEDRUKVLOEISTOFCHROMATOGRAFIE (HPLC)

    1.   DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED

    Met deze methode kan lebwei in voor openbare opslag bestemd mageremelkpoeder worden gedetecteerd door middel van bepaling van de caseïnemacropeptiden.

    2.   REFERENTIE

    Internationale norm ISO 707: Melk en melkproducten — Leidraad voor monsterneming.

    3.   DEFINITIE

    Het gehalte aan vaste lebweibestanddelen wordt gedefinieerd als het massapercentage, zoals bepaald door het gehalte aan caseïnemacropeptiden volgens onderstaande methode.

    4.   PRINCIPE

     Het mageremelkpoeder wordt opgelost en de vetten en eiwitten worden verwijderd met trichloorazijnzuur, gevolgd door centrifugeren of filtreren.

     De hoeveelheid caseïnemacropeptiden (CMP) in het supernatans wordt met behulp van hogedrukvloeistofchromatografie (HPLC) bepaald.

     Het voor de monsters verkregen resultaat wordt beoordeeld aan de hand van standaardmonsters die bestaan uit mageremelkpoeder waaraan al dan niet een bekend percentage weipoeder is toegevoegd.

    5.   REAGENTIA

    Alle reagentia dienen van analysekwaliteit te zijn. Het gebruikte water dient gedestilleerd water of water van ten minste gelijkwaardige zuiverheid te zijn.

    5.1.    Trichloorazijnzuuroplossing

    Los 240 g trichloorazijnzuur (CCl3COOH) op in water en vul aan tot 1 000  ml. De oplossing moet helder en kleurloos zijn.

    5.2.    Loopvloeistof, pH 6,0

    Los 1,74 g dikaliumwaterstoffosfaat (K2HPO4), 12,37 g kaliumdiwaterstoffosfaat (KH2PO4) en 21,41 g natriumsulfaat (Na2SO4) op in ongeveer 700 ml water. Zo nodig wordt de pH met verdund fosforzuur of een kaliumhydroxideoplossing op 6,0 gebracht.

    Vul met water aan tot 1 000  ml en meng.

    NB: De samenstelling van de loopvloeistof kan worden aangepast om aan het certificaat van de standaards of de aanbevelingen van de fabrikant van het pakkingsmateriaal van de kolom te voldoen.

    Filtreer de loopvloeistof vóór gebruik over een membraanfilter met een poriegrootte van 0,45 μm.

    5.3.    Spoelvloeistof

    Meng één deel acetonitril (CH3CN) met negen delen water. Filtreer het mengsel vóór gebruik over een membraanfilter met een poriegrootte van 0,45 μm.

    NB: Elke andere spoelvloeistof met een bactericide werking die geen nadelige effecten op het scheidend vermogen van de kolom heeft, kan worden gebruikt.

    5.4.    Standaardmonsters

    5.4.1.

    Mageremelkpoeder dat aan de eisen van deze verordening voldoet (standaard [0]).

    5.4.2.

    Hetzelfde mageremelkpoeder dat is vermengd met 5 % m/m lebweipoeder met een standaardsamenstelling (standaard [5]).

    6.   APPARATUUR

    6.1.

    Analytische balans

    6.2.

    Eventueel een centrifuge met een centrifugaalkracht tot minimaal 2 200  g, voorzien van centrifugebuizen met stop of dop met een inhoud van ongeveer 50 ml

    6.3.

    Mechanisch schudapparaat

    6.4.

    Magneetroerder

    6.5.

    Glazen trechters, diameter ongeveer 7 cm

    6.6.

    Filtreerpapier, normaal, diameter ongeveer 12,5 cm

    6.7.

    Glazen filtreerapparaat met membraanfilter met een poriegrootte van 0,45 μm

    6.8.

    Meetpipetten, geschikt voor 10 ml (ISO 648, klasse A, of ISO/R 835) of een doseersysteem dat in twee minuten 10,0 ml kan toevoegen

    6.9.

    Doseersysteem dat 20,0 ml water bij ongeveer 50 °C kan toevoegen

    6.10.

    Waterbad met thermostaat, ingesteld op 25 ± 0,5 °C

    6.11.

    HPLC-apparaat bestaande uit:

    6.11.1.  pomp;

    6.11.2.  injector, al dan niet automatisch, capaciteit 15 tot 30 μl;

    6.11.3.  twee kolommen in serie, TSK 2 000 -SW (lengte 30 cm, inwendige diameter 0,75 cm) of gelijkwaardig (bv. TSK 2 000 -SWxl en Agilent Technologies Zorbax GF 250), en een voorkolom (3 cm × 0,3 cm), gepakt met I 125 of gelijkwaardig materiaal;

    6.11.4.  kolomoven met thermostaat, ingesteld op 35 ± 1 °C;

    6.11.5.  UV-detector met variabele golflengte, instelbaar op 205 nm, met een gevoeligheid van 0,008 Å;

    6.11.6.  integrator waarmee van dal tot dal kan worden geïntegreerd.

    NB: Zo nodig kan met kolommen op kamertemperatuur worden gewerkt, maar het scheidend vermogen daarvan is iets lager. In dergelijke gevallen mogen de temperatuurschommelingen binnen een analyseserie niet meer dan ± 5 °C bedragen.

    7.   MONSTERNEMING

    7.1.

    De monsters moeten worden genomen volgens de procedure van internationale norm ISO 707. De lidstaten mogen echter een andere monsternemingsmethode gebruiken, mits deze de beginselen van bovengenoemde norm in acht neemt.

    7.2.

    Bewaar het monster onder zodanige omstandigheden dat bederf of wijziging van de samenstelling uitgesloten is.

    8.   PROCEDURE

    8.1.    Bereiding van het testmonster

    Breng het melkpoeder over in een houder waarvan de inhoud ongeveer twee keer zo groot is als het volume van het poeder, voorzien van een luchtdicht deksel. Sluit de houder onmiddellijk. Meng het melkpoeder grondig door de houder herhaaldelijk om te keren.

    8.2.    Testhoeveelheid

    Weeg in een centrifugebuis (6.2) of een geschikte kolf met stop (50 ml) 2,000 ± 0,001 g testmonster af.

    8.3.    Verwijdering van vetten en eiwitten

    8.3.1.

    Voeg aan de testhoeveelheid 20,0 ml warm water (50 °C) toe. Los het poeder op door gedurende 5 minuten op het schudapparaat (6.3) te schudden. Zet de buis in het waterbad (6.10) en equilibreer op 25 °C.

    8.3.2.

    Voeg in twee minuten onder krachtig roeren met de magneetroerder (6.4) 10,0 ml trichloorazijnzuuroplossing (5.1) van ongeveer 25 °C toe. Zet de buis gedurende 60 minuten in een waterbad (6.10).

    8.3.3.

    Centrifugeer (6.2) gedurende 10 minuten bij 2 200  g of filtreer over filtreerpapier (6.6), waarbij de eerste 5 ml filtraat niet wordt opgevangen.

    8.4.    Chromatografische bepaling

    8.4.1.

    Injecteer een nauwkeurig afgemeten hoeveelheid van 15-30 μl supernatans of filtraat (8.3.3) in het HPLC-apparaat (6.11) bij een debiet van 1,0 ml loopvloeistof (5.2) per minuut.

    NB 1: Afhankelijk van de inwendige diameter van de gebruikte kolommen of de aanwijzingen van de fabrikant van de kolom kan een ander debiet worden gebruikt.

    NB 2: Spoel de kolommen gedurende elke onderbreking met water. Laat nooit loopvloeistof (5.2) in de kolommen staan.

    Spoel de kolommen vóór elke onderbreking van meer dan 24 uur met water en vervolgens gedurende ten minste drie uur met oplossing (5.3) bij een debiet van 0,2 ml per minuut.

    8.4.2.

    De resultaten van de chromatografische analyse van het testmonster [E] worden verkregen in de vorm van een chromatogram, waarin elke piek als volgt wordt geïdentificeerd door zijn retentietijd RT:



    Piek II:

    De tweede piek van het chromatogram met een RT van ongeveer 12,5 minuten.

    Piek III:

    De derde piek van het chromatogram (de piek van de CMP) met een RT van 15,5 minuten.

    De keuze van de kolom(men) kan een significante invloed hebben op de retentietijd van de verschillende pieken.

    De integrator (6.11.6) berekent automatisch het oppervlak A van elke piek:



    AII:

    het oppervlak van piek II

    AIII:

    het oppervlak van piek III

    Om eventuele onregelmatigheden ten gevolge van slecht werkende apparatuur of kolommen of de herkomst en aard van het geanalyseerde monster te kunnen signaleren, moet vóór de kwantitatieve interpretatie het algemene beeld van elk chromatogram worden bekeken.

