This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 02009L0015-20141221
Directive 2009/15/EC of the European Parliament and of the Council of 23 April 2009 on common rules and standards for ship inspection and survey organisations and for the relevant activities of maritime administrations (Recast) (Text with EEA relevance)
Consolidated text: Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (Herschikking) (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (Herschikking) (Voor de EER relevante tekst)
2009L0015 — NL — 21.12.2014 — 001.001
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
RICHTLIJN 2009/15/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (Herschikking) (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 47) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
No |
page |
date |
||
UITVOERINGSRICHTLIJN 2014/111/EU VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 17 december 2014 |
L 366 |
83 |
20.12.2014 |
RICHTLIJN 2009/15/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 23 april 2009
inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties
(Herschikking)
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité ( 1 ),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's ( 2 ),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag, in het licht van de gemeenschappelijke tekst die op 3 februari 2009 door het Bemiddelingscomité werd goedgekeurd ( 3 ),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties ( 4 ) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan. |
(2) |
Gezien de aard van de bepalingen van Richtlijn 94/57/EG lijkt het passend deze te herschikken in twee verschillende instrumenten van Gemeenschapsrecht, met name een richtlijn en een verordening. |
(3) |
In zijn resolutie van 8 juni 1993 over een gemeenschappelijk beleid inzake de veiligheid op zee, heeft de Raad de doelstelling geformuleerd om alle schepen die niet aan de normen voldoen, uit de communautaire wateren te verwijderen, en prioriteit gegeven aan een communautair actieprogramma die de effectieve en eenvormige toepassing van internationale regels beoogt door de opstelling van gemeenschappelijke normen voor classificatiebureaus. |
(4) |
Het is mogelijk de veiligheid op zee en de preventie van verontreiniging van de zee daadwerkelijk te verbeteren door een strikte toepassing van de internationale verdragen, gedragsregels en resoluties, waarbij tevens wordt toegewerkt naar de vrijheid van dienstverrichting. |
(5) |
De verantwoordelijkheid om te controleren dat schepen aan de uniforme internationale normen inzake veiligheid op zee en preventie van verontreiniging van de zee voldoen, berust bij de vlaggen- en havenstaten. |
(6) |
De lidstaten dragen de verantwoordelijkheid voor de afgifte van de internationale certificaten inzake veiligheid en de voorkoming van verontreiniging waarin wordt voorzien door verdragen zoals het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1 november 1974 (SOLAS 74), het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 5 april 1966 en het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 2 november 1973 (MARPOL), evenals voor de uitvoering van die verdragen. |
(7) |
Overeenkomstig die verdragen mogen alle lidstaten erkende organisaties, tot op uiteenlopende hoogte toestaan het beantwoorden aan de normen te certificeren en mogen zij de afgifte van de relevante certificaten inzake veiligheid en preventie van verontreiniging delegeren. |
(8) |
Vele van de over de gehele wereld bestaande en door de verdragsluitende partijen van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) erkende organisaties garanderen in het kader van hun werkzaamheden namens de nationale overheidsdiensten geen toereikende tenuitvoerlegging van de voorschriften of voldoende betrouwbaarheid, omdat zij niet over de betrouwbare en gepaste structuren en ervaring beschikken om hun taken op zeer deskundige wijze uit te voeren. |
(9) |
