EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 02013L0032-20130629
Consolidated text: Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking)
Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking)
02013L0032 — NL — 29.06.2013 — 000.007
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
RICHTLIJN 2013/32/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 26 juni 2013 (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60) |
Gerectificeerd bij:
RICHTLIJN 2013/32/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 26 juni 2013
betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking)
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Doel
Deze richtlijn beoogt de vaststelling van gemeenschappelijke procedures voor de toekenning of intrekking van internationale bescherming uit hoofde van Richtlijn 2011/95/EU.
Artikel 2
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) |
„Verdrag van Genève” : het Verdrag van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967; |
b) |
„verzoek om internationale bescherming” of „verzoek” : een verzoek van een onderdaan van een derde land of een staatloze om bescherming van een lidstaat die kennelijk de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus wenst en niet uitdrukkelijk verzoekt om een andere niet onder Richtlijn 2011/95/EU vallende vorm van bescherming waarom afzonderlijk kan worden verzocht; |
c) |
„verzoeker” : een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan waarover nog geen definitieve beslissing is genomen; |
d) |
„verzoeker die bijzondere procedurele waarborgen behoeft” : een verzoeker die ten gevolge van individuele omstandigheden beperkt is in zijn mogelijkheden om aanspraak te kunnen maken op de rechten en te kunnen voldoen aan de verplichtingen waarin deze richtlijn voorziet; |
e) |
„definitieve beslissing” : een beslissing of de onderdaan van een derde land of de staatloze de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus wordt verleend overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU, waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat in het kader van hoofdstuk V, ongeacht of dit rechtsmiddel tot gevolg heeft dat de verzoekers in de lidstaten mogen blijven in afwachting van het resultaat; |
f) |
„beslissingsautoriteit” : elk semi-rechterlijk of administratief orgaan in een lidstaat dat met de behandeling van verzoeken om internationale bescherming is belast en bevoegd is daarover in eerste aanleg een beslissing te nemen; |
g) |
„vluchteling” : de onderdaan van een derde land of de staatloze die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, onder d), van Richtlijn 2011/95/EU; |
h) |
„persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt” : een onderdaan van een derde land of een staatloze die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, onder f), van Richtlijn 2011/95/EU; |
i) |
„internationale bescherming” : vluchtelingenstatus en subsidiairebeschermingsstatus als omschreven in de punten j) en k); |
j) |
„vluchtelingenstatus” : de erkenning door een lidstaat van een onderdaan van een derde land of een staatloze als vluchteling; |
k) |
„subsidiairebeschermingsstatus” : de erkenning door een lidstaat van een onderdaan van een derde land of een staatloze als een persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt; |
l) |
„minderjarige” : een onderdaan van een derde land of een staatloze die jonger is dan 18 jaar; |
m) |
„niet-begeleide minderjarige” : een niet-begeleide minderjarige in de zin van artikel 2, onder l), van Richtlijn 2011/95/EU; |
n) |
„vertegenwoordiger” : een persoon of een organisatie die door de bevoegde instanties is aangewezen om een niet-begeleide minderjarige in bij deze richtlijn voorziene procedures bij te staan en te vertegenwoordigen met het oog op de behartiging van het belang van het kind en, indien nodig, de verrichting van rechtshandelingen voor de minderjarige. Wanneer een organisatie als vertegenwoordiger is aangewezen, duidt zij een persoon aan die bevoegd is om ten aanzien van de niet-begeleide minderjarige de taken van vertegenwoordiger uit te voeren, overeenkomstig deze richtlijn; |
o) |
„intrekking van internationale bescherming” : de beslissing van een bevoegde autoriteit om iemands vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU in te trekken, te beëindigen dan wel de verlenging ervan te weigeren; |
p) |
„in de lidstaat blijven” : op het grondgebied blijven van de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming is gedaan of wordt behandeld, daaronder begrepen aan de grens of in een transitzone van die lidstaat; |
q) |
„volgend verzoek” : een later verzoek om internationale bescherming dat wordt gedaan nadat een definitieve beslissing over een vorig verzoek is genomen, met inbegrip van de gevallen waarin de verzoeker zijn verzoek expliciet heeft ingetrokken en de gevallen waarin de beslissingsautoriteit een verzoek heeft afgewezen na de impliciete intrekking ervan overeenkomstig artikel 28, lid 1. |
Artikel 3
Toepassingsgebied
Artikel 4
Bevoegde instanties
De lidstaten kunnen in de onderstaande gevallen bepalen dat een andere dan de in lid 1 genoemde autoriteit verantwoordelijk is voor:
de behandeling van gevallen krachtens Verordening (EU) nr. 604/2013, en
het verlenen of het weigeren van de toegang in het kader van de procedure van artikel 43 onder de daarin bepaalde voorwaarden en op grond van het met redenen omklede advies van de beslissingsautoriteit.
Artikel 5
Gunstigere bepalingen
De lidstaten kunnen gunstigere normen voor de procedures voor de toekenning of intrekking van internationale bescherming invoeren of handhaven, voor zover die verenigbaar zijn met deze richtlijn.
HOOFDSTUK II
UITGANGSPUNTEN EN WAARBORGEN
Artikel 6
Toegang tot de procedure
Wanneer het verzoek om internationale bescherming wordt gedaan bij andere autoriteiten die wellicht dergelijke verzoeken ontvangen maar naar nationaal recht niet voor de registratie bevoegd zijn, zorgen de lidstaten ervoor dat de registratie plaatsvindt binnen zes werkdagen nadat het verzoek is ġedaan.
De lidstaten zorgen ervoor dat deze andere autoriteiten die wellicht verzoeken om internationale bescherming ontvangen, zoals politie, grenswachters, immigratiediensten en personeel van accommodaties voor bewaring, beschikken over de toepasselijke informatie en dat hun personeel de voor hun taken en verantwoordelijkheden passende opleiding ontvangen alsook instructies om verzoekers te informeren over waar en hoe een verzoek om internationale bescherming kan worden ingediend.
Artikel 7
Verzoeken namens personen ten laste of minderjarigen
De instemming wordt gevraagd op het tijdstip waarop het verzoek wordt ingediend of uiterlijk wanneer de meerderjarige die ten laste van de verzoeker komt, persoonlijk wordt gehoord. Vooraleer de instemming wordt gevraagd, wordt elke ten laste komende meerderjarige persoonlijk en individueel medegedeeld wat de relevante procedurele gevolgen zijn van het indienen van een verzoek namens hem en van zijn recht om een afzonderlijk verzoek om internationale bescherming te doen.
De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving bepalen:
in welke gevallen een minderjarige zelf een verzoek kan doen;
in welke gevallen het verzoek van een niet-begeleide minderjarige moet worden ingediend door een vertegenwoordiger zoals bedoeld in artikel 25, lid 1, onder a);
in welke gevallen de indiening van een verzoek om internationale bescherming ook wordt beschouwd als de indiening van een verzoek om internationale bescherming voor ongehuwde minderjarigen.
Artikel 8
Informatie en counseling in accommodaties voor bewaring en aan grensdoorlaatposten
Artikel 9
Het recht om gedurende de behandeling van het verzoek in de lidstaat te blijven
Artikel 10
Vereisten voor de behandeling van verzoeken
De lidstaten zorgen ervoor dat de beslissingen van de beslissingsautoriteit over verzoeken om internationale bescherming zijn gebaseerd op deugdelijk onderzoek. ◄ Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat:
het onderzoek naar en de beslissing over verzoeken individueel, objectief en onpartijdig wordt verricht, respectievelijk genomen;
er nauwkeurige en actuele informatie wordt verzameld uit verschillende bronnen, zoals het EASO en de UNHCR, en relevante internationale mensenrechtenorganisaties, over de algemene situatie in de landen van oorsprong van verzoekers en, waar nodig, in de landen van doorreis, en dat het personeel dat de verzoeken behandelt en daarover beslist, over deze informatie kan beschikken;
het personeel dat de verzoeken behandelt en daarover beslist, de nodige kennis heeft over de normen die van toepassing zijn op het gebied van het asiel- en vluchtelingenrecht;
het personeel dat de verzoeken behandelt en daarover beslist, de mogelijkheid heeft om, telkens wanneer dat nodig is, advies te vragen van deskundigen over specifieke kwesties, zoals medische, culturele, religieuze, kind- of gendergerelateerde kwesties.
Artikel 11
Vereisten voor een beslissing van de beslissingsautoriteit
De lidstaten hoeven geen schriftelijke informatie te verstrekken over de wijze waarop tegen een negatieve beslissing rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, indien zulke informatie in samenhang met een beslissing in een vroeger stadium aan de verzoeker is verstrekt, ofwel schriftelijk ofwel door voor hem toegankelijke elektronische middelen.
