Pasirinkite eksperimentines funkcijas, kurias norite išbandyti

Šis dokumentas gautas iš interneto svetainės „EUR-Lex“

Dokumentas 02013R1380-20230101

    Konsoliduotas tekstas: Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2013/1380/2023-01-01

    02013R1380 — NL — 01.01.2023 — 004.001


    Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

    ►B

    VERORDENING (EU) Nr. 1380/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 11 december 2013

    inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad

    (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      nr.

    blz.

    datum

    ►M1

    VERORDENING (EU) Nr. 1385/2013 VAN DE RAAD van 17 december 2013

      L 354

    86

    28.12.2013

    ►M2

    VERORDENING (EU) 2015/812 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 mei 2015

      L 133

    1

    29.5.2015

    ►M3

    VERORDENING (EU) 2017/2092 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 15 november 2017

      L 302

    1

    17.11.2017

    ►M4

    VERORDENING (EU) 2019/1241 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 juni 2019

      L 198

    105

    25.7.2019

    ►M5

    VERORDENING (EU) 2022/2495 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 14 december 2022

      L 325

    1

    20.12.2022


    Gerectificeerd bij:

    ►C1

    Rectificatie, PB L 122, 17.5.2018, blz.  35 (nr. 1385/2013)




    ▼B

    VERORDENING (EU) Nr. 1380/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 11 december 2013

    inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad



    DEEL I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1

    Toepassingsgebied

    1.  

    Het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft betrekking op:

    a) 

    de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee en het beheer van de visserijen en de vloten die dergelijke rijkdommen exploiteren;

    b) 

    met betrekking tot marktmaatregelen en financiële maatregelen ter ondersteuning van de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid: de biologische zoetwaterrijkdommen, de aquacultuur en de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten.

    2.  

    Het gemeenschappelijk visserijbeleid bestrijkt de in lid 1 genoemde activiteiten voor zover deze worden verricht:

    a) 

    op het grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is;

    b) 

    in Uniewateren, inclusief door vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd zijn in een derde land;

    c) 

    door Unievissersvaartuigen die zich buiten Uniewateren bevinden; of

    d) 

    door onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat.

    Artikel 2

    Doelstellingen

    1.  
    Het gemeenschappelijk visserijbeleid staat er borg voor dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt langdurig duurzaam zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden.
    2.  
    In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt de voorzorgsbenadering toegepast op het visserijbeheer en wordt ernaar gestreefd dat de levende biologische rijkdommen van de zee zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren.

    Teneinde het doel van een geleidelijk herstel en behoud van populaties van visbestanden boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, te bereiken, wordt het exploitatieniveau voor de maximale duurzame opbrengst indien mogelijk tegen 2015, en geleidelijk toenemend voor alle bestanden uiterlijk 2020 verwezenlijkt.

    3.  
    In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt op het visserijbeheer de ecosysteemgerichte benadering toegepast, om ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt en wordt ernaar gestreefd aantasting van het mariene milieu door aquacultuur- en visserijactiviteiten te voorkomen.
    4.  
    Het gemeenschappelijk visserijbeleid draagt bij tot het verzamelen van wetenschappelijke gegevens.
    5.  

    Het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft specifiek tot doel:

    a) 

    teruggooi geleidelijk en per geval uit te bannen, met gebruikmaking van het best beschikbare wetenschappelijke advies, door ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken en geleidelijk ervoor te zorgen dat vangsten worden aangeland;

    b) 

    waar nodig optimaal gebruik te maken van ongewenste vangsten, zonder een markt te creëren voor ongewenste vangsten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte;

    c) 

    de voorwaarden te creëren om de visserijsector en de verwerkende industrie, alsmede visserijgerelateerde activiteiten aan land economisch levensvatbaar en concurrerend te maken;

    d) 

    te voorzien in maatregelen om, in overeenstemming met lid 2 de vangstcapaciteit van de vloten en de vangstmogelijkheden op elkaar af te stemmen, met het oog op economisch levensvatbare vloten zonder overexploitatie van de biologische rijkdommen van de zee;

    e) 

    de ontwikkeling van duurzame aquacultuur in de Unie te bevorderen, om bij te dragen tot de voedselvoorziening en de voedselzekerheid, alsmede tot de werkgelegenheid;

    f) 

    bij te dragen tot een redelijke levensstandaard voor degenen die van visserijactiviteiten afhankelijk zijn, met aandacht voor de kustvisserij en de sociaaleconomische aspecten;

    g) 

    bij te dragen tot een efficiënte en transparante interne markt voor visserij- en aquacultuurproducten en tot een gelijke voorwaarden voor in de Unie afgezette visserij- en aquacultuurproducten;

    h) 

    rekening te houden met de belangen van zowel consumenten als producenten;

    i) 

    de kustvisserij te stimuleren, met inachtneming van sociaaleconomische aspecten;

    j) 

    coherentie met de milieuwetgeving van de Unie te bewerkstelligen - met name de in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG bedoelde doelstelling om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken - en met overige beleidsmaatregelen van de Unie.

    Artikel 3

    Beginselen van goed bestuur

    Het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt geleid door de volgende beginselen van goed bestuur:

    a) 

    de duidelijke omschrijving van de verantwoordelijkheden op unie-, regionaal, nationaal en lokaal niveau;

    b) 

    de inachtneming van de specifieke regionale kenmerken door middel van een geregionaliseerde aanpak;

    c) 

    de vaststelling van maatregelen overeenkomstig het best beschikbare wetenschappelijke advies;

    d) 

    een perspectief op lange termijn;

    e) 

    een administratieve kostenefficiëntie;

    f) 

    passende betrokkenheid van de belanghebbenden, in het bijzonder de adviesraden, bij alle stadia vanaf het ontwerpen van de maatregelen tot de uitvoering ervan;

    g) 

    de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat;

    h) 

    consistentie met andere beleidsgebieden van de Unie;

    i) 

    gebruik van effectbeoordelingen, waar passend;

    j) 

    samenhang tussen de interne en de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid;

    k) 

    transparante gegevensverwerking overeenkomstig bestaande wettelijke voorschriften, met eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, de bescherming van persoonsgegevens en regels inzake vertrouwelijkheid; beschikbaarheid van gegevens voor de bevoegde wetenschappelijke instanties, andere instanties met een wetenschappelijk belang of een belang op het gebied van beheer en andere nader omschreven eindgebruikers.

    Artikel 4

    Definities

    1.  

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    1)

    "Uniewateren" : de wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaten, met uitzondering van wateren die grenzen aan de in bijlage II bij het Verdrag genoemde gebieden;

    2)

    "biologische rijkdommen van de zee" : beschikbare en toegankelijke levende mariene aquatische soorten, met inbegrip van anadrome en katadrome soorten tijdens hun mariene levensduur;

    3)

    "biologische zoetwaterrijkdommen" : beschikbare en toegankelijke levende aquatische zoetwatersoorten;

    4)

    "vissersvaartuig" : elk vaartuig dat is uitgerust voor de commerciële exploitatie van biologische rijkdommen van de zee of een blauwvintonnara;

    5)

    "Unievissersvaartuig" : een vissersvaartuig dat de vlag van een lidstaat voert en in de Unie is geregistreerd;

    6)

    "toevoeging aan de vissersvloot" : de registratie van een vissersvaartuig in het vissersvlootregister van een lidstaat;

    7)

    "maximale duurzame opbrengst" : de hoogste theoretische evenwichtsopbrengst die gemiddeld continu uit een visbestand kan worden behaald onder de bestaande gemiddelde milieuomstandigheden, zonder significant effect op het reproductieproces;

    8)

    "voorzorgsbenadering van het visserijbeheer" : benadering als bedoeld in artikel 6 van de VN-overeenkomst over visbestanden waarbij het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie niet als reden mag worden aangevoerd om beheersmaatregelen voor de instandhouding van de doelsoorten, de geassocieerde of afhankelijke soorten en de niet-doelsoorten en hun omgeving, uit te stellen of achterwege te laten;

    9)

    "ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer" : geïntegreerde aanpak van het visserijbeheer binnen ecologisch betekenisvolle grenzen waarbij, rekening houdend met visserij- en andere activiteiten van de mens, wordt beoogd het gebruik van natuurlijke rijkdommen te beheren met behoud van zowel de biologische rijkdom als de biologische processen die nodig zijn voor de bescherming van de samenstelling, structuur en werking van de habitats van het betrokken ecosysteem, met inachtneming van de kennis en de onzekerheden met betrekking tot biotische, abiotische en menselijke componenten van ecosystemen;

    10)

    "teruggooi" : vangsten die terug in de zee worden gezet;

    11)

    "visserij met een lage impact" : het aanwenden van selectieve visserijtechnieken die een lage nadelige impact op mariene ecosystemen hebben of tot lage brandstofemissies kunnen leiden, of beide;

    12)

    "selectieve visserij" : visserij waarbij organismen tijdens de visserijactiviteit door middel van een methode of door middel van het vistuig gericht naar afmeting of soort worden gevangen, waardoor specimens van niet-doelsoorten niet worden gevangen of onbeschadigd kunnen worden teruggegooid;

    13)

    "visserijsterfte" : verhouding waarin biomassa en vissen door visserijactiviteiten gedurende een bepaalde periode uit een bestand worden weggenomen;

    14)

    "bestand" : in een bepaald beheersgebied voorkomende biologische rijkdom van de zee;

    15)

    "vangstbeperking" : al naar gelang het geval, hetzij een kwantitatieve beperking gedurende een bepaalde periode van de vangsten van een visbestand of een groep visbestanden waarvoor een verplichting tot aanlanden geldt, hetzij een kwantitatieve beperking gedurende een bepaalde periode van de aanlandingen van een visbestand of een groep visbestanden waarvoor geen verplichting tot aanlanden geldt;

    16)

    "instandhoudingsreferentiepunten" : waarden van parameters voor de visbestanden (zoals biomassa of visserijsterfte) die in het visserijbeheer worden gebruikt, bijvoorbeeld voor het bepalen van een aanvaardbaar niveau van biologisch risico of een wenselijk opbrengstniveau;

    17)

    "minimuminstandhoudingsreferentiegrootte" : in Unierecht vastgelegde grootte van een levende mariene aquatische soort, rekening houdend met de leeftijd, waaronder beperkingen of stimulansen gelden om de vangst door middel van visserijactiviteiten te vermijden; deze grootte vervangt, waar nodig, de minimummaat bij aanlanding;

    18)

    "bestand binnen veilige biologische grenzen" : bestand waarvoor het zeer waarschijnlijk is dat de geraamde paaibiomassa aan het einde van het voorgaande jaar hoger is dan het grensreferentiepunt voor biomassa (Blim) en dat de geraamde visserijsterfte voor het voorgaande jaar lager is dan het grensreferentiepunt voor de visserijsterfte (Flim);

    19)

    "vrijwaringsmaatregel" : voorzorgsmaatregel die ontworpen is ter voorkoming van een onwenselijke gebeurtenis;

    20)

    "technische maatregel" : maatregel om de samenstelling van de vangsten per soort en grootte, alsmede de impact van visserijactiviteiten op componenten van het ecosysteem te reguleren door voorwaarden vast te stellen voor het gebruik en de structuur van het vistuig en door de toegang tot visserijgebieden te beperken;

    21)

    "visserijinspanning" : product van de capaciteit en de activiteit van een vissersvaartuig; voor een groep vissersvaartuigen is dit de som van de visserijinspanning van alle vaartuigen in de groep;

    22)

    "lidstaat met een rechtstreeks belang bij het beheer" : lidstaat die een belang heeft dat bestaat uit vangstmogelijkheden of uit een visserijactiviteit die plaatsvindt in de exclusieve economische zone van de betrokken lidstaat of, in de Middellandse Zee, met een traditionele visserijactiviteit op volle zee;

    23)

    "overdraagbare visserijconcessies" : intrekbare gebruikersrechten op een specifiek deel van de vangstmogelijkheden die aan een lidstaat zijn toegewezen of zijn vastgesteld in een door een lidstaat overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad ( 1 ) aangenomen beheersplan, die de houder mag overdragen;

    24)

    "vangstcapaciteit" : tonnage van een vaartuig in GT (Gross Tonnage - brutotonnage) en het vermogen ervan in kW (kilowatt), zoals gedefinieerd in de artikelen 4 en 5 van Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad ( 2 );

    25)

    "aquacultuur" : kweek of teelt van aquatische organismen, waarbij technieken worden gebruikt om de productie van de betrokken organismen te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu en waarbij deze organismen in de gehele fase van de kweek of de teelt, tot en met de oogst, eigendom blijven van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;

    26)

    "visvergunning" : vergunning als bedoeld in artikel 4, punt 9, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad ( 3 );

    27)

    "vismachtiging" : machtiging als bedoeld in artikel 4, punt 10, van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

    28)

    "visserijactiviteit" : het zoeken naar vis, het te water laten, uitzetten, slepen en ophalen van vistuig, het aan boord halen van de vangst, het overladen, het aan boord houden, het verwerken aan boord, het overbrengen, het kooien, vetmesten en aanlanden van vis en visserijproducten;

    29)

    "visserijproducten" : aquatische organismen die in het kader van een visserijactiviteit worden verkregen of de daarvan afgeleide producten;

    30)

    "marktdeelnemer" : natuurlijke of rechtspersoon die een bedrijf exploiteert of bezit waarvan de activiteiten betrekking hebben op een stadium van de productie-, verwerkings-, afzet-, distributie- en detailhandelsketen voor visserij- en aquacultuurproducten;

    31)

    "ernstige inbreuk" : inbreuk die als zodanig is omschreven in het toepasselijke Unierecht, waaronder in artikel 42, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad ( 4 ) en in artikel 90, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

    32)

    "eindgebruiker van wetenschappelijke gegevens" : orgaan dat met het oog op onderzoek of beheer belang heeft bij de wetenschappelijke analyse van gegevens in de visserijsector;

    33)

    "overschot van de toegestane vangst" : deel van de toegestane vangst dat een kuststaat niet vangt, waardoor de totale exploitatie van afzonderlijke bestanden onder een niveau blijft waarbij de bestanden zich kunnen herstellen, en de populaties van de gevangen soorten ten minste op een op grond van het best beschikbare wetenschappelijke advies gewenst niveau worden gebracht en behouden;

    34)

    "aquacultuurproducten" : aquatische organismen die in het kader van een aquacultuuractiviteit worden geproduceerd, of de daarvan afgeleide producten;

    35)

    "paaibiomassa" : geraamde hoeveelheid vis van een specifiek bestand die zich op een bepaald moment voortplant en die bestaat uit mannetjes, vrouwtjes en levendbarende vis;

    36)

    "gemengde visserij" : visserij waarbij meer dan één soort aanwezig is en waar bij dezelfde visserijhandeling waarschijnlijk verschillende soorten worden gevangen;

    37)

    "partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij" : internationale overeenkomsten die met een derde staat worden gesloten met als doel om, in ruil voor een financiële vergoeding van de Unie die sectorale ondersteuning kan omvatten, toegang te krijgen tot wateren en bestanden om een deel van het overschot aan biologische rijkdommen van de zee duurzaam te exploiteren.

    2.  

    Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende geografische afbakeningen van geografische gebieden:

    a)

    "Noordzee" : de ICES-sectoren ( 5 ) III a en IV;

    b)

    "Oostzee" : de ICES-sectoren IIIb, IIIc en IIId;

    c)

    "noordwestelijke wateren" : de ICES-sectoren V (m.u.v. Va en uitsluitend Uniewateren in Vb), VI en VII;

    d)

    "zuidwestelijke wateren" : de ICES-sectoren VIII, IX en X (wateren rond de Azoren) en CECAF-sectoren ( 6 ) 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.0 (wateren rond Madeira en de Canarische Eilanden);

    e)

    "Middellandse Zee" : de maritieme wateren van de Middellandse Zee ten oosten van 5°36′ WL;

    f)

    "Zwarte Zee" : het geografische subgebied van de GFCM, zoals afgebakend bij resolutie GFCM/33/2009/2.



    DEEL II

    TOEGANG TOT DE WATEREN

    Artikel 5

    Algemene voorschriften inzake toegang tot de wateren

    1.  
    Behoudens de in het kader van deel III vastgestelde maatregelen hebben Unievissersvaartuigen gelijke toegang tot de wateren en visbestanden in alle andere Uniewateren dan die welke in de leden 2 en 3 worden bedoeld.
    2.  
    In de wateren tot 12 zeemijl vanaf de basislijnen die onder hun soevereiniteit of jurisdictie vallen, mogen de lidstaten tot en met ►M5  31 december 2032 ◄ de visserij beperken tot de vissersvaartuigen die van oudsher in die wateren vissen vanuit havens aan de aangrenzende kust, onverminderd de regelingen die in het kader van bestaande nabuurschapsbetrekkingen tussen lidstaten gelden voor Unievissersvaartuigen die de vlag van een andere lidstaat voeren, en onverminderd de regelingen die zijn opgenomen in bijlage I, waarin voor elke lidstaat de geografische zones van de kustwateren van de andere lidstaten zijn vastgesteld waar visserijactiviteiten mogen plaatsvinden, evenals de soorten waarop deze activiteiten betrekking mogen hebben. De lidstaten delen de beperkingen die zij uit hoofde van dit lid hebben ingevoerd, mee aan de Commissie.
    3.  
    In de wateren tot 100 zeemijl vanaf de basislijnen van de ultraperifere gebieden van de Unie, bedoeld in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag, mogen de betrokken lidstaten tot en met ►M5  31 december 2032 ◄ de visserij beperken tot de vissersvaartuigen die in de havens van deze gebieden zijn geregistreerd. Zodanige beperkingen zijn niet van toepassing op Unievaartuigen die van oudsher in die wateren vissen, op voorwaarde dat die vaartuigen de van oudsher uitgeoefende visserijinspanning niet overschrijden. De lidstaten delen de beperkingen die zij uit hoofde van dit lid hebben ingevoerd, mee aan de Commissie.
    4.  
    De maatregelen die van toepassing zullen zijn na afloop van de in de leden 2 en 3 bedoelde regelingen, worden vastgesteld vóór ►M5  31 december 2032 ◄ .

    ▼M5

    5.  
    De Commissie brengt uiterlijk op 30 juni 2031 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van dit artikel.

    ▼B



    DEEL III

    MAATREGELEN VOOR DE INSTANDHOUDING EN DE DUURZAME EXPLOITATIE VAN BIOLOGISCHE RIJKDOMMEN VAN DE ZEE



    TITEL I

    Instandhoudingsmaatregelen

    Artikel 6

    Algemene bepalingen

    1.  
    Ter verwezenlijking van de in artikel 2 bedoelde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid met betrekking tot de instandhouding en duurzame exploitatie van biologische rijkdommen van de zee, stelt de Unie instandhoudingsmaatregelen vast als bedoeld in artikel 7.
    2.  
    Bij het toepassen van deze verordening raadpleegt de Commissie de relevante adviesorganen en de relevante wetenschappelijke instanties. Bij het vaststellen van instandhoudingsmaatregelen wordt rekening gehouden met de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar relevant, verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) en van andere adviesinstanties, alsmede adviezen die zijn ontvangen van de adviesraden en gezamenlijke aanbevelingen die door de lidstaten krachtens artikel 18 zijn uitgebracht.
    3.  
    De lidstaten kunnen onderling samenwerken met het oog op het vaststellen van maatregelen, krachtens de artikelen 11, 15 en 18.
    4.  
    De lidstaten plegen onderling overleg alvorens nationale maatregelen vast te stellen krachtens artikel 20, lid 2.
    5.  
    In specifieke gevallen, met name met betrekking tot het Middellandse Zeegebied, kunnen de lidstaten gemachtigd worden juridisch bindende handelingen op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid, waaronder beheersmaatregelen, vast te stellen. Artikel 18 is waar nodig van toepassing.

    Artikel 7

    Soorten instandhoudingsmaatregelen

    1.  

    Maatregelen voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee kunnen onder meer bestaan in:

    a) 

    meerjarenplannen op grond van de artikelen 9 en 10;

    b) 

    streefdoelen voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van bestanden en aanverwante maatregelen om de impact van de visserij op het mariene milieu tot een minimum te beperken;

    c) 

    maatregelen om de vangstcapaciteit van vissersvaartuigen aan te passen aan de beschikbare vangstmogelijkheden;

    d) 

    stimulansen, met inbegrip van economische stimulansen zoals vangstmogelijkheden, om vangstmethoden te bevorderen die bijdragen tot selectievere visserij, tot het zo veel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten en tot visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden;

    e) 

    maatregelen inzake de vaststelling en toewijzing van de vangstmogelijkheden;

    f) 

    maatregelen ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 15;

    g) 

    minimuminstandhoudingsreferentiegrootten;

    h) 

    proefprojecten inzake alternatieve vormen van visserijbeheerstechnieken en inzake vistuig die de selectiviteit vergroten of de negatieve impact van visserijactiviteiten op het mariene milieu tot een minimum beperken;

    i) 

    krachtens artikel 11 vastgestelde maatregelen die nodig zijn voor de naleving van de verplichtingen in het kader van de milieuwetgeving van de Unie;

    j) 

    in lid 2 bedoelde technische maatregelen.

    2.  

    Technische maatregelen kunnen onder meer bestaan in:

    a) 

    kenmerken van vistuig en voorschriften betreffende het gebruik ervan;

    b) 

    specificaties inzake de constructie van vistuig, zoals:

    i) 

    aanpassingen of aanvullende hulpmiddelen om de selectiviteit te verbeteren of de negatieve impact op het ecosysteem tot een minimum te beperken;

    ii) 

    aanpassingen of aanvullende hulpmiddelen om de incidentele vangst van bedreigde en beschermde soorten en andere ongewenste vangsten te beperken;

    c) 

    beperkingen of verboden op het gebruik van bepaald vistuig en op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of periodes;

    d) 

    een verbod op de activiteit van vissersvaartuigen in een specifiek gebied gedurende een specifieke minimumperiode met als doel een tijdelijke concentratie van bedreigde soorten, paaiende vis, soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte en andere kwetsbare rijkdommen van de zee te beschermen;

    e) 

    specifieke maatregelen om de negatieve impact van visserijactiviteiten op de mariene biodiversiteit en mariene ecosystemen tot een minimum te beperken, waaronder maatregelen om ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken.

    Artikel 8

    Instelling van gebieden voor herstel van de bestanden

    1.  
    De Unie streeft ernaar, met inachtneming van de bestaande instandhoudingsgebieden, beschermde gebieden in te stellen op grond van de biologische kwetsbaarheid ervan, waaronder gebieden waarvoor er duidelijke aanwijzingen zijn dat zich daar grote concentraties bevinden van vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte en van paaiplaatsen. In deze gebieden kunnen visserijactiviteiten beperkt of verboden worden teneinde levende aquatische rijkdommen en mariene ecosystemen in stand te helpen houden. De Unie blijft tevens aanvullende bescherming bieden voor reeds als biologisch kwetsbaar aangemerkte gebieden.
    2.  
    Hiertoe bakenen de lidstaten, waar mogelijk, passende gebieden af die een coherent netwerk kunnen vormen, en stellen zij, waar passend, overeenkomstig artikel 18, lid 7, gezamenlijke aanbevelingen op die ertoe strekken dat de Commissie op grond van het Verdrag een voorstel indient.
    3.  
    Aan de Commissie kan, in het kader van een meerjarenplan, de bevoegdheid worden toegekend biologisch kwetsbare beschermde gebieden in te stellen. Artikel 18, leden 1 tot en met 6, is van toepassing. De Commissie brengt bij het Europees Parlement en de Raad regelmatig verslag uit over de beschermde gebieden.



    TITEL II

    Specifieke maatregelen

    Artikel 9

    Beginselen en doelstellingen van meerjarenplannen

    1.  
    Meerjarenplannen worden bij voorrang vastgesteld op basis van wetenschappelijke, technische en economische adviezen, en bevatten instandhoudingsmaatregelen om, overeenkomstig artikel 2, lid 2, de visbestanden boven een niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, te brengen en te behouden.
    2.  
    Indien het bij gebreke van toereikende gegevens niet mogelijk is streefdoelen voor de maximale duurzame opbrengst als bedoeld in artikel 2, lid 2, te bepalen, voorzien de meerjarenplannen in op de voorzorgsbenadering gebaseerde maatregelen, die ten minste een vergelijkbaar niveau van instandhouding van de betrokken bestanden garanderen.
    3.  

    Meerjarenplannen bestrijken:

    a) 

    één enkele soort; of

    b) 

    in het geval van gemengde visserij of indien de bestanden in een dynamische verhouding tot elkaar staan, visserij op verscheidene bestanden in een bepaald geografisch gebied, rekening houdend met de kennis over interacties tussen visbestanden, visserij en mariene ecosystemen.

    4.  
    De in de meerjarenplannen op te nemen maatregelen en de kalender voor de uitvoering van die maatregelen staan in verhouding tot de beoogde doelstellingen en streefdoelen en het beoogde tijdschema. Alvorens maatregelen in de meerjarenplannen worden opgenomen, wordt het verwachte economische en sociale effect van de maatregelen in aanmerking genomen.
    5.  
    Meerjarenplannen kunnen specifieke instandhoudingsdoelstellingen en op de ecosysteemgerichte benadering gebaseerde maatregelen omvatten voor de aanpak van de specifieke problemen die de gemengde visserij ondervindt bij het verwezenlijken van de in artikel 2, lid 2, bedoelde doelstellingen voor de diverse onder het plan vallende bestanden wanneer verbeteringen van de selectiviteit blijkens wetenschappelijk advies niet haalbaar zijn. Indien nodig, worden in het meerjarenplan voor een aantal van de eronder vallende bestanden specifieke, op de ecosysteemgerichte benadering gebaseerde alternatieve instandhoudingsmaatregelen opgenomen.

    Artikel 10

    Inhoud van de meerjarenplannen

    1.  

    Naargelang het geval en onverminderd de respectieve bevoegdheden op grond van het Verdrag omvat een meerjarenplan:

    a) 

    de reikwijdte wat betreft de bestanden, de visserij en het gebied waarop het meerjarenplan van toepassing is;

    b) 

    doelstellingen die in overeenstemming zijn met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen en met de relevante bepalingen van artikel 6 en artikel 9;

    c) 

    kwantificeerbare streefdoelen zoals de visserijsterfte en/of paaibiomassa;

    d) 

    duidelijke tijdschema's voor het halen van de kwantificeerbare streefdoelen;

    e) 

    instandhoudingsreferentiepunten die in overeenstemming zijn met de doelstellingen bedoeld in artikel 2;

    f) 

    doelstellingen voor de met het oog op het verwezenlijken van de in artikel 15 bedoelde streefdoelen te nemen instandhoudingsmaatregelen en technische maatregelen en maatregelen die beogen ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken;

    g) 

    vrijwaringsmaatregelen om ervoor te zorgen dat de kwantificeerbare streefdoelen worden gehaald, en de corrigerende maatregelen die nodig zijn, onder meer voor omstandigheden waarin de afnemende kwaliteit van de gegevens of de niet-beschikbaarheid ervan de duurzaamheid van het bestand ondermijnen.

    2.  

    Een meerjarenplan kan ook het volgende omvatten:

    a) 

    andere instandhoudingsmaatregelen, in het bijzonder maatregelen om teruggooi met inachtneming van het best beschikbare wetenschappelijke advies geleidelijk tot nul terug te brengen, of om de negatieve impact van de visserij op het ecosysteem tot een minimum te beperken, in voorkomend geval nader uit te werken krachtens artikel 18;

    b) 

    kwantificeerbare indicatoren voor de periodieke voortgangsbewaking en -beoordeling ten aanzien van de verwezenlijking van de streefdoelen van het meerjarenplan;

    c) 

    in voorkomend geval, specifieke doelstellingen voor het deel van de levenscyclus van anadrome en katadrome soorten dat zich in zoet water afspeelt.

    3.  
    In het meerjarenplan wordt bepaald dat het na een eerste evaluatie achteraf, met name in het licht van gewijzigd wetenschappelijk advies, kan worden herzien.

    Artikel 11

    Instandhoudingsmaatregelen die nodig zijn voor de naleving van de verplichtingen krachtens de milieuwetgeving van de Unie

    1.  
    De lidstaten zijn gemachtigd om instandhoudingsmaatregelen vast te stellen die geen gevolgen hebben voor de vissersvaartuigen van andere lidstaten, die van toepassing zijn in de wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie en die noodzakelijk zijn met het oog op de naleving van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2008/56/EG, artikel 4 van Richtlijn 2009/147/EG of artikel 6 van Richtlijn 93/42/EEG, mits die maatregelen verenigbaar zijn met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen, de doelstellingen verwezenlijken van de toepasselijke wetgeving van de Unie die zij beogen uit te voeren en ten minste even stringent zijn als de maatregelen op grond van het Unierecht.
    2.  
    Indien een lidstaat ("de initiatiefnemende lidstaat") van oordeel is dat maatregelen moeten worden vastgesteld om aan de in lid 1 bedoelde verplichtingen te voldoen en andere lidstaten een rechtstreeks belang hebben bij het beheer van de visserij waarvoor deze maatregelen gevolgen sorteren, is de Commissie bevoegd om, door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 46, op verzoek dergelijke maatregelen vast te stellen. Hiertoe is artikel 18, leden 1 tot en met 4, en lid 6, van overeenkomstige toepassing.
    3.  
    De initiatiefnemende lidstaat verstrekt de Commissie en de andere lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer relevante informatie over de benodigde maatregelen, met inbegrip van de motivering, wetenschappelijke onderbouwing en nadere gegevens omtrent de praktische uitvoering en handhaving. De initiatiefnemende lidstaat en de overige lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer kunnen binnen zes maanden nadat er voldoende informatie is verstrekt een in artikel 18, lid 1, bedoelde gezamenlijke aanbeveling indienen. De Commissie stelt, met inachtneming van beschikbaar wetenschappelijk advies, binnen drie maanden na ontvangst van een volledig verzoek de maatregelen vast.

    Indien niet alle lidstaten erin slagen het eens te worden over een bij de Commissie overeenkomstig de eerste alinea binnen de daarin vermelde termijn in te dienen gemeenschappelijke aanbeveling, of indien de gemeenschappelijke aanbeveling geacht wordt niet aan de in lid 1 vermelde vereisten te voldoen, kan de Commissie op grond van het Verdrag een voorstel indienen.