Overeenkomstig hoofdstuk II-1, deel A-1, voorschrift 3-1, van SOLAS 74 dienen de lidstaten erop toe te zien dat het ontwerp, de bouw en het onderhoud van schepen die hun vlag voeren, voldoen aan de structurele, mechanische en elektrische vereisten van organisaties die door overheidsdiensten zijn erkend. Deze organisaties zorgen derhalve voor de opstelling en uitvoering van voorschriften voor het ontwerp, de bouw, het onderhoud en de inspectie van schepen en zijn verantwoordelijk voor de inspectie van schepen namens de vlaggenstaat en voor de certificering dat deze schepen voldoen aan de eisen van de internationale verdragen voor de afgifte van de relevante certificaten. Om die taak op een bevredigende wijze te kunnen uitvoeren, behoeven zij strikte onafhankelijkheid, hooggespecialiseerde technische competentie en een nauwgezet kwaliteitsbeheer. |
(10) |
Met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties spelen een belangrijke rol in de communautaire wetgeving betreffende veiligheid op zee. |
(11) |
Met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties moeten hun diensten overal in de Gemeenschap kunnen aanbieden en met elkaar kunnen concurreren, en zij moeten zorgen voor een gelijk niveau van veiligheid en bescherming van het milieu. De nodige professionele normen voor hun activiteiten moeten derhalve overal in de Gemeenschap uniform worden vastgesteld en toegepast. |
(12) |
De afgifte van het radioveiligheidscertificaat voor vrachtschepen mag worden toevertrouwd aan particuliere instellingen die voldoende deskundig zijn en gekwalificeerd personeel in dienst hebben. |
(13) |
Een lidstaat mag het aantal gemachtigde erkende organisaties beperken overeenkomstig zijn op objectieve en doorzichtige gronden gebaseerde behoeften, waarbij een en ander door de Commissie in overeenstemming met een comitéprocedure wordt gecontroleerd. |
(14) |
Aangezien deze richtlijn vrijheid van dienstverrichting in de Gemeenschap waarborgt, onderhandelt de Gemeenschap dienovereenkomstig met de derde landen waar sommige van de erkende organisaties gevestigd zijn, om te zorgen voor een gelijke behandeling voor de in de Gemeenschap gevestigde erkende organisaties. |
(15) |
Een nauwe betrokkenheid van de nationale overheidsdiensten bij de controle van schepen en de afgifte van de daarmee verband houdende certificaten met het oog op de volledige naleving van de internationale veiligheidsvoorschriften is noodzakelijk, zelfs indien de lidstaten voor de uitvoering van door de wet voorgeschreven taken een beroep doen op erkende organisaties die geen deel uitmaken van hun overheidsdiensten. Het is derhalve dienstig een nauwe samenwerking tot stand te brengen tussen deze instanties en de door hen gemachtigde erkende organisaties, hetgeen met zich kan brengen dat de erkende organisaties een plaatselijke vertegenwoordiging hebben op het grondgebied van de lidstaat voor welke zij hun taken verrichten. |
(16) |
Wanneer een erkende organisatie, haar inspecteurs of technisch personeel namens de instanties zorgen voor de afgifte van de betrokken certificaten, dienen de lidstaten te overwegen voor hen met betrekking tot deze gedelegeerde activiteiten evenredige juridische waarborgen en rechterlijke bescherming te doen gelden, inclusief passende verweermiddelen, met uitzondering van immuniteit, dat als onvervreemdbaar soevereiniteitsrecht een prerogatief is waarop uitsluitend lidstaten een beroep kunnen doen en dat derhalve niet gedelegeerd kan worden. |
(17) |
Verschillen tussen de regelingen inzake de financiële aansprakelijkheid van de namens de lidstaten optredende erkende organisaties zouden een hinderpaal vormen voor de deugdelijke uitvoering van deze richtlijn. Teneinde bij te dragen tot een oplossing van dit probleem, is een zekere mate van harmonisatie op Gemeenschapsniveau geboden van de aansprakelijkheid wegens een door een erkende organisatie veroorzaakt ongeval ter zee, zoals vastgesteld door een rechtbank, met inbegrip van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure. |
(18) |
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 5 ). |
(19) |
In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven deze richtlijn te wijzigen met het oog op de opname van latere wijzigingen van internationale verdragen, protocollen, codes en daarmee samenhangende resoluties. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing. |
(20) |