    Bij twijfel wordt de analyse herhaald.

    8.5.    Kalibratie

    8.5.1.

    Volg voor de standaardmonsters (5.4) exact de onder 8.2 tot en met 8.4.2 beschreven procedure.

    Gebruik vers bereide oplossingen omdat CMP in 8 % trichloorazijnzuur ontleedt. Het verlies wordt bij 30 °C geraamd op 0,2 % per uur.

    8.5.2.

    Conditioneer de kolommen vóór de chromatografische bepaling van de monsters door herhaaldelijk het standaardmonster (5.4.2) in oplossing (8.5.1) te injecteren totdat het oppervlak en de retentietijd van de CMP-piek constant zijn.

    8.5.3.

    Bepaal de responsfactoren R door hetzelfde volume filtraat (8.5.1) te injecteren als voor de monsters is gebruikt.

    9.   WEERGAVE VAN DE RESULTATEN

    9.1.    Berekeningswijze en formules

    9.1.1.    Berekening van de responsfactoren R:



    Piek II:

    RII = 100/(AII[0])

    Hierbij is:

    RII

    =

    de responsfactor voor piek II

    AII[0]

    =

    het oppervlak van piek II van standaardmonster [0], verkregen bij 8.5.3



    Piek III:

    RIII = W/(AIII[5] – AIII[0])

    Hierbij is:

    RIII

    =

    de responsfactor voor piek III

    AIII [0] en AIII [5]

    =

    het oppervlak van piek III van respectievelijk standaardmonster [0] en standaardmonster [5], verkregen bij 8.5.3

    W

    =

    de hoeveelheid wei in standaardmonster[5], d.w.z. 5.

    9.1.2.    Berekening van het relatieve oppervlak van de pieken van monster [E]

    SII[E] = RII × AII[E]

    SIII[E] = RIII × AIII[E]

    SIV[E] = RIV × AIV[E]

    Hierbij zijn:

    SII[E], SIII[E] en SIV[E]

    =

    het relatieve oppervlak van respectievelijk de pieken II, III en IV van monster [E]

    AII[E] en AIII[E]

    =

    het oppervlak van respectievelijk de pieken II en III van monster [E], verkregen bij 8.4.2

    RII en RIII

    =

    de bij punt 9.1.1 berekende responsfactoren

    9.1.3.    Berekening van de relatieve retentietijd van piek III van monster [E]:

    RRTIII[E] = (RTIII[E])/(RTIII[5])

    Hierbij is:

    RRTIII[E]

    =

    de relatieve retentietijd van piek III van monster [E]

    RTIII[E]

    =

    de retentietijd van piek III van monster [E], verkregen bij 8.4.2

    RTIII[5]

    =

    de retentietijd van piek III van standaardmonster [5], verkregen bij 8.5.3

    9.1.4.    Experimenteel is aangetoond dat er tot 10 % een lineair verband is tussen de relatieve retentietijd van piek III (RRTIII[E]) en het toegevoegde percentage weipoeder:

     RRTIII[E] < 1,000 bij een weigehalte > 5 %

     RRTIII[E] ≥ 1,000 bij een weigehalte ≤ 5 %

    De toegestane onzekerheid voor de waarden van RRTIII is ± 0,002.

    Doorgaans verschilt de waarde RRTIII [0] weinig van 1,034. Afhankelijk van de toestand van de kolommen mag deze waarde 1,000 benaderen, maar moet zij wel altijd groter dan 1,000 blijven.

    9.2.    Bereken het percentage lebweipoeder in het monster:

    W = SIII[E] – [1, 3 + (SIII[0] – 0, 9)]

    Hierbij is:

    W

    =

    het percentage m/m lebwei in monster [E]

    SIII[E]

    =

    het relatieve oppervlak van piek III van monster [E], verkregen bij 9.1.2

    1,3

    =

    het gemiddelde relatieve oppervlak van piek III, uitgedrukt in gram lebwei per 100 g, bepaald in onvermengd mageremelkpoeder van verschillende herkomst. Deze waarde is experimenteel vastgesteld.

    SIII[0]

    =

    het relatieve oppervlak van piek III, dat gelijk is aan RIII × AIII[0]. Deze waarden zijn bij respectievelijk 9.1.1 en 8.5.3 verkregen.

    (SIII[0] – 0,9)

    =

    de correctie voor het gemiddelde relatieve oppervlak 1,3 als SIII[0] afwijkt van 0,9. Het gemiddelde relatieve oppervlak van piek III van standaardmonster [0] is experimenteel vastgesteld op 0,9.

    9.3.    Nauwkeurigheid van de methode

    9.3.1.    Herhaalbaarheid

    Het verschil tussen de resultaten van twee bepalingen die tegelijkertijd of kort na elkaar door dezelfde persoon met dezelfde apparatuur op identiek testmateriaal zijn uitgevoerd, mag niet groter zijn dan 0,2 % m/m.

    9.3.2.    Reproduceerbaarheid

    Het verschil tussen twee aparte en onafhankelijke resultaten die in twee verschillende laboratoria op identiek testmateriaal zijn verkregen, mag niet groter zijn dan 0,4 % m/m.

    9.4.    Interpretatie

    9.4.1.

    Wei wordt geacht afwezig te zijn als het relatieve oppervlak van piek III (SIII[E]), uitgedrukt in gram lebwei per 100 g product, ≤ 2,0 + (SIII[0] – 0,9) is,

    waarbij:



    2,0

    de maximaal toelaatbare waarde voor het relatieve oppervlak van piek III, rekening houdend met het gemiddelde relatieve oppervlak van piek III, d.w.z. 1,3, de onzekerheid ten gevolge van de variatie in de samenstelling van mageremelkpoeder en de reproduceerbaarheid van de methode (9.3.2)

    (SIII[0] – 0,9)

    de correctie die nodig is als het oppervlak SIII[0] afwijkt van 0,9 (zie 9.2)

    9.4.2.

    Bepaal, als het relatieve oppervlak van piek III (SIII[E]) > 2,0 + (SIII[0] – 0,9) is en het relatieve oppervlak van piek II (SII[E]) ≤ 160 is, het lebweigehalte volgens 9.2.

    9.4.3.

    Bepaal, als het relatieve oppervlak van piek III (SIII[E]) > 2,0 + (SIII[0] – 0,9) is en het relatieve oppervak van piek II (SII[E]) ≤ 160 is, het totale eiwitgehalte (P %); zie vervolgens de figuren 1 en 2.

    9.4.3.1.    De resultaten van de analyse van monsters onvermengd mageremelkpoeder met een hoog totaal eiwitgehalte zijn verzameld in de figuren 1 en 2.

    De doorgetrokken lijn is het resultaat van de lineaire regressie, waarvan de coëfficiënten worden berekend volgens de kleinste kwadratenmethode.

    De onderbroken lijn is de bovengrens van het relatieve oppervlak van piek III die met een waarschijnlijkheid van 90 % niet zal worden overschreden.

    De vergelijkingen voor de onderbroken lijnen van de figuren 1 en 2 zijn:



    SIII = 0,376 P % – 10,7

    (figuur 1)

    SIII = 0,0123 SII[E] + 0,93

    (figuur 2)

    Hierbij is:

    SIII

    =

    het relatieve oppervlak van piek III, berekend aan de hand van het totale eiwitgehalte of aan de hand van het relatieve oppervlak van piek SII[E]

    P %

    =

    het totale eiwitgehalte, uitgedrukt in gewichtspercenten

    SII[E]

    =

    het bij 9.1.2 berekende relatieve oppervlak van het monster

    Deze vergelijkingen komen overeen met het bij 9.2 vermelde getal 1,3.

    De afwijking (T1 en T2) tussen het gevonden relatieve oppervlak SIII[E] en het relatieve oppervlak SIII is: T1 = SIII[E] – [(0,376 P % – 10,7) + (SIII[0] – 0,9)]T2 = SIII[E] – [(0,0123 SII[E] + 0,93) + (SIII[0] – 0,9)]

    9.4.3.2.



    Als T1 en/of T2

    gelijk aan nul of negatief zijn, kan de aanwezigheid van lebwei niet worden vastgesteld.

    Als T1 en T2

    positief zijn, dan is lebwei aanwezig.

    Het lebweigehalte wordt berekend met de volgende vergelijking: W = T2 + 0,91

    Hierbij is:

    0,91

    =

    de afstand op de verticale as tussen de doorgetrokken lijn en de onderbroken lijn.

    image

    Aanhangsel III

    BEPALING VAN VASTE LEBWEIBESTANDDELEN IN MAGEREMELKPOEDER

    1.

    DOEL: DETECTIE VAN DE TOEVOEGING VAN VASTE LEBWEIBESTANDDELEN AAN MAGEREMELKPOEDER

    2.