    4.  
    In afwijking van lid 3 stelt de Commissie, bij gebreke van een in lid 3 bedoelde gemeenschappelijke aanbeveling, in spoedeisende gevallen maatregelen vast. In spoedeisende gevallen worden maatregelen alleen vastgesteld indien het uitblijven ervan de verwezenlijking van de met het vaststellen van de instandhoudingsmaatregelen overeenkomstig de in lid 1 bedoelde richtlijnen en de beleidsdoelen van de lidstaat beoogde doelstellingen in gevaar zou brengen.
    5.  
    De in lid 4 bedoelde maatregelen zijn van toepassing voor een termijn van ten hoogste twaalf maanden, die met ten hoogste twaalf maanden kan worden verlengd indien de in dat lid bedoelde voorwaarden voortbestaan.
    6.  
    De Commissie faciliteert de samenwerking tussen de betrokken lidstaat en de andere lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer van de visserij bij de uitvoering en de handhaving van de op grond van de leden 2, 3 en 4 vastgestelde maatregelen.

    Artikel 12

    Maatregelen van de Commissie bij ernstige bedreigingen voor de biologische rijkdommen van de zee

    1.  
    Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een op aanwijzingen gebaseerde ernstige bedreiging voor de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee of voor het mariene ecosysteem, kan de Commissie, om het hoofd te bieden aan die bedreiging, op gemotiveerd verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen, die voor een termijn van ten hoogste zes maanden van toepassing zijn, volgens de in artikel 47, lid 3, bedoelde procedure.
    2.  
    De lidstaat brengt het in lid 1 bedoelde verzoek gelijktijdig ter kennis van de Commissie, de andere lidstaten en de betrokken adviesraden. De overige lidstaten en de adviesraden kunnen hun schriftelijke opmerkingen bij de Commissie indienen binnen zeven werkdagen na ontvangst van de kennisgeving. De Commissie neemt een besluit binnen vijftien werkdagen nadat zij het in lid 1 bedoelde verzoek heeft ontvangen.
    3.  
    De Commissie kan, voordat de geldigheidsduur van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen is verstreken en indien is voldaan aan de in lid 1 genoemde voorwaarden, onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij de toepassing van die noodmaatregel met onmiddellijke werking voor een termijn van ten hoogste zes maanden wordt verlengd. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 47, lid 3, bedoelde procedure vastgesteld.

    Artikel 13

    Noodmaatregelen van lidstaten

    1.  
    Indien er aanwijzingen zijn voor een onmiddellijke actie vereisende, ernstige bedreiging voor de instandhouding van biologische rijkdommen van de zee of voor het mariene ecosysteem die verband houdt met visserijactiviteiten in wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat vallen, kan de lidstaat noodmaatregelen vaststellen om deze bedreiging tegen te gaan. Deze maatregelen zijn verenigbaar met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen en ten minste even stringent als de in het Unierecht vastgestelde maatregelen. Deze maatregelen zijn voor een periode van ten hoogste drie maanden van toepassing.
    2.  
    Indien door een lidstaat vast te stellen noodmaatregelen gevolgen kunnen hebben voor vissersvaartuigen van andere lidstaten, worden zij pas vastgesteld nadat de Commissie, de betrokken lidstaten en de betrokken adviesraden zijn geraadpleegd over een ontwerp van de maatregelen, vergezeld van een toelichting. De raadplegende lidstaat kan voor de dergelijke raadpleging een redelijke termijn bepalen, die echter niet korter is dan één maand.
    3.  
    Indien de Commissie van oordeel is dat een overeenkomstig dit artikel vastgestelde maatregel niet voldoet aan de voorwaarden van lid 1, kan zij, met vermelding van de redenen daartoe, de betrokken lidstaat verzoeken die maatregel te wijzigen of in te trekken.

    Artikel 14

    Voorkomen en beperken van ongewenste vangsten

    1.  
    Teneinde de invoering van de verplichting tot het aanlanden van alle vangsten overeenkomstig artikel 15 ("de aanlandingsverplichting") in de diverse visserijen te vergemakkelijken, kunnen de lidstaten, op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies en rekening houdend met de adviezen van de bevoegde adviesraden, proefprojecten uitvoeren om alle haalbare methoden ter voorkoming, beperking en uitbanning van ongewenste vangsten in een visserij volledig te onderzoeken.
    2.  
    De lidstaten kunnen een "teruggooiatlas" opstellen, met de omvang van de teruggooi in elk van de onder artikel 15, lid 1, vallende visserijen.

    Artikel 15

    De aanlandingsverplichting

    1.  

    Alle vangsten van soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden, en in de Middellandse Zee, ook vangsten van soorten waarvoor minimummaten in de zin van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 gelden, en die plaatsvinden tijdens visserijactiviteiten in Uniewateren of door Unievissersvaartuigen in wateren buiten de Unie, in wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen, in de hierna genoemde visserijen en geografische gebieden, worden overeenkomstig het volgende tijdschema aan boord van de vissersvaartuigen gebracht en gehouden, en geregistreerd, aangeland en, in voorkomend geval, in mindering gebracht op de quota, behalve indien zij als levend aas worden gebruikt:

    a) 

    Uiterlijk vanaf 1 januari 2015 voor:

    — 
    de kleine pelagische visserij, d.w.z. de visserij op makreel, haring, horsmakreel, blauwe wijting, evervis, ansjovis, zilvervis, sardine, sprot;
    — 
    de grote pelagische visserij, d.w.z. de visserij op blauwvintonijn, zwaardvis, witte tonijn, grootoogtonijn, en blauwe en witte marlijn;
    — 
    visserij voor industriële doeleinden, (onder andere de visserij op lodde, zandspiering en kever);
    — 
    visserij op zalm in de Oostzee.
    b) 

    Uiterlijk vanaf 1 januari 2015 voor visserijbepalende soorten en uiterlijk vanaf 1 januari 2017 voor de visserij op alle overige soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden in Uniewateren van de Oostzee voor zover deze soorten niet onder punt a) vallen.

    c) 

    Uiterlijk vanaf 1 januari 2016 voor de hierna genoemde visserijbepalende soorten en uiterlijk vanaf 1 januari 2019 voor alle soorten in:

    i) 

    de Noordzee

    — 
    de visserij op kabeljauw, schelvis, wijting en zwarte koolvis;
    — 
    de visserij op langoustines;
    — 
    de visserij op tong en schol;
    — 
    de visserij op heek;
    — 
    de visserij op Noorse garnaal;
    ii) 

    Noordwestelijke wateren

    — 
    de visserij op kabeljauw, schelvis, wijting en zwarte koolvis;
    — 
    de visserij op langoustines;
    — 
    de visserij op tong en schol;
    — 
    de visserij op heek;
    iii) 

    Zuidwestelijke wateren

    — 
    de visserij op langoustines;
    — 
    de visserij op tong en schol;
    — 
    de visserij op heek;
    iv) 

    overige visserij op soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden.

    d) 

    Uiterlijk vanaf 1 januari 2017 voor visserijbepalende soorten en uiterlijk vanaf 1 januari 2019 voor alle overige soorten in niet onder punt a), vallende visserij in de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en in alle overige wateren van de Unie en van buiten de Unie, die niet onder de soevereiniteit of de jurisdictie van derde landen vallen.

    2.  
    Lid 1 laat de internationale verplichtingen van de Unie onverlet. De Commissie is bevoegd om, overeenkomstig artikel 46, gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde die internationale verplichtingen in het Unierecht te implementeren, met inbegrip van, in het bijzonder, afwijkingen van de aanlandingsverplichting krachtens dit artikel.
    3.  
    Indien alle lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer van een bepaalde visserij het erover eens zijn dat de aanlandingsverplichting van toepassing moet zijn voor andere dan de in lid 1 bedoelde soorten, kunnen zij een gemeenschappelijke aanbeveling indienen om de toepassing van de aanlandingsverplichting uit te breiden tot die andere soorten. Hiertoe is artikel 18, leden 1 tot en met 6, van overeenkomstige toepassing. Indien deze gemeenschappelijke aanbeveling is ingediend, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 46 gedelegeerde handelingen vast te stellen die dergelijke maatregelen omvatten.
    4.  

    De aanlandingsverplichting bedoeld in lid 1 geldt niet voor:

    a) 

    soorten waarop niet mag worden gevist en die in een op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid vastgestelde rechtshandeling van de Unie als dusdanig worden omschreven;

    b) 

    soorten waarvoor wetenschappelijk vaststaat dat zij hoge overlevingskansen hebben, rekening houdend met de kenmerken van het vistuig, de visserijpraktijk en het ecosysteem;

    c) 

    vangsten die onder de de-minimisvrijstelling vallen;

    ▼M2

    d) 

    vis die door predatoren toegebrachte schade vertoont.

    ▼B

    5.  

    Nadere bepalingen ter uitvoering van de in lid 1 bedoelde aanlandingsverplichting worden vastgelegd in de in de artikelen 9 en 10 bedoelde meerjarenplannen en, in voorkomend geval, nader uitgewerkt overeenkomstig artikel 18, waaronder:

    ▼M2

    a) 

    bijzondere bepalingen inzake de visserij of soorten die vallen onder de in lid 1 bedoelde aanlandingsverplichting, zoals de technische maatregelen bedoeld in artikel 7, lid 2, die ten doel hebben de selectiviteit van het vistuig te verbeteren of ongewenste vangsten te beperken of zoveel mogelijk uit te bannen;

    ▼B

    b) 

    de beschrijving van de uitzonderingen van de aanlandingsverplichting met betrekking tot de in lid 4, onder b), bedoelde soorten;

    c) 

    bepalingen inzake de-minimisvrijstellingen van ten hoogste 5 % van de totale jaarlijkse vangsten van alle soorten waarvoor een aanlandingsverplichting als bedoeld in lid 1 van toepassing is. De de-minimisvrijstelling is van toepassing in de volgende gevallen:

    i) 

    blijkens wetenschappelijke gegevens is een grotere selectiviteit zeer moeilijk te verwezenlijken; of

    ii) 

    om onevenredig hoge kosten in verband met ongewenste vangst te voorkomen, voor die vistuigen waarbij de ongewenste vangst per vistuig niet meer dan een bepaald, in een plan vast te stellen percentage van de totale jaarlijkse vangst van dat vistuig vertegenwoordigt.

    Vangsten in het kader van de bepalingen bedoeld in dit punt worden niet in mindering gebracht op de betrokken quota, maar moeten wel allemaal volledig worden geregistreerd.

    Gedurende een overgangsperiode van vier jaar wordt het in dit punt bedoelde percentage van de totale jaarlijkse vangst verhoogd:

    i) 

    met twee procentpunten in de eerste twee jaar van de toepassing van de aanlandingsverplichting; en

    ii) 

    met één procentpunt in de volgende twee jaren;

    d) 

    bepalingen inzake maatregelen betreffende het documenteren van vangsten;

    e) 

    in voorkomende gevallen het vaststellen van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, overeenkomstig lid 10.

    ▼M3

    6.  
    Indien voor de betrokken visserij geen meerjarenplan of geen beheersplan is vastgesteld overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1967/2006, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 18 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 46 van deze verordening die op tijdelijke basis specifieke teruggooiplannen bevatten waarin de in lid 5, onder a) tot en met e), van dit artikel bedoelde specificaties zijn vervat, zulks voor een initiële termijn van ten hoogste drie jaar, die met in totaal drie jaar kan worden verlengd. De lidstaten kunnen overeenkomstig artikel 18 van deze verordening samenwerken bij het opstellen van een dergelijk plan, met als doel dat de Commissie dergelijke handelingen vaststelt of een voorstel indient volgens de gewone wetgevingsprocedure.

    ▼B

    7.  
    Indien geen maatregelen zijn vastgesteld met het oog op een nadere bepaling van de de-minimisvrijstelling, hetzij in een overeenkomstig lid 5 vastgesteld meerjarenplan hetzij in een overeenkomstig lid 6 vastgesteld specifiek teruggooiplan, stelt de Commissie overeenkomstig artikel 46 gedelegeerde handelingen vast waarin de in lid 4, onder c), bedoelde de-minimisvrijstelling wordt vastgelegd die, met inachtneming van de in lid 5, onder c), i) of ii), bedoelde voorwaarden, ten hoogste 5 % bedraagt van de totale jaarlijkse vangsten van alle soorten waarvoor de aanlandingsverplichting krachtens lid 1 van toepassing is. Die de-minimisvrijstelling wordt zodanig vastgesteld dat zij geldt vanaf de datum van toepassing van de betrokken aanlandingsverplichting.
    8.  
    In afwijking van de verplichting om in overeenstemming met lid 1 vangsten in mindering te brengen op de betrokken quota, kunnen vangsten van soorten waarvoor een aanlandingsverplichting geldt waarmee de quota van het betrokken bestand worden overschreden, of vangsten van soorten waarvoor de lidstaat geen quota heeft, in mindering worden gebracht op het quotum van de doelsoort voor ten hoogste 9 % van het quotum van de doelsoort. Deze bepaling is alleen van toepassing indien het bestand van de niet-doelsoort zich binnen biologisch veilige grenzen bevindt.
    9.  
    Voor bestanden waarvoor de aanlandingsverplichting geldt, kunnen de lidstaten gebruik maken van een jaarflexibiliteit van maximaal 10 % van de toegestane aanlanding. Hiertoe kan een lidstaat de aanlandingen toestaan van extra hoeveelheden van het bestand dat onder de aanlandingsverplichting valt, op voorwaarde dat deze hoeveelheden ten hoogste 10 % van het aan die lidstaat toegewezen quotum bedragen. Artikel 105 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 is van toepassing.
    10.  
    Ter bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen kunnen minimuminstandhoudingsreferentiegrootten worden vastgesteld.
    11.  
    Voor soorten waarvoor de aanlandingsverplichting in de zin van lid 1 geldt, is het gebruik van vangsten van soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, beperkt tot andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie, waaronder vismeel, visolie, diervoeder, levensmiddelenadditieven, geneesmiddelen en cosmetica.

    ▼M4

    12.  
    Voor soorten waarvoor de aanlandingsverplichting in de zin van lid 1 niet geldt, wordt de vangst die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte niet haalt, niet aan boord gehouden en onmiddellijk in zee teruggezet, tenzij deze als levend aas wordt gebruikt.

    ▼B

    13.  
    Met het oog op het toezicht op de naleving van de aanlandingsverplichting, zien de lidstaten toe op het uitvoerig en accuraat documenteren van alle visreizen en zien zij erop toe dat er passende capaciteit en middelen zijn, waaronder waarnemers, gesloten camerasysteem (CCTV) en overige middelen. De lidstaten nemen daarbij het beginsel van doelmatigheid en evenredigheid in acht.

    ▼M2

    14.  
    Uiterlijk 31 mei 2016, en uiterlijk 31 mei van elk daaropvolgend jaar tot en met 2020 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een jaarverslag in betreffende de uitvoering van de aanlandingsverplichting, dat gebaseerd is op de informatie die de lidstaten, de adviesraden en andere relevante bronnen aan de Commissie hebben doorgegeven.