Artikel 12
Waarborgen voor verzoekers
De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van de in hoofdstuk III vervatte procedures voor alle verzoekers de volgende waarborgen gelden:
zij moeten in een taal die zij begrijpen of waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat zij deze begrijpen, worden ingelicht over de te volgen procedure en over hun rechten en verplichtingen tijdens de procedure, alsmede over de gevolgen die kunnen ontstaan indien zij hun verplichtingen niet nakomen of niet met de autoriteiten samenwerken. Zij moeten worden ingelicht over de termijnen, over de middelen waarover zij beschikken om te voldoen aan hun verplichting tot het indienen van de elementen zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU en over de gevolgen van een expliciete of impliciete intrekking van het verzoek. Die informatie moet tijdig genoeg worden verstrekt om verzoekers in staat te stellen de in deze richtlijn gewaarborgde rechten uit te oefenen en de in de artikel 13 omschreven verplichtingen na te komen;
zij moeten, telkens wanneer dat nodig is, gebruik kunnen maken van de diensten van een tolk als zij hun zaak voorleggen aan de bevoegde autoriteiten. De lidstaten beschouwen het verlenen van deze diensten in elk geval als noodzakelijk wanneer de verzoeker wordt gehoord zoals bedoeld in de artikelen 14 tot en met 17 en artikel 34, en een goede communicatie zonder die diensten niet kan worden gewaarborgd. In dat geval, evenals in andere gevallen waarin de bevoegde autoriteiten een beroep doen op de verzoeker, worden de diensten van de tolk betaald uit openbare middelen;
het wordt verzoekers niet onmogelijk gemaakt contact op te nemen met de UNHCR of met een andere organisatie die juridisch advies of andere counseling geeft aan verzoekers overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat;
zij, en in voorkomend geval, hun juridische adviseurs of andere raadslieden overeenkomstig artikel 23, lid 1, hebben toegang tot de in artikel 10, lid 3, onder b), bedoelde informatie en tot de door de in artikel 10, lid 3, onder d), bedoelde deskundigen verstrekte informatie, wanneer de beslissingsautoriteit met die informatie rekening heeft gehouden om een beslissing te nemen over hun verzoek;
zij worden binnen een redelijke termijn op de hoogte gesteld van de beslissing van de beslissingsautoriteit over hun verzoek. Indien een juridische adviseur of een andere raadsman optreedt als wettelijke vertegenwoordiger van de verzoeker, kunnen de lidstaten besluiten in plaats van de verzoeker deze vertegenwoordiger op de hoogte te stellen van de beslissing;
zij worden in een taal die zij begrijpen of waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat zij deze begrijpen, in kennis gesteld van het resultaat van de beslissing van de beslissingsautoriteit indien zij niet worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een juridische adviseur of een andere raadsman. Daarbij wordt ook informatie verstrekt over de wijze waarop een negatieve beslissing kan worden aangevochten overeenkomstig artikel 11, lid 2.
Artikel 13
Verplichtingen van de verzoekers
De lidstaten kunnen met name bepalen dat:
verzoekers zich bij de bevoegde autoriteiten moeten melden of daar in persoon moeten verschijnen, hetzij onverwijld, hetzij op een nader bepaald tijdstip;
verzoekers documenten die in hun bezit zijn en die relevant zijn voor de behandeling van hun verzoek, zoals hun paspoort, moeten overhandigen;
verzoekers de bevoegde autoriteiten moeten inlichten over hun huidige verblijfplaats of adres en hen zo spoedig mogelijk moeten inlichten wanneer zij van verblijfplaats of adres veranderen. De lidstaten kunnen bepalen dat de verzoeker iedere kennisgeving op de recentste verblijfplaats die of het recentste adres dat hij dienovereenkomstig heeft aangegeven, moet aanvaarden;
de bevoegde autoriteiten de verzoeker en de voorwerpen die hij bij zich draagt mogen fouilleren, respectievelijk doorzoeken. Onverminderd fouilleringen die plaatsvinden om veiligheidsredenen, wordt een fouillering van de verzoeker uit hoofde van deze richtlijn verricht door een persoon van hetzelfde geslacht met volledige eerbiediging van de beginselen van menselijke waardigheid en van de lichamelijke en psychische integriteit;
de bevoegde autoriteiten de verzoeker mogen fotograferen, en
de bevoegde autoriteiten de mondelinge verklaringen van de verzoeker mogen opnemen, mits hij daarover vooraf wordt ingelicht.
Artikel 14
Persoonlijk onderhoud
Wanneer een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het voor de beslissingsautoriteit in de praktijk onmogelijk is om tijdig het onderhoud over de inhoud van elk verzoek af te nemen, kunnen de lidstaten vaststellen dat het personeel van een andere instantie tijdelijk kan worden ingeschakeld voor het afnemen van een dergelijk onderhoud. In dergelijke gevallen krijgt het personeel van die andere instantie vooraf de relevante opleiding die onder meer de in artikel 6, lid 4, onder a) tot en met e), van Verordening (EU) nr. 439/2010 opgesomde elementen bevat. De personen die uit hoofde van deze richtlijn verzoekers een persoonlijk onderhoud afnemen, hebben ook algemene kennis verworven betreffende problemen die de geschiktheid van de verzoeker om een onderhoud te hebben negatief kunnen beïnvloeden, zoals aanwijzingen dat de verzoeker mogelijk in het verleden gefolterd is.
Wanneer een persoon een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend namens de personen die te zijnen laste komen, moet elke ten laste komende meerderjarige de gelegenheid krijgen voor een persoonlijk onderhoud.
De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving voorschrijven in welke gevallen een minderjarige de gelegenheid moet krijgen voor een persoonlijk onderhoud.
Er kan worden afgezien van een persoonlijk onderhoud over de inhoud van het verzoek indien:
de beslissingsautoriteit met betrekking tot de vluchtelingenstatus een positieve beslissing kan nemen op basis van het beschikbare bewijs, of
de beslissingsautoriteit van oordeel is dat de verzoeker niet persoonlijk gehoord kan worden als gevolg van blijvende omstandigheden waarop hij geen invloed heeft. Bij twijfel raadpleegt de beslissingsautoriteit een medisch beroepsbeoefenaar om na te gaan of de toestand die de verzoeker ongeschikt of niet in staat maakt om te worden gehoord tijdelijk of van blijvende aard is.
Indien geen persoonlijk onderhoud plaatsvindt overeenkomstig punt b) of, indien van toepassing, geen onderhoud met de ten laste komende persoon plaatsvond, worden er redelijke inspanningen gedaan om de verzoeker of de persoon die te zijnen laste komt de kans te bieden nadere informatie te verstrekken.
Artikel 15
Vereisten voor het persoonlijke onderhoud
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een persoonlijk onderhoud plaatsvindt in zodanige omstandigheden dat een verzoeker de gronden voor zijn verzoek uitvoerig uiteen kan zetten. Met het oog hierop dienen de lidstaten:
ervoor te zorgen dat de persoon die het persoonlijke onderhoud afneemt bekwaam is om ◄ rekening te houden met de persoonlijke en algemene omstandigheden die een rol spelen bij het verzoek, met inbegrip van de culturele achtergrond, gender, seksuele gerichtheid, genderidentiteit of kwetsbaarheid van de verzoeker;
voor zover mogelijk, ervoor te zorgen dat het onderhoud met de verzoeker wordt afgenomen door een persoon van hetzelfde geslacht indien de verzoeker daarom verzoekt, tenzij de beslissingsautoriteit redenen heeft om aan te nemen dat dit verzoek gebaseerd is op gronden die geen verband houden met moeilijkheden van de verzoeker om de gronden voor zijn verzoek uitvoerig uiteen te zetten;
een tolk te kiezen die in staat is de communicatie tussen de verzoeker en de persoon die het persoonlijke onderhoud afneemt goed te doen verlopen. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de taal waaraan de verzoeker de voorkeur geeft tenzij er een andere taal kan worden gebruikt die hij begrijpt en waarin hij helder kan communiceren. Voor zover mogelijk, zorgen de lidstaten voor een tolk van hetzelfde geslacht indien de verzoeker daarom verzoekt, tenzij de beslissingsautoriteit redenen heeft om aan te nemen dat dit verzoek gebaseerd is op gronden die geen verband houden met moeilijkheden van de verzoeker om de gronden voor zijn verzoek uitvoerig uiteen te zetten;
ervoor te zorgen dat de persoon die het onderhoud over de inhoud van een verzoek om internationale bescherming afneemt, geen militair uniform of politie-uniform draagt;
ervoor te zorgen dat een onderhoud met een minderjarige wordt afgenomen op een kindvriendelijke manier.
Artikel 16
Inhoud van een persoonlijk onderhoud
Bij het afnemen van een persoonlijk onderhoud over de inhoud van een verzoek om internationale bescherming, zorgt de beslissingsautoriteit ervoor dat de verzoeker voldoende in de gelegenheid wordt gesteld om zo volledig mogelijk de tot staving van het verzoek noodzakelijke elementen aan te voeren, overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU. Dit houdt onder meer in dat de verzoeker in de gelegenheid wordt gesteld om uitleg te geven over eventueel ontbrekende elementen en/of over inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen.