    REFERENTIES: INTERNATIONALE NORM ISO 707

    3.

    DEFINITIE

    Het gehalte aan vaste lebweibestanddelen wordt gedefinieerd als het massapercentage, zoals bepaald door het gehalte aan caseïnemacropeptiden volgens onderstaande methode.

    4.

    PRINCIPE

    De monsters worden met behulp van reversed phase hogedrukvloeistofchromatografie (HPLC) onderzocht op de aanwezigheid van caseïnemacropeptide A. Het resultaat wordt beoordeeld aan de hand van standaardmonsters die bestaan uit mageremelkpoeder waaraan al dan niet een bekend percentage weipoeder is toegevoegd. Een resultaat dat hoger is dan 1 % m/m geeft aan dat vaste lebweibestanddelen aanwezig zijn.

    5.

    REAGENTIA

    Alle reagentia dienen van analysekwaliteit te zijn. Het gebruikte water dient gedestilleerd water of water van ten minste gelijkwaardige zuiverheid te zijn. Acetonitril moet van spectroscopie- of HPLC-kwaliteit zijn.

    5.1.    Trichloorazijnzuuroplossing

    Los 240 g trichloorazijnzuur (CCl3COOH) op in water en vul aan tot 1 000  ml. De oplossing moet helder en kleurloos zijn.

    5.2.    Loopvloeistoffen A en B

    Loopvloeistof A: breng 150 ml acetonitril (CH3CN), 20 ml isopropanol (CH3CHOHCH3) en 1,00 ml trifluorazijnzuur (TFA, CF3COOH) in een maatkolf van 1 000  ml. Vul met water aan tot 1 000  ml.

    Loopvloeistof B: breng 550 ml acetonitril, 20 ml isopropanol en 1,00 ml TFA in een maatkolf van 1 000  ml. Vul met water aan tot 1 000  ml. Filtreer de loopvloeistof vóór gebruik over een membraanfilter met een poriegrootte van 0,45 μm.

    5.3.    Conservering van de kolommen

    Na de analyses wordt de kolom gespoeld met loopvloeistof B (volgens een gradiënt) en vervolgens met acetonitril (volgens een gradiënt gedurende 30 minuten). De kolom wordt in acetonitril bewaard.

    5.4.    Standaardmonsters

    5.4.1.

    Mageremelkpoeder dat aan de eisen voor openbare opslag voldoet (standaard [0])

    5.4.2.

    Hetzelfde mageremelkpoeder dat is vermengd met 5 % m/m lebweipoeder met een standaardsamenstelling (standaard [5])

    5.4.3.

    Hetzelfde mageremelkpoeder dat is vermengd met 50 % m/m lebweipoeder met een standaardsamenstelling (standaard [50])

    6.

    APPARATUUR

    6.1.

    Analytische balans

    6.2.

    Eventueel een centrifuge met een centrifugaalkracht tot minimaal 2 200  g, voorzien van centrifugebuizen met stop of dop met een inhoud van ongeveer 50 ml

    6.3.

    Mechanisch schudapparaat

    6.4.

    Magneetroerder

    6.5.

    Glazen trechters, diameter ongeveer 7 cm

    6.6.

    Filtreerpapier, normaal, diameter ongeveer 12,5 cm

    6.7.

    Glazen filtreerapparaat met membraanfilter met een poriegrootte van 0,45 μm

    6.8.

    Meetpipetten, geschikt voor 10 ml (ISO 648, klasse A, of ISO/R 835) of een doseersysteem dat in 2 minuten 10,0 ml kan toevoegen

    6.9.

    Doseersysteem dat 20,0 ml water bij ongeveer 50 °C kan toevoegen

    6.10.

    Waterbad met thermostaat, ingesteld op 25 ± 0,5 °C

    6.11.

    HPLC-apparaat bestaande uit:

    6.11.1.  binaire gradiëntpomp;

    6.11.2.  injector, al dan niet automatisch, capaciteit 100 μl;

    6.11.3.  kolom Agilent Technologies Zorbax 300 SB-C3 (lengte 25 cm, inwendige diameter 0,46 cm) of een gelijkwaardige reversed phase silica-kolom met grote poriën;

    6.11.4.  kolomoven met thermostaat, ingesteld op 35 ± 1 °C;

    6.11.5.  uv-detector met variabele golflengte, instelbaar op 210 nm (indien nodig kan een langere golflengte tot 220 nm worden gebruikt), met een gevoeligheid van 0,02 Å;

    6.11.6.  integrator waarmee de integratie kan worden ingesteld op gemeenschappelijke basislijn of dal-tot-dal.

    NB: Zo nodig kan met kolommen op kamertemperatuur worden gewerkt, mits de kamertemperatuur dan niet meer dan 1 °C fluctueert, omdat de variatie in de retentietijd van CMPA anders te groot wordt.

    7.

    MONSTERNEMING

    7.1.

    De monsters moeten worden genomen volgens de procedure van internationale norm ISO 707. De lidstaten mogen echter een andere monsternemingsmethode gebruiken, mits deze de beginselen van bovengenoemde norm in acht neemt.

    7.2.

    Bewaar het monster onder zodanige omstandigheden dat bederf of wijziging van de samenstelling uitgesloten is.

    8.

    PROCEDURE

    8.1.    Bereiding van het testmonster

    Breng het melkpoeder over in een houder waarvan de inhoud ongeveer twee keer zo groot is als het volume van het poeder, voorzien van een luchtdicht deksel. Sluit de houder onmiddellijk. Meng het melkpoeder grondig door de houder herhaaldelijk om te keren.

    8.2.    Testhoeveelheid

    Weeg in een centrifugebuis (6.2) of een geschikte kolf met stop (50 ml) 2,00 ± 0,001 g testmonster af.

    NB: Weeg bij mengsels een zodanige hoeveelheid testmonster af dat de ontvette testhoeveelheid overeenkomt met 2,00 g.

    8.3.    Verwijdering van vetten en eiwitten

    8.3.1.

    Voeg aan de testhoeveelheid 20,0 ml warm water (50 °C) toe. Los het poeder op door gedurende 5 minuten op het schudapparaat (6.3) te schudden. Zet de buis in het waterbad (6.10) en equilibreer op 25 °C.

    8.3.2.

    Voeg in 2 minuten onder krachtig roeren met de magneetroerder (6.4) met constante snelheid 10,0 ml trichloorazijnzuuroplossing (5.1) van ongeveer 25 °C toe. Zet de buis gedurende 60 minuten in een waterbad (6.10).

    8.3.3.

    Centrifugeer (6.2) gedurende 10 minuten bij 2 200  g of filtreer over filtreerpapier (6.6), waarbij de eerste 5 ml filtraat niet wordt opgevangen.

    8.4.    Chromatografische bepaling

    8.4.1.

    De reversed phase HPLC-methode sluit de mogelijkheid van vals-positieve resultaten door de aanwezigheid van zurekarnemelkpoeder uit.

    8.4.2.

    Voordat de reversed phase HPLC-analyse wordt uitgevoerd, moeten de gradiëntomstandigheden worden geoptimaliseerd. Voor gradiëntsystemen met een dood volume (d.w.z. het volume vanaf het punt waar de twee loopvloeistoffen samenkomen tot en met het volume in de injectorlus) van ongeveer 6 ml is een retentietijd van 26 ± 2 minuten voor CMPA optimaal. Voor gradiëntsystemen met een kleiner dood volume (bv. 2 ml) moet 22 minuten als optimale retentietijd worden gehanteerd.

    Neem oplossingen van de standaardmonsters (5.4) met en zonder 50 % lebwei.

    Injecteer 100 μl supernatans of filtraat (8.3.3) in het HPLC-apparaat bij de in tabel 1 vermelde verkennende gradiëntomstandigheden.



    Tabel 1

    Verkennende gradiëntomstandigheden om de chromatografische analyse te optimaliseren

    Tijd

    (min)

    Debiet

    (ml/min)

    % A

    % B

    Curve

    Aanvankelijk

    1,0

    90

    10

    *

    27

    1,0

    60

    40

    lineair

    32

    1,0

    10

    90

    lineair

    37

    1,0

    10

    90

    lineair

    42

    1,0

    90

    10

    lineair

    Door de twee chromatogrammen te vergelijken kan de plaats van de CMPA-piek worden bepaald.