    De jaarverslagen vermelden:

    — 
    de stappen die de lidstaten en de producentenorganisaties hebben gezet om de aanlandingsverplichting na te leven;
    — 
    de stappen die de lidstaten hebben gezet met betrekking tot het controleren van de naleving van de aanlandingsverplichting;
    — 
    informatie over het sociaaleconomisch effect van de aanlandingsverplichting;
    — 
    informatie over het effect van de aanlandingsverplichting op de veiligheid aan boord van vissersvaartuigen;
    — 
    informatie over het gebruik van en de afzetmarkten voor vangsten van exemplaren, kleiner dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, van een onder de aanlandingsverplichting vallende soort;
    — 
    informatie over de infrastructuur van havens en de uitrusting van vaartuigen met betrekking tot de aanlandingsverplichting;
    — 
    per betrokken visserij, informatie over de moeilijkheden die zijn ondervonden bij de uitvoering van de aanlandingsverplichting en aanbevelingen om die moeilijkheden te ondervangen.

    ▼B

    Artikel 16

    Vangstmogelijkheden

    1.  
    De vangstmogelijkheden die aan de lidstaten worden toegewezen waarborgen de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van iedere lidstaat voor elk visbestand of elke visserij. Bij de toewijzing van nieuwe vangstmogelijkheden wordt rekening gehouden met de belangen van elke lidstaat.
    2.  
    Wanneer de aanlandingsverplichting met betrekking tot een visbestand is ingevoerd, worden de vangstmogelijkheden vastgesteld, met inachtneming van het feit dat vangstmogelijkheden niet meer worden vastgesteld als afspiegeling van de aanlanding maar als afspiegeling van de vangsten, met als uitgangspunt dat teruggooi van dat bestand voor het eerste jaar en de daaropvolgende jaren niet meer is toegestaan.
    3.  
    Indien wetenschappelijk komt vast te staan dat er een aanzienlijk verschil is tussen de voor een specifiek bestand vastgestelde vangstmogelijkheden en de werkelijke toestand van dat bestand, kunnen de lidstaten met een rechtstreeks belang een gemotiveerd verzoek indienen bij de Commissie om een voorstel in te dienen ter vermindering van dit verschil, met inachtneming van de in artikel 2, lid 2, bedoelde doelstellingen.
    4.  
    De vangstmogelijkheden worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 2, lid 2, bedoelde doelstellingen en zijn in overeenstemming met de overeenkomstig artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 1, onder b) en c), bedoelde kwantificeerbare streefdoelen, tijdschema's en marges.
    5.  
    De maatregelen inzake de vaststelling en toewijzing van de vangstmogelijkheden voor derde landen in Uniewateren worden vastgesteld overeenkomstig het Verdrag.
    6.  
    Elke lidstaat beslist de wijze waarop de hem toegewezen vangstmogelijkheden die niet onder een systeem van overdraagbare visserijconcessies vallen, kunnen worden toegewezen aan vaartuigen die zijn vlag voeren, bijvoorbeeld door het instellen van individuele vangstmogelijkheden. De lidstaat deelt de toewijzingsmethode aan de Commissie mee.
    7.  
    Met het oog op de toewijzing van vangstmogelijkheden in het kader van gemengde visserij, houden de lidstaten rekening met de waarschijnlijke samenstelling van de vangst van vaartuigen die aan deze visserij deelnemen.
    8.  
    De lidstaten mogen, na kennisgeving aan de Commissie, de hun toegewezen vangstmogelijkheden geheel of gedeeltelijk uitwisselen.

    Artikel 17

    Criteria voor toewijzing van vangstmogelijkheden door de lidstaten

    Bij de toewijzing van de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden, bedoeld in artikel 16, maken de lidstaten gebruik van transparante en objectieve criteria van onder meer ecologische, sociale en economische aard. De criteria kunnen onder meer betrekking hebben op de gevolgen van de visserij op het milieu, de naleving in het verleden, de bijdrage aan de lokale economie en vangstniveaus uit het verleden. De lidstaten trachten, binnen het kader van de hun toegewezen vangstmogelijkheden, te zorgen voor stimulansen voor vissersvaartuigen die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruik maken van minder milieubelastende visserijtechnieken, zoals een lager energieverbruik of minder schade aan de habitats.



    TITEL III

    Regionalisering

    Artikel 18

    Regionale samenwerking inzake instandhoudingsmaatregelen

    1.  
    Indien de Commissie ertoe bevoegd is, inclusief in een overeenkomstig de artikelen 9 en 10 vastgesteld meerjarenplan en in de in de artikelen 11 en 15, lid 6, bedoelde gevallen, bij gedelegeerde handeling of bij uitvoeringshandeling maatregelen vast te stellen met betrekking tot een instandhoudingsmaatregel van de Unie voor een bepaald geografisch gebied, kunnen de lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer dat door die maatregelen wordt getroffen, binnen een in de instandhoudingsmaatregel en/of het meerjarenplan vast te stellen termijn, besluiten gemeenschappelijke aanbevelingen in te dienen om de doelstellingen van de betrokken instandhoudingsmaatregel van de Unie, de meerjarenplannen of de specifieke teruggooiplannen te verwezenlijken. De Commissie stelt de gedelegeerde handeling of uitvoeringshandeling niet vast voordat de termijn voor de indiening van gemeenschappelijke aanbevelingen door de lidstaten is verstreken.
    2.  
    Voor de toepassing van lid 1, werken de lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer dat door de maatregelen bedoeld in lid 1 wordt getroffen, samen bij het opstellen van gemeenschappelijke aanbevelingen. Zij raadplegen bovendien de relevante adviesraden. De Commissie faciliteert de samenwerking tussen lidstaten, onder meer door, in voorkomend geval, ervoor te zorgen dat van de relevante wetenschappelijke instanties een wetenschappelijke bijdrage wordt verkregen.
    3.  
    Indien een gemeenschappelijke aanbeveling op grond van lid 1 is ingediend, kan de Commissie die maatregelen door middel van gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen vaststellen voor zover die aanbeveling verenigbaar is met de betrokken instandhoudingsmaatregel en/of het betrokken meerjarenplan.
    4.  
    Indien de instandhoudingsmaatregel betrekking heeft op een specifiek visbestand dat met derde landen wordt gedeeld en door multilaterale visserijorganisaties of in het kader van bilaterale of multilaterale overeenkomsten wordt beheerd, streeft de Unie ernaar voor het verwezenlijken van de in artikel 2 bedoelde doelstellingen benodigde maatregelen met de betrokken partners overeen te komen.
    5.  

    De lidstaten zien erop toe dat de gemeenschappelijke aanbevelingen inzake instandhoudingsmaatregelen die overeenkomstig lid 1 moeten worden vastgesteld, gebaseerd zijn op het best beschikbare wetenschappelijke advies en aan de volgende vereisten voldoen:

    a) 

    zij zijn verenigbaar met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen;

    b) 

    zij zijn verenigbaar met het toepassingsgebied en de doelstellingen van de betrokken instandhoudingsmaatregel;

    c) 

    zij zijn verenigbaar met het toepassingsgebied en dragen effectief bij tot het verwezenlijken van de in het betrokken meerjarenplan genoemde doelstellingen en kwantificeerbare streefdoelen;

    d) 

    zij zijn ten minste even stringent zijn als de maatregelen op grond van het Unierecht.

    6.  
    Indien niet alle lidstaten tot overeenstemming kunnen komen over gemeenschappelijke aanbevelingen die overeenkomstig lid 1 binnen een gestelde termijn aan de Commissie moeten worden toegezonden, of indien de gemeenschappelijke aanbevelingen inzake instandhoudingsmaatregelen niet verenigbaar worden geacht met de doelstellingen of kwantificeerbare streefdoelen van de betrokken instandhoudingsmaatregelen, kan de Commissie overeenkomstig het Verdrag een voorstel voor passende maatregelen indienen.
    7.  
    Naast de in lid 1 bedoelde gevallen kunnen de lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer van visserij in een geografisch omschreven gebied, bij de Commissie gemeenschappelijke gezamenlijke aanbevelingen indienen voor door de Commissie voor te stellen of vast te stellen maatregelen.
    8.  
    Bij wijze van aanvullende of alternatieve vorm van regionale samenwerking worden de lidstaten gemachtigd om, met betrekking tot een instandhoudingsmaatregel van de Unie die van toepassing is voor een bepaald geografisch gebied, onder meer in een overeenkomstig de artikelen 9 en 10 opgesteld meerjarenplan, binnen een gestelde termijn maatregelen vast te stellen tot nadere uitwerking van deze instandhoudingsmaatregel. De betrokken lidstaten werken bij de vaststelling van deze maatregelen nauw samen. De leden 2, 4 en 5 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De Commissie wordt hierbij betrokken en er wordt rekening gehouden met haar opmerkingen. De lidstaten kunnen hun respectieve nationale maatregelen pas vaststellen wanneer alle betrokken lidstaten, overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van die maatregelen. Indien de Commissie van oordeel is dat een maatregel van een lidstaat niet voldoet aan de in de betrokken instandhoudingsmaatregel vervatte voorwaarden, kan zij, met vermelding van de redenen daartoe, de betrokken lidstaat of lidstaat verzoeken die maatregel te wijzigen of in te trekken.



    TITEL IV

    Nationale maatregelen

    Artikel 19

    Maatregelen van de lidstaten die van toepassing zijn op vissersvaartuigen die hun vlag voeren of op personen die op hun grondgebied zijn gevestigd

    1.  

    Lidstaten kunnen maatregelen voor de instandhouding van in de Uniewateren aanwezige visbestanden vaststellen, op voorwaarde dat die maatregelen aan de volgende vereisten voldoen:

    a) 

    zij zijn uitsluitend van toepassing op vissersvaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren, of, in het geval van visserijactiviteiten die niet door een vissersvaartuig worden verricht, op personen die zijn gevestigd op dat deel van zijn grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is;

    b) 

    zij zijn verenigbaar met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen;

    c) 

    zij zijn ten minste even stringent als de maatregelen op grond van het Unierecht.

    2.  
    Een lidstaat brengt, voor controledoeleinden, de overige betrokken lidstaten op de hoogte van krachtens lid 1 vastgestelde bepalingen.
    3.  
    De lidstaten maken relevante informatie over de maatregelen die overeenkomstig dit artikel zijn vastgesteld, openbaar.

    Artikel 20

    Maatregelen van een lidstaat binnen de 12-mijlszone

    1.  
    Een lidstaat kan met betrekking tot de zone van 12 zeemijl gerekend vanaf zijn basislijnen niet-discriminerende maatregelen nemen voor de instandhouding en het beheer van visbestanden, en om de staat van instandhouding van mariene ecosystemen te handhaven of te verbeteren, op voorwaarde dat de Unie geen specifiek voor die zone bestemde of specifiek voor het door de betrokken lidstaat geïdentificeerde probleem bedoelde instandhoudings- en beheersmaatregelen heeft vastgesteld. De maatregelen van de lidstaat zijn verenigbaar met de in artikel 2 bedoelde doelstellingen en ten minste even stringent als de maatregelen op grond van het Unierecht.
    2.  
    Indien door een lidstaat vast te stellen instandhoudings- en beheersmaatregelen gevolgen kunnen hebben voor vissersvaartuigen van andere lidstaten, worden dergelijke maatregelen pas vastgesteld nadat met de Commissie, de betrokken lidstaten en de betrokken adviesraden overleg is gepleegd over een ontwerp van de maatregelen, die vergezeld gaat van een toelichting waaruit onder meer blijkt dat deze maatregelen niet discriminerend zijn. De om het overleg verzoekende lidstaat kan daartoe een redelijke termijn bepalen, die echter niet korter is dan twee maanden.
    3.  
    De lidstaten maken relevante informatie over de maatregelen die overeenkomstig dit artikel zijn vastgesteld, openbaar.
    4.  
    Indien de Commissie van oordeel is dat een overeenkomstig dit artikel vastgestelde maatregel niet voldoet aan de voorwaarden van lid 1, kan zij, met vermelding van de redenen daartoe, de betrokken lidstaat verzoeken de maatregel te wijzigen of in te trekken.



    DEEL IV

    BEHEER VAN DE VANGSTCAPACITEIT

    Artikel 21

    Vaststelling van systemen van overdraagbare visserijconcessies

    De lidstaten kunnen een systeem van overdraagbare visserijconcessies instellen. De lidstaten met een dergelijk systeem houden een register van overdraagbare visserijconcessies bij.

    Artikel 22

    Aanpassing en beheer van de vangstcapaciteit

    1.  
    De lidstaten voeren maatregelen in om de vangstcapaciteit van hun vloot aan te passen aan hun vangstmogelijkheden, waarbij zij mettertijd rekening houden met tendensen en zich baseren op het beste wetenschappelijke advies, en zich ten doel stellen beide op blijvende en stabiele wijze met elkaar in evenwicht te brengen.
    2.  
    Teneinde de in lid 1 geformuleerde doelstelling te verwezenlijken, dienen de lidstaten jaarlijks uiterlijk op 31 mei bij de Commissie een verslag in over het evenwicht tussen de vangstcapaciteit van hun vloot en hun vangstmogelijkheden. Om een gemeenschappelijke aanpak in de gehele Unie te faciliteren, wordt dat verslag voorbereid overeenkomstig gemeenschappelijke richtsnoeren die door de Commissie kunnen worden ontwikkeld ter omschrijving van de relevante technische, sociale en economische parameters.

    Het verslag bevat de jaarlijkse beoordeling van de capaciteit van de nationale vloot en van alle vlootsegmenten van de lidstaat. In het verslag wordt beoogd voor ieder vlootsegment de structurele overcapaciteit in kaart te brengen en de langetermijnwinstgevendheid per segment te ramen. De verslagen worden openbaar gemaakt.

    3.  
    Voor de in lid 2, tweede alinea, bedoelde beoordelingen baseren de lidstaten hun analyse op het evenwicht tussen de vangstcapaciteit van hun vloten en de vangstmogelijkheden. Voor vloten die actief zijn in de ultraperifere gebieden en voor vaartuigen die uitsluitend buiten de Uniewateren actief zijn, worden afzonderlijke beoordelingen opgesteld.
    4.  
    Indien uit de beoordeling duidelijk blijkt dat de vangstcapaciteit niet daadwerkelijk in evenwicht is met de vangstmogelijkheden, stelt de lidstaat een verslag op met een actieplan voor de vlootsegmenten met geconstateerde structurele overcapaciteit. Het actieplan vermeldt de ter aanpassing dienende streefdoelen en de instrumenten om een balans tot stand te brengen alsook een duidelijk tijdschema voor de uitvoering.

    De Commissie stelt jaarlijks een verslag op voor het Europees Parlement en de Raad over de balans tussen de vangstcapaciteit van de vloten van de lidstaten en hun vangstmogelijkheden overeenkomstig de in lid 2, eerste alinea, genoemde richtsnoeren. Het verslag omvat de in de eerste alinea bedoelde actieplannen. Het eerste verslag wordt uiterlijk op 31 maart 2015 ingediend.

    Het niet opstellen van het in lid 2 bedoelde verslag en/of het nalaten om het in de eerste alinea van dit lid bedoelde actieplan uit te voeren, kan leiden tot een evenredige schorsing of onderbreking van de toepasselijke financiële steun van de Unie aan die lidstaat voor investeringen in de vloot in het betrokken vlootsegmenten of de betrokken vlootsegmenten overeenkomstig een toekomstige rechtshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor financiële steun aan het maritiem en visserijbeleid voor de periode 2014-2020.

    5.  
    Onttrekking aan de vloot met overheidssteun is niet toegestaan, tenzij deze is voorafgegaan door het intrekken van de visvergunning en de vismachtigingen.
    6.  
    De vangstcapaciteit van vissersvaartuigen die met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken, wordt niet vervangen.
    7.  
    De lidstaten zien erop toe dat de vangstcapaciteit van hun vloot vanaf 1 januari 2014 nooit groter is dan de in bijlage II vastgestelde vangstcapaciteitsmaxima.