De lidstaten moet niettemin de mogelijkheid worden gelaten om de door hen aan een erkende organisatie verleende machtiging te schorsen of in te trekken; zij brengen hun besluit ter kennis van de Commissie en de andere lidstaten, met vermelding van de redenen daarvoor. |
(21) |
Elke lidstaat dient de prestaties van de namens hem optredende erkende organisaties periodiek te beoordelen en de Commissie en alle andere lidstaten van nauwkeurige informatie met betrekking tot die prestaties te voorzien. |
(22) |
De lidstaten zijn als havenautoriteiten verplicht voor een grotere veiligheid en een betere preventie van verontreiniging in de communautaire wateren te zorgen door in eerste instantie schepen te controleren die houder zijn van certificaten van organisaties die niet voldoen aan de gemeenschappelijke criteria, en er daarbij zorg voor te dragen dat schepen die onder de vlag van een derde staat varen, geen gunstigere behandeling krijgen. |
(23) |
Op dit ogenblik zijn er geen uniforme internationale normen waaraan alle schepen in het bouwstadium of gedurende hun volledige levensduur moeten voldoen met betrekking tot de romp, de machines, de elektrische installaties en de bedieningsapparatuur. Dergelijke normen kunnen worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van erkende organisaties of overeenkomstig gelijkwaardige normen die door de nationale overheidsdiensten moeten worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij ( 6 ). |
(24) |
Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de invoering van voorschriften die de lidstaten in hun relatie met de inspectie, controle en certificatie van schepen belaste organisaties die in de Gemeenschap werkzaam zijn, dienen toe te passen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. |
(25) |
De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot die bepalingen die ten opzichte van Richtlijn 94/57/EG materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit die richtlijn. |
(26) |
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de termijnen voor omzetting in nationaal recht van de in bijlage I, deel B, opgesomde richtlijnen onverlet te laten. |
(27) |
Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” ( 7 ) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken. |
(28) |
De maatregelen die door met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties moeten worden toegepast, zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (herschikking) ( 8 ), |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Deze richtlijn bevat voorschriften die moeten worden toegepast door de lidstaten in hun betrekkingen met organisaties die belast zijn met de inspectie, de controle en de certificatie van schepen in verband met de naleving van de internationale verdragen betreffende de veiligheid op zee en ter voorkoming van verontreiniging van de zee, waarbij tevens wordt toegewerkt naar de vrijheid van dienstverrichting. Hieronder valt ook de uitwerking en toepassing van veiligheidseisen betreffende romp, machines, elektrische installaties en bedieningsapparatuur van schepen waarop de internationale overeenkomsten van toepassing zijn.
Artikel 2
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) |
„schip” : een vaartuig waarop de internationale verdragen van toepassing zijn; |
b) |
„schip dat onder de vlag van een lidstaat vaart” : een schip dat in een lidstaat is geregistreerd en dat onder de vlag van een lidstaat vaart overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat. Een schip dat niet aan deze definitie voldoet, wordt gelijkgesteld met een schip dat onder de vlag van een derde land vaart; |
c) |
„inspecties en controles” : de inspecties en controles die verplicht zijn op grond van de internationale verdragen; |
d) |
„internationale verdragen” : het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1 november 1974 (SOLAS 74) met uitzondering van hoofdstuk XI-2 van de bijlage bij dat verdrag, het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 5 april 1966 en het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 2 november 1973 (MARPOL), samen met de protocollen en wijzigingen daarvan, en de daarmee verband houdende codes met een verbindend karakter in alle lidstaten met uitzondering van de punten 16.1, 18.1 en 19 van deel 2 van de code inzake de uitvoering van IMO-instrumenten, en van de punten 1.1, 1.3, 3.9.3.1, 3.9.3.2 en 3.9.3.3. van deel 2 van de IMO-code voor erkende organisaties, in hun bijgewerkte versie; |