Artikel 17
Verslag over en opname van het persoonlijke onderhoud
Wanneer het persoonlijke onderhoud overeenkomstig lid 2 is opgenomen en de opname als bewijs wordt toegelaten in de beroepsprocedures als bedoeld in hoofdstuk V, hoeven de lidstaten de verzoeker niet te vragen om te bevestigen dat de inhoud van het verslag of de schriftelijke weergave een correcte afspiegeling van het onderhoud vormt. Onverminderd artikel 16 hoeven lidstaten, wanneer zij voorzien in zowel een schriftelijke weergave als in een opname van het persoonlijke onderhoud, de verzoeker niet toe te staan opmerkingen te maken over en/of opheldering te verschaffen bijde schriftelijke weergave.
Die weigering belet de beslissingsautoriteit niet om een beslissing over het verzoek te nemen.
Wanneer lidstaten zowel in een schriftelijke weergave als in de opname van het persoonlijke onderhoud voorzien, hoeven zij in de in hoofdstuk III bedoelde procedures in eerste aanleg geen toegang tot de opname te bieden. Niettemin bieden zij in die gevallen in de in hoofdstuk V bedoelde beroepsprocedures toegang tot de opname.
Onverminderd lid 3 van dit artikel kunnen de lidstaten bepalen dat, wanneer het verzoek in overeenstemming met artikel 31, lid 8, wordt behandeld, toegang wordt geboden tot het verslag of de schriftelijke weergave en, indien toepasselijk, tot de opname, op hetzelfde ogenblik als de beslissing wordt genomen.
Artikel 18
Medisch onderzoek
De in de eerste alinea bedoelde medische onderzoeken worden verricht door gekwalificeerde medische beroepsbeoefenaars en het resultaat daarvan wordt zo spoedig mogelijk voorgelegd aan de beslissingsautoriteit. De lidstaten kunnen de medische beroepsbeoefenaars aanwijzen die deze medische ondezoeken mogen verrichten. De weigering van de verzoeker om een dergelijk medisch onderzoek te ondergaan, belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over het verzoek om internationale bescherming te nemen.
Overeenkomstig dit lid verrichte medische onderzoeken worden betaald uit openbare middelen.
Artikel 19
Kosteloze juridische en procedurele informatie in procedures in eerste aanleg
Artikel 20
Kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in beroepsprocedures
Wanneer overeenkomstig dit lid een besluit om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden, wordt genomen door een andere autoriteit dan een rechterlijke instantie, zorgen de lidstaten ervoor dat de verzoeker recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel om dat besluit bij een rechterlijke instantie aan te vechten.
Bij de toepassing van dit lid zorgen de lidstaten ervoor dat de rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet willekeurig wordt beperkt en dat de daadwerkelijke toegang tot de rechter voor de verzoeker niet wordt belemmerd.
Artikel 21
Voorwaarden voor het aanbieden van kosteloze juridische en procedurele informatie en van kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging
De in artikel 20 bedoelde kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging wordt aangeboden door personen die daartoe door het nationale recht zijn erkend of toegelaten.
De lidstaten kunnen bepalen dat de in artikel 19 bedoelde kosteloze juridische en procedurele informatie en de in artikel 20 bedoelde kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging worden aangeboden:
uitsluitend aan diegenen die niet over voldoende middelen beschikken; en/of
uitsluitend door de diensten van juridische adviseurs of andere raadslieden die door het nationale recht uitdrukkelijk zijn aangewezen om verzoekers bij te staan en te vertegenwoordigen.
De lidstaten kunnen bepalen dat de in artikel 20 bedoelde kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging uitsluitend wordt aangeboden in beroepsprocedures overeenkomstig hoofdstuk V voor een rechterlijke instantie in eerste aanleg en niet in verder beroep of bezwaar waarin het nationale recht voorziet, waaronder een nieuwe behandeling of herziening van een beroep.
De lidstaten kunnen ook bepalen dat de in artikel 20 bedoelde kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet wordt aangeboden aan verzoekers die niet langer op hun grondgebied aanwezig zijn op grond van artikel 41, lid 2, onder c).
De lidstaten kunnen voorts:
financiële en/of tijdslimieten instellen ten aanzien van de in artikel 19 bedoelde kosteloze juridische en procedurele informatie en van de in artikel 20 bedoelde kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging, mits die limieten de beschikbaarheid van juridische en procedurele informatie en van de kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet willekeurig beperken;
bepalen dat de behandeling, wat de honoraria en andere kosten betreft, niet gunstiger mag zijn dan de in het algemeen aan hun ingezetenen verleende behandeling in aangelegenheden die verband houden met rechtsbijstand.
Artikel 22
Recht op rechtsbijstand en vertegenwoordiging in alle fasen van de procedure
Artikel 23
Reikwijdte van rechtsbijstand en vertegenwoordiging
De lidstaten kunnen een uitzondering maken wanneer de openbaarmaking van informatie of bronnen de nationale veiligheid, de veiligheid van de organisaties of personen die de informatie hebben verstrekt dan wel de veiligheid van de perso(o)n(en) op wie de informatie betrekking heeft, in gevaar zou brengen, of wanneer het belang van het onderzoek in verband met de behandeling van verzoeken om internationale bescherming door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de internationale betrekkingen van de lidstaten zouden worden geschaad. In dergelijke gevallen moeten de lidstaten:
die informatie of bronnen beschikbaar stellen aan de in hoofdstuk V bedoelde autoriteiten; en
in het nationale recht procedures vaststellen die waarborgen dat het recht van verweer van de verzoeker geëerbiedigd wordt.
In verband met punt b) kunnen de lidstaten met name toegang verlenen tot die informatie of bronnen aan juridische adviseurs of andere raadslieden die aan een veiligheidscontrole werden onderworpen, voor zover de informatie relevant is voor de behandeling van het verzoek of voor het nemen van een beslissing tot intrekking van internationale bescherming.
De lidstaten kunnen bepalen dat de juridisch adviseur of andere raadsman pas aan het einde van het persoonlijke onderhoud het woord kan nemen.
De lidstaten kunnen verlangen dat de verzoeker aanwezig is bij het persoonlijke onderhoud, zelfs als hij naar nationaal recht door een juridische adviseur of raadsman wordt vertegenwoordigd, en kunnen verlangen dat de verzoeker de vragen zelf beantwoordt.
Onverminderd artikel 25, lid 1, onder b), belet de afwezigheid van de juridische adviseur of andere raadsman de bevoegde autoriteit niet de verzoeker persoonlijk te horen.
Artikel 24
Verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven
Indien deze passende steun niet in het kader van de in artikel 31, lid 8, en artikel 43 bedoelde procedures kan worden verleend, in het bijzonder indien lidstaten van oordeel zijn dat een verzoeker bijzondere procedurele waarborgen behoeft ten gevolge van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld passen de lidstaten artikel 31, lid 8, en artikel 43, niet of niet langer toe. Indien lidstaten artikel 46, lid 6, toepassen op verzoekers op wie artikel 31, lid 8, en artikel 43, niet overeenkomstig deze alinea kunnen worden toegepast, bieden de lidstaten ten minste de waarborgen waarin wordt voorzien bij artikel 46, lid 7.
Artikel 25
Waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen
De lidstaten dienen ten aanzien van alle in deze richtlijn vervatte procedures en onverminderd de artikelen 14 tot en met 17:
zo snel mogelijk maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de niet-begeleide minderjarige wordt vertegenwoordigd en bijgestaan door een vertegenwoordiger zodat hij aanspraak kan maken op de rechten en kan voldoen aan de verplichtingen die in deze richtlijn zijn vastgesteld. De niet-begeleide minderjarige wordt onmiddellijk in kennis gesteld van de aanwijzing van een vertegenwoordiger. De vertegenwoordiger vervult zijn taken in overeenstemming met het principe van het belang van het kind en beschikt daartoe over de nodige deskundigheid. De als vertegenwoordiger optredende persoon wordt alleen in geval van noodzaak vervangen. Organisaties waarvan of personen van wie de belangen in conflict komen of kunnen komen met het belang van de niet- begeleide minderjarige, komen niet als vertegenwoordiger in aanmerking. De vertegenwoordiger mag de vertegenwoordiger zijn zoals bedoeld in Richtlijn 2013/33/EU;
erop toe te zien dat de vertegenwoordiger in de gelegenheid wordt gesteld de niet-begeleide minderjarige te informeren over de betekenis en de mogelijke gevolgen van het persoonlijke onderhoud en, indien nodig, over de wijze waarop hij zich op het persoonlijke onderhoud dient voor te bereiden. De lidstaten zorgen ervoor dat een vertegenwoordiger en/of een juridische adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten, bij dat onderhoud aanwezig is en de gelegenheid heeft vragen te stellen en opmerkingen te maken, binnen het kader dat wordt bepaald door de persoon die het onderhoud afneemt.
De lidstaten kunnen verlangen dat de niet-begeleide minderjarige bij het persoonlijke onderhoud aanwezig is, zelfs als de vertegenwoordiger aanwezig is.
