Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02009R0391-20190726

    Consolidated text: Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (Herschikking) (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2009/391/2019-07-26

    02009R0391 — NL — 26.07.2019 — 003.001


    Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

    ►B

    VERORDENING (EG) nr. 391/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 23 april 2009

    inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties

    (Herschikking)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 11)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      nr.

    blz.

    datum

    ►M1

    UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1355/2014 VAN DE COMMISSIE van 17 december 2014

      L 365

    82

    19.12.2014

    ►M2

    VERORDENING (EU) 2019/1243 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 juni 2019

      L 198

    241

    25.7.2019


    Gerectificeerd bij:

    ►C1

    Rectificatie, PB L 074, 22.3.2010, blz.  1 (391/2009)




    ▼B

    VERORDENING (EG) nr. 391/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 23 april 2009

    inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties

    (Herschikking)

    (Voor de EER relevante tekst)



    Artikel 1

    Deze verordening bevat voorschriften die moeten worden toegepast door de organisaties die belast zijn met de inspectie, de controle en de certificatie van schepen in verband met de naleving van de internationale verdragen betreffende de veiligheid op zee en ter voorkoming van verontreiniging van de zee, waarbij tevens wordt toegewerkt naar de vrijheid van dienstverrichting. Hieronder valt ook de uitwerking en toepassing van veiligheidseisen betreffende romp, machines, elektrische installaties en bedieningsapparatuur van schepen waarop de internationale overeenkomsten van toepassing zijn.

    Artikel 2

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    a)

    „schip” : een vaartuig waarop de internationale verdragen van toepassing zijn;

    ▼M1

    b)

    „internationale verdragen” : het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1 november 1974 (SOLAS 74) met uitzondering van hoofdstuk XI-2 van de bijlage bij dat verdrag, het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 5 april 1966 en het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 2 november 1973 (MARPOL), samen met de protocollen en wijzigingen daarvan, en de daarmee verband houdende codes met een verbindend karakter in alle lidstaten met uitzondering van de punten 16.1, 18.1 en 19 van deel 2 van de code inzake de uitvoering van IMO-instrumenten, en van de punten 1.1, 1.3, 3.9.3.1, 3.9.3.2 en 3.9.3.3. van deel 2 van de IMO-code voor erkende organisaties, in hun bijgewerkte versie;

    ▼B

    c)

    „organisatie” : een juridische entiteit, haar dochterondernemingen en alle andere entiteiten waarover zij zeggenschap heeft, die gezamenlijk of afzonderlijk taken uitvoeren die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen;

    d)

    „zeggenschap” : voor de toepassing van punt c): rechten, contracten of alle andere middelen, rechtens of feitelijk, die afzonderlijk of in combinatie de mogelijkheid verlenen om beslissende invloed uit te oefenen op een juridische entiteit, of die entiteit in staat stellen taken uit te voeren die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen;

    e)

    „erkende organisatie” : een organisatie die is erkend overeenkomstig deze verordening;

    f)

    „machtiging” : een handeling waarbij een lidstaat aan een erkende organisatie een recht verleent of bevoegdheid delegeert;

    g)

    „wettelijk voorgeschreven certificaat” : een door of namens een vlaggenstaat overeenkomstig de internationale verdragen afgegeven certificaat;

    h)

    „voorschriften en procedures” : de eisen van een erkende organisatie voor het ontwerp, de bouw, de uitrusting, het onderhoud en de controle van schepen;

    i)

    „klassecertificaat” : een door een erkende organisatie afgegeven document waarin wordt bevestigd dat een schip, overeenkomstig de door de erkende organisatie vastgestelde en gepubliceerde voorschriften en procedures, geschikt is voor een bepaald gebruik of een bepaalde dienst;

    j)

    „vestigingsplaats” : de plaats van de zetel, de centrale administratie of de hoofdvestiging van een organisatie.

    Artikel 3

    1.  De lidstaten die een nog niet erkende organisatie willen machtigen, dienen een aanvraag tot erkenning in bij de Commissie, samen met volledige informatie over, en bewijs van de naleving van de minimumcriteria van bijlage I door de organisatie en informatie over de eis en de verbintenis dat de organisatie de bepalingen van artikel 8, lid 4, en de artikelen 9, 10 en 11 naleeft.

    2.  De Commissie verricht vervolgens, samen met de betreffende aanvragende lidstaten, een beoordeling van de organisaties waarvoor het verzoek om erkenning is ontvangen, om na te gaan of de organisaties aan de in lid 1 bedoelde eisen voldoen en zich ertoe hebben verbonden deze na te leven.

    3.  De Commissie weigert overeenkomstig de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure organisaties te erkennen die niet aan de in lid 1 van dit artikel bedoelde eisen voldoen of waarvan de prestaties worden beschouwd als een onaanvaardbare bedreiging voor de veiligheid of het milieu op grond van de in overeenstemming met artikel 14 vastgestelde criteria.