    Artikel 23

    Regeling voor toevoeging of onttrekking aan de vloot

    1.  
    De lidstaten beheren toevoegingen en onttrekkingen aan hun vloten zodat de toevoeging van nieuwe capaciteit aan de vloot zonder overheidssteun wordt gecompenseerd door de voorafgaande onttrekking van capaciteit zonder overheidssteun van ten minste dezelfde omvang.
    2.  
    De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen tot vaststelling van de uitvoeringsregels voor de toepassing van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de onderzoeksprocedure bedoeld in artikel 47, lid 2, vastgesteld.
    3.  
    Uiterlijk 30 december 2018 wordt de regeling voor toevoeging en onttrekking aan de vloot door de Commissie beoordeeld in het licht van de zich wijzigende verhoudingen tussen de vlootcapaciteit en de verwachte vangstmogelijkheden; de Commissie stelt in voorkomend geval een wijziging van die regeling voor.

    ▼M1

    4.  
    In afwijking van lid 1 is Frankrijk, tot en met 31 december 2025, gemachtigd om nieuwe capaciteit toe te voegen aan de diverse segmenten in Mayotte, als ultraperiferio regio in de zin van artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna "Mayotte"), als bedoeld in bijlage II, zonder daarvoor een gelijkwaardige capaciteit te moeten onttrekken.

    ▼B

    Artikel 24

    Vissersvlootregisters

    1.  
    De lidstaten registreren met betrekking tot de Unievissersvaartuigen die hun vlag voeren, de gegevens betreffende de eigendom, de kenmerken van het vaartuig en het vistuig en de activiteit die nodig zijn voor het beheer van de op grond van deze verordening vastgestelde maatregelen.
    2.  
    De lidstaten dienen de in lid 1 bedoelde gegevens in bij de Commissie.
    3.  
    De Commissie houdt een register bij over de vissersvloot van de Unie, met de informatie die zij op grond van lid 2 ontvangt. Dit register wordt door de Commissie, met adequate bescherming van persoonsgegevens, openbaar gemaakt.
    4.  
    De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van technische werkingsvoorschriften betreffende de opslag, de opmaak en de doorzending van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gegevens. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 47, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.



    DEEL V

    WETENSCHAPPELIJKE BASIS VOOR HET VISSERIJBEHEER

    Artikel 25

    Voor het visserijbeheer vereiste gegevens

    1.  

    De lidstaten verzamelen, overeenkomstig de met betrekking tot gegevensverzameling vastgestelde voorschriften, de biologische, milieugerelateerde, technische en sociaaleconomische gegevens die nodig zijn voor het visserijbeheer, beheren die gegevens en stellen deze beschikbaar voor de eindgebruikers, waaronder de door de Commissie aangewezen organen. Het verwerven en beheren van die gegevens komt in aanmerking voor financiering uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) overeenkomstig een toekomstige rechtshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor financiële steun aan het maritiem en visserijbeleid voor de periode 2014-2020. De gegevens dienen met name voor de beoordeling van:

    a) 

    de toestand van de geëxploiteerde biologische rijkdommen van de zee;

    b) 

    het niveau van bevissing en de gevolgen van visserijactiviteiten voor de biologische rijkdommen van de zee en voor de mariene ecosystemen; en

    c) 

    de prestaties van de visserij-, de aquacultuur- en de verwerkingssector op sociaaleconomisch gebied in de Uniewateren en daarbuiten.

    2.  

    Bij het verzamelen, beheren en gebruiken van gegevens worden de onderstaande beginselen in acht genomen:

    a) 

    juistheid en betrouwbaarheid en de tijdige verzameling van gegevens;

    b) 

    het gebruik van coördinatiemechanismen om te voorkomen dat gegevens die voor verschillende doeleinden worden verzameld, elkaar overlappen;

    c) 

    veilige opslag en bescherming van verzamelde gegevens in geautomatiseerde databanken en, waar passend, de openbaarmaking ervan, zoals op geaggregeerd niveau, om de vertrouwelijkheid ervan te garanderen;

    d) 

    toegang voor de Commissie of de door haar aangewezen organen tot de nationale databanken en systemen die voor de verwerking van de verzamelde gegevens worden gebruikt, zodat het bestaan en de kwaliteit van de gegevens kunnen worden gecontroleerd;

    e) 

    tijdige beschikbaarheid van relevante gegevens en van de respectieve methoden voor het verkrijgen ervan voor instanties die vanuit wetenschappelijk of vanuit beheersoogpunt belang hebben bij de wetenschappelijke analyse van gegevens uit de visserijsector, alsook voor andere belanghebbenden, uitgezonderd in omstandigheden waarin op grond van toepasselijk Unierecht bescherming en vertrouwelijkheid zijn vereist.

    3.  
    De lidstaten dienen jaarlijks bij de Commissie een verslag in over de uitvoering van hun nationale programma's voor de verzameling van gegevens en maken dit verslag openbaar.

    De Commissie beoordeelt het jaarverslag over de verzameling van gegevens na raadpleging van haar wetenschappelijk adviesorgaan en, in voorkomend geval, regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's) waarbij de Unie partij of waarnemer is, en bevoegde internationale wetenschappelijke instanties.

    4.  
    De lidstaten zien erop toe dat de verzameling en het beheer van de voor het visserijbeheer bestemde wetenschappelijke gegevens, waaronder sociaaleconomische gegevens nationaal worden gecoördineerd. Hiertoe wijzen zij een nationale correspondent aan en organiseren zij jaarlijks een nationale coördinatievergadering. De Commissie wordt op de hoogte gebracht van de nationale coördinatieactiviteiten en wordt uitgenodigd voor de coördinatievergaderingen.
    5.  
    De lidstaten coördineren hun nationale activiteiten op het gebied van gegevensverzameling met andere lidstaten in dezelfde regio, in nauwe samenwerking met de Commissie, en stellen alles in het werk om hun activiteiten te coördineren met derde landen die soevereiniteit of jurisdictie uitoefenen over wateren in dezelfde regio.
    6.  
    De gegevens worden verzameld, beheerd en gebruikt op een kostenefficiënte manier.
    7.  
    Het nalaten door een lidstaat om gegevens te verzamelen en/of tijdig aan eindgebruikers te verstrekken, kan leiden tot een proportionele schorsing of onderbreking van de toepasselijke financiële steun van de Unie aan die lidstaat overeenkomstig een toekomstige rechtshandeling van de Unie tot vaststelling van de voorwaarden voor financiële steun aan het maritiem en visserijbeleid voor de periode 2014-2020.

    Artikel 26

    Raadpleging van wetenschappelijke instanties

    De Commissie raadpleegt de bevoegde wetenschappelijke instanties. Het WTECV wordt, waar passend, geraadpleegd over aangelegenheden betreffende de instandhouding en het beheer van levende rijkdommen van de zee, met inbegrip van biologische, economische, milieugerelateerde, sociale en technische overwegingen. Bij het raadplegen van wetenschappelijke instanties wordt het beginsel van goed beheer van publieke middelen in acht genomen, om dubbel werk door die instanties te voorkomen.

    Artikel 27

    Onderzoek en wetenschappelijk advies

    1.  
    De lidstaten voeren programma's uit inzake onderzoek en innovatie met betrekking tot visserij en aquacultuur. Zij coördineren hun programma's inzake onderzoek, innovatie en wetenschappelijk advies met betrekking tot de visserij met andere lidstaten, in nauwe samenwerking met de Commissie, in het kader van de Uniekaders voor onderzoek en innovatie, en betrekken hierbij, indien nodig, de bevoegde adviesraden. Die activiteiten komen in aanmerking voor financiering uit de begroting van de Unie overeenkomstig de rechtshandelingen van de Unie ter zake.
    2.  
    De lidstaten zien er in onderlinge coördinatie en met de betrokkenheid van belanghebbenden op toe dat de nodige knowhow en de nodige personele middelen beschikbaar zijn voor het wetenschappelijke adviesproces; zij doen hiervoor onder meer een beroep op de beschikbare financiële middelen van de Unie.



    DEEL VI

    EXTERN BELEID

    Artikel 28

    Doelstellingen

    1.  
    Om duurzame exploitatie, beheer en instandhouding van biologische rijkdommen van de zee en het mariene milieu te verzekeren, onderhoudt de Unie haar externe betrekkingen op visserijgebied in overeenstemming met haar internationale verplichtingen en de beleidsdoelstellingen, alsook met de doelstellingen en de beginselen, bedoeld in de artikelen 2 en 3.
    2.  

    In het bijzonder:

    a) 

    verleent de Unie actief steun en draagt zij actief bij tot de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies;

    b) 

    verbetert de Unie de beleidssamenhang van haar initiatieven, in het bijzonder wat betreft de activiteiten op het gebied van milieu, handel en ontwikkeling, en versterkt zij de samenhang van acties in het kader van ontwikkelingssamenwerking en wetenschappelijke, technische en economische samenwerking;

    c) 

    draagt de Unie bij tot duurzame visserijactiviteiten die economisch levensvatbaar zijn en bevordert zij de werkgelegenheid in de Unie;

    d) 

    zorgt de Unie ervoor dat de visserijactiviteiten buiten de Uniewateren gebaseerd zijn op dezelfde beginselen en normen als krachtens het toepasselijke Unierecht op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid en bevordert zij daarbij gelijke voorwaarden voor de marktdeelnemers uit de Unie ten opzichte van de marktdeelnemers uit derde landen;

    e) 

    bevordert en ondersteunt de Unie op alle internationale fora de nodige actie om een einde te maken aan IOO-visserij;

    f) 

    bevordert de Unie de oprichting en de versterking van nalevingscomités van ROVB's en stimuleert zij periodieke onafhankelijke prestatiebeoordelingen en passende herstelmaatregelen, waaronder doeltreffende en afschrikkende sancties die op transparante en niet-discriminerende wijze moeten worden toegepast.

    3.  
    De bepalingen van dit deel laten de krachtens artikel 218 van het Verdrag vastgestelde specifieke bepalingen onverlet.



    TITEL I

    Internationale visserijorganisaties

    Artikel 29

    Activiteiten van de Unie in internationale visserijorganisaties

    1.  
    De Unie verleent actief steun en draagt actief bij tot de werkzaamheden van internationale organisaties die actief zijn op het gebied van de visserij, waaronder ROVB's.
    2.  
    De Unie baseert de standpunten die zij inneemt in internationale organisaties die actief zijn op het gebied van de visserij en in ROVB's, op het best beschikbare wetenschappelijke advies, teneinde ervoor te zorgen dat de visbestanden overeenkomstig de doelstellingen bedoeld in artikel 2, en met name lid 2, en lid 5, onder c), worden beheerd. De Unie moet ernaar streven het voortouw te nemen in het proces om de prestaties van de ROVB's te versterken, teneinde deze organisaties in staat te stellen de levende rijkdommen van de zee waarvoor zij bevoegd zijn, beter in stand te houden en te beheren.
    3.  
    De Unie steunt actief de ontwikkeling van adequate en transparante mechanismen voor de toewijzing van vangstmogelijkheden.
    4.  
    De Unie bevordert samenwerking tussen de ROVB's en coherentie tussen hun respectieve regelgevingskaders, en zij steunt de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies teneinde te garanderen dat hun aanbevelingen op dit wetenschappelijke advies worden gebaseerd.

    Artikel 30

    Naleving van internationale bepalingen

    De Unie werkt, met name via het Europees Bureau voor visserijcontrole ("het Bureau"), samen met derde landen en internationale organisaties die actief zijn op het gebied van visserij, inclusief ROVB's, teneinde de naleving van maatregelen, in het bijzonder maatregelen ter bestrijding van IOO-visserij, te verbeteren en ervoor te zorgen dat de door die internationale organisaties genomen maatregelen strikt worden nageleefd.



    TITEL II

    Partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij

    Artikel 31

    Beginselen en doelstellingen van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij

    1.  
    In met derde landen gesloten partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij wordt een juridisch, ecologisch, economisch en sociaal bestuurskader voor visserijactiviteiten van Unievissersvaartuigen in wateren van derde landen vastgesteld.

    Een dergelijk kader kan onder meer betrekking hebben op:

    a) 

    de ontwikkeling en de ondersteuning van de benodigde wetenschappelijke en onderzoeksinstellingen;

    b) 

    de toezicht-, controle- en bewakingscapaciteit;

    c) 

    andere elementen van capaciteitsopbouw die betrekking hebben op de ontwikkeling van een duurzaam visserijbeleid van het derde land.

    2.  
    Met het oog op de duurzame exploitatie van overschotten van levende rijkdommen van de zee, streeft de Unie ernaar ervoor te zorgen dat de partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij met derde landen ten goede komen aan de Unie en aan het betrokken derde land, waaronder de lokale bevolking en de visserijsector, en dat zij bijdragen tot het continueren van de activiteit van de vloten van de Unie en gericht zijn op het verkrijgen van een passend aandeel van het beschikbare overschot, dat in verhouding staat tot het belang van de vloten van de Unie.
    3.  
    Om ervoor te zorgen dat Unievaartuigen die vissen in het kader van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij, zich in voorkomend geval aan dezelfde toepasselijke normen houden als Unievissersvaartuigen die in Uniewateren vissen, streeft de Unie ernaar in de partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij passende bepalingen betreffende aanlandingsverplichtingen voor vis en visserijproducten op te nemen.
    4.  
    Unievissersvaartuigen vangen slechts van het in artikel 62, leden 2 en 3, van het UNCLOS bedoelde overschot van de toegestane vangst dat op een duidelijke en transparante manier is geïdentificeerd op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies en op basis van relevante, door de Unie en het derde land uitgewisselde informatie over de totale visserijinspanning van alle vloten op de betrokken bestanden. Inzake grensoverschrijdende of over grote afstanden trekkende visbestanden moet bij het bepalen van de voor toegang beschikbare hulpbronnen terdege rekening worden gehouden met wetenschappelijke beoordelingen op regionaal niveau en met door de betrokken ROVB's genomen instandhoudings- en beheersmaatregelen.
    5.  
    Unievissersvaartuigen zijn niet actief in de wateren van het derde land waarmee een van kracht zijnde partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij is gesloten tenzij zij over een vismachtiging beschikken die overeenkomstig een bij die overeenkomst vastgestelde procedure is afgegeven.
    6.  
    De Unie ziet erop toe dat in partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij een bepaling wordt opgenomen betreffende de eerbiediging van de democratische beginselen en de rechten van de mens, welke bepaling een essentieel element van dergelijke overeenkomsten uitmaakt.

    Die overeenkomsten bevatten tevens, voor zover mogelijk:

    a) 

    een clausule waarbij wordt verboden aan andere in deze wateren vissende vloten gunstigere voorwaarden te bieden dan die worden toegekend aan de economische actoren van de Unie, waaronder voorwaarden betreffende de instandhouding, de ontwikkeling en het beheer van de bestanden, financiële regelingen alsmede vergoedingen en rechten die samenhangen met de afgifte van vismachtigingen;

    b) 

    een exclusiviteitsclausule met betrekking tot het voorschrift van lid 5.