e) |
„organisatie” : een juridische entiteit, haar dochterondernemingen en alle andere entiteiten waarover zij zeggenschap heeft, die gezamenlijk of afzonderlijk taken uitvoeren die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen; |
f) |
„zeggenschap” : voor de toepassing van punt e): rechten, contracten of alle andere middelen, rechtens of feitelijk, die afzonderlijk of in combinatie de mogelijkheid verlenen om beslissende invloed uit te oefenen op een juridische entiteit, of die entiteit in staat stellen taken uit te voeren die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen; |
g) |
„erkende organisatie” : een organisatie die is erkend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 391/2009; |
h) |
„machtiging” : een handeling waarbij een lidstaat aan een erkende organisatie een recht verleent of bevoegdheid delegeert; |
i) |
„wettelijk voorgeschreven certificaat” : een door of namens een vlaggenstaat overeenkomstig de internationale verdragen afgegeven certificaat; |
j) |
„voorschriften en procedures” : de eisen van een erkende organisatie voor het ontwerp, de bouw, de uitrusting, het onderhoud en de controle van schepen; |
k) |
„klassecertificaat” : een door een erkende organisatie afgegeven document waarin wordt bevestigd dat een schip, overeenkomstig de door die erkende organisatie vastgestelde en gepubliceerde voorschriften en procedures, geschikt is voor een bepaald gebruik of een bepaalde dienst; |
l) |
„radioveiligheids-certificaat voor vrachtschepen” : het certificaat dat is ingevoerd bij het protocol van 1988 houdende wijziging van SOLAS, aangenomen door de Internationale Maritieme Organsiatie (IMO). |
Artikel 3
1. Op grond van hun verantwoordelijkheden en verbintenissen op grond van de internationale verdragen, zien de lidstaten erop toe dat hun bevoegde overheidsdiensten de bepalingen daarvan, met name die betreffende de inspectie en de controle van schepen en de afgifte van wettelijk voorgeschreven certificaten en certificaten van vrijstelling, naar behoren doen naleven overeenkomstig de internationale verdragen. De lidstaten handelen overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de bijlage en het aanhangsel van Resolutie A.847(20) van de IMO betreffende richtlijnen ter ondersteuning van de vlaggenstaten bij de toepassing van IMO-instrumenten.
2. Wanneer een lidstaat voor de toepassing van lid 1 besluit om, voor de schepen die zijn vlag voeren:
i) organisaties te machtigen tot de volledige of gedeeltelijke uitvoering van inspecties en controles in verband met wettelijk voorgeschreven certificaten, met inbegrip van die voor het beoordelen van de naleving van de in artikel 11, lid 2, bedoelde voorschriften, en, wanneer van toepassing, tot het afgeven en vernieuwen van de betrokken certificaten, of
ii) organisaties te belasten met het volledig of gedeeltelijk uitvoeren van de onder i) bedoelde inspecties en controles,
vertrouwt hij deze taken alleen toe aan erkende organisaties.
Voor de eerste afgifte van certificaten van vrijstelling is in ieder geval de goedkeuring van de bevoegde instantie vereist.
Wat het radioveiligheidscertificaat voor vrachtschepen betreft, kunnen deze taken evenwel worden toevertrouwd aan een particuliere instelling die door een bevoegde overheidsdienst is erkend en die voldoende deskundig is en gekwalificeerd personeel heeft voor de uitvoering, namens de bevoegde instantie, van specifieke veiligheidsbeoordelingen op het gebied van radiocommunicatie.
3. Dit artikel is niet van toepassing op de certificatie van afzonderlijke onderdelen van de scheepsuitrusting.
Artikel 4
1. Bij de toepassing van artikel 3, lid 2, kunnen de lidstaten in beginsel niet weigeren erkende organisaties te machtigen om bovenvermelde taken uit te voeren, behoudens de bepalingen van lid 2 van dit artikel en de artikelen 5 en 9. Zij mogen echter wel het aantal organisaties dat zij machtigen, beperken overeenkomstig hun behoeften, mits daarvoor duidelijke en objectieve gronden bestaan.