    Artikel 4

    1.  De erkenning wordt door de Commissie verleend volgens de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure.

    2.  De erkenning wordt uitsluitend verleend aan organisaties die aan de in artikel 3 bedoelde eisen voldoen.

    3.  De erkenning wordt verleend aan de relevante juridische entiteit, namelijk de moederentiteit van alle juridische entiteiten die de erkende organisatie vormen. De erkenning omvat alle juridische entiteiten die ertoe bijdragen dat wordt gewaarborgd dat die organisatie hun diensten wereldwijd bestrijkt.

    4.  De erkenning kan door de Commissie, in overeenstemming met de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure worden beperkt wat betreft bepaalde typen schepen, schepen van een bepaalde grootte, bepaalde activiteiten, of een combinatie daarvan, in overeenstemming met de bewezen capaciteit en expertise van de betrokken organisatie. In dat geval doet de Commissie opgave van de redenen van de beperking en van de voorwaarden waaronder deze, wordt ingetrokken of uitgebreid. De beperking kan te allen tijde worden herzien.

    5.  De Commissie maakt een lijst op van de overeenkomstig dit artikel erkende organisaties en werkt deze regelmatig bij. Die lijst wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 5

    Voor zover de Commissie van oordeel is dat een erkende organisatie niet heeft voldaan aan de minimumcriteria in bijlage I of haar verplichtingen krachtens deze verordening, of dat de prestaties op het gebied van veiligheid en preventie van verontreiniging van een erkende organisatie in belangrijke mate verslechterd zijn zonder dat daardoor evenwel een onaanvaardbare bedreiging voor de veiligheid of het milieu is ontstaan, verplicht de Commissie de betrokken erkende organisatie om binnen vastgestelde termijnen de nodige preventieve en herstelmaatregelen te nemen om geheel te voldoen aan de bedoelde minimumcriteria en verplichtingen en met name elke potentiële bedreiging voor de veiligheid of het milieu weg te nemen of op andere wijze de oorzaken van de verslechterende prestaties aan te pakken.

    De preventieve en herstelmaatregelen kunnen voorlopige beschermende maatregelen omvatten wanneer de potentiële dreiging van de veiligheid of het milieu onmiddellijk is.

    De Commissie dient evenwel de maatregelen die zij van plan is te nemen, zonder afbreuk te doen aan de onmiddellijke toepassing ervan, vooraf ter kennis te brengen van alle lidstaten die aan de betrokken erkende organisatie een machtiging hebben verleend.

    Artikel 6

    ▼C1

    1.  Naast de op grond van artikel 5 genomen maatregelen kan de Commissie overeenkomstig de in artikel 12, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure, geldboeten opleggen aan een erkende organisatie:

    a)

     

     waarvan de ernstige of herhaalde niet-nakoming van de minimumcriteria in bijlage I of haar verplichtingen op grond van artikel 8, lid 4, en de artikelen 9, 10 en 11

     of

     waarvan de verslechterende prestaties

    blijken voort te komen uit ernstige tekortkomingen in haar structuur, systemen, procedures of interne controles; of

    b) die opzettelijk onjuiste, onvolledige of misleidende informatie aan de Commissie heeft verstrekt in de loop van haar beoordeling ingevolge artikel 8, lid 1, of op een andere wijze die beoordeling heeft belemmerd.

    ▼B

    2.  Onverminderd lid 1 kan de Commissie, indien een erkende organisatie geen uitvoering geeft aan de door de Commissie geëiste preventieve en herstelmaatregelen, of daarbij ongerechtvaardigde vertragingen oploopt, die organisatie dwangsommen opleggen totdat de vereiste maatregelen geheel zijn uitgevoerd.

    3.  De in de leden 1 en 2 bedoelde geldboeten en dwangsommen moeten afschrikkend zijn en evenredig zijn aan zowel de ernst van de zaak als de economische capaciteit van de betrokken erkende organisatie, met name rekening houdend met de mate waarin de veiligheid of de bescherming van het milieu in gevaar is gebracht.

    Zij worden pas opgelegd nadat de erkende organisatie en de betrokken lidstaten in de gelegenheid zijn gesteld hun opmerkingen te maken.

    Het totale bedrag van de opgelegde geldboeten en dwangsommen mag niet meer bedragen dan 5 % van de totale gemiddelde omzet van de erkende organisatie in de drie voorafgaande boekjaren voor de activiteiten die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

    4.  Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft volledige rechtsmacht ter zake van beroep tegen beschikkingen van de Commissie waarin een geldboete of een dwangsom wordt vastgesteld. Het kan de opgelegde geldboete of dwangsom intrekken, verlagen of verhogen.