De lidstaten zorgen ervoor dat:
als een niet-begeleide minderjarige persoonlijk wordt gehoord over zijn verzoek om internationale bescherming zoals bedoeld in de artikelen 14 tot en met 17 en artikel 34, dat onderhoud afgenomen wordt door een persoon die de nodige kennis heeft van de bijzondere behoeften van minderjarigen;
een ambtenaar die beschikt over de nodige kennis van de bijzondere behoeften van minderjarigen de beslissing van de beslissingsautoriteit met betrekking tot het verzoek van een niet-begeleide minderjarige voorbereidt.
Bij elk medisch onderzoek wordt de waardigheid van de persoon ten volle gerespecteerd; het is het minst ingrijpende onderzoek en het wordt verricht door gekwalificeerde medische beroepsbeoefenaars en dat in de mate van het mogelijke een betrouwbaar resultaat biedt.
Wanneer een dergelijk medisch onderzoek wordt verricht, zorgen de lidstaten ervoor dat:
de niet-begeleide minderjarige, voordat het verzoek om internationale bescherming wordt behandeld, in een taal die hij begrijpt of waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat hij deze begrijpt, in kennis wordt gesteld van het feit dat mogelijk een medisch onderzoek zal worden verricht om zijn leeftijd vast te stellen. Daarbij wordt onder meer informatie verstrekt over de onderzoeksmethode en over de mogelijke gevolgen van het medische onderzoek voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, alsook over de gevolgen indien de niet-begeleide minderjarige weigert het medische onderzoek te ondergaan;
de niet-begeleide minderjarige en/of zijn vertegenwoordiger ermee instemt dat een medisch onderzoek wordt verricht om de leeftijd van de betrokken minderjarige vast te stellen, en dat
de beslissing tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming door een niet-begeleide minderjarige die heeft geweigerd een medische onderzoek te ondergaan, niet enkel op die weigering wordt gebaseerd.
Het feit dat een niet-begeleide minderjarige heeft geweigerd een medisch onderzoek te ondergaan, belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over het verzoek om internationale bescherming te nemen.
Wanneer de lidstaten in de loop van de asielprocedure constateren dat een persoon een niet-begeleide minderjarige is, kunnen zij:
artikel 31, lid 8, alleen toepassen of blijven toepassen indien:
de verzoeker uit een land komt dat voldoet aan de criteria om te worden aangemerkt als veilig land van herkomst in de zin van deze richtlijn; of
de verzoeker een volgend verzoek om internationale bescherming heeft ingeleid dat niet-ontvankelijk is overeenkomstig artikel 40, lid 5; of
de verzoeker om ernstige redenen geacht kan worden een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat, of de verzoeker onder dwang is uitgezet om ernstige redenen van nationale veiligheid of openbare orde krachtens het nationale recht;
artikel 43 alleen toepassen of blijven toepassen, overeenkomstig de artikelen 8 tot en met 11 van Richtlijn 2013/33/EU, indien:
de verzoeker uit een land komt dat voldoet aan de criteria om te worden aangemerkt als veilig land van herkomst in de zin van deze richtlijn; of
de verzoeker een volgend verzoek heeft ingeleid; of
de verzoeker om ernstige redenen geacht kan worden een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat, of de verzoeker onder dwang is uitgezet om ernstige redenen van nationale veiligheid of openbare orde krachtens het nationale recht; of
er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat een land dat geen lidstaat is, uit hoofde van artikel 38 voor de verzoeker een veilig derde land is; of
de verzoeker de autoriteiten heeft misleid door valse documenten voor te leggen; of
de verzoeker, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe zou hebben bijgedragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan.
De lidstaten mogen de punten v) en vi) alleen toepassen in individuele gevallen, wanneer er ernstige gronden zijn om aan te nemen dat de verzoeker probeert relevante elementen te verbergen die waarschijnlijk tot een negatieve beslissing zouden leiden en op voorwaarde dat de verzoeker ten volle de gelegenheid heeft gekregen om, rekening houdend met de bijzondere procedurele behoeften van niet-begeleide minderjarigen, aan te tonen dat hij geldige redenen had voor de onder v) en vi) bedoelde acties, onder meer door zijn vertegenwoordiger te raadplegen;
het verzoek overeenkomstig artikel 33, lid 2, onder c), als niet-ontvankelijk beschouwen, indien een land dat geen lidstaat is uit hoofde van artikel 38 voor de verzoeker als veilig derde land wordt beschouwd, voor zover dit in het belang van de minderjarige is;
de procedure van artikel 20, lid 3, toepassen indien de vertegenwoordiger van de minderjarige overeenkomstig het nationale recht over juridische kwalificaties beschikt.
Onverminderd artikel 41 voorzien de lidstaten wanneer zij artikel 46, lid 6, op niet-begeleide minderjarigen toepassen, in alle gevallen ten minste in de waarborgen waarin artikel 46, lid 7, voorziet.
Artikel 26
Bewaring
Artikel 27
Procedure in het geval van intrekking van het verzoek
Artikel 28
Procedure ingeval het verzoek impliciet wordt ingetrokken of ingeval impliciet van het verzoek wordt afgezien
De lidstaten kunnen met name aannemen dat de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming impliciet heeft ingetrokken of dat hij er impliciet van heeft afgezien wanneer is vastgesteld dat:
hij heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn verzoek zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU, dan wel dat hij niet is verschenen voor een persoonlijk onderhoud zoals bedoeld in de artikelen 14 tot en met17 van deze richtlijn, ►C1 tenzij hij binnen een redelijke tijd aantoont dat zulks te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed had; ◄
hij is verdwenen, of wanneer is vastgesteld dat hij de plaats waar hij verbleef of werd vastgehouden, zonder toestemming heeft verlaten zonder binnen een redelijke termijn contact met de bevoegde autoriteit op te nemen, dan wel wanneer hij niet binnen een redelijke termijn heeft voldaan aan zijn meldingsplicht of aan andere verplichtingen tot kennisgeving, ►C1 tenzij hij aantoont dat zulks te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed had. ◄
De lidstaten kunnen met het oog op de uitvoering van deze bepalingen termijnen vaststellen of richtsnoeren uitvaardigen.
De lidstaten kunnen een tijdslimiet van ten minste negen maanden vaststellen waarna een verzoek niet langer opnieuw in behandeling kan worden genomen of waarna het nieuwe verzoek mag worden behandeld als een volgend verzoek en aan de in de artikelen 40 en 41 bedoelde procedure mag worden onderworpen. De lidstaten kunnen bepalen dat de zaak van de verzoeker slechts éénmalig opnieuw in behandeling kan worden genomen.
De lidstaten zorgen ervoor dat een dergelijke persoon niet wordt verwijderd in strijd met het beginsel van non-refoulement.
De lidstaten kunnen de beslissingsautoriteit toestaan de behandeling van het verzoek te hervatten in de fase waarin deze werd beëindigd.
Artikel 29
De rol van de UNHCR
De lidstaten zorgen ervoor dat de UNHCR:
toegang heeft tot de verzoekers, met inbegrip van verzoekers in bewaring, aan de grens en in de transitzones;
toegang heeft tot gegevens betreffende individuele verzoeken om internationale bescherming, het verloop van de procedure en de genomen beslissingen, mits de verzoeker daarmee instemt;
bij de uitoefening van zijn toezichthoudende taak in het kader van artikel 35 van het Verdrag van Genève, in elke fase van de procedure aan de bevoegde autoriteiten zijn zienswijze kan geven in verband met individuele verzoeken om internationale bescherming.
Artikel 30
Vergaring van informatie over individuele gevallen
In het kader van de behandeling van individuele gevallen:
delen de lidstaten de informatie betreffende individuele verzoeken om internationale bescherming of het feit dat een verzoek is gedaan, niet mee aan de vermeende actor(en) van de vervolging of ernstige schade;
winnen de lidstaten bij de vermeende actor(en) van de vervolging of ernstige schade geen informatie in op een wijze die ertoe leidt dat deze actor(en) rechtstreeks te weten komt (komen) dat de betrokkene een verzoek heeft gedaan, en er gevaar zou ontstaan voor de fysieke integriteit van de verzoeker of voor de te zijnen laste komende personen, dan wel voor de vrijheid en veiligheid van zijn nog in het land van herkomst wonende familieleden.
HOOFDSTUK III
PROCEDURES IN EERSTE AANLEG
AFDELING I
Artikel 31
Behandelingsprocedure
Wanneer een verzoek onder de procedure van Verordening (EU) nr. 604/2013 valt, vangt de termijn van zes maanden aan op het tijdstip waarop overeenkomstig die verordening wordt vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek, de verzoeker zich op het grondgebied van die lidstaat bevindt en de bevoegde autoriteit de verzoeker heeft overgenomen.
