Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02006R1967-20190814

    Consolidated text: Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2006/1967/2019-08-14

    In deze geconsolideerde tekst zijn de volgende wijzigingen mogelijk nog niet verwerkt:

    Wijzigingsbesluit Soort wijziging Betrokken onderverdeling Datum inwerkingtreding
    32023R2842 gewijzigd door artikel 21 10/01/2026
    32023R2842 gewijzigd door artikel 17 lid 5 10/01/2026
    32023R2842 gewijzigd door artikel 17 lid 6 10/01/2026
    32023R2842 gewijzigd door artikel 17 lid 3 10/01/2026
    32023R2842 gewijzigd door artikel 17 lid 2 10/01/2026
    32023R2842 gewijzigd door artikel 20 lid 1 zin 2 10/01/2026

    02006R1967 — NL — 14.08.2019 — 004.001


    Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

    ►B

    ▼C1

    VERORDENING (EG) Nr. 1967/2006 VAN DE RAAD

    van 21 december 2006

    inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94

    ▼B

    (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 9)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      nr.

    blz.

    datum

    ►M1

    VERORDENING (EU) Nr. 1343/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 13 december 2011

      L 347

    44

    30.12.2011

    ►M2

    VERORDENING (EU) 2015/812 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 mei 2015

      L 133

    1

    29.5.2015

     M3

    VERORDENING (EU) 2019/1154 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 juni 2019

      L 188

    1

    12.7.2019

    ►M4

    VERORDENING (EU) 2019/1241 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 juni 2019

      L 198

    105

    25.7.2019


    Gerectificeerd bij:

    ►C1

    Rectificatie, PB L 036, 8.2.2007, blz.  6 (1967/2006)

    ►C2

    Rectificatie, PB L 196, 28.7.2011, blz.  42 (1967/2006)




    ▼B

    ▼C1

    VERORDENING (EG) Nr. 1967/2006 VAN DE RAAD

    van 21 december 2006

    inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94



    HOOFDSTUK I

    TOEPASSINGSGEBIED EN BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

    Artikel 1

    Toepassingsgebied

    1.  Deze verordening is van toepassing op:

    a) de instandhouding, het beheer en de exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen daar waar deze activiteiten plaatsvinden

    i) in de maritieme wateren van de Middellandse Zee ten oosten van de lijn 5o36’ WL (hierna „de Middellandse Zee” genoemd) die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van een lidstaat vallen;

    ii) door vissersvaartuigen van de ►M2  Unie ◄ in de Middellandse Zee buiten de onder i) bedoelde wateren;

    iii) door onderdanen van lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat, in de Middellandse Zee buiten de onder i) bedoelde wateren; en

    b) de afzet van in de Middellandse Zee gevangen visserijproducten.

    2.  Deze verordening is niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek dat wordt verricht met toestemming en onder gezag van de betrokken lidstaat of lidstaten.

    Artikel 2

    Begripsomschrijvingen

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1. „gesleepte vistuigen”: vistuigen, met uitzondering van sleeplijnen, die worden gesleept door het motorvermogen van het vissersvaartuig of die door middel van een lier worden opgehaald terwijl het vissersvaartuig geankerd ligt of langzaam vaart, met inbegrip van met name sleepnetten en dreggen:

    a) „sleepnetten”: trawlnetten, bootzegens en landzegens:

    i) „trawlnetten”: netten die actief worden gesleept door de hoofdmotor van het vaartuig en die bestaan uit een kegel- of piramidevormig gedeelte (de eigenlijke trawl) dat aan de achterkant is afgesloten door een kuil en aan de voorkant door de vleugels wordt opengetrokken of op een vast frame wordt geplaatst. Dit horizontaal openen vindt plaats door middel van visborden of met behulp van een boom of een frame van variabele vorm en afmetingen. Deze netten kunnen over de bodem (bodemtrawl) of op een bepaalde diepte tussen bodem en oppervlak (pelagische trawl) worden voortgesleept;