    Artikel 7

    1.  De Commissie trekt de erkenning in van een organisatie:

    a) waarvan de herhaalde en ernstige niet-nakoming van de minimumcriteria in bijlage I of haar verplichtingen op grond van deze verordening van dien aard is dat daardoor een onaanvaardbare bedreiging voor de veiligheid of het milieu is ontstaan;

    b) waarvan de herhaalde en ernstige niet-nakoming van veiligheid en preventie van verontreiniging van dien aard is dat daardoor een onaanvaardbare bedreiging voor de veiligheid of het milieu is ontstaan;

    c) die haar beoordeling door de Commissie belet of herhaaldelijk belemmert;

    d) die de in artikel 6, leden 1 en 2, bedoelde geldboeten en/of dwangsommen niet betalen, of

    e) die pogen financiële dekking of terugbetaling te verkrijgen van hun ingevolge artikel 6 opgelegde geldboeten.

    2.  Voor de toepassing van lid 1, onder a) en b), beslist de Commissie op basis van alle beschikbare informatie, inclusief:

    a) de resultaten van haar eigen beoordeling van de erkende organisatie ingevolge artikel 8, lid 1;

    b) de ingevolge artikel 10 van Richtlijn 2009/15/EG door de lidstaten ingediende verslagen;

    c) de analyses van ongevallen waarbij door de erkende organisaties geklasseerde schepen betrokken waren;

    d) het feit dat de in artikel 6, lid 1, onder a), bedoelde tekortkomingen opnieuw voorkomen;

    e) de mate waarin de vloot die de erkende organisatie onder klasse heeft, wordt beïnvloed, en

    f) ineffectiviteit van de in artikel 6, lid 2, bedoelde maatregelen.

    3.  Tot intrekking van de erkenning wordt door de Commissie, op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat, besloten in overeenstemming met de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure en nadat de betrokken erkende organisatie in de gelegenheid is gesteld haar opmerkingen te maken.

    Artikel 8

    1.  De Commissie beoordeelt regelmatig en ten minste om de twee jaar samen met de lidstaat die de desbetreffende erkenningsaanvraag heeft ingediend, alle erkende organisaties, om na te gaan of zij de verplichtingen krachtens deze verordening nakomen en aan de minimumcriteria van bijlage I voldoen. De beoordeling wordt beperkt tot die activiteiten van de erkende organisaties die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

    2.  De Commissie baseert zich bij de keuze van de te beoordelen erkende organisaties vooral op de veiligheids- en verontreinigingspreventiescore van de erkende organisatie, het ongevallencijfer en de door de lidstaten overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2009/15/EG geproduceerde rapporten.

    3.  De beoordeling kan een bezoek aan regionale vestigingen van de erkende organisatie en willekeurige inspecties van zowel in bedrijf als in aanbouw zijnde schepen omvatten om de prestaties van de erkende organisatie te onderzoeken. In dat geval informeert de Commissie zo nodig de lidstaat waar de regionale vestiging zich bevindt. De Commissie verschaft de lidstaten een rapport met de resultaten van de beoordeling.

    4.  Elke erkende organisatie legt de resultaten van zijn „Quality System Management Review” jaarlijks voor aan het bij artikel 12, lid 1, ingestelde comité.

    Artikel 9

    1.  Erkende organisaties zorgen ervoor dat de Commissie toegang krijgt tot de informatie die nodig is voor de in artikel 8, lid 1, bedoelde beoordeling. Contractuele bepalingen om deze toegang te beperken, mogen niet worden ingeroepen.

    2.  Erkende organisaties waarborgen in hun contracten met reders of exploitanten inzake de afgifte van wettelijk voorgeschreven certificaten of klassecertificaten voor een schip dat een dergelijke afgifte afhankelijk wordt gesteld van het feit dat de partijen zich niet verzetten tegen de toegang van inspecteurs van de Commissie tot dat schip voor de toepassing van artikel 8, lid 1.

    Artikel 10

    1.  Erkende organisaties plegen onderling periodiek overleg met het oog op het in stand houden van de gelijkwaardigheid en het streven naar harmonisatie van hun voorschriften en procedures en van de toepassing daarvan. Zij werken samen om te komen tot een consistente interpretatie van de internationale verdragen, onverminderd de bevoegdheden van de vlaggenstaten. Erkende organisaties komen in voorkomend geval de technische en procedurele voorwaarden overeen waaronder zij op basis van gelijkwaardige normen hun klassecertificaten voor materialen, uitrusting en onderdelen wederzijds erkennen, rekening houdend met de meest stringente en rigoureuze normen als referentie.

    Wanneer op grond van zwaarwegende veiligheidsredenen geen wederzijdse erkenning kan worden overeengekomen, geven de erkende organisaties duidelijk aan welke redenen hieraan ten grondslag liggen.

    Indien een erkende organisatie bij een inspectie of op andere wijze vaststelt dat materialen, uitrustingsstukken of onderdelen niet in overeenstemming zijn met het bijbehorende certificaat, kan de organisatie weigeren machtiging te verlenen voor het aan boord brengen van die materialen, uitrustingsstukken of onderdelen. De erkende organisatie stelt de andere erkende organisaties onmiddellijk daarvan in kennis, met opgave van de redenen van haar weigering.