De lidstaten kunnen de in dit lid bepaalde termijn van zes maanden met ten hoogste negen maanden verlengen wanneer:
complexe feitelijke en/of juridische kwesties aan de orde zijn;
een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden;
wanneer de vertraging duidelijk toe te schrijven is aan het feit dat de verzoeker de krachtens artikel 13 op hem rustende verplichtingen niet nakomt.
Bij wijze van uitzondering kunnen de lidstaten, in naar behoren gerechtvaardigde gevallen, de in dit lid bepaalde termijnen met ten hoogste drie maanden overschrijden wanneer dit noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling van het verzoek om internationale bescherming.
Onverminderd de artikelen 13 en 18 van Richtlijn 2011/95/EU kunnen de lidstaten het afronden van de onderzoeksprocedure uitstellen wanneer redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat de beslissingsautoriteit een beslissing neemt binnen de in lid 3 vastgestelde termijnen door een onzekere situatie in het land van herkomst die naar verwachting tijdelijk is. In dat geval doen de lidstaten het volgende:
zij onderzoeken de situatie in dat land van herkomst ten minste om de zes maanden opnieuw;
zij stellen de betrokken verzoekers binnen een redelijke termijn in kennis van de redenen voor het uitstel;
zij stellen de Commissie binnen een redelijke termijn ervan in kennis dat de procedures voor dat land van herkomst worden uitgesteld.
De lidstaten zorgen ervoor dat, indien er binnen zes maanden geen besluit kan worden genomen, de verzoeker:
in kennis wordt gesteld van het uitstel; en
op zijn verzoek informatie ontvangt over de redenen voor het uitstel en over het tijdsbestek waarbinnen het besluit over zijn verzoek te verwachten valt.
De lidstaten kunnen voorrang verlenen aan de behandeling van een verzoek om nternationale bescherming overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II, in het bijzonder:
wanneer het verzoek waarschijnlijk gegrond is;
wanneer de verzoeker kwetsbaar is in de zin van artikel 22 van Richtlijn 2013/33/EU, of bijzondere procedurele waarborgen behoeft, in het bijzonder niet-begeleide minderjarigen.
De lidstaten kunnen bepalen dat een behandelingsprocedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II wordt versneld en/of aan de grens of in transitzones wordt gevoerd overeenkomstig artikel 43 indien:
de verzoeker bij de indiening van zijn verzoek en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen om uit te maken of hij in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU; of
de verzoeker afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van deze richtlijn; of
de verzoeker de autoriteiten heeft misleid door omtrent zijn identiteit en/of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden; of
de verzoeker waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan; of
de verzoeker kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die tegenstrijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn bewering alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet op grond van Richtlijn 2011/95/EU; of
de verzoeker een volgend verzoek om internationale bescherming heeft ingeleid dat niet overeenkomstig artikel 40, lid 5, niet-ontvankelijk wordt geacht; of
de verzoeker enkel een verzoek doet teneinde de uitvoering van een eerdere of van een op handen zijnde beslissing die tot zijn verwijdering zou leiden, uit te stellen of te verijdelen, of
de verzoeker het grondgebied van de lidstaat onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij de autoriteiten heeft aangemeld of geen verzoek om internationale bescherming heeft gedaan, of
de verzoeker weigert te voldoen aan de verplichting zijn vingerafdrukken te laten nemen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de instelling van „Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving ( 3 ); of
de verzoeker op ernstige gronden als gevaar te beschouwen is voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat; of de verzoeker onder dwang is uitgezet om ernstige redenen van openbare veiligheid of openbare orde krachtens het nationale recht.
Onverminderd de leden 3 tot en met 5 kunnen de lidstaten deze termijnen overschrijden indien dit noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling van het verzoek om internationale bescherming.
Artikel 32
Ongegronde verzoeken
AFDELING II
Artikel 33
Niet-ontvankelijke verzoeken
De lidstaten kunnen een verzoek om internationale bescherming alleen als niet-ontvankelijk beschouwen wanneer:
een andere lidstaat internationale bescherming heeft toegekend;
een land dat geen lidstaat is, ingevolge artikel 35 voor de verzoeker als eerste land van asiel wordt beschouwd;
een land dat geen lidstaat is, uit hoofde van artikel 38 voor de verzoeker als veilig derde land wordt beschouwd;
het verzoek een volgend verzoek is en er geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen of door de verzoeker werden voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet in aanmerking komt overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU; of
een persoon die ten laste van de verzoeker komt, een verzoek indient nadat hij er overeenkomstig artikel 7, lid 2, mee heeft ingestemd dat zijn geval deel uitmaakt van een namens hem ingediend verzoek en geen met de situatie van de ten laste komende persoon verband houdende feiten een apart verzoek rechtvaardigen.
Artikel 34
Bijzondere voorschriften betreffende het onderhoud over de ontvankelijkheid
Dit lid laat artikel 4, lid 2, onder a), van deze richtlijn en artikel 5 van Verordening (EU) nr. 604/2013 onverlet.
AFDELING III
Artikel 35
Het begrip „eerste land van asiel”
Een land kan worden beschouwd als eerste land van asiel voor een bepaalde verzoeker wanneer:
de verzoeker in dat land is erkend als vluchteling en hij die bescherming nog kan genieten, of
hij anderszins voldoende bescherming geniet in dat land, met inbegrip van het genot van het beginsel van non-refoulement,
mits hij opnieuw tot het grondgebied van dat land wordt toegelaten.
Bij de toepassing van het begrip „eerste land van asiel” op de bijzondere omstandigheden van een verzoeker kunnen de lidstaten rekening houden met artikel 38, lid 1. De verzoeker mag de toepassing van het begrip „eerste land van asiel” op zijn bijzondere omstandigheden aanvechten.
Artikel 36
Het begrip „veilig land van herkomst”
Een derde land dat op grond van deze richtlijn als veilig land van herkomst is aangemerkt, kan voor een bepaalde verzoeker, nadat zijn verzoek afzonderlijk is behandeld, alleen als veilig land van herkomst worden beschouwd wanneer:
hij de nationaliteit van dat land heeft, of
hij staatloos is en voorheen in dat land zijn gewone verblijfplaats had,
en wanneer hij geen substantiële redenen heeft opgegeven om het land in zijn specifieke omstandigheden niet als een veilig land van herkomst te beschouwen ten aanzien van de vraag of hij voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet in aanmerking komt overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU.
Artikel 37
Nationale aanmerking van derde landen als veilig land van herkomst
Artikel 38
Het begrip „veilig derde land”
De lidstaten mogen het begrip „veilig derde land” alleen toepassen indien de bevoegde autoriteiten zich ervan hebben vergewist dat een persoon die om internationale bescherming verzoekt in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging;
er bestaat geen risico op ernstige schade in de zin van Richtlijn 2011/95/EU;
het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève wordt nageleefd;
het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en
de mogelijkheid bestaat om om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Verdrag van Genève.
De toepassing van het begrip „veilig derde land” is onderworpen aan voorschriften in het nationale recht, waaronder:
voorschriften waarbij een band tussen de verzoeker en het betrokken derde land wordt vereist op grond waarvan het voor de betrokkene redelijk zou zijn naar dat land te gaan;
voorschriften betreffende de methode met behulp waarvan de bevoegde autoriteiten zich ervan vergewissen dat het begrip „veilig derde land” op een bepaald land of een bepaalde verzoeker kan worden toegepast. Een dergelijke methode dient onder meer te bestaan uit een veiligheidsstudie per land voor een bepaalde verzoeker en/of een nationale vaststelling van de landen die worden beschouwd als zijnde over het algemeen veilig;
voorschriften overeenkomstig de internationale wetgeving die voorzien in een afzonderlijke studie om na te gaan of het betrokken derde land voor een bepaalde verzoeker veilig is; deze voorschriften moeten ten minste de verzoeker in staat stellen de toepassing van het begrip „veilig derde land” aan te vechten op grond van het feit dat het derde land in zijn specifieke omstandigheden niet veilig is. De verzoeker moet ook in de gelegenheid worden gesteld om het bestaan van de onder a) bedoelde band tussen hem en het derde land aan te vechten.
Bij de uitvoering van een uitsluitend op dit artikel gebaseerde beslissing dienen de lidstaten:
de verzoeker hiervan op de hoogte te brengen, en
hem een document te verschaffen waarin de autoriteiten van het derde land in de taal van dat land ervan in kennis worden gesteld dat het verzoek niet inhoudelijk is onderzocht.
Artikel 39
Begrip „Europees veilig derde land”
Een derde land kan voor de toepassing van lid 1 alleen als veilig derde land worden beschouwd indien het:
het Verdrag van Genève zonder geografische beperkingen heeft geratificeerd en naleeft;
over een bij wet voorgeschreven asielprocedure beschikt; en
het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft geratificeerd en de daarin vervatte bepalingen naleeft, met inbegrip van de normen met betrekking tot daadwerkelijke rechtsmiddelen.