    ii) „bootzegens”: omsluitingsnetten en gesleepte zegens die vanaf een varend of een geankerd vaartuig door middel van touwen en lieren worden bediend en opgehaald, niet door de hoofdmotor van het vaartuig worden gesleept, uit twee zijvleugels en een lepelvormige centrale zak of een zak in het achterste gedeelte bestaan en waarmee, afhankelijk van de doelsoort, op elke diepte kan worden gevist;

    iii) „landzegens”: omsluitingsnetten en gesleepte zegens die worden uitgezet vanaf een vaartuig en worden bediend vanaf het vasteland;

    b) „dreggen”: vistuigen die hetzij actief door de hoofdmotor van het vaartuig worden gesleept (door een vaartuig gesleepte dreg), hetzij door een motorlier vanop een geankerd vaartuig worden bediend (motordreg), voor de vangst van tweekleppigen, buikpotigen of sponsen en die uit een zaknet of een metalen korf op een vast frame of een stang van variabele afmetingen en vorm met onderaan eventueel een rond, scherp of gekarteld blad bestaan en eventueel met steunblokken en duikplaten zijn uitgerust. Sommige dreggen zijn uitgerust met hydraulische apparatuur (hydraulische dreggen). Dreggen die in ondiep water, met of zonder vaartuig, met de hand of met een handbediende lier worden getrokken voor de vangst van tweekleppigen, buikpotigen of sponsen (handdreggen), worden voor de toepassing van deze verordening niet als gesleept vistuig beschouwd;

    2. „beschermd visserijgebied”: een geografisch gedefinieerd zeegebied waarin alle of bepaalde visserijactiviteiten tijdelijk of permanent zijn verboden of beperkt, teneinde de exploitatie en de instandhouding van levende aquatische rijkdommen of de bescherming van mariene ecosystemen te verbeteren;

    3. „staande netten”: schakelnetten, geankerde kieuwnetten of gecombineerde staande netten:

    a) „schakels”: netten die bestaan uit twee of meer wanden die parallel zijn opgehangen van één enkele hoofdlijn, en op enigerlei wijze op de zeebodem zijn verankerd, of kunnen worden verankerd;

    b) „geankerde kieuwnetten”: netten die uit één stuk bestaan en in een verticale positie in het water worden gehouden door drijflichamen en zinkers die op enigerlei wijze op de zeebodem zijn verankerd of verankerd kunnen worden en die het tuig dicht bij de bodem of drijvend in de waterkolom op zijn plaats houden;

    c) „gecombineerde staande netten”: geankerde kieuwnetten in combinatie met schakels die het onderste gedeelte vormen;

    4. „omsluitingsnetten”: netten, al dan niet voorzien van een sluitlijn, waarmee vis wordt gevangen door deze van opzij en van onderen te omsluiten:

    a) „ringzegens”: omsluitingsnetten waarvan de bodem aan de onderkant wordt samengetrokken door een sluitlijn die door een reeks ringen langs de onderpees loopt, waardoor het net kan worden samengetrokken en gesloten. Ringzegens kunnen worden gebruikt om kleine pelagische soorten, grote pelagische soorten of demersale soorten te vangen;

    5. „vallen”: vistuig dat aan de bodem is verankerd of op de bodem wordt uitgezet en dient als val voor de vangst van mariene soorten. Vallen zijn vervaardigd in de vorm van een korf, een kubbe, een ton of een kooi, en bestaan in de regel uit een vast of halfvast frame dat uit verschillend materiaal is gemaakt (hout, wilgenteen, metalen staven, kippengaas, enz.) en al dan niet met een net is overtrokken. De vallen hebben een of meer, al dan niet trechtervormige en aan de buitenkant gladde openingen („kelen”) waardoor de vis naar binnen kan zwemmen. Zij kunnen apart of in groepen worden gebruikt. Wanneer zij in groepen worden gebruikt, bestaat het tuig uit een hoofdlijn voorzien van een groot aantal vallen op dwarslijnen van variabele lengte die op variabele afstand zijn vastgemaakt, afhankelijk van de doelsoort;