    Met het oog op classificatie erkennen erkende organisaties certificaten van scheepsuitrusting waarop het merk in de vorm van een wiel is aangebracht in overeenstemming met Richtlijn 96/98/EG van de Raad van 20 december 1996 inzake uitrusting van zeeschepen ( 1 ).

    Zij brengen bij de Commissie en de lidstaten periodiek verslag uit over fundamentele voortgang op het gebied van de normen en de wederzijdse erkenning van certificaten voor materialen, uitrusting en onderdelen.

    2.  Uiterlijk 17 juni 2014 legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad op basis van een onafhankelijke studie een verslag voor over het niveau dat is bereikt bij de harmonisatie van de voorschriften en procedures en bij de wederzijdse erkenning van certificaten voor materialen, uitrusting en onderdelen.

    3.  De erkende organisaties werken samen met de instanties voor de havenstaatcontrole met betrekking tot een door hen geklasseerd schip, met name om het verhelpen van gerapporteerde tekortkomingen of andere afwijkingen te vergemakkelijken.

    4.  De erkende organisaties verstrekken alle overheidsdiensten van de lidstaten die aan hen een in artikel 3 van Richtlijn 2009/15/EG vermelde vorm van machtiging hebben verstrekt en de Commissie alle relevante informatie over de door hen geklasseerde vloot, de overdrachten, veranderingen, schorsingen en intrekkingen van klasse, ongeacht de vlag waaronder de schepen varen.

    De informatie over overdrachten, veranderingen, schorsingen en intrekkingen van klasse, alsmede over achterstallige onderzoeken, nog niet opgevolgde aanbevelingen, klassevoorwaarden, exploitatievoorwaarden of exploitatiebeperkingen die aan door hen geklasseerde schepen zijn opgelegd — ongeacht de vlag waaronder die schepen varen — wordt ook elektronisch doorgegeven aan de gemeenschappelijke inspectiedatabank die door de lidstaten wordt gebruikt voor de uitvoering van Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole ( 2 ), tegelijk met de registratie in de eigen systemen van de erkende organisatie, en in geen geval later dan 72 uur na het plaatsvinden van de gebeurtenis die de verplichting om de informatie mede te delen heeft doen ontstaan. Deze informatie, met uitzondering van de aanbevelingen en klassevoorwaarden die nog niet achterstallig zijn, wordt tevens gepubliceerd op de website van deze erkende organisaties.

    5.  De erkende organisaties geven geen wettelijk voorgeschreven certificaten af voor een schip, ongeacht de vlag waaronder het vaart, dat om veiligheidsredenen klasseloos is geworden of van klasse verandert, alvorens de bevoegde overheidsdienst van de vlaggenstaat in de gelegenheid te stellen haar standpunt binnen een redelijke tijd kenbaar te maken of een volledige inspectie noodzakelijk is.

    6.  Wanneer een schip van de ene erkende organisatie naar de andere overgaat, bezorgt de overdragende organisatie zonder onnodige vertraging het volledige historische dossier van het schip aan de opnemende organisatie en stelt zij haar met name in kennis van:

    a) alle achterstallige onderzoeken;

    b) alle nog niet opgevolgde aanbevelingen en klassevoorwaarden;

    c) de exploitatievoorwaarden die aan de door hen geklasseerde schepen zijn opgelegd, en

    d) de exploitatiebeperkingen die aan de door hen geklasseerde schepen zijn opgelegd.

    Nieuwe certificaten voor het schip mogen pas door de overnemende organisatie worden afgegeven nadat alle achterstallige onderzoeken naar behoren zijn voltooid en aan alle niet opgevolgde aanbevelingen of eerder aan het schip opgelegde klassevoorwaarden is voldaan overeenkomstig de aanwijzingen van de overdragende organisatie.

    Alvorens tot afgifte van de certificaten over te gaan, moet de overnemende organisatie de overdragende organisatie op de hoogte stellen van de datum van afgifte van de certificaten, en een bevestiging geven van de datum, de plaats en de maatregelen die zijn genomen om achterstallig onderzoek te verrichten en aan nog niet opgevolgde aanbevelingen en klassevoorwaarden te voldoen.

    De erkende organisaties stellen passende gemeenschappelijke eisen vast en voeren deze uit voor gevallen van overgang van klasse waarin speciale voorzorgsmaatregelen nodig zijn. Die gevallen omvatten minimaal de overgang van klasse van schepen van vijftien jaar oud of ouder en de overgang van een niet-erkende organisatie naar een erkende organisatie.

    Met het oog op een goede toepassing van de bepalingen van dit lid werken de erkende organisaties met elkaar samen.