    Met onderstaande vergelijking kan de beginsamenstelling van de loopvloeistof voor de normale gradiënt (8.4.3) worden berekend: % B = 10 – 2,5 + (13,5 + (RTcmpA – 26) / 6)*30 / 27 % B = 7,5 + (13,5 + (RTcmpA – 26) / 6)*1,11

    Hierbij is:

    RTcmpA

    =

    de retentietijd van CMPA in de verkennende gradiënt

    10

    =

    aanvankelijke % B van de verkennende gradiënt

    2,5

    =

    % B halverwege minus aanvankelijke % B van de normale gradiënt

    13,5

    =

    tijdstip halverwege de verkennende gradiënt

    26

    =

    vereiste retentietijd voor CMPA

    6

    =

    verhouding van de hellingen van de verkennende en de normale gradiënt

    30

    =

    aanvankelijke % B minus % B na 27 minuten van de verkennende gradiënt

    27

    =

    looptijd van de verkennende gradiënt

    8.4.3.

    Neem oplossingen van de testmonsters

    Injecteer een nauwkeurig afgemeten hoeveelheid van 100 μl supernatans of filtraat (8.3.3) in het HPLC-apparaat bij een debiet van 1,0 ml loopvloeistof (5.2) per minuut.

    De samenstelling van de loopvloeistof bij het begin van de analyse wordt volgens 8.4.2 bepaald. Normaliter is deze ongeveer A:B = 76:24 (5.2). Onmiddellijk na het injecteren wordt een lineaire gradiënt gestart die leidt tot een 5 % hoger percentage B na 27 minuten. Vervolgens wordt een nieuwe lineaire gradiënt gestart die het percentage B in de loopvloeistof in 5 minuten op 90 % brengt. Deze samenstelling wordt gedurende 5 minuten gehandhaafd, waarna de samenstelling via een lineaire gradiënt in 5 minuten wordt gewijzigd tot de aanvankelijke samenstelling. Afhankelijk van het interne volume van het pompsysteem kan 15 minuten na het bereiken van de aanvankelijke samenstelling opnieuw worden geïnjecteerd.

    NB 1: De retentietijd van CMPA moet 26 ± 2 minuten zijn. Dit kan worden bereikt door de aanvankelijke en eindsamenstelling van de eerste gradiënt te variëren. Het verschil in % B tussen de aanvankelijke en eindsamenstelling van de eerste gradiënt moet echter 5 % blijven.

    NB 2: De loopvloeistoffen moeten afdoende worden ontgast en moeten ook ontgast blijven. Dit is essentieel voor een goede werking van het gradiëntpompsysteem. De standaarddeviatie voor de retentietijd van de CMPA-piek moet kleiner zijn dan 0,1 minuut (n = 10).

    NB 3: Om de vijf monsters moet referentiemonster [5] worden geïnjecteerd en worden gebruikt om een nieuwe responsfactor R (9.1.1) te berekenen.

    8.4.4.

    De resultaten van de chromatografische analyse van het testmonster [E] worden verkregen in de vorm van een chromatogram waarop de CMPA-piek aan de hand van zijn retentietijd van ongeveer 26 minuten kan wordt geïdentificeerd.

    De integrator (6.11.6) berekent automatisch de piekhoogte H van de CMPA-piek. Op ieder chromatogram moet de plaats van de basislijn worden gecontroleerd. Als de basislijn zich niet op de juiste plaats bevindt, moet de analyse of de integratie worden herhaald.

    NB: Als de CMPA-piek afdoende van de andere pieken gescheiden is, moet de dal-tot-dalbasislijn worden gebruikt; in andere gevallen worden loodlijnen getrokken naar een gemeenschappelijke basislijn die in de buurt van de CMPA-piek moet beginnen (dus niet bij t = 0!). Gebruik voor de standaard en de monsters dezelfde integratievorm en controleer bij een gemeenschappelijke basislijn of deze voor de monsters en de standaard consistent is.

    Om eventuele onregelmatigheden ten gevolge van slecht werkende apparatuur of kolommen of in verband met de herkomst en aard van het geanalyseerde monster te kunnen signaleren, moet vóór de kwantitatieve interpretatie het algemene beeld van elk chromatogram worden bekeken. Bij twijfel wordt de analyse herhaald.

    8.5.    Kalibratie

    8.5.1.

    Volg voor de standaardmonsters (5.4.1 tot 5.4.2) exact de onder 8.2 tot en met 8.4.4 beschreven procedure. Gebruik vers bereide oplossingen omdat CMP in 8 % trichloorazijnzuur bij kamertemperatuur ontleedt. Bij 4 °C blijft de oplossing 24 uur stabiel. Bij een lange reeks analyses is het gebruik van een gekoelde monsterhouder in de automatische injector wenselijk.

    NB: 8.4.2 kan worden overgeslagen als de aanvankelijke % B uit eerdere analyses bekend is.

    Het chromatogram van referentiemonster [5] moet analoog zijn aan figuur 1. In deze figuur wordt de CMPA-piek voorafgegaan door twee kleine pieken. Het is essentieel dat eenzelfde scheiding wordt verkregen.

    8.5.2.

    Injecteer vóór de chromatografische bepaling van de monsters 100 μl standaardmonster [0] zonder lebwei (5.4.1).

    Het chromatogram mag geen piek vertonen op de retentietijd van de CMPA-piek.

    8.5.3.

    Bepaal de responsfactoren R door hetzelfde volume filtraat (8.5.1) te injecteren als voor de monsters is gebruikt.

    9.

    WEERGAVE VAN DE RESULTATEN

    9.1.    Berekeningswijze en formules

    9.1.1.    Berekening van de responsfactor R:

    CMPA-piek: R = W/H

    Hierbij is:

    R

    =

    de responsfactor voor de CMPA-piek

    H

    =

    de hoogte van de CMPA-piek

    W

    =

    de hoeveelheid wei in standaardmonster [5]

    9.2.    Berekening van het percentage lebweipoeder in het monster

    W(E) = R × H(E)

    Hierbij is:

    W(E)

    =

    het percentage m/m lebwei in monster (E)

    R

    =

    de responsfactor van de CMPA-piek (9.1.1)

    H(E)

    =

    de hoogte van de CMPA-piek van monster (E)

    Als W(E) groter is dan 1 % en het verschil tussen de retentietijd en die van standaardmonster [5] kleiner is dan 0,2 minuut, zijn er vaste lebweibestanddelen aanwezig.

    9.3.    Nauwkeurigheid van de methode

    9.3.1.    Herhaalbaarheid

    Het verschil tussen de resultaten van twee bepalingen die tegelijkertijd of kort na elkaar door dezelfde persoon met dezelfde apparatuur op identiek testmateriaal zijn uitgevoerd, mag niet groter zijn dan 0,2 % m/m.

    9.3.2.    Reproduceerbaarheid

    Niet bepaald.

    9.3.3.    Lineariteit

    Van 0 tot 16 % lebwei moet er een lineaire relatie worden verkregen met een correlatiecoëfficiënt > 0,99.

    9.4.    Interpretatie

    In de grenswaarde van 1 % is ook de onzekerheid vanwege de reproduceerbaarheid opgenomen.

    image

    (*) Internationale IDF-norm 135B/1991. Melk en melkproducten. Precisie van analysemethoden. Schets van een procedure voor een ringonderzoek.

    ▼B

    DEEL II

    Levering en verpakking van mageremelkpoeder

    1. Het mageremelkpoeder is verpakt in nieuwe, schone, droge en onbeschadigde papieren zakken die aan de volgende vereisten voldoen:

    ▼C1

    a) de zakken zijn, in een samenstelling met minimaal drie lagen, bestand tegen een gemiddelde spanning die overeenkomt met de absorptie van 420 J/m2;

    b) de tweede laag is bedekt met een laag polyethyleen van ten minste 15 g/m2;

    ▼C1

    c) de binnenzak is van polyethyleen van ten minste 0,08 mm dikte, vastgemaakt aan de bodem;

    ▼B

    d) de zakken voldoen aan EN 770;

    e) bij het vullen moet het poeder in de zak goed worden aangedrukt. Het binnendringen van los poeder tussen de verschillende lagen moet absoluut worden vermeden.

    2. Op de verpakking dienen ten minste de volgende gegevens te zijn vermeld, eventueel in code:

    a) het erkenningsnummer ter identificatie van de fabriek en de lidstaat van productie;

    b) de datum of, eventueel, de week van productie;

    c) het nummer van de partij;

    d) de vermelding „volgens het sprayprocedé geproduceerd mageremelkpoeder”.

    3. De opslaghouder houdt een register bij waarin op de dag van inslag de in punt 2 bedoelde gegevens worden opgenomen.

    ▼M2




    BIJLAGE VI

    Methoden voor de analyse van boter voor particuliere opslag



    Parameter

    Methode

    Vetstoffen (1)

    ISO 17189 of ISO 3727 deel 3

    Water

    ISO 3727 deel 1

    Vetvrije droge stof (exclusief zout)

    ISO 3727 deel 2

    Zout

    ISO 15648

    (1)   De toe te passen methode moet door het betaalorgaan erkend zijn.