Bij de uitvoering van een uitsluitend op dit artikel gebaseerde beslissing dienen de betrokken lidstaten:
de verzoeker hiervan op de hoogte te brengen, en
hem een document te verschaffen waarin de autoriteiten van het derde land in de taal van dat land ervan in kennis worden gesteld dat het verzoek niet inhoudelijk is onderzocht.
AFDELING IV
Artikel 40
Volgende verzoeken
De in dit artikel bedoelde procedure kan ook van toepassing zijn ingeval:
een ten laste van een verzoeker komende persoon een verzoek indient nadat hij er overeenkomstig artikel 7, lid 2, mee heeft ingestemd dat zijn geval deel uitmaakt van een namens hem ingediend verzoek, en/of
een ongehuwde minderjarige een verzoek indient nadat namens hem een verzoek werd ingediend overeenkomstig artikel 7, lid 5, onder c).
In die gevallen zal het voorafgaande onderzoek in lid 2 erin bestaan na te gaan of met de situatie van de afhankelijke persoon of de ongehuwde minderjarige verband houdende feiten een apart verzoek rechtvaardigen.
Artikel 41
Uitzonderingen op het recht om op het grondgebied te blijven in geval van volgende verzoeken
De lidstaten kunnen een uitzondering maken op het recht om op het grondgebied te blijven, wanneer een persoon:
een eerste volgend verzoek heeft ingediend — dat krachtens artikel 40, lid 5, niet verder is behandeld — louter teneinde de uitvoering van een beslissing die tot zijn spoedige verwijdering van het grondgebied van die lidstaat zou leiden, te vertragen of te hinderen; of
in dezelfde lidstaat een ander volgend verzoek doet na een definitieve beslissing om een eerste volgend verzoek als niet-ontvankelijk te beschouwen krachtens artikel 40, lid 5, of na een definitieve beslissing om dat verzoek als ongegrond af te wijzen.
De lidstaten kunnen een dergelijke uitzondering uitsluitend maken wanneer de beslissingsautoriteit van oordeel is dat een terugkeerbesluit niet zal leiden tot direct of indirect refoulement in strijd met de internationale en Unieverplichtingen van die lidstaat.
In de in lid 1 bedoelde gevallen kunnen de lidstaten ook:
afwijken van de termijnen die normaal gelden voor versnelde procedures overeenkomstig het nationale recht, wanneer de behandelingsprocedure wordt versneld overeenkomstig artikel 31, lid 8, onder g);
afwijken van de termijnen die normaal gelden voor de in de artikelen 33 en 34 bedoelde ontvankelijkheidsprocedures overeenkomstig het nationale recht; en/of
afwijken van artikel 46, lid 8.
Artikel 42
Procedureregels
De lidstaten kunnen in hun interne recht regels inzake het voorafgaande onderzoek ingevolge artikel 40 neerleggen. Die regels kunnen onder meer:
de betrokken verzoeker ertoe verplichten feiten te vermelden en bewijzen te leveren die een nieuwe procedure rechtvaardigen;
het voorafgaande onderzoek toestaan op grond van uitsluitend schriftelijke toelichtingen zonder persoonlijk gehoor, met uitzondering van de in artikel 40, lid 6, bedoelde gevallen.
Deze regels mogen de toegang voor verzoeker tot een nieuwe procedure niet onmogelijk maken en evenmin leiden tot daadwerkelijke ontzegging of vergaande inperking van een dergelijke toegang.
AFDELING V
Artikel 43
Grensprocedures
De lidstaten kunnen procedures invoeren om, overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II, aan de grens of in transitzones van de lidstaten een beslissing te nemen over:
de ontvankelijkheid van een verzoek krachtens artikel 33 dat aldaar wordt gedaan, en/of
de inhoud van een verzoek in een procedure krachtens artikel 31, lid 8.
HOOFDSTUK IV
PROCEDURES VOOR DE INTREKKING VAN DE INTERNATIONALE BESCHERMING
Artikel 44
Intrekking van de internationale bescherming
De lidstaten zorgen ervoor dat een onderzoek om de internationale bescherming van een bepaalde persoon in te trekken, kan beginnen wanneer er nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn waaruit blijkt dat er redenen zijn om de geldigheid van de internationale bescherming opnieuw te onderzoeken.
Artikel 45
Procedureregels
De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer de bevoegde autoriteit overweegt de internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of staatloze in te trekken overeenkomstig artikel 14 of artikel 19 van Richtlijn 2011/95/EU, de betrokkene de volgende waarborgen geniet:
hij wordt er schriftelijk van in kennis gesteld dat de bevoegde autoriteit heroverweegt of hij in aanmerking komt om internationale bescherming te genieten, en van de redenen voor die heroverweging, en
hem wordt de kans geboden om, tijdens een persoonlijk onderhoud overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder b), en de artikelen 14 tot en met 17, of in een schriftelijke verklaring, de redenen voor te leggen waarom de internationale bescherming niet mag worden ingetrokken.
Bovendien zorgen de lidstaten ervoor dat, in het kader van de in lid 1 bedoelde procedure:
de bevoegde autoriteit precieze en bijgewerkte informatie uit diverse bronnen kan inwinnen zoals, in voorkomend geval, informatie van het EASO en van de UNHCR, wat betreft de algemene situatie die in de landen van herkomst van de betrokken personen heerst, en
wanneer er over het individuele geval informatie wordt ingewonnen met het oog op een heroverweging van de internationale bescherming, deze informatie niet wordt ingewonnen bij de actor(en) van de vervolging of van de ernstige schade op een wijze die ertoe leidt dat deze actor(en) rechtstreeks te weten komt (komen) dat de betrokken persoon internationale bescherming geniet en dat zijn status wordt heroverwogen, of resulteert in gevaar voor de fysieke integriteit van de betrokkene of van de te zijnen laste komende personen, dan wel voor de vrijheid en veiligheid van zijn nog in het land van herkomst levende familieleden.
HOOFDSTUK V
BEROEPSPROCEDURES
Artikel 46
Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel
De lidstaten zorgen ervoor dat voor verzoekers een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie openstaat tegen:
een beslissing die inzake hun verzoek om internationale bescherming is gegeven, met inbegrip van een beslissing:
om een verzoek als ongegrond te beschouwen met betrekking tot de vluchtelingenstatus en/of de subsidiairebeschermingsstatus;
om een verzoek als niet-ontvankelijk te beschouwen overeenkomstig artikel 33, lid 2;
aan de grens of in de transitzones van een lidstaat zoals omschreven in artikel 43, lid 1;
om een behandeling niet uit te voeren krachtens artikel 39;
een weigering om de behandeling van een verzoek na de onderbreking ervan overeenkomstig de artikelen 27 en 28 te hervatten;
een beslissing tot intrekking van de internationale bescherming krachtens artikel 45.
Onverminderd lid 1, onder c), kan een lidstaat, indien de door hem verleende subsidiarebeschermingsstatus dezelfde rechten en voordelen biedt als de vluchtelingenstatus uit hoofde van het recht van de Unie en het nationale recht, een beroep tegen een beslissing om een verzoek als ongegrond te beschouwen met betrekking tot de vluchtelingenstatus als niet-ontvankelijk beschouwen omdat de verzoeker er onvoldoende belang bij heeft om de procedures voort te zetten.
De lidstaten kunnen ook voorzien in een ambtshalve toetsing van krachtens artikel 43 genomen beslissingen.
In het geval van een beslissing om:
een verzoek als kennelijk ongegrond te beschouwen overeenkomstig artikel 32, lid 2, of als ongegrond na behandeling overeenkomstig artikel 31, lid 8, behoudens de gevallen waarin deze beslissingen zijn genomen op basis van de in artikel 31, lid 8, onder h), genoemde omstandigheden;
een verzoek als niet-ontvankelijk te beschouwen krachtens artikel 33, lid 2, onder a), b) of d);
het opnieuw in behandeling nemen van het dossier van de verzoeker te weigeren nadat de behandeling ervan overeenkomstig artikel 28 is beëindigd; of
een verzoek niet of niet volledig te behandelen overeenkomstig artikel 39,
is een rechterlijke instantie bevoegd om, op verzoek van de betrokken verzoeker of ambtshalve, uitspraak te doen over de vraag of de verzoeker op het grondgebied van de lidstaat mag blijven, indien deze beslissing resulteert in een beëindiging van het recht van de verzoeker om in de lidstaat te blijven, en het nationale recht in dergelijke gevallen niet voorziet in het recht om in de lidstaat te blijven in afwachting van de uitkomst van het rechtsmiddel..
Lid 6 is uitsluitend van toepassing op de in artikel 43 bedoelde procedures mits:
de verzoeker over de nodige tolkdiensten en rechtsbijstand beschikt, en minstens een week de tijd heeft om het verzoek op te stellen en aan de rechterlijke instantie de argumenten voor te leggen om hem, in afwachting van de uitkomst van het rechtsmiddel, het recht te verlenen op het grondgebied te blijven; en
in het kader van de behandeling van het in lid 6 bedoelde verzoek, de rechterlijke instantie de feitelijke en juridische aspecten van de negatieve beslissing van de beslissingautoriteit onderzoekt.