    Artikel 11

    1.  De erkende organisaties richten, uiterlijk 17 juni 2011 overeenkomstig de toepasselijke internationale kwaliteitsnormen een onafhankelijke eenheid voor kwaliteitsbeoordeling en certificering op en houden deze in stand. Daaraan kan met adviesbevoegdheid worden deelgenomen door belanghebbende beroepsorganisaties die betrokken zijn bij de scheepvaartindustrie.

    2.  De eenheid voor kwaliteitsbeoordeling en certificering voert de volgende taken uit:

    a) frequente en regelmatige beoordeling van de kwaliteitsbeheerssystemen van erkende organisaties, overeenkomstig de criteria van de kwaliteitsnorm ISO 9001;

    b) certificering van de kwaliteitsbeheerssystemen van erkende organisaties, daaronder begrepen organisaties waarvoor de erkenning is aangevraagd overeenkomstig artikel 3;

    c) publicatie van interpretaties van de internationaal erkende kwaliteits beheers normen, met name om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de aard en verplichtingen van erkende organisaties, en

    d) vaststelling van individuele en collectieve aanbevelingen voor de verbetering van de processen en interne controlemechanismen van erkende organisaties.

    3.  De eenheid voor kwaliteitsbeoordeling en certificering beschikt over de nodige governance en bevoegdheden om onafhankelijk op te treden ten aanzien van de erkende organisaties en is uitgerust met de nodige middelen om zijn taken effectief uit te voeren volgens de strengste normen van het vak, waardoor de onafhankelijkheid van de personen die deze taken uitvoeren, wordt beschermd. De eenheid voor kwaliteitsbeoordeling en certificering stelt zijn werkmethoden en reglement van orde vast.

    4.  De eenheid voor kwaliteitsbeoordeling en certificering kan andere externe kwaliteitsbeoordelingsorganen om bijstand verzoeken.

    5.  De eenheid voor kwaliteitsbeoordeling en certificering verstrekt de belanghebbenden, waaronder de vlaggenstaten en de Commissie, volledige informatie over haar jaarwerkplan almede over haar bevindingen en aanbevelingen, met name betreffende situaties waar de veiligheid in het gedrang zou kunnen zijn gekomen.

    6.  De eenheid voor kwaliteitsbeoordeling en certificering wordt periodiek beoordeeld door de Commissie.

    7.  De Commissie brengt aan de lidstaten verslag uit over de resultaten en follow-up van haar beoordeling.

    Artikel 12

    1.  De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ) ingestelde Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS).

    2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

    3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

    De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

    ▼M2 —————

    ▼B

    Artikel 13

    ▼M2

    1.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I, zonder dat het toepassingsgebied ervan wordt uitgebreid, met het oog op het actualiseren van de daarin opgenomen minimumcriteria, met inachtneming van met name de relevante IMO-besluiten.

    ▼B

    2.  Wijzigingen van de in artikel 2, onder b), van deze verordening gedefinieerde internationale verdragen kunnen van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2099/2002.

    Artikel 14

    ▼M2

    1.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door het vaststellen van:

    a) criteria voor het meten van de doeltreffendheid van de voorschriften en procedures, alsmede van de prestaties van erkende organisaties op het gebied van veiligheid van hun geklasseerde schepen en voorkoming van verontreiniging door die schepen, met name rekening houdend met de gegevens die zijn overgelegd in het kader van het Memorandum van Overeenstemming van Parijs betreffende havenstaatcontrole of andere soortgelijke regelingen;

    b) criteria om te bepalen wanneer dergelijke prestaties geacht moeten worden een onaanvaardbare bedreiging te vormen voor de veiligheid of het milieu, waarbij rekening kan worden gehouden met specifieke omstandigheden die van invloed zijn op kleinere of hooggespecialiseerde organisaties.

    2.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 14 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door het vaststellen van nadere voorschriften inzake het opleggen van boeten en dwangsommen overeenkomstig artikel 6, en zo nodig inzake de intrekking van de erkenning van de met inspectie en controle van schepen belaste organisaties overeenkomstig artikel 7.

    ▼B

    3.  Onverminderd de onmiddellijke toepassing van de criteria in bijlage I kan de Commissie overeenkomstig de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure richtsnoeren aannemen betreffende de interpretatie ervan en in overweging nemen doelstellingen vast te stellen voor de algemene minimumcriteria bedoeld in punt 3, deel A, van bijlage I.

    ▼M2

    Artikel 14 bis

    1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.  De in artikel 13, lid 1, en artikel 14, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

    3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13, lid 1, en artikel 14, leden 1 en 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.  Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven ( 4 ).

    5.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    6.  Een overeenkomstig artikel 13, lid 1, en artikel 14, leden 1 en 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

    ▼B

    Artikel 15

    1.  De organisaties die bij de inwerkingtreding van deze verordening zijn erkend in overeenstemming met Richtlijn 94/57/EG, behouden hun erkenning onder voorbehoud van de bepalingen van lid 2.