    BIJLAGE VII

    Methoden voor de analyse van mageremelkpoeder voor particuliere opslag



    Parameter

    Methode

    Vetstoffen

    ISO 1736

    Eiwit

    ISO 8968 deel 1

    Water

    ISO 5537




    BIJLAGE VIII

    Methoden voor de analyse van kaas voor particuliere opslag

    1. De in het aanhangsel vastgestelde analysemethode moet worden gebruikt om te garanderen dat kaas die uitsluitend uit schapen-, geiten- of buffelmelk of uit een mengsel van schapen-, geiten- en buffelmelk mag zijn vervaardigd, geen koemelkcaseïne bevat.

    Koemelkcaseïne wordt geacht aanwezig te zijn als het gehalte aan koemelkcaseïne van het geanalyseerde monster gelijk is aan of hoger is dan het gehalte van het referentiemonster van het aanhangsel, dat 1 % koemelk bevat.

    2. Voor de detectie van koemelkcaseïne in de in punt 1 bedoelde kaassoorten mogen andere methoden worden gebruikt mits:

    a) de detectiegrens ten hoogste 0,5 % is, en

    b) er geen vals-positieve resultaten zijn, en

    c) de koemelkcaseïne ook na lange rijpingsperiodes, zoals die in de handel gebruikelijk kunnen zijn, met de vereiste gevoeligheid kan worden gedetecteerd.

    Als aan een van bovenstaande voorwaarden niet wordt voldaan, moet de in het aanhangsel vastgestelde methode worden gebruikt.




    Aanhangsel

    METHODE VOOR DE DETECTIE VAN KOEMELK EN KOEMELKCASEÏNAAT IN KAAS VAN SCHAPEN-, GEITEN- OF BUFFELMELK OF VAN MENGSELS VAN SCHAPEN-, GEITEN- EN BUFFELMELK

    1.   DOEL

    Detectie van koemelk en koemelkcaseïnaat in kaas van schapen-, geiten- of buffelmelk of mengsels van schapen-, geiten- en buffelmelk door middel van iso-elektrische focussering van γ-caseïnen na plasminolyse.

    2.   TOEPASSINGSGEBIED

    De methode is bruikbaar voor een gevoelige specifieke detectie van niet-warmtebehandelde en warmtebehandelde koemelk en koemelkcaseïnaat in verse en gerijpte kaas die is gemaakt van schapen-, geiten- of buffelmelk of mengsels van schapen-, geiten- en buffelmelk. Zij is niet geschikt voor de detectie van melk- en kaasvervalsing door gebruik van warmtebehandelde concentraten van eiwit uit wei van runderen.

    3.   PRINCIPE VAN DE METHODE

    3.1.

    De caseïnen worden uit kaas en de referentiestandaards geïsoleerd.

    3.2.

    De geïsoleerde caseïnen worden opgelost en met plasmine (EC.3.4.21.7) geïncubeerd.

    3.3.

    De met plasmine behandelde caseïnen worden in aanwezigheid van ureum iso-elektrisch gefocusseerd en de eiwitten worden gekleurd.

    3.4.

    De gekleurde patronen van γ3-caseïne en γ2-caseïne (deze tonen koemelk aan) worden beoordeeld door het patroon van het monster te vergelijken met het patroon van de referentiestandaards met 0 % en 1 % koemelk in dezelfde gel.

    4.   REAGENTIA

    Tenzij anders aangegeven, moeten chemicaliën van analysekwaliteit worden gebruikt. Water moet tweemaal gedestilleerd of van gelijkwaardige zuiverheid zijn.

    NB: De onderstaande bijzonderheden zijn van toepassing op in eigen laboratorium vervaardigde ureumhoudende polyacrylamidegels van 265 × 125 × 0,25 mm. Bij gebruik van gels van een ander type of met andere afmetingen moeten de scheidingsomstandigheden wellicht worden aangepast.

    Iso-elektrische focussering

    4.1.    Reagentia voor de bereiding van de ureumhoudende polyacrylamidegels

    4.1.1.    Stamoplossing voor de gels

    Los:

    4,85 g acrylamide,

    0,15 g N, N'-methyleenbisacrylamide (BIS),

    48,05 g ureum, en

    15,00 g glycerol (87 % m/m)

    op in water en vul aan tot 100 ml. Bewaar de oplossing in een bruine glazen fles in de koelkast.

    NB: In plaats van de vermelde hoeveelheden neurotoxische acrylamiden mag ook een in de handel verkrijgbare kant-en-klare acrylamide/BIS-oplossing worden gebruikt. Indien deze oplossing 30 % (m/v) acrylamide en 0,8 % (m/v) BIS bevat, wordt in plaats van de vermelde hoeveelheden een volume van 16,2 ml gebruikt. De stamoplossing is maximaal tien dagen houdbaar; indien de geleidbaarheid meer dan 5 μS bedraagt, wordt gedeïoniseerd door eerst 30 minuten met 2 g Amberlite MB-3 te roeren en vervolgens door een 0,45 μm membraan te filtreren.

    4.1.2.    Geloplossing

    Bereid een geloplossing door additieven en amfolyten (*) met de stamoplossing (4.1.1) te mengen:

    9,0 ml stamoplossing,

    24 mg β-alanine,

    500 μl amfolyt pH 3,5-9,5,

    250 μl amfolyt pH 5-7,

    250 μl amfolyt pH 6-8.

    Meng de geloplossing en ontgas 2 tot 3 minuten in een ultrasoonbad of in vacuüm.

    NB: Bereid de geloplossing vlak voor het gieten van de gel (6.2).

    4.1.3.    Katalysatoroplossingen

    4.1.3.1.

    N, N, N′, N′-tetramethylethyleendiamine (Temed)

    4.1.3.2.

    40 % (m/v) ammoniumpersulfaat (PER):

    Los 800 mg PER op in water en vul aan tot 2 ml.

    NB: Gebruik altijd een vers bereide PER-oplossing.

    4.2.    Contactvloeistof

    Petroleum of vloeibare paraffine

    4.3.    Anodeoplossing

    Los 5,77 g fosforzuur (85 % m/m) op in 100 ml water.

    4.4.    Kathodeoplossing

    Los 2,00 g natriumhydroxide op in 100 ml water.

    Monstervoorbereiding

    4.5.    Reagentia voor eiwitisolatie

    4.5.1.

    Verdund azijnzuur (25,0 ml ijsazijn, met water verdund tot 100 ml)

    4.5.2.

    Dichloormethaan

    4.5.3.

    Aceton

    4.6.    Eiwitoplossende buffer

    Los:

    5,75 g glycerol (87 % m/m),

    24,03 g ureum en

    250 mg dithiotreïtol

    op in water en vul aan tot 50 ml.

    NB: In de koelkast bewaren; deze oplossing is één week houdbaar.

    4.7.    Reagentia voor plasminesplitsing van caseïnen

    4.7.1.    Ammoniumcarbonaatbuffer

    Titreer een oplossing van 0,2 mol/l ammoniumwaterstofcarbonaat (1,58 g/100 ml water) die 0,05 mol/l ethyleendiaminetetra-azijnzuur (EDTA, 1,46 g/100 ml) bevat, met een oplossing van 0,2 mol/l ammoniumcarbonaat (1,92 g/100 ml water) die 0,05 mol/l EDTA bevat, tot pH 8.

    4.7.2.

    Runderplasmine (EC. 3.4.21.7), activiteit ten minste 5 U/ml

    4.7.3.

    ε-Aminocapronzuuroplossing voor enzymremming

    Los 2,624 g ε-aminocapronzuur (6-amino-n-hexaanzuur) op in 100 ml 40 % (v/v) ethanol.

    4.8.    Standaards

    4.8.1.

    Gecertificeerde referentiestandaards van een mengsel van gestremde magere schapen- en geitenmelk met 0 % en 1 % koemelk zijn verkrijgbaar bij het Instituut voor referentiematerialen en -metingen van de Commissie, 2440 Geel, België.

    4.8.2.

    Bereiding van tijdelijke laboratoriumstandaards van gestremde buffelmelk met 0 % en 1 % koemelk

    Magere melk wordt bereid door losse rauwe buffelmelk of koemelk bij 37 °C gedurende 20 minuten bij 2 500  g te centrifugeren. Nadat de buis met inhoud snel tot 6-8 °C is afgekoeld, wordt de bovendrijvende vetlaag volledig verwijderd. Voeg voor de bereiding van de standaard van 1 % in een bekerglas van 1 liter 5,00 ml magere koemelk aan 495 ml magere buffelmelk toe en breng de pH door toevoeging van verdund melkzuur (10 % m/v) op 6,4. Stel de temperatuur in op 35 °C, voeg 100 μl kalfsstremsel (1:10 000 , circa 3 000  U/ml) toe, roer gedurende één minuut, dek het bekerglas met aluminiumfolie af en laat het gedurende één uur bij 35 °C staan, zodat de wrongel zich kan vormen. Nadat de wrongel is gevormd, wordt de gestremde melk in zijn geheel gevriesdroogd zonder deze eerst te homogeniseren of de wei af te tappen. Na het vriesdrogen wordt het product tot een homogeen poeder fijngemalen. Volg voor de bereiding van de 0 %-standaard dezelfde werkwijze met zuivere magere buffelmelk. De standaards moeten bij – 20 °C worden opgeslagen.