Indien niet is voldaan aan de onder a) en b) genoemde voorwaarden, is lid 5 van toepassing.
HOOFDSTUK VI
ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 47
Aanvechting door overheidsinstanties
Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor overheidsinstanties om bestuursrechtelijke en/of rechterlijke beslissingen aan te vechten overeenkomstig de nationale wetgeving.
Artikel 48
Vertrouwelijkheid
De lidstaten zien erop toe dat de autoriteiten die uitvoering geven aan deze richtlijn ten aanzien van alle informatie welke zij tijdens hun werk verkrijgen, gebonden zijn door het vertrouwelijkheidsbeginsel zoals omschreven in de nationale wetgeving.
Artikel 49
Samenwerking
Elke lidstaat wijst een nationaal contactpunt aan en deelt het adres daarvan mee aan de Commissie. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.
De lidstaten nemen in overleg met de Commissie alle passende maatregelen om een rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van gegevens tussen de bevoegde instanties tot stand te brengen.
Indien de lidstaten de in artikel 6, lid 5, artikel 14, lid 1, tweede alinea, en artikel 31, lid 3, onder b), bedoelde maatregelen nemen, informeren zij de Commissie zodra de redenen voor het toepassen van die uitzonderlijke maatregelen niet langer bestaan, en dit ten minste eenmaal per jaar. Die informatie omvat, indien mogelijk, gegevens over het percentage verzoeken waarvoor de uitzonderingen zijn toegepast ten opzichte van het totale aantal behandelde verzoeken in dezelfde periode.
Artikel 50
Verslag
Uiterlijk op 20 juli 2017 brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten en stelt zij alle nodige wijzigingen voor. De lidstaten doen de Commissie alle informatie toekomen die deze nodig heeft voor het opstellen van haar verslag. Na de indiening van het verslag brengt de Commissie minstens om de vijf jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten.
Als onderdeel van haar eerste verslag rapporteert de Commissie ook met name over de toepassing van artikel 17 en over de verschillende instrumenten die werden gebruikt voor het verslag van het persoonlijk onderhoud.
Artikel 51
Omzetting
Artikel 52
Overgangsbepalingen
De lidstaten passen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen bedoeld in artikel 51, lid 1, toe op verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend en op de procedures tot intrekking van de internationale bescherming die zijn ingeleid na 20 juli 2015 of een eerdere datum. Verzoeken die zijn ingediend vóór 20 juli 2015 en procedures tot intrekking van de vluchtelingenstatus die zijn ingeleid vóór die datum zijn onderworpen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen krachtens Richtlijn 2005/85/EG.
De lidstaten passen de in artikel 51, lid 2, bedoelde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toe op verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend na 20 juli 2018 of een eerdere datum. Verzoeken die zijn ingediend vóór die datum zijn onderworpen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen overeenkomstig Richtlijn 2005/85/EG.
Artikel 53
Intrekking
Richtlijn 2005/85/EG wordt met ingang van 21 juli 2015 ingetrokken voor de door deze richtlijn gebonden lidstaten, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in intern recht.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.
Artikel 54
Inwerkingtreding en toepassing
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
De artikelen 47 en 48 zijn van toepassing vanaf 21 juli 2015.
Artikel 55
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig de Verdragen.
BIJLAGE I
Aanmerking van veilige landen van herkomst voor de toepassing van artikel 37, lid 1
Een land wordt als veilig land van herkomst beschouwd wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2011/95/EU, noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict.
Bij deze beoordeling wordt onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:
de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;
de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag van de Vereningde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van voornoemd Europees Verdrag zijn toegestaan;
de naleving van het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève;
het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.
BIJLAGE II
DEEL A
Ingetrokken richtlijn
(bedoeld in artikel 53)
Richtlijn 2005/85/EG van de Raad |
(PB L 326 van 13.12.2005, blz. 13) |
DEEL B
Termijn voor omzetting in nationaal recht
(bedoeld in artikel 51)
Richtlijn |
Termijnen voor omzetting |
2005/85/EG |
Eerste termijn: 1 december 2007 Tweede termijn: 1 december 2008 |
BIJLAGE III
Concordantietabel
Richtlijn 2005/85/EG |
Deze richtlijn |
Artikel 1 |
Artikel 1 |
Artikel 2, onder a) tot en met c) |
Artikel 2, onder a) tot en met c) |
— |
Artikel 2, onder d) |
Artikel 2, onder d) tot en met f) |
Artikel 2, onder e) tot en met g) |
— |
Artikel 2, onder h) en i) |
Artikel 2, onder g) |
Artikel 2, onder j) |
— |
Artikel 2, onder k) en l) |
Artikel 2, onder h) tot en met k) |
Artikel 2, onder m) tot en met p) |
— |
Artikel 2, onder q) |
Artikel 3, leden 1 en 2 |
Artikel 3, leden 1 en 2 |
Artikel 3, lid 3 |
— |
Artikel 3, lid 4 |
Artikel 3, lid 3 |
Artikel 4, lid 1, eerste alinea |
Artikel 4, lid 1, eerste alinea |
Artikel 4, lid 1, tweede alinea |
— |
Artikel 4, lid 2, onder a) |
Artikel 4, lid 2, onder a) |
Artikel 4, lid 2, onder b) tot en met d) |
— |
Artikel 4, lid 2, onder e) |
Artikel 4, lid 2, onder b) |
Artikel 4, lid 2, onder f) |
— |
— |
Artikel 4, lid 3 |
Artikel 4, lid 3 |
Artikel 4, lid 4 |
— |
Artikel 4, lid 5 |
Artikel 5 |
Artikel 5 |
Artikel 6, lid 1 |
Artikel 6, lid 1 |
— |
Artikel 6, leden 2 tot en met 4 |
Artikel 6, leden 2 en 3 |
Artikel 7, leden 1 en 2 |
— |
Artikel 7, lid 3 |
— |
Artikel 7, lid 4 |
Artikel 6, lid 4 |
Artikel 7, lid 5 |
Artikel 6, lid 5 |
— |
— |
Artikel 8 |
Artikel 7, leden 1 en 2 |
Artikel 9, leden 1 en 2 |
— |
Artikel 9, lid 3 |
Artikel 8, lid 1 |
Artikel 10, lid 1 |
— |
Artikel 10, lid 2 |
Artikel 8, lid 2, onder a) tot en met c) |
Artikel 10, lid 3, onder a) tot en met c) |
— |
Artikel 10, lid 3, onder d) |
Artikel 8, leden 3 en 4 |
Artikel 10, leden 4 en 5 |
Artikel 9, lid 1 |
Artikel 11, lid 1 |
Artikel 9, lid 2, eerste alinea |
Artikel 11, lid 2, eerste alinea |
Artikel 9, lid 2, tweede alinea |
— |
Artikel 9, lid 2, derde alinea |
Artikel 11, lid 2, tweede alinea |
Artikel 9, lid 3 |
Artikel 11, lid 3 |
Artikel 10, lid 1, onder a) tot en met c) |
Artikel 12, lid 1, onder a) tot en met c) |
— |
Artikel 12, lid 1, onder d) |
Artikel 10, lid 1, onder d) en e) |
Artikel 12, lid 1, onder e) en f) |
Artikel 10, lid 2 |
Artikel 12, lid 2 |
Artikel 11 |
Artikel 13 |
Artikel 12, lid 1, eerste alinea |
Artikel 14, lid 1, eerste alinea |
Artikel 12, lid 2, tweede alinea |
— |
— |
Artikel 14, lid 1, tweede en derde alinea |