    2.  Onverminderd de artikelen 5 en 7, onderzoekt de Commissie alle op grond van Richtlijn 94/57/EG verleende beperkte erkenningen opnieuw in het licht van artikel 4, lid 3, van deze verordening uiterlijk 17 juni 2010, teneinde te besluiten, in overeenstemming met de in artikel 12, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure, of de beperkingen door andere moeten worden vervangen of moeten worden geschrapt. De beperkingen blijven van toepassing totdat de Commissie een besluit heeft genomen.

    Artikel 16

    In de loop van de beoordeling ingevolge artikel 8, lid 1, gaat de Commissie na of de houder van de erkenning binnen de organisatie de desbetreffende juridische entiteit is waarop de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn. Indien dat niet het geval is, neemt de Commissie een besluit tot wijziging van die erkenning.

    Indien de Commissie de erkenning wijzigt, passen de lidstaten hun overeenkomsten met de organisatie aan om rekening te houden met de wijziging.

    Artikel 17

    De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad om de twee jaar op de hoogte van de toepassing van deze verordening.

    Artikel 18

    Verwijzingen naar Richtlijn 94/57/EG in het communautair of nationaal recht gelden, voor zover van toepassing, als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel van bijlage II.

    Artikel 19

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




    BIJLAGE I

    MINIMUMCRITERIA OP GROND WAARVAN ORGANISATIES COMMUNAUTAIRE ERKENNING VERKRIJGEN OF BEHOUDEN

    (bedoeld in artikel 3)

    A.   ALGEMENE MINIMUMCRITERIA

    1. Een erkende organisatie moet rechtspersoonlijkheid bezitten in de staat waarin zij is gevestigd. Haar boekhouding wordt door onafhankelijke auditors gecertificeerd.

    2. De erkende organisatie moet met bewijsstukken kunnen aantonen dat zij een uitgebreide ervaring heeft in het beoordelen van het ontwerp en de bouw van koopvaardijschepen.

    3. De erkende organisatie moet te allen tijde beschikken over een aanzienlijk bestand van leidinggevend, technisch, ondersteunend en onderzoek verrichtend personeel dat in verhouding is tot de omvang van de vloot onder klasse, haar samenstelling en de mate van betrokkenheid van de erkende organisatie bij de bouw en verbouwing van schepen. De organisatie moet in staat zijn om aan elke werklocatie wanneer en in de mate dat dit nodig is middelen en personeel toe te wijzen die in verhouding zijn tot de taken die moeten worden uitgevoerd in overeenstemming met de algemene minimumcriteria van de punten 6 en 7 en de specifieke minimumcriteria van deel B.

    4. De erkende organisatie moet beschikken over een aantal eigen gedetailleerde voorschriften en procedures, of aangetoond hebben daarover te kunnen beschikken, die de hoedanigheid hebben van internationaal erkende normen, met betrekking tot het ontwerp, de bouw en de periodieke controle van koopvaardijschepen en past deze toe. Deze moeten worden bekendgemaakt en voortdurend bijgewerkt en via onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's verbeterd.

    5. De erkende organisatie moet jaarlijks haar scheepsregister laten publiceren of opslaan in een elektronische databank die toegankelijk is voor het publiek.

    6. De erkende organisatie moet niet gecontroleerd worden door reders of scheepsbouwers, noch door anderen die commercieel betrokken zijn bij de bouw, de uitrusting, de herstelling of de exploitatie van schepen. De erkende organisatie is voor haar omzet niet in hoge mate afhankelijk van één enkele commerciële onderneming. De erkende organisatie verricht geen klasserings- of wettelijk voorgeschreven werkzaamheden indien zij identiek is aan of zakelijke, persoonlijke of verwantschapsrelaties heeft met de eigenaar of exploitant van het schip. Deze onverenigbaarheid geldt ook voor deskundigen die in dienst zijn van de erkende organisatie.

    7. De erkende organisatie moet functioneren overeenkomstig de bepalingen van de bijlage van Resolutie A.789(19) van de IMO over specifieke voorschriften inzake de controlerende en certificerende functies van erkende organisaties die namens de overheid optreden, voor zover die bepalingen toepasselijk zijn binnen de werkingssfeer van deze verordening.

    B.   SPECIFIEKE MINIMUMCRITERIA

    1. De erkende organisatie moet werkzaam zijn in alle delen van de wereld via haar fulltime deskundigen of, in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, via de fulltime deskundigen van andere erkende organisaties.

    2. De erkende organisatie moet een gedragscode in acht nemen.

    3. De erkende organisatie moet zodanig geleid en beheerd worden dat de geheimhouding van de door de overheid gevraagde informatie wordt gegarandeerd.