    7.  
    Op het niveau van de Unie worden inspanningen geleverd om toe te zien op op de activiteiten van Unievissersvaartuigen die buiten het kader van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij actief zijn in niet-Uniewateren.
    8.  
    De lidstaten zien erop toe dat Unievissersvaartuigen die hun vlag voeren en buiten de Uniewateren actief zijn, in staat zijn alle visserij- en verwerkingsactiviteiten uitvoerig en nauwkeurig te documenteren.
    9.  
    Een vismachtiging als bedoeld in lid 5 wordt verleend aan een vaartuig dat het register over de vissersvloot van de Unie heeft verlaten en vervolgens binnen 24 maanden opnieuw in het register is opgenomen, uitsluitend als de eigenaar van dat vaartuig, aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat alle nodige gegevens heeft verstrekt om aan te tonen dat het vaartuig in die periode van activiteit alle voor een onder vlag van de Unie varend vaartuig geldende normen volledig in acht heeft genomen.

    Indien de staat die de vlag heeft toegekend voor de periode waarin het vaartuig niet in het register over de vissersvloot van de Unie stond, op grond van Unierecht werd aangemerkt als niet-meewerkend land wat betreft het bestrijden, tegengaan en beëindigen van IOO-visserij of als land dat het niet-duurzame visserij toelaat, wordt die vismachtiging uitsluitend toegekend indien is vast komen te staan dat de visserij-activiteiten van het vaartuig zijn gestaakt en dat de eigenaar onmiddellijk actie heeft ondernomen om het vaartuig uit het register van die staat te laten verwijderen.

    10.  
    De Commissie zorgt voor een onafhankelijke evaluatie vooraf en achteraf van elk protocol bij een partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij, en stelt deze, alvorens bij de Raad een aanbeveling tot machtiging voor het openen van onderhandelingen over een vervolgprotocol in te dienen, tijdig ter beschikking van het Europees Parlement en de Raad. Een samenvatting van deze evaluaties wordt openbaar gemaakt.

    Artikel 32

    Financiële steun

    1.  

    De Unie verleent in het kader van partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij financiële steun aan derde landen, teneinde:

    a) 

    een deel van de kosten van de toegang tot de visbestanden in wateren van derde landen te dragen; het gedeelte van de kosten voor de toegang tot de visbestanden dat moet worden betaald door reders uit de Unie wordt voor elke partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij of elk protocol daarbij beoordeeld; het dient billijk en niet-discriminerend te zijn en in verhouding te staan tot de baten die voortvloeien uit de toegangsregeling;

    b) 

    het bestuurskader in te voeren, onder meer op het gebied van ontwikkeling en onderhoud van de vereiste wetenschappelijke en onderzoeksinstellingen, overlegprocessen met belangengroepen, en de capaciteit voor toezicht, controle en bewaking en andere capaciteitsopbouwende elementen met betrekking tot de ontwikkeling van een duurzaam visserijbeleid van het betrokken derde land te bevorderen. De financiële steun wordt slechts verleend indien specifieke resultaten worden behaald en vormt een aanvulling op en sluit aan bij de in het betrokken derde land uitgevoerde ontwikkelingsprojecten en -programma's.

    2.  
    In elke partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij wordt de financiële steun voor sectorale ondersteuning losgekoppeld van de betalingen voor de toegang tot visbestanden. De Unie stelt dat er specifieke resultaten worden behaald als voorwaarde voor betalingen in het kader van de financiële steun, en volgt de vorderingen op de voet.



    TITEL III

    Beheer van bestanden van gemeenschappelijk belang

    Artikel 33

    Beginselen en doelstellingen van het beheer van gedeelde bestanden van gemeenschappelijk belang voor de unie en derde landen en van overeenkomsten inzake uitwisseling en gezamenlijk beheer

    1.  
    Indien bestanden van gemeenschappelijk belang ook worden geëxploiteerd door derde landen, pleegt de Unie overleg met deze derde landen teneinde ervoor te zorgen dat die bestanden op duurzame wijze conform deze verordening en in het bijzonder conform de in artikel 2, lid 2, neergelegde doelstelling worden beheerd. Bij gebreke van een formeel akkoord stelt de Unie alles in het werk om tot gemeenschappelijke regelingen voor het bevissen van deze bestanden te komen teneinde duurzaam beheer mogelijk te maken, in het bijzonder wat betreft de in artikel 2, lid 2, neergelegde doelstelling, waarbij gelijke voorwaarden voor de marktdeelnemers van de Unie wordt bevorderd.
    2.  
    Met het oog op de duurzame exploitatie van met derde landen gedeelde bestanden en teneinde de stabiliteit van de visserijactiviteiten van haar vloten te waarborgen, streeft de Unie, op grond van het UNCLOS, naar het sluiten van bilaterale of multilaterale overeenkomsten met derde landen inzake het gezamenlijke beheer van bestanden, waarin onder meer, voor zover van toepassing, de instelling van de toegang tot de wateren en de bestanden en de voorwaarden voor toegang, de harmonisatie van instandhoudingsmaatregelen en de uitwisseling van vangstmogelijkheden worden opgenomen.



    DEEL VII

    AQUACULTUUR

    Artikel 34

    Bevordering van duurzame aquacultuur

    1.  

    Ter bevordering van duurzaamheid en als bijdrage tot de voedselzekerheid en de voedselbevoorrading, de groei en de werkgelegenheid stelt de Commissie niet-bindende strategische Unierichtsnoeren op inzake gemeenschappelijk prioriteiten en streefdoelen voor de ontwikkeling van duurzame aquacultuuractiviteiten. Deze strategische richtsnoeren, waarin rekening wordt gehouden met de verschillende uitgangsposities en omstandigheden in de Unie, vormen de basis voor nationale strategische meerjarenplannen en, hebben tot doel:

    a) 

    het concurrentievermogen van de aquacultuursector te verbeteren en de ontwikkeling en innovatie van deze sector te steunen;

    b) 

    de administratieve lasten te verminderen en de uitvoering van Unierecht efficiënter te maken en beter af te stemmen op de behoeften van de belanghebbenden;

    c) 

    de economische bedrijvigheid te stimuleren;

    d) 

    de diversificatie en de levenskwaliteit in kustgebieden en gebieden in het binnenland te verbeteren;

    e) 

    aquacultuuractiviteiten te integreren in de ruimtelijke ordening van zee, land en kustgebieden.

    2.  
    De lidstaten stellen uiterlijk 30 juni 2014 een nationaal strategisch meerjarenplan op voor de ontwikkeling van aquacultuuractiviteiten op hun grondgebied.
    3.  
    De nationale strategische meerjarenplannen omvatten onder meer de doelstellingen van de lidstaten en de nodige maatregelen en tijdschema's om deze doelstellingen te bereiken.
    4.  

    De nationale strategische meerjarenplannen hebben met name tot doel:

    a) 

    te komen tot administratieve vereenvoudiging, met name wat de evaluaties, effectbeoordelingen en vergunningen betreft;

    b) 

    op het gebied van toegang tot wateren en ruimte te zorgen voor redelijke zekerheid voor de marktdeelnemers in de aquacultuursector;

    c) 

    indicatoren op te stellen voor economische, sociale en milieuduurzaamheid;

    d) 

    andere eventuele grensoverschrijdende effecten, in het bijzonder op de biologische rijkdommen van de zee en de mariene ecosystemen voor de buurlidstaten te beoordelen;

    e) 

    synergie tussen nationale onderzoeksprogramma's tot stand te brengen en te zorgen voor samenwerking tussen de sector en de wetenschap;

    f) 

    het concurrentievoordeel van duurzame levensmiddelen van hoge kwaliteit te bevorderen;

    g) 

    praktijken en onderzoek met betrekking tot aquacultuur te bevorderen, met als doel de positieve gevolgen voor het milieu en de visbestanden te vergroten, en de negatieve gevolgen te beperken, onder meer door de druk op visbestanden die voor de productie van diervoeder worden gebruikt, te verminderen en door bestanden efficiënter te benutten.

    5.  
    De lidstaten wisselen informatie en beste praktijken uit via een open methode voor de coördinatie van de nationale maatregelen die in de nationale strategische meerjarenplannen zijn opgenomen.
    6.  
    De Commissie bevordert de uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen de lidstaten en faciliteert de coördinatie van de in het nationale strategische meerjarenplan vervatte nationale maatregelen.



    DEEL VIII

    GEMEENSCHAPPELIJKE MARKTORDENING

    Artikel 35

    Doelstellingen

    1.  

    Er wordt een gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten ingesteld (de gemeenschappelijke marktordening) om:

    a) 

    bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 2 vastgestelde doelstellingen, en met name de duurzame exploitatie van levende biologische rijkdommen van de zee;

    b) 

    de visserij- en de aquacultuursector in staat te stellen om het gemeenschappelijk visserijbeleid toe te passen op het geëigende niveau;

    c) 

    het concurrentievermogen van de visserij- en de aquacultuursector in de Unie, en met name de producenten, te versterken;

    d) 

    de markten transparanter en stabieler te maken, met name op het gebied van de economische kennis van en het inzicht in de Uniemarkten voor visserij- en aquacultuurproducten in de hele bevoorradingsketen, te zorgen voor een evenwichtiger verdeling van de toegevoegde waarde in de bevoorradingsketen van de sector, consumenteninformatie te verbeteren en de bewustmaking te verhogen, door middel van berichtgeving en etikettering met begrijpelijke informatie;

    e) 

    bij te dragen tot de totstandbrenging van gelijke voorwaarden voor alle in de Unie afgezette producten, door de duurzame exploitatie van de visbestanden te bevorderen;

    f) 

    bij te dragen tot een gevarieerd aanbod aan visserij- en aquacultuurproducten voor consumenten;

    g) 

    consumenten verifieerbare en nauwkeurige informatie te verstrekken over de oorsprong van producten en de productiewijze, in het bijzonder door markering en etikettering.

    2.  
    De gemeenschappelijke marktordening is van toepassing op de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 7 ) vermelde visserijproducten en aquacultuurproducten die in de Unie worden afgezet.
    3.  

    De gemeenschappelijke marktordening behelst met name:

    a) 

    de ordening van de sector, waaronder marktstabiliserende maatregelen;

    b) 

    productie- en afzetprogramma's voor producentenorganisaties in de visserij- en aquacultuursector;

    c) 

    gemeenschappelijke handelsnormen;

    d) 

    consumentenvoorlichting.



    DEEL IX

    CONTROLE EN HANDHAVING

    Artikel 36

    Doelstellingen

    1.  
    De naleving van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt gewaarborgd door een doeltreffend visserijcontrolesysteem van de Unie, onder meer op het gebied van de bestrijding van IOO-visserij.
    2.  

    De controle en de handhaving van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden in het bijzonder gebaseerd op en omvatten het volgende:

    a) 

    een mondiale, geïntegreerde en gemeenschappelijke aanpak;

    b) 

    samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten, de Commissie en het Bureau;

    c) 

    kostenefficiëntie en proportionaliteit;

    d) 

    het gebruik van efficiënte controletechnologieën, die de beschikbaarheid en de kwaliteit van de gegevens betreffende de visserij moeten bevorderen;

    e) 

    een Uniekader voor controle, inspectie en handhaving;

    f) 

    een risicogebaseerde strategie die gericht is op systematische en geautomatiseerde kruiscontroles van alle beschikbare, relevante gegevens;

    g) 

    de ontwikkeling van een cultuur van naleving en samenwerking bij alle marktdeelnemers en vissers.

    De Unie neemt passende maatregelen met betrekking tot derde landen die niet-duurzame visserij toestaan.

    3.  
    De lidstaten stellen passende maatregelen vast, waaronder doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, om de onder het gemeenschappelijk visserijbeleid vallende activiteiten te controleren, te inspecteren en te handhaven.

    ▼C1

    4.  
    In afwijking van lid 1 is Frankrijk tot en met 31 december 2021 vrijgesteld van de verplichting om in zijn register van de vissersvaartuigen van de Unie vaartuigen op te nemen met een lengte over alles van minder tien meter die opereren vanuit Mayotte.
    5.  
    Tot en met 31 december 2021 houdt Frankrijk een voorlopig register bij van de vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan tien meter die vanuit Mayotte opereren. Dit register bevat voor elk vaartuig ten minste de naam, de lengte over alles en een identificatiecode. Vaartuigen die in het voorlopig register zijn opgenomen, worden beschouwd als in Mayotte geregistreerde vaartuigen.

    ▼B

    Artikel 37

    Deskundigengroep inzake naleving

    1.  
    De Commissie stelt een deskundigengroep inzake naleving in teneinde de uitvoering en de naleving van de verplichtingen uit hoofde van het visserijcontrolesysteem van de Unie te beoordelen, te vergemakkelijken en te versterken.
    2.  
    De deskundigengroep inzake naleving bestaat uit vertegenwoordigers van de Commissie en de lidstaten. Op verzoek van het Europees Parlement kan de Commissie het Europees Parlement uitnodigen deskundigen te sturen die de vergaderingen van de deskundigengroep bijwonen. Het Bureau kan de bijeenkomsten van de deskundigengroep inzake naleving als waarnemer bijwonen.
    3.  

    De deskundigengroep heeft in het bijzonder tot taak:

    a) 

    regelmatig een overzicht te geven van nalevings- en uitvoeringskwesties in het kader van het visserijcontrolesysteem van de Unie en mogelijke moeilijkheden van gemeenschappelijk belang bij de uitvoering van voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid in kaart te brengen;

    b) 

    adviezen te formuleren ten aanzien van de uitvoering van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid, waaronder het prioriteren van de financiële steun van de Unie; en

    c) 

    informatie uit te wisselen over controle- en inspectiewerkzaamheden, waaronder de bestrijding van IOO-visserij.

    4.  
    Het Europees Parlement en de Raad worden door de deskundigengroep op gezette tijden volledig geïnformeerd over de in lid 3 bedoelde nalevingswerkzaamheden.

    Artikel 38

    Proefprojecten op het gebied van nieuwe controletechnologieën en databeheersystemen

    De Commissie en de lidstaten kunnen proefprojecten op het gebied van nieuwe controletechnologieën en databeheersystemen uitvoeren.

    Artikel 39

    Bijdrage in de kosten van controle, inspectie, handhaving en gegevensverzameling

    De lidstaten kunnen hun marktdeelnemers ertoe verplichten evenredig bij te dragen in de operationele kosten die samenhangen met de uitvoering van het visserijcontrolesysteem van de Unie en van het verzamelen van gegevens.



    DEEL X

    FINANCIËLE INSTRUMENTEN

    Artikel 40

    Doelstellingen

    De Unie kan financiële steun verlenen om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen bedoeld in artikel 2.

    Artikel 41

    Voorwaarden voor de verlening van financiële steun aan lidstaten

    1.  
    Onder voorbehoud van de in de toepasselijke rechtshandelingen van de Unie te bepalen voorwaarden, is de financiële steun van de Unie aan de lidstaten afhankelijk van de naleving van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de lidstaten.
    2.  
    Niet-naleving van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de lidstaten kan leiden tot het onderbreken of opschorten van betalingen, of tot het toepassen van een financiële correctie op de financiële steun van de Unie in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Die maatregelen staan in verhouding tot de aard, de ernst, de duur en het al dan niet herhaaldelijke karakter van de niet-naleving.