Op verzoek van een lidstaat neemt de Commissie overeenkomstig de in artikel 6, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure de passende maatregelen om te zorgen voor de correcte toepassing van de eerste alinea van dit artikel betreffende weigering van machtiging en van artikel 8 betreffende die gevallen waar de machtiging is geschorst of ingetrokken.
2. Een lidstaat kan aan het machtigen van een in een derde staat gevestigde erkende organisatie tot gehele of gedeeltelijke uitvoering van de in artikel 3 vermelde taken de voorwaarde verbinden dat de betrokken derde staat zijnerzijds de in de Gemeenschap gevestigde erkende organisaties op basis van wederkerigheid behandelt.
Bovendien kan de Gemeenschap verlangen dat de derde staat waar een erkende organisatie gevestigd is, de in de Gemeenschap gevestigde erkende organisaties op basis van wederkerigheid behandelt.
Artikel 5
1. De lidstaten die een besluit ingevolge artikel 3, lid 2, nemen, stellen voor de relatie tussen hun bevoegde overheidsdienst en de namens hen optredende organisaties een werkafspraak vast.
2. De werkafspraak wordt vastgesteld in de vorm van een formele schriftelijke en niet-discriminerende overeenkomst of een gelijkwaardige juridische regeling waarin de door de organisaties uit te voeren specifieke taken en functies worden omschreven en die minimaal behelst:
a) de eisen van aanhangsel II bij Resolutie A.739(18) van de IMO over richtlijnen voor het machtigen van organisaties die namens de overheidsdienst optreden, met als inspiratiebron de bijlage, aanhangsels en toevoeging bij MSC/Circulaire 710 van de IMO en MEPC/Circulaire 307 betreffende een modelovereenkomst voor de machtiging van erkende organisaties die namens de overheidsdienst optreden;
b) de volgende bepalingen betreffende de financiële aansprakelijkheid:
i) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden voor het verlies van of schade aan goederen, persoonlijk letsel of dood ten gevolge van een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een opzettelijk handelen dan wel verzuim of grove nalatigheid van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, vertegenwoordigers of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin verlies, schade, letsel of dood naar het oordeel van die rechtbank, door de erkende organisatie werd veroorzaakt;
ii) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden voor het persoonlijk letsel of de dood ten gevolge van een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, vertegenwoordigers of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin genoemd persoonlijk letsel of de dood naar het oordeel van die rechtbank door de erkende organisatie werd veroorzaakt; de lidstaten kunnen het door de erkende organisatie te betalen maximumbedrag beperken, maar een dergelijke limiet moet ten minste 4 miljoen EUR bedragen;
iii) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprodecure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden voor het verlies van of schade aan goederen ten gevolge van een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, vertegenwoordigers of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin het verlies of de schade naar het oordeel van die rechtbank door de erkende organisatie werd veroorzaakt; de lidstaten kunnen het door de erkende organisatie te betalen maximumbedrag beperken, maar een dergelijke limiet moet ten minste 2 miljoen EUR bedragen;
c) een periodieke controle door de bevoegde overheidsdienst of door een door de overheidsdienst benoemd onpartijdig extern orgaan van de wijze waarop de door haar gemachtigde organisaties hun taken uitvoeren, als bedoeld in artikel 9, lid 1;
d) de mogelijkheid van willekeurige en gedetailleerde inspecties van schepen;
e) de verplichte rapportering van belangrijke gegevens betreffende de door hen geklasseerde vloot, en de wijziging, schorsing of intrekking van de klassering van vaartuigen.
3. In de overeenkomst of de gelijkwaardige juridische regeling kan als voorwaarde worden gesteld dat de erkende organisatie een plaatselijke vertegenwoordiging heeft op het grondgebied van de lidstaat die haar heeft gemachtigd de in artikel 3 bedoelde taken uit te voeren. Een plaatselijke vertegenwoordiging kan aan die voorwaarde voldoen wanneer zij overeenkomstig de wetgeving van de betrokken lidstaat rechtspersoonlijkheid heeft en onder de rechtsbevoegdheid van diens rechtbanken valt.