    4. De erkende organisatie moet de nodige informatie verstrekken aan de overheid, de Commissie en de betrokken partijen.

    5. De erkende organisatie, evenals haar deskundigen en technisch personeel, verrichten hun werkzaamheden zonder op enigerlei wijze afbreuk te doen aan de intellectuele-eigendomsrechten van scheepswerven, leveranciers van scheepsuitrusting en rederijen, met inbegrip van octrooien, licenties, knowhow of enigerlei andere vorm van kennis waarvan het gebruik op internationaal, communautair of nationaal niveau rechtsbescherming geniet; in geen geval en onverminderd de beoordelingsbevoegdheden van de lidstaten en de Commissie, en met name uit hoofde van artikel 9, zijn de erkende organisatie, de deskundigen of het technisch personeel die respectievelijk dat zij in dienst heeft gerechtigd commercieel relevante gegevens die zij in het kader van hun inspectie-, verificatie- of controlewerkzaamheden met betrekking tot schepen in aanbouw of schepen waaraan reparaties zijn verricht hebben verkregen, over te dragen of te verspreiden.

    6. Het bestuur van de erkende organisatie moet zijn kwaliteitsbeleid, kwaliteitsdoelstellingen en streven naar kwaliteit bepaald en schriftelijk vastgesteld hebben en erop toezien dat dit beleid wordt begrepen, ten uitvoer gelegd en gehandhaafd op alle niveaus van de erkende organisatie. Het beleid van de organisatie moet gebaseerd zijn op prestatieoogmerken en -indicatoren op het gebied van veiligheid en preventie van verontreiniging.

    7. De organisatie moet garanderen dat:

    a) haar voorschriften en procedures methodisch worden vastgesteld en gehandhaafd;

    b) haar voorschriften en procedures worden nageleefd en er een intern systeem wordt opgezet voor meting van de kwaliteit van de diensten met betrekking tot deze voorschriften en procedures;

    c) wordt voldaan aan de eisen betreffende de wettelijk voorgeschreven werkzaamheden waartoe de erkende organisatie is gemachtigd en er een intern systeem wordt opgezet voor meting van de kwaliteit van de diensten met betrekking tot naleving van de internationale verdragen;

    d) de verantwoordelijkheden, de bevoegdheden en de onderlinge verhoudingen van het personeel van wie de werkzaamheden de kwaliteit van de dienstverlening van de erkende organisatie beïnvloeden, zijn omschreven en gedocumenteerd;

    e) alle werkzaamheden worden gecontroleerd;

    f) zij beschikt over een controlesysteem in het kader waarvan toezicht wordt gehouden op de werkzaamheden van de bij de erkende organisatie in dienst zijnde deskundigen en technisch en administratief personeel;

    g) de deskundigen beschikken over uitgebreide kennis van het specifieke scheepstype waarop zij hun werkzaamheden verrichten, voor zover relevant voor de te verrichten specifieke controle, en van de desbetreffende toepasselijke voorschriften;

    h) een systeem voor opleiding en permanente bijscholing van deskundigen wordt toegepast;

    i) gegevens worden bijgehouden waarmee kan worden aangetoond dat in het kader van de verrichte diensten de voorgeschreven normen worden gehaald en dat het kwaliteitssysteem doeltreffend werkt;

    j) zij een uitgebreid systeem van geplande en gedocumenteerde interne controles inzake met de kwaliteit verband houdende activiteiten in alle vestigingen toepast;

    k) de volgens het geharmoniseerd systeem van onderzoek en certificatie vereiste wettelijk voorgeschreven onderzoeken en inspecties waartoe de erkende organisatie gemachtigd is, worden verricht volgens de bepalingen van de bijlage en het aanhangsel bij Resolutie A.948(23) van de IMO betreffende richtlijnen voor onderzoek in het kader van het geharmoniseerd systeem van onderzoek en certificatie;

    l) de directe bestuurlijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen het hoofdkantoor en de regionale kantoren van de erkende organisatie en die tussen de erkende organisaties en hun deskundigen duidelijk zijn afgebakend.

    8. De organisatie moet beschikken over en gebruik maken van een doeltreffend intern kwaliteitssysteem dat steunt op de desbetreffende gedeelten van de internationaal erkende kwaliteitsnormen en in overeenstemming is met de normen EN ISO/IEC 17020:2004 (inspectieorganen) en EN ISO 9001:2000 (kwaliteitsbeheerssystemen, eisen), zoals geïnterpreteerd en gecertificeerd door de in artikel 11, lid 1, bedoelde eenheid voor kwaliteitbeoordeling en certificering, en dit systeem handhaven.

    9. De regels en procedures van de erkende organisatie moeten op zodanige wijze uitgevoerd worden dat de organisatie in staat blijft aan haar eigen, directe kennis en oordeel een betrouwbare en objectieve verklaring betreffende de veiligheid van de betrokken schepen te ontlenen door middel van klassecertificaten op basis waarvan wettelijk voorgeschreven certificaten kunnen worden afgegeven.