    Artikel 42

    Voorwaarden voor de verlening van financiële steun aan marktdeelnemers

    1.  
    Onder voorbehoud van de in de toepasselijke rechtshandelingen van de Unie te bepalen voorwaarden, is de financiële steun van de Unie aan de marktdeelnemers afhankelijk van de naleving van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de marktdeelnemers.
    2.  
    Onder voorbehoud van nog vast te stellen specifieke voorschriften leiden ernstige inbreuken op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid door marktdeelnemers tot tijdelijke of permanente ontzegging van de toegang tot financiële steun van de Unie en/of de toepassing van financiële kortingen. Deze maatregelen, die worden genomen door de lidstaten, zijn afschrikkend en doeltreffend en staan in verhouding tot de aard, de ernst, de duur en het al dan niet herhaaldelijk voorkomen van de ernstige inbreuken.
    3.  
    De lidstaten zien erop toe dat de financiële steun van de Unie slechts wordt verleend indien aan de betrokken marktdeelnemer in het laatste jaar vóór de aanvraag van financiële steun van de Unie geen sancties vanwege ernstige inbreuken zijn opgelegd.



    DEEL XI

    ADVIESRADEN

    Artikel 43

    Oprichting van adviesraden

    1.  
    Om een evenwichtige vertegenwoordiging van alle belanghebbende partijen, overeenkomstig artikel 45, lid 1, te bevorderen en om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 2 bedoelde doelstellingen, wordt voor elk van de in bijlage III opgenomen geografische gebieden of bevoegdheidszones een adviesraad opgericht.
    2.  

    Met name worden de volgende nieuwe adviesraden opgericht, overeenkomstig bijlage III:

    a) 

    een adviesraad voor de ultraperifere gebieden, onderverdeeld in drie afdelingen, voor elk van de volgende zeebekkens: westelijk deel van de Atlantische Oceaan, oostelijk deel van de Atlantische Oceaan en Indische Oceaan;

    b) 

    een adviesraad voor aquacultuur;

    c) 

    een adviesraad voor markten;

    d) 

    een adviesraad voor de Zwarte Zee.

    3.  
    Elke adviesraad stelt zijn reglement van orde vast.

    Artikel 44

    Taken van adviesraden

    1.  
    Bij het toepassen van deze verordening raadpleegt de Commissie, waar passend, de adviesraden.
    2.  

    De adviesraden kunnen:

    a) 

    bij de Commissie en bij de betrokken lidstaat aanbevelingen en suggesties indienen inzake aangelegenheden die betrekking hebben op visserijbeheer en op de sociaaleconomische en de instandhoudingsaspecten van visserij en aquacultuur; en in het bijzonder aanbevelingen doen over de wijze waarop de voorschriften inzake visserijbeheer kunnen worden vereenvoudigd;

    b) 

    de Commissie en de lidstaten op de hoogte brengen van problemen op het gebied van visserijbeheer en van de sociaaleconomische en de instandhoudingsaspecten van visserij en, indien nodig, aquacultuur die zich in hun bevoegdheidszone of geografisch gebied voordoen en oplossingen voorstellen om die problemen te verhelpen;

    c) 

    in nauwe samenwerking met wetenschappers bijdragen tot het verzamelen, aanleveren en analyseren van de gegevens die nodig zijn voor het ontwikkelen van instandhoudingsmaatregelen.

    Indien een vraagstuk van gemeenschappelijk belang is voor twee of meer adviesraden, coördineren zij hun standpunten om gemeenschappelijke aanbevelingen over het vraagstuk te kunnen opstellen.

    3.  
    Adviesraden worden geraadpleegd over gezamenlijke aanbevelingen op grond van artikel 18. Zij kunnen door de Commissie en de lidstaten tevens over andere maatregelen worden geraadpleegd. Hun advies wordt in aanmerking genomen. Die raadpleging laat de raadpleging van het WTECV en andere wetenschappelijke instanties onverlet. De adviezen van de adviesraden kunnen bij alle betrokken lidstaten en bij de Commissie worden ingediend.
    4.  
    De Commissie en, in voorkomend geval, de betrokken lidstaat, reageren binnen een termijn van twee maanden op de aanbevelingen, suggesties of gegevens die zij op grond van lid 1 ontvangen. Indien de definitieve maatregelen die worden vastgesteld, afwijken van de op grond van lid 1 van de adviesraden ontvangen adviezen, aanbevelingen en suggesties, wordt de afwijking door de Commissie of de betrokken lidstaat omstandig gemotiveerd.

    Artikel 45

    Samenstelling, functioneren en financiering van de adviesraden

    1.  

    De adviesraden zijn samengesteld uit:

    a) 

    organisaties die de marktdeelnemers uit de visserijsector en, in voorkomend geval, de aquacultuursector vertegenwoordigen, alsmede uit vertegenwoordigers van de verwerkende en de afzetsector;

    b) 

    andere belangengroepen die met het gemeenschappelijk visserijbeleid te maken hebben, zoals milieuorganisaties en consumentengroeperingen.

    2.  
    Iedere adviesraad bestaat uit een algemene vergadering en een uitvoerend comité, inclusief, indien nodig, een secretariaat en werkgroepen voor de behandeling van aangelegenheden op het gebied van regionale samenwerking krachtens artikel 18, en stelt de noodzakelijke maatregelen voor zijn functioneren vast.
    3.  
    De adviesraden functioneren en ontvangen financiering zoals vastgesteld in bijlage III.
    4.  
    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 46 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van nadere bepalingen over het functioneren van de adviesraden.



    DEEL XII

    PROCEDURELE BEPALINGEN

    Artikel 46

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.  
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
    2.  
    De in artikel 11, lid 2, artikel 15, leden 2, 3, 6 en 7, en artikel 45, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 29 december 2013. Uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar stelt de Commissie een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden vóór het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
    3.  
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11, lid 2, artikel 15, leden 2, 3, 6 en 7, en artikel 45, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
    4.  
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.
    5.  
    Een overeenkomstig artikel 11, lid 2, artikel 15, leden 2, 3, 6 en 7, en artikel 45, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie vóór het verstrijken van deze termijn hebben meegedeeld dat zij geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

    Artikel 47

    Comitéprocedure

    1.  
    De Commissie wordt bijgestaan door een Comité voor visserij en aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
    2.  
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht over een op grond van artikel 23 vast te stellen ontwerpuitvoeringshandeling, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    3.  
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.



    DEEL XIII

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 48

    Intrekkingen en wijzigingen

    1.  
    Verordening (EG) nr. 2371/2002 wordt ingetrokken.

    Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening.

    2.  
    Besluit 2004/585/EG wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van de voorschriften die op grond van artikel 45, lid 4, van deze verordening worden vastgesteld.
    3.  
    Artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1954/2003 van de Raad ( 8 ) wordt geschrapt.
    4.  
    Verordening (EG) nr. 639/2004 van de Raad ( 9 ) wordt ingetrokken.
    5.  

    In artikel 105 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 wordt het volgende lid ingevoegd:

    "3 bis.  
    In afwijking van de leden 2 en 3 wordt geen vermenigvuldigingsfactor toegepast op vangsten waarvoor een verplichting tot het aanlanden overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( *1 ) van toepassing is, voor zover de overschrijding van de toegestane aanlanding niet meer dan 10 % bedraagt.

    Artikel 49

    Evaluatie

    De Commissie brengt uiterlijk 31 december 2022 bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

    Artikel 50

    Jaarverslag

    De Commissie brengt jaarlijks, zo vroeg mogelijk na de vaststelling van de jaarlijkse verordening van de Raad tot vaststelling van de vangstmogelijkheden in de Uniewateren en, in bepaalde niet-Uniewateren, voor Unievaartuigen bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de vorderingen bij het verwezenlijken van de maximale duurzame opbrengst en de situatie van de visbestanden.

    Artikel 51

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    ▼M5




    BIJLAGE I

    TOEGANG TOT KUSTWATEREN IN DE ZIN VAN ARTIKEL 5, LID 2

    1.   Ierse kustwateren

    a)   TOEGANG VOOR FRANKRIJK



    Geografisch gebied

    Soort

    Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

    Ierse kust (zes tot twaalf zeemijl)

     

     

    1.  Erris Head, noordwest Sybil Point, west

    Demersale soorten

    Onbeperkt

    Langoustine

    Onbeperkt

    2.  Mizen Head, zuid Stags, zuid

    Demersale soorten

    Onbeperkt

    Langoustine

    Onbeperkt

    Makreel

    Onbeperkt

    3.  Stags, zuid Cork, zuid

    Demersale soorten

    Onbeperkt

    Langoustine

    Onbeperkt

    Makreel

    Onbeperkt

    Haring

    Onbeperkt

    4.  Cork, zuid, Carnsore Point, zuid

    Alle soorten

    Onbeperkt

    5.  Carnsore Point, zuid, Haulbowline, zuidoost

    Alle soorten, behalve schaal- en schelpdieren

    Onbeperkt

    b)   TOEGANG VOOR NEDERLAND



    Geografisch gebied

    Soort

    Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

    Ierse kust (zes tot twaalf zeemijl)

     

     

    1.  Stags, zuid Carnsore Point, zuid

    Haring

    Onbeperkt

    Makreel

    Onbeperkt

    c)   TOEGANG VOOR DUITSLAND



    Geografisch gebied

    Soort

    Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

    Ierse kust (zes tot twaalf zeemijl)

     

     

    1.  Old Head of Kinsale, zuid Carnsore Point, zuid

    Haring

    Onbeperkt

    2.  Cork, zuid Carnsore Point, zuid

    Makreel

    Onbeperkt

    d)   TOEGANG VOOR BELGIË



    Geografisch gebied

    Soort

    Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

    Ierse kust (zes tot twaalf zeemijl)

     

     

    1.  Cork, zuid Carnsore Point, zuid

    Demersale soorten

    Onbeperkt

    2.  Wicklow Head, oost Carlingford Lough, zuidoost

    Demersale soorten

    Onbeperkt

    2.   Belgische kustwateren



    Geografisch gebied

    Lidstaat

    Soort

    Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

    drie tot twaalf zeemijl

    Nederland

    Alle soorten

    Onbeperkt

     

    Frankrijk

    Haring

    Onbeperkt

    3.   Deense kustwateren



    Geografisch gebied

    Lidstaat

    Soort

    Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

    Noordzeekust (Deens-Duitse grens tot Hanstholm) (zes tot twaalf zeemijl)

     

     

     

     

     

    Deens-Duitse grens tot Blåvands Huk

    Duitsland

    Platvis

    Onbeperkt

    Garnalen

    Onbeperkt

    Nederland

    Platvis

    Onbeperkt

    Rondvis

    Onbeperkt

    Blåvands Huk tot Bovbjerg

    België

    Kabeljauw

    Onbeperkt, alleen vanaf 1 juni tot en met 31 juli

    Schelvis

    Onbeperkt, alleen vanaf 1 juni tot en met 31 juli

    Duitsland

    Platvis

    Onbeperkt

    Nederland

    Schol

    Onbeperkt

    Tong

    Onbeperkt

    Thyborøn tot Hanstholm

    België

    Wijting

    Onbeperkt, alleen vanaf 1 juni tot en met 31 juli

    Schol

    Onbeperkt, alleen vanaf 1 juni tot en met 31 juli

     

    Duitsland

    Platvis

    Onbeperkt

    Sprot

    Onbeperkt

    Kabeljauw

    Onbeperkt

    Zwarte koolvis

    Onbeperkt

    Schelvis

    Onbeperkt

    Makreel

    Onbeperkt

    Haring

    Onbeperkt

    Wijting

    Onbeperkt

    Nederland

    Kabeljauw

    Onbeperkt

    Schol

    Onbeperkt

    Tong

    Onbeperkt

    Skagerrak

    (Hanstholm tot Skagen) (vier tot twaalf zeemijl)

    België

    Schol

    Onbeperkt, alleen vanaf 1 juni tot en met 31 juli

    Duitsland

    Platvis

    Onbeperkt

    Sprot

    Onbeperkt

    Kabeljauw

    Onbeperkt

    Zwarte koolvis

    Onbeperkt

    Schelvis

    Onbeperkt

    Makreel

    Onbeperkt

    Haring

    Onbeperkt

    Wijting

    Onbeperkt

    Nederland

    Kabeljauw

    Onbeperkt

    Schol

    Onbeperkt

    Tong

    Onbeperkt

    Kattegat (drie tot twaalf mijl)

    Duitsland

    Kabeljauw

    Onbeperkt

    Platvis

    Onbeperkt

    Langoustine

    Onbeperkt

    Haring

    Onbeperkt

    Ten noorden van Sjaelland tot de breedtecirkel die de vuurtoren van Forsnæs doorsnijdt

    Duitsland

    Sprot

    Onbeperkt

    Oostzee (inbegrepen de Belten, de Sont en Bornholm) (drie tot twaalf zeemijl)

    Duitsland

    Platvis

    Onbeperkt

    Kabeljauw

    Onbeperkt

    Haring

    Onbeperkt

    Sprot

    Onbeperkt

    Aal

    Onbeperkt

    Zalm

    Onbeperkt

    Wijting

    Onbeperkt

    Makreel

    Onbeperkt

    Skagerrak (vier tot twaalf mijl)

    Zweden

    Alle soorten

    Onbeperkt

    Kattegat (drie tot twaalf mijl) (1)

    Zweden

    Alle soorten

    Onbeperkt

    Oostzee (drie tot twaalf mijl)

    Zweden

    Alle soorten

    Onbeperkt

    (1)   

    Gemeten vanaf de kustlijn.

    4.   Duitse kustwateren



    Geografisch gebied

    Lidstaat

    Soort

    Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

    Noordzeekust (drie tot twaalf zeemijl) — alle kusten

    Denemarken

    Demersale soorten

    Onbeperkt

    Sprot

    Onbeperkt

    Zandspiering

    Onbeperkt

    Nederland

    Demersale soorten

    Onbeperkt

    Garnalen

    Onbeperkt

    Deens-Duitse grens tot de noordpunt van Amrum op 54°43′ NB

    Denemarken

    Garnalen

    Onbeperkt

    Oostzee (drie tot twaalf mijl)

    Denemarken

    Kabeljauw

    Onbeperkt

    Schol

    Onbeperkt

    Haring

    Onbeperkt

    Sprot

    Onbeperkt

    Aal

    Onbeperkt

    Wijting

    Onbeperkt

    Makreel

    Onbeperkt

    5.   Kustwateren van Frankrijk en de overzeese departementen



    Geografisch gebied

    Lidstaat

    Soort

    Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

    Noordoost-Atlantische kust (zes tot twaalf zeemijl)

     

     

     

    Belgisch-Franse grens tot het oosten van het departement La Manche (monding van La Vire — Grandcamp-les-Bains 49°23′30″ NB — 1°02′ WL richting noordnoordoost)

    België

    Demersale soorten

    Onbeperkt

    Sint-jakobsschelpen

    Onbeperkt

    Nederland

    Alle soorten

    Onbeperkt

    Dunkerque (2°20′ OL) tot Cap d'Antifer (0°10′ OL)

    Duitsland

    Haring

    Onbeperkt, alleen vanaf 1 oktober tot en met 31 december

    Atlantische kust (zes tot twaalf zeemijl)

     

     

     

    Spaans-Franse grens tot 46°08′ NB

    Spanje

    Ansjovis

    Gerichte visserij, onbeperkt, alleen vanaf 1 maart tot en met 30 juni

    Visserij voor levend aas, alleen van 1 juli tot en met 31 oktober

    Sardine

    Onbeperkt, alleen vanaf 1 januari tot en met 28 februari en van 1 juli tot en met 31 december

     

     

     

    Voorts moeten de activiteiten met betrekking tot de hierboven genoemde soorten worden uitgeoefend overeenkomstig, en binnen de grenzen van, de activiteiten in 1984

    Middellandse-Zeekust (zes tot twaalf zeemijl)

     

     

     

    Grens Spanje/Cap Leucate

    Spanje

    Alle soorten

    Onbeperkt

    6.   Spaanse kustwateren



    Geografisch gebied

    Lidstaat

    Soort

    Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

    Atlantische kust (zes tot twaalf zeemijl)

     

     

     

    Frans-Spaanse grens tot de vuurtoren van Cap Mayor (3°47′ WL)

    Frankrijk

    Pelagische soorten

    Onbeperkt, overeenkomstig, en binnen de grenzen van, de activiteiten in 1984

    Middellandse-Zeekust (zes tot twaalf zeemijl)

     

     

     

    Frankrijk/Cap Creus

    Frankrijk

    Alle soorten

    Onbeperkt

    7.   Kroatische kustwateren () 



    Geografisch gebied

    Lidstaat

    Soort

    Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

    Twaalf mijl beperkt tot het zeegebied onder de soevereiniteit van Kroatië benoorden 45°10′ NB langs de westkust van Istrië, van de buitengrens van de territoriale zee van Kroatië, waar deze breedtelijn de westkust van Istrië raakt (kaap Grgatov rt Funtana)

    Slovenië

    Demersale en kleine pelagische soorten, inclusief sardine en ansjovis

    100 ton voor ten hoogste 25 vissersvaartuigen, daaronder begrepen 5 met trawlnetten uitgeruste vaartuigen

    (1)   

    De bovenvermelde regeling is van toepassing vanaf het moment dat de arbitrale uitspraak die voortvloeit uit de op 4 november 2009 in Stockholm ondertekende arbitrageovereenkomst tussen de regering van de Republiek Slovenië en de regering van de Republiek Kroatië, volledig ten uitvoer is gelegd.