    NB: Het verdient aanbeveling de zuiverheid van de buffelmelk vóór de bereiding van de standaards door iso-elektrische focussering van de met plasmine behandelde caseïnen te controleren.

    Reagentia voor eiwitkleuring

    4.9.    Fixeeroplossing

    Los 150 g trichloorazijnzuur op in water en vul aan tot 1 000  ml.

    4.10.    Ontkleuroplossing

    Verdun 500 ml methanol en 200 ml ijsazijn met gedestilleerd water tot 2 000  ml.

    NB: De ontkleuroplossing moet dagelijks vers worden bereid; dit kan gebeuren door gelijke volumes stamoplossingen met 50 % (v/v) methanol en 20 % (v/v) ijsazijn met elkaar te mengen.

    4.11.    Kleuroplossing

    4.11.1.    Kleuroplossing (stamoplossing 1)

    Los 3,0 g Coomassie briljantblauw G 250 (C.I. 42655) met behulp van een magneetroerder (ongeveer 45 minuten) op in 1 000  ml 90 % (v/v) methanol en filtreer over twee middelsnelle vouwfilters.

    4.11.2.    Kleuroplossing (stamoplossing 2)

    Los 5,0 g kopersulfaat-pentahydraat op in 1 000  ml 20 % (v/v) azijnzuur.

    4.11.3.    Kleuroplossing (werkoplossing)

    Meng vlak vóór de kleuring 125 ml van beide stamoplossingen (4.11.1 en 4.11.2).

    NB: De kleuroplossing moet op de dag van gebruik worden bereid.

    5.   APPARATUUR

    5.1.

    Glasplaten (265 × 125 × 4 mm); rubberen rol (breedte 15 cm); waterpas tafel

    5.2.

    Gel-dragerfolie (265 × 125 mm)

    5.3.

    Afdekfolie (280 × 125 mm). Plak op beide lange zijden een strook plakband (280 × 6 × 0,25 mm) als afstandshouder (zie figuur 1)

    5.4.

    Elektrofocusseringskamer met koelplaat (bv. 265 × 125 mm) met geschikte spanningsbron (≥ 2,5 kV) of automatisch elektroforeseapparaat

    5.5.

    Rondpompcryostaat, ingesteld op 12 ± 0,5 °C

    5.6.

    Centrifuge, geschikt voor 3 000  g

    5.7.

    Elektrodestroken (≥ 265 mm lang)

    5.8.

    Plastic druppelflessen voor anodeoplossing en kathodeoplossing

    5.9.

    Monsterdragers (10 × 5 mm, viscose of filtreerpapier met geringe eiwitadsorptie)

    5.10.

    Roestvast stalen of glazen kleurings- en ontkleuringsschalen (bv. instrumentbakjes van 280 × 150 mm)

    5.12.

    Instelbare staafhomogenisator (schachtdiameter 10 mm), 8 000 tot 20 000  rpm

    5.13.

    Magneetroerder

    5.14.

    Ultrasoonbad

    5.15.

    Folie-lasapparaat

    5.16.

    Micropipetten, 25 μl

    5.17.

    Vacuümverdamper of vriesdroger

    5.18.

    Thermostatisch geregeld waterbad, instelbaar op 35 en 40 ± 1 °C, met schudder

    5.19.

    Densitometer met aflezing bij λ = 634 nm

    6.   PROCEDURE

    6.1.    Monstervoorbereiding

    6.1.1.    Isolatie van caseïnen

    Weeg een hoeveelheid kaas die overeenkomt met 5 g droge massa of de referentiestandaard af in een centrifugebuis van 100 ml, voeg 60 ml gedestilleerd water toe en homogeniseer met een staafhomogenisator (8 000 -10 000  rpm). Breng de pH met verdund azijnzuur (4.5.1) op 4,6 en centrifugeer (5 minuten, 3 000  g). Decanteer het vet en de wei, homogeniseer het residu bij 20 000 rpm in 40 ml gedestilleerd water dat met verdund azijnzuur (4.5.1) op pH 4,5 is gebracht, voeg 20 ml dichloormethaan (4.5.2) toe, homogeniseer opnieuw en centrifugeer (5 minuten, 3 000  g). Verwijder de caseïnelaag die tussen de waterfase en de organische fase drijft (zie figuur 2) met een spatel en decanteer beide fasen. Homogeniseer de caseïne opnieuw in 40 ml gedestilleerd water (zie boven) en 20 ml dichloormethaan (4.5.2) en centrifugeer. Herhaal deze procedure tot beide extractiefasen kleurloos zijn (twee- tot driemaal). Homogeniseer het eiwitresidu met 50 ml aceton (4.5.3) en filtreer over een middelsnel vouwfilter. Was het residu op het filter tweemaal met telkens 25 ml aceton, laat het aan de lucht of onder een stikstofstroom drogen en verpulver het in een mortier tot een fijn poeder.

    NB: Droge caseïne-isolaten moeten bij – 20 °C worden bewaard.

    6.1.2.    Splitsing van β-caseïnen met plasmine om de γ-caseïnen te intensiveren

    Dispergeer 25 mg geïsoleerde caseïne (6.1.1) in 0,5 ml ammoniumcarbonaat-buffer (4.7.1) en homogeniseer 20 minuten, bijvoorbeeld in een ultrasoonbad. Verwarm tot 40 °C, voeg 10 μl plasmine (4.7.2) toe, meng en incubeer één uur bij 40 °C onder voortdurend schudden. Voeg vervolgens 20 μl ε-aminocapronzuuroplossing (4.7.3) toe om het enzym te remmen en daarna 200 mg vast ureum en 2 mg dithiotreïtol.

    NB: Teneinde meer symmetrie in de gefocusseerde caseïnebanden te verkrijgen verdient het aanbeveling de oplossing na de toevoeging van het ε-aminocapronzuur te vriesdrogen en de residuen vervolgens in 0,5 ml eiwitoplossende buffer (4.6) op te lossen.

    6.2.    Bereiding van de ureumhoudende polyacrylamidegels

    Rol de gel-dragerfolie (5.2) met behulp van enkele druppels water op een glasplaat (5.1) en verwijder eventueel overtollig water met een papieren handdoek of een tissue. Rol de afdekfolie (5.3) met plakband (0,25 mm) op dezelfde manier op een tweede glasplaat. Leg de plaat horizontaal op een waterpas tafel.

    Voeg aan de ontgaste geloplossing (4.1.2) 10 μl Temed (4.1.3.1) toe, voeg na roeren 10 μl PER-oplossing (4.1.3.2) toe, meng grondig en giet het mengsel onmiddellijk gelijkmatig uit op het midden van de afdekfolie. Zet de plaat met dragerfolie (met de folie naar beneden) aan één kant op de plaat met afdekfolie en laat de plaat langzaam zakken, zodat zich tussen de platen met folie een gellaag vormt die zich gelijkmatig en zonder luchtbellen verspreidt (zie figuur 3). Laat de plaat met dragerfolie aan een dunne spatel voorzichtig helemaal naar beneden zakken en leg bij wijze van gewicht nog drie glasplaten op de plaat. Verwijder, wanneer de polymerisatie is voltooid (na ongeveer 60 minuten), de op de dragerfolie gepolymeriseerde gel samen met de afdekfolie door de glasplaten te kiepen. Reinig de achterkant van de dragerfolie zorgvuldig om gelresten en ureum te verwijderen. Las de gel-sandwich tot een foliebuis en bewaar deze in de koelkast (maximaal zes weken).

    NB: De afdekfolie met plakband kan opnieuw worden gebruikt. De polyacrylamidegel kan in kleinere stukken worden gesneden, hetgeen aanbeveling verdient wanneer er weinig monsters zijn of wanneer een automatisch elektroforeseapparaat wordt gebruikt (twee gels, afmetingen 4,5 × 5 cm).

    6.3.    Iso-elektrische focussering

    Stel de koelthermostaat in op 12 °C. Veeg de achterkant van de gel-dragerfolie af met petroleum en breng midden op het koelblok enkele druppels petroleum (4.2). Leg de gel-sandwich met de dragerfolie naar beneden op het koelblok en zorg ervoor dat er geen luchtbellen ontstaan. Veeg eventuele overmaat petroleum weg en verwijder de afdekfolie. Bevochtig de elektrodestroken met de elektrodeoplossingen (4.3 en 4.4), knip ze af op de lengte van de gel en leg ze op hun plaats (afstand tussen de elektroden 9,5 cm).