    10. De erkende organisatie moet beschikken over de noodzakelijke middelen voor de beoordeling — door gebruikmaking van gekwalificeerd beroepspersoneel en ingevolge de bepalingen van de bijlage bij Resolutie A.913(22) van de IMO betreffende richtlijnen voor de uitvoering van de internationale veiligheidscode (ISM-code) door de overheid — van de toepassing en handhaving van het veiligheidssysteem, zowel aan wal als aan boord van schepen die bestemd zijn om onder de certificatie te vallen.

    11. De erkende organisatie dient vertegenwoordigers van de overheid en van de andere betrokken partijen te laten meewerken aan de uitwerking van haar voorschriften en procedures.




    BIJLAGE II



    Concordantietabel

    Richtlijn 94/57/EG

    Richtlijn 2009/15/EG

    De onderhavige verordening

    Artikel 1

    Artikel 1

    Artikel 1

    Artikel 2, onder a)

    Artikel 2, onder a)

    Artikel 2, onder a)

    Artikel 2, onder b)

    Artikel 2, onder b)

    Artikel 2, onder c)

    Artikel 2, onder c)

    Artikel 2, onder d)

    Artikel 2, onder d)

    Artikel 2, onder b)

    Artikel 2, onder e)

    Artikel 2, onder e)

    Artikel 2, onder c)

    Artikel 2, onder f)

    Artikel 2, onder d)

    Artikel 2, onder f)

    Artikel 2, onder g)

    Artikel 2, onder e)

    Artikel 2, onder g)

    Artikel 2, onder h)

    Artikel 2, onder f)

    Artikel 2, onder h)

    Artikel 2, onder i)

    Artikel 2, onder g)

    Artikel 2, onder i)

    Artikel 2, onder k)

    Artikel 2, onder i)

    Artikel 2, onder j)

    Artikel 2, onder h)

    Artikel 2, onder j)

    Artikel 2, onder l)

    Artikel 2, onder k)

    Artikel 2, onder j)

    Artikel 3

    Artikel 3

    Artikel 4, lid 1, eerste zin

    Artikel 3, lid 1

    Artikel 4, lid 1, tweede zin

    Artikel 3, lid 2

    Artikel 4, lid 1, derde zin

    Artikel 4, lid 1, vierde zin

    Artikel 4, lid 1

    Artikel 3, lid 3

    Artikel 4, leden 2, 3 en 4

    Artikel 5

    Artikel 6

    Artikel 7

    Artikel 5, lid 1

    Artikel 4, lid 1

    Artikel 5, lid 3

    Artikel 4, lid 2

    Artikel 6, leden 1, 2, 3 en 4

    Artikel 5, leden 1, 2, 3 en 4

    Artikel 6, lid 5

    Artikel 7

    Artikel 6

    Artikel 12

    Artikel 8, lid 1, eerste streepje

    Artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder a)

    Artikel 8, lid 1, tweede streepje

    Artikel 13, lid 1

    Artikel 8, lid 1, derde streepje

    Artikel 7, lid 1, onder b), eerste alinea

    Artikel 7, lid 1, tweede alinea

    Artikel 13, lid 1, tweede alinea

    Artikel 8, lid 2

    Artikel 7, lid 2

    Artikel 8, lid 2, tweede alinea

    Artikel 13, lid 2

    Artikel 9, lid 1

    Artikel 9, lid 2

    Artikel 10, lid 1, aanhef

    Artikel 8

    Artikel 10, lid 1, onder a), b) en c), leden 2, 3 en 4

    Artikel 11, leden 1 en 2

    Artikel 9, leden 1 en 2

    Artikel 11, leden 3 en 4

    Artikel 8, leden 1 en 2

    Artikel 12

    Artikel 10

    Artikel 13

    Artikel 14

    Artikel 11, leden 1 en 2

    Artikel 11, lid 3

    Artikel 12

     

    Artikel 9

    Artikel 15, lid 1

     

     

     

     

    Artikel 10, leden 1 en 2

    Artikel 15, lid 2

     

    Artikel 10, lid 3

    Artikel 15, lid 3

    Artikel 10, lid 4

    Artikel 15, lid 4

     

    Artikel 10, lid 5

    Artikel 15, lid 5

     

    Artikel 10, lid 6, eerste, tweede, derde, vijfde alinea

     

    Artikel 10, lid 6, vierde alinea

    Artikel 16

    Artikel 13

    Artikel 17

    Artikel 16

    Artikel 14

    Artikel 15

     

     

    Artikel 11

     

     

    Artikel 14

     

     

    Artikel 15

     

     

    Artikel 16

     

     

    Artikel 17

     

     

    Artikel 18

     

     

    Artikel 19

    Bijlage

     

    Bijlage I

     

    Bijlage I

     

     

    Bijlage II

    Bijlage II



    ( 1 ) PB L 46 van 17.2.1997, blz. 25.

    ( 2 ) Zie bladzijde 57 van dit Publicatieblad.

    ( 3 ) PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1.

    ( 4 ) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

    Top