4. Iedere lidstaat verstrekt de Commissie nauwkeurige informatie over de overeenkomstig dit artikel vastgestelde werkafspraak. De Commissie stelt vervolgens de andere lidstaten daarvan in kennis.
Artikel 6
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad ( 9 ) ingestelde Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS).
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
Artikel 7
1. Deze richtlijn kan, zonder dat het toepassingsgebied wordt uitgebreid, worden gewijzigd met het oog op:
a) de opname, in het kader van deze richtlijn, van in werking getreden latere wijzigingen van de internationale verdragen, protocollen, codes en resoluties als bedoeld in artikel 2, onder d), artikel 3, lid 1, en artikel 5, lid 2,
b) de wijziging van de bedragen vermeld in de punten ii) en iii) van artikel 5, lid 2, onder b).
Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 6, lid 3 bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
2. Na de aanneming van nieuwe instrumenten of protocollen bij de internationale verdragen bedoeld in artikel 2, onder d), besluit de Raad op voorstel van de Commissie en rekening houdend met de parlementaire procedures van de lidstaten en met de desbetreffende IMO-procedures, over de gedetailleerde wijze van bekrachtiging van deze nieuwe instrumenten of protocollen, waarbij wordt toegezien op de eenvormige en gelijktijdige toepassing ervan in de lidstaten.
De wijzigingen van de in artikel 2, onder d), en artikel 5 bedoelde internationale instrumenten kunnen van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2099/2002.
Artikel 8
Niettegenstaande de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 391/2009 vermelde minimumcriteria kan een lidstaat die van oordeel is dat hij een erkende organisatie niet langer kan machtigen om namens hem de in artikel 3 omschreven taken uit te voeren, die machtiging schorsen of intrekken. In dat geval stelt hij de Commissie en de andere lidstaten onverwijld in kennis van zijn met redenen omklede besluit.
Artikel 9
1. Elke lidstaat vergewist zich ervan dat erkende organisaties de taken waartoe hij hen voor de toepassing van artikel 3, lid 2, heeft gemachtigd, daadwerkelijk uitvoeren ten genoegen van zijn bevoegde overheidsdienst.
2. Om de in lid 1 bedoelde taak uit te voeren, controleert iedere lidstaat minstens om de twee jaar elke namens hem optredende erkende organisatie en legt hij uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarin die controles werden verricht een verslag over de resultaten van dergelijke controlewerkzaamheden voor aan de andere lidstaten en de Commissie.
Artikel 10
Bij de uitoefening van hun inspectierechten en het nakomen van hun verplichtingen als havenstaat melden de lidstaten aan de Commissie en de overige lidstaten, alsmede aan de betrokken vlaggenstaat, wanneer zij ontdekken dat door namens een vlaggenstaat optredende erkende organisaties geldige wettelijk voorgeschreven certificaten zijn afgegeven aan een schip dat niet aan de desbetreffende bepalingen van de internationale verdragen voldoet, of dat een schip met een geldig klassecertificaat een tekortkoming heeft die valt onder de in het certificaat vermelde kenmerken. Alleen gevallen van schepen die een ernstig gevaar betekenen voor veiligheid en milieu of die tekenen vertonen van ernstige nalatigheid van de kant van de erkende organisaties, worden binnen de doelstellingen van dit artikel gemeld. De erkende organisatie in kwestie wordt bij de eerste inspectie op deze situatie gewezen, zodat zij onmiddellijk de nodige vervolgmaatregelen kan treffen.
Artikel 11
1. Iedere lidstaat ziet erop toe dat de onder zijn vlag varende schepen worden ontworpen, gebouwd, uitgerust en onderhouden overeenkomstig de voorschriften en procedures van een erkende organisatie betreffende de romp, de machines, de elektrische installaties en de bedieningsapparatuur.