    6. „beuglijnen”: vistuig dat bestaat uit een hoofdlijn voorzien van verschillende haken op dwarslijnen (sneuen) van variabele lengte die op variabele afstand zijn vastgemaakt, afhankelijk van de doelsoort. Zij mogen verticaal of horizontaal ten opzichte van het zeeoppervlak worden uitgezet; zij mogen bevestigd worden aan of dichtbij de bodem (grondbeug) of op een bepaalde diepte tussen bodem en oppervlak of dicht bij het oppervlak drijven (drijvende beug);

    7. „haken”: een gebogen, scherp stuk staaldraad, gewoonlijk met een weerhaak. De punt van een haak kan recht of ook omgebogen en krom zijn; de steel kan een variabele lengte en vorm hebben en de dwarsdoorsnede kan rond (regelmatige haak) of plat (gesmede haak) zijn. De totale lengte van een haak is de maximale totale lengte van de steel vanaf het uiteinde van de haak dat dient voor het vastmaken van de lijn en gewoonlijk de vorm heeft van een oog, tot en met het verste punt van de bocht; de breedte van een haak is de grootste horizontale afstand vanaf het buitenste gedeelte van de steel tot en met het buitenste gedeelte van de weerhaak;

    8. „sportvisserij”: visserijactiviteiten die levende aquatische rijkdommen exploiteren als vrijetijdsbesteding of als sport;

    9. „vis aantrekkende voorzieningen (FADs)”: op zee drijvende uitrustingen die onder het zeeoppervlak jonge of volwassen exemplaren van over grote afstanden trekkende soorten aantrekken;

    10. „St.-Andreaskruis”: een grijper die met een schaarbeweging het tweekleppige weekdier Pinna nobilis of rood koraal van de zeebodem opvist;

    11. „zeegrasveld”: een gebied van de zeebodem waar fanerogamen dominant aanwezig zijn, of waar dergelijke vegetatie aanwezig was en moet worden hersteld. Zeegras is een collectieve term voor de soorten Posidonia oceanica, Cymodocea nodosa, Zoostera marina en Zoostera nolti;

    12. „koraligene habitat”: een gebied van de zeebodem waar een specifieke biologische gemeenschap, „koraligeen” genoemd, dominant aanwezig is, of waar een dergelijke gemeenschap heeft bestaan en moet worden hersteld. Koraligeen is een gemeenschappelijke term voor een zeer complexe biogene structuur die ontstaat door voortdurende afzetting, op een rotsachtig of ander hard substraat, van kalklagen voornamelijk opgebouwd uit korstvormende kalkhoudende koraalachtige rode algen en dierlijke organismen zoals Porifera, Ascidia, Cnidaria (hoornkoralen, zeewaaiers, enz.), Bryozoa, Serpuliden, Anneliden, en andere kalksteenfixerende organismen over een reeds aanwezig rotsachtig substraat;

    13. „kalkwierveld”: een gebied van de zeebodem waar een specifieke biologische gemeenschap, „kalkwier” genaamd, dominant aanwezig is, of waar een dergelijke gemeenschap heeft bestaan en moet worden hersteld. Kalkwier is een collectieve term voor een biogene structuur die is ontstaan door verscheidene soorten koraalachtige rode algen (Corallinaceae), die een hard kalkskelet hebben en groeien als niet-vastzittende, vrij levende, vertakte, twijgachtige of knopvormige koraalalgen op de zeebodem, die zich ophopen in de rimpelingen van slikwadden of zandplaten. Kalkwiervelden bestaan gewoonlijk uit een of een variabele combinatie van rode algen, met name, Lithothamnion coralloides en Phymatolithon calcareum;

    14. „rechtstreekse uitzetting”: het loslaten van wilde dieren van een specifieke soort in wateren waar zij natuurlijk voorkomen, teneinde de natuurlijke productie van het aquatisch milieu te benutten om het aantal voor visserij beschikbare vissen te verhogen en/of de natuurlijke aanwas te verbeteren;

    15. „overbrenging”: proces waarin een soort opzettelijk door de mens wordt overgebracht naar en losgelaten in gebieden met een gevestigde populatie en een ononderbroken genenstroom;

    16. „allochtone soorten”: soorten waarvan het traditionele verspreidingsgebied buiten de betrokken regio ligt;

    17. „introductie”: proces waarin een allochtone soort opzettelijk door de mens wordt verplaatst naar en losgelaten in een gebied dat buiten het traditionele verspreidingsgebied ligt;

    ▼M2

    18. „onbedoelde vangst”: incidentele vangst van mariene organismen die op grond van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) aangeland moet worden omdat de organismen kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte.