    Omstandigheden voor de iso-elektrische focussering:

    6.3.1.    Gelformaat: 265 × 125 × 0,25 mm



    Stap

    Tijd

    (minuten)

    Voltage

    (V)

    Stroomsterkte

    (mA)

    Vermogen

    (W)

    Voltuur

    (Vh)

    1.  Prefocussering

    30

    maximaal

    2 500

    maximaal

    15

    constant 4

    ca. 300

    2.  Monsterfocussering (1)

    60

    maximaal

    2 500

    maximaal

    15

    constant 4

    ca. 1 000

    3.  Eindfocussering

    60

    maximaal

    2 500

    maximaal

    5

    maximaal

    20

    ca. 3 000

     

    40

    maximaal

    2 500

    maximaal

    6

    maximaal

    20

    ca. 3 000

     

    30

    maximaal

    2 500

    maximaal

    7

    maximaal

    25

    ca. 3 000

    (1)   Opbrengen van het monster: pipetteer na de prefocussering (stap 1) 18 μl van de monster- en standaardoplossingen op de monsterdragers (10 × 5 mm); leg deze met een onderlinge afstand van 1 mm en in de lengterichting op 5 mm van de anode op de gel en druk ze zachtjes aan. Voer de focussering onder bovenstaande omstandigheden uit en verwijder de monsterdragers voorzichtig na de 60 minuten monsterfocussering.

    NB: Als de dikte of de breedte van de gels wordt veranderd, moeten de waarden voor de stroomsterkte en het vermogen dienovereenkomstig worden aangepast (bv. een verdubbeling van stroomsterkte en vermogen als een gel van 265 × 125 × 0,5 mm wordt gebruikt).

    6.3.2.    Voorbeeld van een voltageprogramma voor een automatisch elektroforeseapparaat (twee gels van 5,0 × 4,5 cm), elektroden zonder stroken rechtstreeks op de gel aangebracht



    Stap

    Voltage

    Stroomsterkte

    Vermogen

    Temperatuur

    Voltuur

    1.  Prefocussering

    1 000 V

    10,0 mA

    3,5 W

    8 °C

    85 Vh

    2.  Monsterfocussering

    250 V

    5,0 mA

    2,5 W

    8 °C

    30 Vh

    3.  Focussering

    1 200 V

    10,0 mA

    3,5 W

    8 °C

    80 Vh

    4.  Focussering

    1 500 V

    5,0 mA

    7,0 W

    8 °C

    570 Vh

    Breng de monsterdrager in stap 2 bij 0 Vh aan.

    Verwijder de monsterdrager in stap 2 bij 30 Vh.

    6.4.    Eiwitkleuring

    6.4.1.    Eiwitfixatie

    Verwijder de elektrodestroken direct na het uitschakelen van de stroom en leg de gel onmiddellijk in een (ont)kleuringsschaal met 200 ml fixeeroplossing (4.9); laat 15 minuten staan onder voortdurend schudden.

    6.4.2.    Wassen en kleuren van de gelplaat

    Giet de fixeeroplossing volledig af en was de gelplaat tweemaal telkens 30 seconden met 100 ml ontkleuroplossing (4.10). Giet de ontkleuroplossing af en vul de schaal met 250 ml kleuroplossing (4.11.3); laat de kleur onder zachtjes schudden gedurende 45 minuten ontwikkelen.

    6.4.3.    Ontkleuren van de gelplaat

    Giet de kleuroplossing af, was de gelplaat tweemaal met telkens 100 ml ontkleuroplossing (4.10) en schud daarna gedurende 15 minuten met 200 ml ontkleuroplossing. Herhaal deze ontkleurstap ten minste twee of drie keer, totdat de achtergrond schoon en ongekleurd is. Spoel de gelplaat vervolgens met gedestilleerd water (2 × 2 minuten) en droog aan de lucht (2 tot 3 uur) of met een föhn (10 tot 15 minuten).

    NB 1: Het fixeren, wassen, kleuren en ontkleuren gebeurt bij 20 °C. Gebruik geen hoge temperaturen.

    NB 2: Indien de voorkeur wordt gegeven aan de gevoeligere zilverkleuring (bv. Silver Staining Kit, Protein, Pharmacia Biotech, codenr. 17-1150-01), moeten de met plasmine behandelde caseïnemonsters tot 5 mg/ml worden verdund.

    7.   BEOORDELING

    De beoordeling vindt plaats door vergelijking van de eiwitpatronen van het onbekende monster met die van referentiestandaards op dezelfde gel. De detectie van koemelk in kaas van schapen-, geiten- en buffelmelk of mengsels van schapen-, geiten- en buffelmelk gebeurt via de γ3- en γ2-caseïnen, waarvan het iso-elektrisch punt tussen pH 6,5 en pH 7,5 ligt (zie de figuren 4a, 4b en 5). De detectielimiet ligt lager dan 0,5 %.

    7.1.    Visuele beoordeling

    Voor een visuele beoordeling van de hoeveelheid koemelk verdient het aanbeveling de concentraties van monsters en standaards zodanig aan te passen dat de intensiteit voor de γ2- en γ3-caseïnen van schapen, geiten en/of buffels vergelijkbaar is (zie „γ2 E,G,B” en „γ3 E,G,B” in de figuren 4a, 4b en 5). Daarna kan de hoeveelheid koemelk (minder dan, gelijk aan of meer dan 1 %) in het onbekende monster rechtstreeks worden bepaald door de intensiteit voor de γ3- en γ2-caseïnen van runderen (zie „γ3 C” en „γ2 C” in de figuren 4a, 4b en 5) te vergelijken met die van de 0 %- en 1 %-referentiestandaards (schapen, geiten) of tijdelijke laboratoriumstandaards (buffel).

    7.2.    Densitometrische beoordeling

    Gebruik zo mogelijk densitometrie (5.19) om de verhouding te bepalen tussen het piekoppervlak voor de γ2- en γ3-caseïnen van runderen en het piekoppervlak voor de γ2- en γ3-caseïnen van schapen, geiten en/of buffels (zie figuur 5). Vergelijk deze waarde met de piekoppervlakverhouding voor de γ2- en γ3-caseïnen bij de op dezelfde gel geanalyseerde 1 %-referentiestandaard (schapen of geiten) of tijdelijke laboratoriumstandaard (buffel).

    NB: De methode werkt bevredigend wanneer er in de 1 %-referentiestandaard een duidelijk positief signaal is voor zowel γ2- als γ3-caseïnen van runderen, maar niet in de 0 %-referentiestandaard. Is dat niet het geval, dan moet de procedure worden geoptimaliseerd, waarbij de methode exact tot in de details moet worden gevolgd.

    Een monster wordt als positief beoordeeld als de intensiteit van zowel de γ2- als de γ3-caseïnen van runderen of de bijbehorende piekoppervlakverhoudingen gelijk zijn aan of groter zijn dan bij de 1 %-referentiestandaard.

    8.   REFERENTIES

    Addeo F., Moio L., Chianese L., Stingo C., Resmini P., Berner I., Krause I., Di Luccia A., Bocca A.: Use of plasmin to increase the sensitivity of the detection of bovine milk in ovine and/or caprine cheese by gel isoelectric focusing of γ2-caseins, Milchwissenschaft 45, 708-711 (1990).

    Addeo F., Nicolai M.A., Chianese L., Moio L., Spagna Musso S., Bocca A., Del Giovine L.: A control method to detect bovine milk in ewe and water buffallo cheese using immunoblotting; Milchwissenschaft 50, 83-85 (1995).

    Krause I., Berner I., Klostermeyer H.: Sensitive detection of cow milk in ewe and goat milk and cheese by carrier ampholyte — and carrier ampholyte/immobilized pH gradient — isoelectric focusing of γ-caseins using plasmin as signal amplifier, Electrophoresis-Forum 89 (B. J. Radola, ed.) blz. 389-393, Bode-Verlag, München (1989).

    Krause I., Belitz H.-D., Kaiser K.-P.: Nachweis von Kuhmilch in Schaf- und Ziegenmilch bzw. -käse durch isoelektrische Fokussierung in harnstoffhaltigen Polyacrylamidgelen, Z. Lebensm. Unters. Forsch. 174, 195-199 (1982).

    Radola B.J.: Ultrathin-layer isoelectric focusing in 50-100 μm polyacrylamide gels on silanised glass plates or polyester films, Electrophoresis 1, 43-56 (1980).