2. Een lidstaat kan besluiten voorschriften toe te passen die hij gelijkwaardig acht met de voorschriften en procedures van een erkende organisatie, op voorwaarde echter dat hij daarvan, volgens de procedure van Richtlijn 98/34/EG onverwijld kennis geeft aan de Commissie en aan de andere lidstaten, en dat andere lidstaten of de Commissie zich daar niet tegen verzetten en de betrokken voorschriften niet volgens de in artikel 6, lid 2, van deze richtlijn bedoelde regelgevingsprocedure ongelijkwaardig zijn bevonden.
3. De lidstaten werken met de erkende organisaties die zij machtigen samen bij de ontwikkeling van de voorschriften en procedures van die erkende organisaties. Zij overleggen met de erkende organisaties om te komen tot een consistente interpretatie van de internationale verdragen.
Artikel 12
De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad om de twee jaar op de hoogte van de voortgang bij de uitvoering van deze richtlijn in de lidstaten.
Artikel 13
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 17 juni 2011 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor deze verwijzing en de formulering van deze vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 14
Richtlijn 94/57/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage I, deel A, opgesomde richtlijnen, wordt met ingang van 17 juni 2009 ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.
Artikel 15
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 16
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
BIJLAGE I
DEEL A
Ingetrokken richtlijn met de achtereenvolgende wijzigingen ervan
(bedoeld in artikel 14)
Richtlijn 94/57/EG van de Raad |
PB L 319 van 12.12.1994, blz. 20 |
Richtlijn 97/58/EG van de Commissie |
PB L 274 van 7.10.1997, blz. 8 |
Richtlijn 2001/105/EG van het Europees Parlement en de Raad |
PB L 19 van 22.1.2002, blz. 9 |
Richtlijn 2002/84/EG van het Europees Parlement en de Raad |
PB L 324 van 29.11.2002, blz. 53 |
DEEL B
Lijst van termijnen voor omzetting in nationaal recht
(bedoeld in artikel 14)
Richtlijn |
Omzettingstermijn |
94/57/EG |
31 december 1995 |
97/58/EG |
30 september 1998 |
2001/105/EG |
22 juli 2003 |
2002/84/EG |
23 november 2003 |
BIJLAGE II
Concordantietabel
Richtlijn 94/57/EG |
De onderhavige richtlijn |
Verordening (EG) nr. 391/2009 |
Artikel 1 |
Artikel 1 |
Artikel 1 |
Artikel 2, onder a) |
Artikel 2, onder a) |
Artikel 2, onder a) |
Artikel 2, onder b) |
Artikel 2, onder b) |
— |
Artikel 2, onder c) |
Artikel 2, onder c) |
— |
Artikel 2, onder d) |
Artikel 2, onder d) |
Artikel 2, onder b) |
Artikel 2, onder e) |
Artikel 2, onder e) |
Artikel 2, onder c) |
— |
Artikel 2, onder f) |
Artikel 2, onder d) |
Artikel 2, onder f) |
Artikel 2, onder g) |
Artikel 2, onder e) |
Artikel 2, onder g) |
Artikel 2, onder h) |
Artikel 2, onder f) |
Artikel 2, onder h) |
Artikel 2, onder i) |
Artikel 2, onder g) |
Artikel 2, onder i) |
Artikel 2, onder k) |
Artikel 2, onder i) |
— |
Artikel 2, onder j) |
Artikel 2, onder h) |