    8.   Nederlandse kustwateren



    Geografisch gebied

    Lidstaat

    Soort

    Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

    (Drie tot twaalf zeemijl) hele kust

    België

    Alle soorten

    Onbeperkt

    Denemarken

    Demersale soorten

    Onbeperkt

    Sprot

    Onbeperkt

    Zandspiering

    Onbeperkt

    Horsmakreel

    Onbeperkt

    Duitsland

    Kabeljauw

    Onbeperkt

    Garnalen

    Onbeperkt

    (Zes tot twaalf zeemijl) hele kust

    Frankrijk

    Alle soorten

    Onbeperkt

    9.   Sloveense kustwateren () 



    Geografisch gebied

    Lidstaat

    Soort

    Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

    Twaalf mijl beperkt tot het zeegebied onder de soevereiniteit van Slovenië benoorden 45°10′ NB langs de westkust van Istrië, van de buitengrens van de territoriale zee van Kroatië, waar deze breedtelijn de westkust van Istrië raakt (kaap Grgatov rt Funtana)

    Kroatië

    Demersale en kleine pelagische soorten, inclusief sardine en ansjovis

    100 ton voor ten hoogste 25 vissersvaartuigen, daaronder begrepen 5 met trawlnetten uitgeruste vaartuigen

    (1)   

    De bovenvermelde regeling is van toepassing vanaf het moment dat de arbitrale uitspraak die voortvloeit uit de op 4 november 2009 in Stockholm ondertekende arbitrageovereenkomst tussen de regering van de Republiek Slovenië en de regering van de Republiek Kroatië, volledig ten uitvoer is gelegd.

    10.   Finse kustwateren



    Geografisch gebied

    Lidstaat

    Soort

    Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

    Oostzee (vier tot twaalf mijl) (1)

    Zweden

    Alle soorten

    Onbeperkt

    (1)   

    Drie tot twaalf mijl rond de Bogskär Eilanden.

    11.   Zweedse kustwateren



    Geografisch gebied

    Lidstaat

    Soort

    Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

    Skagerrak (vier tot twaalf zeemijl)

    Denemarken

    Alle soorten

    Onbeperkt

    Kattegat (drie tot twaalf mijl) (1)

    Denemarken

    Alle soorten

    Onbeperkt

    Oostzee (vier tot twaalf mijl)

    Denemarken

    Alle soorten

    Onbeperkt

    Finland

    Alle soorten

    Onbeperkt

    (1)   

    Gemeten vanaf de kustlijn.

    12.   Griekse kustwateren



    Geografisch gebied

    Lidstaat

    Soort

    Hoeveelheid of bijzondere bepalingen

    Ionische Zee, zes tot twaalf zeemijl in de Griekse territoriale wateren

    Italië

    Koppotigen

    Schaaldieren

    Demersale soorten

    Grote pelagische soorten

    Maximaal 68 vaartuigen

    Zuidzuidoosten van het eiland Kreta (ten oosten van 26°00′00′′ OL), zes tot twaalf zeemijl in de Griekse EEZ

    Zuidzuidoosten van het eiland Koufonisi, zes tot twaalf zeemijl in de Griekse EEZ

    Zuidzuidwesten van het eiland Kasos, zes tot twaalf zeemijl in de Griekse EEZ

    Zuidzuidoosten van het eiland Karpathos, zes tot twaalf zeemijl in de Griekse EEZ

    Zuidzuidwesten (ten westen van 27°59′02,00″′′ OL) van het eiland Rhodos, zes tot twaalf zeemijl in de Griekse EEZ

    ▼B




    BIJLAGE II

    VANGSTCAPACITEITSMAXIMA



    Capaciteitsmaxima

    Lidstaat

    GT

    kW

    België

    18 962

    51 586

    Bulgarije

    7 250

    62 708

    Denemarken

    88 762

    313 333

    Duitsland

    71 117

    167 078

    Estland

    21 677

    52 566

    Ierland

    77 568

    210 083

    Griekenland

    84 123

    469 061

    Spanje (inclusief de ultraperifere gebieden)

    423 550

    964 826

    Frankrijk (inclusief de ultraperifere gebieden)

    214 282

    1 166 328

    Kroatië

    53 452

    426 064

    Italië

    173 506

    1 070 028

    Cyprus

    11 021

    47 803

    Letland

    46 418

    58 496

    Litouwen

    73 489

    73 516

    Malta

    14 965

    95 776

    Nederland

    166 859

    350 736

    Polen

    38 270

    90 650

    Portugal (inclusief de ultraperifere gebieden)

    114 549

    386 539

    Roemenië

    1 908

    6 356

    Slovenië

    675

    8 867

    Finland

    18 066

    181 717

    Zweden

    43 386

    210 829

    Verenigd Koninkrijk

    231 106

    909 141



    Capaciteitsmaxima

    Ultraperifere gebieden van de Unie

    GT

    kW

    Spanje

    Canarische Eilanden (1): L < 12 m. Uniewateren

    2 617

    20 863

    Canarische Eilanden: L < 12 m. Uniewateren

    3 059

    10 364

    Canarische Eilanden: L > 12 m. Internationale wateren en wateren van derde landen

    28 823

    45 593

    Frankrijk

    Réunion: Demersale en pelagische soorten. L < 12 m

    1 050

    19 320

    Réunion: Pelagische soorten. L > 12 m

    10 002

    31 465

    Frans Guyana: Demersale en pelagische soorten. L < 12 m

    903

    11 644

    Frans Guyana: Garnaalvaartuigen

    7 560

    19 726

    Frans Guyana: Pelagische soorten. Offshore vaartuigen.

    3 500

    5 000

    Martinique: Demersale en pelagische soorten. L < 12 m

    5 409

    142 116

    Martinique: Pelagische soorten. L > 12 m

    1 046

    3 294

    Guadeloupe: Demersale en pelagische soorten. L < 12 m

    6 188

    162 590

    Guadeloupe: Pelagische soorten. L > 12 m

    500

    1 750

    ▼M1

    Mayotte. Zegenvisserijvaartuigen

    13 916  (*1)

    24 000  (*1)

    Mayotte.

    Mechanische beugschepen < 23 m

    2 500  (*1)

    8 500  (*1)

    Mayotte.

    Demersale en pelagische soorten. Vaartuigen < 10 m

    p.m. (*2)

    p.m. (*2)

    ▼B

    Portugal

    Madeira: Demersale soorten. L < 12 m

    604

    3 969

    Madeira: Demersale en pelagische soorten. L > 12 m

    4 114

    12 734

    Madeira: Pelagische soorten. Met de zegen. L > 12 m

    181

    777

    Azoren. Demersale soorten. L < 12 m

    2 617

    29 870

    Azoren. Demersale en pelagische soorten. L > 12 m

    12 979

    25 721

    (1)   

    "L" staat voor totale lengte van een schip.

    ►M1  (*1)   

    Volgens het op 7 januari 2011 bij de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (IOTC) ingediende ontwikkelingsplan.

    (*2)   

    De maxima worden in deze tabel opgenomen zodra zij beschikbaar zijn, en uiterlijk op 31 december 2025.

     ◄




    BIJLAGE III

    ADVIESRADEN

    1.    Naam en bevoegdheidszone van de adviesraden



    Naam

    Bevoegdheidszones

    Oostzee

    ICES-zones IIIb, IIIc en IIId

    Zwarte Zee

    geografische subgebied van de GFCM, zoals afgebakend bij resolutie GFCM/33/2009/2

    Middellandse Zee

    Maritieme wateren van de Middellandse Zee ten oosten van 5°36′ WL

    Noordzee

    ICES-zones IV en IIIa

    Noordwestelijke wateren

    ICES-zones V (met uitzondering van Va en enkel Uniewateren van Vb), VI en VII

    Zuidwestelijke wateren

    ICES-zones VIII, IX en X (wateren rond de Azoren) en CECAF-zones 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.0 (wateren rond Madeira en de Canarische Eilanden)

    Ultraperifere gebieden

    Uniewateren rond de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag; onderverdeeld in drie zeebekkens: westelijk deel van de Atlantische Oceaan, oostelijk deel van de Atlantische Oceaan en Indische Oceaan

    Pelagische bestanden (blauwe wijting, makreel, horsmakreel, haring, evervis)

    Alle geografische gebieden, behalve de Oostzee en de Middellandse Zee

    Volle-zee/verre-zeevloot

    Alle niet - Uniewateren

    Aquacultuur

    Aquacultuur, zoals gedefinieerd in artikel 4

    Markten

    Alle marktgebieden

    2.    Werking en financiering van de adviesraden

    a) In de algemene vergadering en het uitvoerend comité wordt 60 % van de zetels toegekend aan vertegenwoordigers van vissers en, voor de adviesraad voor aquacultuur, marktdeelnemers uit de aquacultuursector, alsmede aan vertegenwoordigers van de verwerkende en de afzetsector, en 40 % aan vertegenwoordigers van de overige belangengroepen die worden getroffen door het gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals milieuorganisaties en consumentengroeperingen.

    b) Behalve in de adviesraad voor aquacultuur en in de adviesraad voor markten is ten minste één vertegenwoordiger van de vangstsubsector uit iedere betrokken lidstaat lid van het uitvoerend comité.

    c) De leden van het uitvoerend comité stellen aanbevelingen indien mogelijk bij consensus vast. Indien er geen consensus kan worden bereikt, worden in de bij meerderheid van stemmen van de aanwezige en stemmende leden vastgestelde aanbevelingen de afwijkende meningen van leden vastgelegd.

    d) Iedere adviesraad wijst bij consensus een voorzitter aan. De voorzitter stelt zich onpartijdig op.

    e) Iedere adviesraad stelt de maatregelen vast die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat het werk transparant verloopt en dat alle naar voren gebrachte standpunten worden gerespecteerd.

    f) De door het uitvoerend comité aangenomen aanbevelingen worden onverwijld ter beschikking gesteld van de algemene vergadering, de Commissie, de betrokken lidstaten en, op verzoek, aan het publiek.

    g) De bijeenkomsten van de algemene vergadering zijn voor het publiek toegankelijk. De vergaderingen van het uitvoerend comité zijn voor het publiek toegankelijk tenzij in uitzonderlijke gevallen een meerderheid in het uitvoerend comité anders besluit.

    h) Europese en nationale organisaties die de visserijsector of andere belangengroepen vertegenwoordigen, mogen aan de betrokken lidstaten leden voordragen. Die lidstaten komen tot overeenstemming over de leden van de algemene vergadering.

    i) Vertegenwoordigers van nationale en regionale overheden met visserijbelangen in het betrokken gebied en onderzoekers van de instituten voor wetenschappelijk onderzoek en onderzoek op visserijgebied van de lidstaten en onderzoekers van de internationale wetenschappelijke instellingen die advies verlenen aan de Commissie, wordt toegestaan als actieve waarnemer deel te nemen aan de vergaderingen van adviesraden. Ook andere gekwalificeerde wetenschappers kunnen worden uitgenodigd.

    j) Vertegenwoordigers van het Europees Parlement en de Commissie kunnen aan de vergaderingen van de adviesraden deelnemen als actieve waarnemer.

    k) Wanneer er vraagstukken worden behandeld die voor hen gevolgen kunnen hebben, kunnen vertegenwoordigers van de visserijsector en andere belangengroepen van derde landen, inclusief vertegenwoordigers van ROVB's, met visserijbelangen in het gebied of de visserijtak die onder de bevoegdheid van de adviesraad valt, worden uitgenodigd om als actieve waarnemer deel te nemen.

    l) De adviesraden kunnen uit hoofde van hun functie als organen die een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven, financiële steun van de Unie aanvragen.

    m) De Commissie ondertekent met elke adviesraad een subsidieovereenkomst om bij te dragen in hun operationele kosten, met inbegrip van de kosten voor vertalen en tolken.

    n) De Commissie kan alle controles uitvoeren die zij nodig acht om na te gaan of de adviesraden de hun opgelegde taken vervullen.

    o) Elke adviesraad zendt jaarlijks zijn begroting en een activiteitenverslag toe aan de Commissie en aan de betrokken lidstaten.

    p) De Commissie of de Rekenkamer mag te allen tijde een audit laten uitvoeren, hetzij door een extern orgaan van haar of zijn keuze, hetzij door de eigen diensten ervan.

    q) Iedere adviesraad benoemt een erkende accountant voor de periode waarin hij steun van de Unie ontvangt.



    ( 1 ) Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 9).

    ( 2 ) Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (PB L 274 van 25.9.1986, blz. 1).

    ( 3 ) Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

    ( 4 ) Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1).

    ( 5 ) ICES- (Internationale Raad voor het onderzoek van de zee, International Council for the Exploration of the Sea) sectoren zijn afgebakend zoals in Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).

    ( 6 ) CECAF (centraaloostelijke Atlantische Oceaan of FAO-groot visgebied 34)-sectoren zijn afgebakend zoals in Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van de nominale vangsten van lidstaten in bepaalde gebieden buiten de Noord-Atlantische Oceaan (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 1).

    ( 7 ) Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

    ( 8 ) Verordening (EG) nr. 1954/2003 van de Raad van 4 november 2003 betreffende het beheer van de visserijinspanning voor bepaalde vangstgebieden en visbestanden van de Gemeenschap, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 685/95 en (EG) nr. 2027/95 (PB L 289 van 7.11.2003, blz. 1).

    ( 9 ) Verordening (EG) nr. 639/2004 van de Raad van 30 maart 2004 betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten (PB L 102 van 7.4.2004, blz. 9).

    ( *1 ) Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 23).".

    Į viršų