    ▼C1



    HOOFDSTUK II

    BESCHERMDE SOORTEN EN HABITATS

    ▼M4 —————

    ▼C1

    Artikel 4

    Beschermde habitats

    1.  Het is verboden met trawlnetten, dreggen, ringzegens, bootzegens, landzegens of soortgelijke netten te vissen boven zeegrasvelden van met name Posidonia oceanica of andere mariene fanerogamen.

    In afwijking van de eerste alinea kan het gebruik van ringzegens, bootzegens of soortgelijke netten waarvan de totale hoogte en het gedrag bij het vissen zodanig zijn dat de sluitlijn, de verzwaarde lijn en de sleeptouwen het zeegrasveld niet raken, worden toegestaan binnen de in artikel 18 of artikel 19 van deze verordening bedoelde beheersplannen.

    2.  Het is verboden met trawlnetten, dreggen, landzegens of soortgelijke netten boven koraligene habitats en kalkwiervelden te vissen.

    ▼M1 —————

    ▼C1

    4.  Het in lid 1, eerste alinea, en lid 2 opgenomen verbod is, vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening, van toepassing in alle Natura 2000-gebieden, alle speciaal beschermde gebieden en alle speciaal beschermde gebieden in de Middellandse Zee (SPAMI) die uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG of Besluit 1999/800/EG zijn aangewezen met het oog op het behoud van deze habitats.

    5.  In afwijking van lid 1, eerste alinea, kan de visserij met vissersvaartuigen met een lengte over alles van ten hoogste 12 m en een motorvermogen van ten hoogste 85 kW met bodemsleepnetten die traditioneel in Posidonia-velden wordt uitgevoerd, volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 door de Commissie worden toegestaan op de volgende voorwaarden:

    i) de betrokken visserijactiviteiten zijn gereguleerd volgens een beheersplan als bedoeld in artikel 19 van deze verordening;

    ii) de betrokken visserijactiviteiten betreffen niet meer dan 33 % van de oppervlakte van de zeegrasvelden van Posidonia oceanica in het gebied waarop het beheersplan betrekking heeft;

    iii) de betrokken visserijactiviteiten betreffen niet meer dan 10 % van de zeegrasvelden in de territoriale wateren van de betrokken lidstaat.

    Voor toegestane visserijactiviteiten gelden de volgende voorwaarden:

    a) zij voldoen aan de vereisten van artikel 8, lid 1, onder h), artikel 9, lid 3, punt 2, en artikel 23;

    b) zij worden zo gereguleerd dat de vangsten van in bijlage III genoemde soorten zo gering mogelijk zijn.

    Artikel 8, lid 3, punt 1, is evenwel niet van toepassing.

    Telkens wanneer een onder dit lid vallend vissersvaartuig met overheidsmiddelen uit de vaart wordt genomen, wordt het speciaal visdocument voor deze visserijtak ingetrokken en niet opnieuw afgegeven.

    De betrokken lidstaten stellen een toezichtsplan op en rapporteren om de drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening aan de Commissie over de toestand van de zeegrasvelden van Posidonia oceanica waar met bodemsleepnetten wordt gevist, en zij delen de lijst van de vissersvaartuigen die deze visserijtak mogen beoefenen mee. Het eerste verslag wordt voor 31 juli 2009 aan de Commissie voorgelegd.

    6.  De lidstaten nemen passende maatregelen om te zorgen voor de verzameling van wetenschappelijke gegevens met het oog op de identificatie en het in kaart brengen van de habitats die krachtens dit artikel moeten worden beschermd.