Artikel 2, onder j) |
Artikel 2, onder l) |
— |
Artikel 2, onder k) |
— |
Artikel 2, onder j) |
Artikel 3 |
Artikel 3 |
— |
Artikel 4, lid 1, eerste zin |
— |
Artikel 3, lid 1 |
Artikel 4, lid 1, tweede zin |
— |
Artikel 3, lid 2 |
Artikel 4, lid 1, derde zin |
— |
— |
Artikel 4, lid 1, vierde zin |
— |
Artikel 4, lid 1 |
— |
— |
Artikel 3, lid 3 |
— |
— |
Artikel 4, leden 2, 3 en 4 |
— |
— |
Artikel 5 |
— |
— |
Artikel 6 |
— |
— |
Artikel 7 |
Artikel 5, lid 1 |
Artikel 4, lid 1 |
— |
Artikel 5, lid 3 |
Artikel 4, lid 2 |
— |
Artikel 6, leden 1, 2, 3 en 4 |
Artikel 5, leden 1, 2, 3 en 4 |
— |
Artikel 6, lid 5 |
— |
— |
Artikel 7 |
Artikel 6 |
Artikel 12 |
Artikel 8, lid 1, eerste streepje |
Artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder a) |
— |
Artikel 8, lid 1, tweede streepje |
— |
Artikel 13, lid 1 |
Artikel 8, lid 1, derde streepje |
Artikel 7, lid 1, eerste alinea, onder b) |
— |
— |
Artikel 7, lid 1, tweede alinea |
Artikel 13, lid 1 (tweede alinea) |
Artikel 8, lid 2 |
Artikel 7, lid 2 |
— |
Artikel 8, lid 2, tweede alinea |
— |
Artikel 13, lid 2 |
Artikel 9, lid 1 |
— |
— |
Artikel 9, lid 2 |
— |
— |
Artikel 10, lid 1, aanhef |
Artikel 8 |
— |
Artikel 10, lid 1, onder a), b) en c), leden 2, 3 en 4 |
— |
— |
Artikel 11, leden 1 en 2 |
Artikel 9, leden 1 en 2 |
— |
Artikel 11, leden 3 en 4 |
— |
Artikel 8, leden 1 en 2 |
Artikel 12 |
Artikel 10 |
— |
Artikel 13 |
— |
— |
Artikel 14 |
Artikel 11, leden 1 en 2 |
— |
— |
Artikel 11, lid 3 |
— |
— |
Artikel 12 |
— |
— |
— |
Artikel 9 |
Artikel 15, lid 1 |
— |
— |
— |
— |
Artikel 10, leden 1 en 2 |
Artikel 15, lid 2 |
— |
Artikel 10, lid 3 |
Artikel 15, lid 3 |
— |
Artikel 10, lid 4 |
Artikel 15, lid 4 |
— |
Artikel 10, lid 5 |
Artikel 15, lid 5 |
— |
Artikel 10, lid 6, eerste, tweede, derde, vijfde alinea |
— |
— |
Artikel 10, lid 6, vierde alinea |
Artikel 16 |
Artikel 13 |
— |
Artikel 17 |
Artikel 16 |
— |
— |
Artikel 14 |
— |
— |
Artikel 15 |
— |
— |
— |
Artikel 11 |
— |
— |
Artikel 14 |
— |
— |
Artikel 15 |
— |
— |
Artikel 16 |
— |
— |
Artikel 17 |
— |
— |
Artikel 18 |
— |
— |
Artikel 19 |
Bijlage |
— |
Bijlage I |
— |
Bijlage I |
— |
— |
Bijlage II |
Bijlage II |
( 1 ) PB C 318 van 23.12.2006, blz. 195.
( 2 ) PB C 229 van 22.9.2006, blz. 38.
( 3 ) Advies van het Europees Parlement van 25 april 2007 (PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 633), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 6 juni 2008 (PB C 184 E van 22.7.2008, blz. 11), standpunt van het Europees Parlement van 24 september 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad), besluit van de Raad van 26 februari 2009 en wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
( 4 ) PB L 319 van 12.12.1994, blz. 20.
( 5 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
( 6 ) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.
( 7 ) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
( 8 ) Zie bladzijde 11 van dit Publicatieblad.
( 9 ) PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1.