Artikel 12, lid 2, derde alinea |
Artikel 14, lid 1, vierde alinea |
Artikel 12, lid 2, onder a) |
Artikel 14, lid 2, onder a) |
Artikel 12, lid 2, onder b) |
— |
Artikel 12, lid 2, onder c) |
— |
Artikel 12, lid 3, eerste alinea |
Artikel 14, lid 2, onder b) |
Artikel 12, lid 3, tweede alinea |
Artikel 14, lid 2, tweede alinea |
Artikel 12, leden 4 tot en met 6 |
Artikel 14, leden 3 tot en met 5 |
Artikel 13, leden 1 en 2 |
Artikel 15, leden 1 en 2 |
Artikel 13, lid 3, onder a) |
Artikel 15, lid 3, onder a) |
— |
Artikel 15, lid 3, onder b) |
Artikel 13, lid 3, onder b) |
Artikel 15, lid 3, onder c) |
— |
Artikel 15, lid 3, onder d) |
— |
Artikel 15, lid 3, onder e) |
Artikel 13, lid 4 |
Artikel 15, lid 4 |
Artikel 13, lid 5 |
— |
— |
Artikel 16 |
Artikel 14 |
— |
— |
Artikel 17 |
— |
Artikel 18 |
— |
Artikel 19 |
Artikel 15, lid 1 |
Artikel 22, lid 1 |
Artikel 15, lid 2 |
Artikel 20, lid 1 |
— |
Artikel 20, leden 2 tot en met 4 |
— |
Artikel 21, lid 1 |
Artikel 15, lid 3, onder a) |
— |
Artikel 15, lid 3, onder b) en c) |
Artikel 21, lid 2, onder a) en b) |
Artikel 15, lid 3, onder d) |
— |
Artikel 15, lid 3, tweede alinea |
— |
Artikel 15, leden 4 tot en met 6 |
Artikel 21, leden 3 tot en met 5 |
— |
Artikel 22, lid 2 |
Artikel 16, lid 1, eerste alinea |
Artikel 23, lid 1, eerste alinea |
Artikel 16, lid 1, tweede alinea, eerste zin |
Artikel 23, lid 1, tweede alinea, inleidende formulering |
— |
Artikel 23, lid 1, onder a) |
Artikel 16, lid 1, tweede alinea, tweede zin |
Artikel 23, lid 1, onder b) |
Artikel 16, lid 2, eerste zin |
Artikel 23, lid 2 |
Artikel 16, lid 2, tweede zin |
— |
— |
Artikel 23, lid 3 |
Artikel 16, lid 3 |
Artikel 23, lid 4, eerste alinea |
Artikel 16, lid 4, eerste alinea |
— |
Artikel 16, lid 4, tweede en derde alinea |
Artikel 23, lid 4, tweede en derde alinea |
— |
Artikel 24 |
Artikel 17, lid 1 |
Artikel 25, lid 1 |
Artikel 17, lid 2, onder a) |
Artikel 25, lid 2 |
Artikel 17, lid 2, onder b) en c) |
— |
Artikel 17, lid 3 |
— |
Artikel 17, lid 4 |
Artikel 25, lid 3 |
— |
Artikel 25, lid 4 |
Artikel 17, lid 5 |
Artikel 25, lid 5 |
— |
Artikel 25, lid 6 |
Artikel 17, lid 6 |
Artikel 25, lid 7 |
Artikel 18 |
Artikel 26 |
Artikel 19 |
Artikel 27 |
Artikel 20, leden 1 en 2 |
Artikel 28, leden 1 en 2 |
— |
Artikel 28, lid 3 |
Artikel 21 |
Artikel 29 |
Artikel 22 |
Artikel 30 |
Artikel 23, lid 1 |
Artikel 31, lid 1 |
Artikel 23, lid 2, eerste alinea |
Artikel 31, lid 2 |
— |
Artikel 31, lid 3 |
— |
Artikel 31, leden 4 en 5 |
Artikel 23, lid 2, tweede alinea |
Artikel 31, lid 6 |
Artikel 23, lid 3 |
— |
— |
Artikel 31, lid 7 |
Artikel 23, lid 4, onder a) |
Artikel 31, lid 8, onder a) |
Artikel 23, lid 4, onder b) |
— |
Artikel 23, lid 4, onder c), i) |
Artikel 31, lid 8, onder b) |
Artikel 23, lid 4, onder c), ii) |
— |
Artikel 23, lid 4, onder d) |
Artikel 31, lid 8, onder c) |
Artikel 23, lid 4, onder e) |
— |
Artikel 23, lid 4, onder f) |
Artikel 31, lid 8, onder d) |
Artikel 23, lid 4, onder g) |
Artikel 31, lid 8, onder e) |
— |
Artikel 31, lid 8, onder f) |
Artikel 23, lid 4, onder h) en i) |
— |
Artikel 23, lid 4, onder j) |
Artikel 31, lid 8, onder g) |
— |
Artikel 31, lid 8, onder h) en i) |
Artikel 23, lid 4, onder k) en l) |
— |
Artikel 23, lid 4, onder m) |
Artikel 31, lid 8, onder j) |
Artikel 23, lid 4, onder n) en o) |
— |
— |
Artikel 31, lid 9 |
Artikel 24 |
— |
Artikel 25 |
Artikel 33 |
Artikel 25, lid 1 |
Artikel 33, lid 1 |
Artikel 25, lid 2, onder a) tot en met c) |
Artikel 33, lid 2, onder a) tot en met c) |
Artikel 25, lid 2, onder d) en e) |
— |
Artikel 25, lid 2, onder f) en g) |
Artikel 33, lid 2, onder d) en e) |
— |
Artikel 34 |
Artikel 26 |
Artikel 35 |
Artikel 27, lid 1, onder a) |
Artikel 38, lid 1, onder a) |
— |
Artikel 38, lid 1, onder b) |
Artikel 27, lid 1, onder b) tot en met d) |
Artikel 38, lid 1, onder c) tot en met e) |
Artikel 27, leden 2 tot en met 5 |
Artikel 38, leden 2 tot en met 5 |
Artikel 28 |
Artikel 32 |
Artikel 29 |
— |
Artikel 30, lid 1 |
Artikel 37, lid 1 |
Artikel 30, leden 2 tot en met 4 |
— |
— |
Artikel 37, lid 2 |
Artikel 30, leden 5 en 6 |
Artikel 37, leden 3 en 4 |
Artikel 31, lid 1 |
Artikel 36, lid 1 |
Artikel 31, lid 2 |
— |
Artikel 31, lid 3 |
Artikel 36, lid 2 |
Artikel 32, lid 1 |
Artikel 40, lid 1 |
Artikel 32, lid 2 |
— |
Artikel 32, lid 3 |
Artikel 40, lid 2 |
Artikel 32, lid 4 |
Artikel 40, lid 3, eerste zin |
Artikel 32, lid 5 |
Artikel 40, lid 3, tweede zin |
Artikel 32, lid 6 |
Artikel 40, lid 4 |
— |
Artikel 40, lid 5 |
Artikel 32, lid 7, eerste alinea |
Artikel 40, lid 6, onder a) |
— |
Artikel 40, lid 6, onder b) |
Artikel 32, lid 7, tweede alinea |
Artikel 40, lid 6, tweede alinea |
— |
Artikel 40, lid 7 |
— |
Artikel 41 |
Artikel 33 |
— |
Artikel 34, lid 1 en lid 2, onder a) |
Artikel 42, lid 1 en lid 2, onder a) |
Artikel 34, lid 2, onder b) |
— |
Artikel 34, lid 2, onder c) |
Artikel 42, lid 2, onder b) |
Artikel 34, lid 3, onder a) |
Artikel 42, lid 3 |
Artikel 34, lid 3, onder b) |
— |
Artikel 35, lid 1 |
Artikel 43, lid 1, onder a) |
— |
Artikel 43, lid 1, onder b) |
Artikel 35, lid 2 en lid 3, onder a) tot en met f) |
— |
Artikel 35, lid 4 |
Artikel 43, lid 2 |
Artikel 35, lid 5 |
Artikel 43, lid 3 |
Artikel 36, lid 1 en lid 2, onder a) tot en met c) |
Artikel 39, lid 1 en lid 2, onder a) tot en met c) |
Artikel 36, lid 2, onder d) |
— |
Artikel 36, lid 3 |
— |
— |
Artikel 39, lid 3 |
Artikel 36, leden 4 tot en met 6 |
Artikel 39, leden 4 tot en met 6 |
— |
Artikel 39, lid 7 |
Artikel 36, lid 7 |
— |
Artikel 37 |
Artikel 44 |
Artikel 38 |
Artikel 45 |
— |
Artikel 46, lid 1, onder a), i) |
Artikel 39, lid 1, onder a), i) en ii) |
Artikel 46, lid 1, onder a), ii) en iii) |
Artikel 39, lid 1, onder a), iii) |
— |
Artikel 39, lid 1, onder b) |
Artikel 46, lid 1, onder b) |
artikel 39, lid 1, onder c) en d) |
— |
Artikel 39, lid 1, onder e) |
Artikel 46, lid 1, onder c) |
— |
Artikel 46, leden 2 en 3 |
Artikel 39, lid 2 |
Artikel 46, lid 4, eerste alinea |
— |
Artikel 46, lid 4, tweede en derde alinea |
Artikel 39, lid 3 |
— |
— |
Artikel 46, leden 5 tot en met 9 |
Artikel 39, lid 4 |
Artikel 46, lid 10 |
Artikel 39, lid 5 |
— |
Artikel 39, lid 6 |
Artikel 41, lid 11 |
Artikel 40 |
Artikel 47 |
Artikel 41 |
Artikel 48 |
— |
Artikel 49 |
Artikel 42 |
Artikel 50 |
Artikel 43, eerste alinea |
Artikel 51, lid 1 |
— |
Artikel 51, lid 2 |
Artikel 43, tweede en derde alinea |
Artikel 51, leden 3 en 4 |
Artikel 44 |
Artikel 52, eerste alinea |
— |
Artikel 52, tweede alinea |
— |
Artikel 53 |
Artikel 45 |
Artikel 54 |
Artikel 46 |
Artikel 55 |
Bijlage I |
— |
Bijlage II |
Bijlage I |
Bijlage III |
— |
— |
Bijlage II |
— |
Bijlage III |
( 1 ) PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98.
( 2 ) Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).
( 3 ) Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.