    HOOFDSTUK III

    TEGEN DE VISSERIJ BESCHERMDE GEBIEDEN

    Artikel 5

    Informatieprocedure voor het vaststellen van beschermde visserijgebieden

    De lidstaten verstrekken de Commissie voor de eerste maal vóór 31 december 2007 informatie met betrekking tot de vaststelling van beschermde visserijgebieden, en de eventuele beheersplannen daarvoor, in wateren onder hun jurisdictie of daarbuiten waar speciale maatregelen nodig zijn voor de bescherming van kraamgebieden, paaigronden of het mariene ecosysteem tegen de schadelijke effecten van de visserij.

    Artikel 6

    ▼M2

    Beschermde visserijgebieden van de Unie

    ▼C1

    1.  Op grond van de overeenkomstig artikel 5 verstrekte informatie en eventuele andere informatie wijst de Raad binnen twee jaar na de vaststelling van deze verordening beschermde visserijgebieden aan die voornamelijk buiten de territoriale wateren van de lidstaten liggen, met betrekking tot de visserijactiviteiten die in die gebieden zijn verboden of toegestaan.

    2.  De Raad kan nadien op grond van nieuwe wetenschappelijke informatie andere beschermde visserijgebieden aanwijzen, of de daarvoor geldende afbakening en beheersregels wijzigen.

    3.  De lidstaten en de Commissie nemen passende maatregelen om te zorgen voor een adequate verzameling van wetenschappelijke gegevens met het oog op de wetenschappelijke identificatie en het in kaart brengen van gebieden die overeenkomstig dit artikel moeten worden beschermd.

    Artikel 7

    Nationale beschermde visserijgebieden

    1.  De lidstaten wijzen binnen twee jaar na de vaststelling van deze verordening, op basis van de uit hoofde van artikel 5 verstrekte informatie binnen hun territoriale wateren verdere beschermde visserijgebieden aan, naast de beschermde visserijgebieden die reeds bij de inwerkingtreding van deze verordening zijn vastgesteld, waarin visserijactiviteiten kunnen worden verboden of beperkt, teneinde de levende aquatische rijkdommen in stand te houden en te beheren, of de staat van de instandhouding van mariene ecosystemen te verbeteren. De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten nemen een besluit inzake de vistuigen die in die beschermde gebieden mogen worden gebruikt alsmede inzake de passende technische voorschriften, die niet minder stringent mogen zijn dan de ►M2  Uniewetgeving ◄ .

    2.  De lidstaten kunnen nadien op grond van nieuwe relevante wetenschappelijke informatie andere beschermde visserijgebieden aanwijzen of de uit hoofde van lid 1 vastgestelde afbakenings- en beheersregels wijzigen. De lidstaten en de Commissie nemen passende maatregelen om te zorgen voor een adequate verzameling van wetenschappelijke gegevens met het oog op de wetenschappelijke identificatie en het in kaart brengen van gebieden die overeenkomstig dit artikel moeten worden beschermd.

    3.  De in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen worden aan de Commissie gemeld. Bij de toepassing van de leden 1 en 2 delen de lidstaten de Commissie de wetenschappelijke, technische en wettelijke redenen mee op grond waarvan bijzondere maatregelen vereist zijn.

    4.  Wanneer een voorgesteld beschermd visserijgebied binnen de territoriale wateren van een lidstaat mogelijk gevolgen heeft voor de vaartuigen van een andere lidstaat, wordt het niet aangewezen zolang de Commissie, de betrokken lidstaat en de regionale adviesraad niet zijn geraadpleegd overeenkomstig de procedure van artikel 8, leden 3 tot en met 6, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

    5.  Als de Commissie van mening is dat de op grond van lid 3 aangemelde maatregelen voor het beheer van de visserij niet voldoende zijn om een hoog niveau van bescherming van de bestanden en het milieu te garanderen, kan zij na overleg met de lidstaat deze verzoeken de maatregel te wijzigen of voorstellen dat de Raad een beschermd visserijgebied aanwijst of visserijbeheersmaatregelen vaststelt met betrekking tot de betrokken wateren.