    Figuur 1

    Schematische tekening van de afdekfolie

    image

    Figuur 2

    Caseïnelaag die na centrifugeren tussen de water- en de organische fase drijft

    image

    Figuur 3

    Omklapmethode voor het gieten van ultradunne polyacrylamidegels

    image

    a = afstandsband (0,25 mm); b = afdekfolie (5.3); c, e = glasplaten (5.1); d = geloplossing (4.1.2); f = gel-dragerfolie (5.2)

    Figuur 4a

    Iso-elektrische focussering van met plasmine behandelde caseïnen uit kaas van schapen- en geitenmelk met verschillende hoeveelheden koemelk

    image

    % CM = percentage koemelk; C = koe; E = schaap; G = geit.

    Bovenste helft van de IEF-gel.

    Figuur 4b

    Iso-elektrische focussering van met plasmine behandelde caseïnen uit kaas van mengsels van schapen-, geiten- en buffelmelk met verschillende hoeveelheden koemelk

    image

    % CM = percentage koemelk; 1+ = monster met 1 % koemelk waaraan in het midden zuivere rundercaseïne is toegevoegd; C = koe, E = schaap, G = geit, B = buffel.

    Totale scheidingsafstand van de IEF-gel.

    Figuur 5

    Superpositie van densitogrammen van standaards (STD) en van monsters kaas van een mengsel van schapen- en geitenmelk na iso-elektrische focussering

    image

    a, b = standaards met 0 en 1 % koemelk; c-g = kaasmonsters met 0, 1, 2, 3 en 7 % koemelk. C = koe; E = schaap; G = geit.

    De bovenste helft van de IEF-gel is gemeten bij λ = 634 nm.




    BIJLAGE IX

    Beoordeling van de analyses

    1.    Kwaliteitsborging

    De analyses moeten worden uitgevoerd door laboratoria die zijn aangewezen overeenkomstig artikel 12 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement of de Raad (**) of die zijn aangewezen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat.

    2.    Monsterneming en betwisting van de analyseresultaten

    1. De monsterneming gebeurt overeenkomstig de relevante regelgeving voor het desbetreffende product. Als er geen duidelijke monsternemingsbepalingen zijn, worden de bepalingen gevolgd die zijn vastgelegd in ISO 707: Melk en melkproducten — Leidraad voor monsterneming.

    2. De laboratoriumverslagen van de resultaten van de analyse moeten voldoende informatie bevatten om de resultaten overeenkomstig het aanhangsel te kunnen beoordelen.

    3. Voor de krachtens de Unieregelgeving vereiste analyses moeten monsters in duplo worden genomen.

    4. Indien de resultaten worden betwist, zorgt het betaalorgaan ervoor dat de vereiste analyse op het betrokken product in kwestie opnieuw wordt uitgevoerd en worden de kosten daarvoor door de verliezende partij gedragen.

    Deze analyse wordt uitgevoerd op voorwaarde dat er verzegelde duplo-monsters van het product beschikbaar zijn die op correcte wijze bij de bevoegde autoriteit zijn bewaard. De fabrikant moet zijn verzoek om de analyse te laten uitvoeren, binnen zeven werkdagen na de kennisgeving van de resultaten van de eerste analyse bij het betaalorgaan indienen. Het betaalorgaan zorgt ervoor dat de analyse binnen 21 werkdagen na de ontvangst van het verzoek wordt uitgevoerd.

    5. Het resultaat van de tweede analyse is doorslaggevend.

    6. Als de fabrikant binnen vijf werkdagen na de monsterneming kan aantonen dat de monsternemingsprocedure niet correct is uitgevoerd, moet de monsterneming indien mogelijk worden herhaald. Als de monsterneming niet kan worden herhaald, moet de partij worden geaccepteerd.




    Aanhangsel

    Beoordeling of een partij aan de wettelijke grenswaarde voldoet

    1.    Principe

    Wanneer in de wetgeving met betrekking tot openbare interventie en particuliere opslag gedetailleerde monsternemingsprocedures zijn vastgelegd, worden die procedures gevolgd. In alle andere gevallen wordt een monster gebruikt dat bestaat uit ten minste drie componenten die aselect worden genomen uit de partij die moet worden gecontroleerd. Er kan een samengesteld monster worden bereid. Het verkregen resultaat wordt met de wettelijke grenswaarden vergeleken door berekening van een 95 %-betrouwbaarheidsinterval als 2 × standaarddeviatie, waarbij als standaarddeviatie wordt gebruikt: 1) als de methode via internationale samenwerking is gevalideerd, de waarden voor σr and σR; 2) bij een interne validering, de berekende interne reproduceerbaarheid. Dit betrouwbaarheidsinterval wordt vervolgens gelijkgesteld aan de meetonzekerheid van het resultaat.

    2.    De methode is via internationale samenwerking gevalideerd

    In dit geval zijn de standaarddeviatie van de herhaalbaarheid σr en de standaarddeviatie van de reproduceerbaarheid σR bepaald en kan het laboratorium aantonen of de prestatiekenmerken van de gevalideerde methode worden gehaald.

    Bereken het rekenkundig gemiddelde
    image van de n herhaalde metingen.

    Bereken de totale onzekerheid (k = 2) van
    image als:

    image

    Als het eindresultaat x van de meting wordt berekend met een vergelijking van de vorm x = y 1 + y 2, x = y 1y 2, x = y 1 · y 2 of x = y 1/y 2, moeten de gebruikelijke procedures voor de combinatie van standaarddeviaties worden gevolgd.

    De partij wordt geacht niet aan de bovenste wettelijke grenswaarde UL te voldoen als:

    image

    ;

    in alle andere gevallen wordt de partij geacht wel aan UL te voldoen.

    De partij wordt geacht niet aan de onderste wettelijke grenswaarde LL te voldoen als:

    image

    ;

    in alle andere gevallen wordt de partij geacht wel aan LL te voldoen.

    3.    Interne validering met berekening van de standaarddeviatie van de interne reproduceerbaarheid

    Wanneer methoden worden gebruikt die niet in deze verordening worden vermeld en er geen maat voor de precisie is bepaald, moet een interne validering worden uitgevoerd. In de vergelijkingen voor de berekening van de totale onzekerheid U moeten de standaarddeviatie van de interne herhaalbaarheid sir en de standaarddeviatie van de interne reproduceerbaarheid si R worden gebruikt in plaats van respectievelijk σr en σ R .

    De regels om te beslissen of aan de wettelijke grenswaarde is voldaan, zijn dezelfde als in punt 1. Als de partij echter wordt geacht niet aan de wettelijke grenswaarde te voldoen, moeten de metingen worden herhaald met de in deze verordening vermelde methode en moet het resultaat worden beoordeeld overeenkomstig punt 1.

    (*) De producten Ampholine® pH 3,5-9,5 (Pharmacia) en Resolyte® pH 5-7 en pH 6-8 (BDH, Merck) blijken bijzonder geschikt te zijn voor de gewenste scheiding van γ-caseïnen.

    (**) Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).



    ( 1 ) Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

    ( 2 ) Verordening (EG) nr. 1249/2008 van de Commissie van 10 december 2008 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de communautaire indelingsschema's voor runder-, varkens- en schapenkarkassen en voor de mededeling van de prijzen daarvan (PB L 337 van 16.12.2008, blz. 3).

    ( 3 ) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat uitgaven voor openbare interventie betreft (PB L 255 van 28.8.2014, blz. 1).

    ( 4 ) Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (PB L 72 van 12.3.2014, blz. 1).

    ( 5 ) Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1).

    ( 6 ) Verordening (EG) nr. 1848/2006 van de Commissie van 14 december 2006 betreffende onregelmatigheden in het kader van de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en terugvordering van bedragen die in dat kader onverschuldigd zijn betaald, alsmede de organisatie van een informatiesysteem op dit gebied en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 595/91 van de Raad (PB L 355 van 15.12.2006, blz. 56).

    ( 7 ) Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie van 31 augustus 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de kennisgeving door de lidstaten aan de Commissie van de informatie en de documenten ter uitvoering van de gemeenschappelijke marktordening, de regeling voor rechtstreekse betalingen, de afzetbevordering voor landbouwproducten en de regelingen voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3).

    ( 8 ) Verordening (EG) nr. 1881/2006 van de Commissie van 19 december 2006 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PB L 364 van 20.12.2006, blz. 5).

    ( 9 ) Verordening (EG) nr. 401/2006 van de Commissie van 23 februari 2006 tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op het mycotoxinegehalte in levensmiddelen (PB L 70 van 9.3.2006, blz. 12).

    ( 10 ) Verordening (EU) nr. 234/2010 van de Commissie van 19 maart 2010 tot vaststelling van enkele toepassingsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat de toekenning, in de graansector, van uitvoerrestituties en van bij verstoring van de graanmarkt te treffen maatregelen betreft (PB L 72 van 20.3.2010, blz. 3).

    ( 11 ) Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55).

    Top