    HOOFDSTUK IV

    BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN VISTUIGEN

    ▼M4 —————

    ▼C1

    Artikel 13

    Minimumafstanden en -diepten voor het gebruik van vistuigen

    1.  Het is verboden binnen 3 zeemijl uit de kust of, waar deze diepte op kortere afstand van de kust wordt bereikt, binnen het gebied bepaald door de dieptelijn van 50 m, gesleept vistuig te gebruiken.

    In afwijking van de eerste alinea is het gebruik van dreggen toegestaan binnen 3 zeemijl uit de kust, ongeacht de diepte van het water, op voorwaarde dat andere soorten dan schelpdieren niet meer dan 10 % van het totale gewicht van de vangst uitmaken.

    2.  Het is verboden binnen 1,5 zeemijl uit de kust trawlnetten te gebruiken. Het is verboden binnen 0,3 zeemijl uit de kust door een vaartuig gesleepte dreggen en hydraulische dreggen te gebruiken.

    3.  Het is verboden binnen 300 meter uit de kust of, waar deze diepte op kortere afstand van de kust wordt bereikt, binnen het gebied bepaald door de dieptelijn van 50 meter ringzegens te gebruiken.

    Een ringzegen mag niet worden gebruikt in wateren met een diepte van minder dan 70 % van de totale hoogte van de ringzegen als gemeten overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

    4.  Het is verboden binnen het gebied bepaald door de dieptelijn van 50 m en binnen 0,5 zeemijl uit de kust, dreggen voor de sponsvisserij te gebruiken.

    5.  Op verzoek van een lidstaat staat de Commissie volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 afwijkingen van de leden 1, 2 en 3 toe, mits een dergelijke afwijking gerechtvaardigd is door bijzondere geografische obstakels, zoals de beperkte afmetingen van het continentaal plat langs de gehele kustlijn van een lidstaat of de beperkte omvang van de visgronden waar trawlvisserij mogelijk is, wanneer de visserij geen effect van betekenis heeft op het mariene milieu en er een beperkt aantal vaartuigen mee gemoeid is en mits deze vormen van visserij niet met ander vistuig kunnen worden beoefend en het voorwerp vormen van een beheersplan als bedoeld in de artikelen 18 en 19. De lidstaten motiveren die afwijking met actuele wetenschappelijke en technische informatie.

    6.  In afwijking van lid 2 mogen tijdelijk tot en met 31 december 2007 trawlnetten worden gebruikt op minder dan 1,5 zeemijl uit de kust, mits de diepte de 50-meterdieptelijn overschrijdt.

    7.  In afwijking van lid 3 mogen tijdelijk tot en met 31 december 2007 ringzegens worden gebruikt op minder dan 300 meter uit de kust of op een diepte die de 50-meterdieptelijn niet overschrijdt maar die niet geringer is dan de 30-meterdieptelijn. Tot en met 31 december 2007 mag tijdelijk een ringzegen worden gebruikt in wateren met een diepte van minder dan 70 % van de totale hoogte van de ringzegen als gemeten overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

    8.  In afwijking van lid 2 mogen tijdelijk door een vaartuig gesleepte dreggen en hydraulische dreggen tot en met 31 december 2007 worden gebruikt op een afstand van uiterlijk 0,3 zeemijl vanaf de kust.

    9.  De in lid 5 bedoelde afwijking geldt alleen voor visserijactiviteiten die reeds door de lidstaten zijn toegestaan en voor vaartuigen met een geregistreerde activiteit in de visserij van meer dan vijf jaar, en zij mag niet leiden tot een toekomstige toename van de bestaande visserijinspanning.

    Een lijst van vissersvaartuigen die deze visserijactiviteiten mogen uitoefenen en hun kenmerken wordt uiterlijk op 30 april 2007 aan de Commissie meegedeeld; de lijst bevat een vergelijking met de kenmerken van deze vloot op 1 januari 2000.

    Bovendien gelden voor die visserijactiviteiten de volgende voorwaarden:

    a) zij voldoen aan de vereisten van artikel 4, artikel 8, lid 1, onder h), artikel 9, lid 3, punt 2, en artikel 23;

    b) zij doorkruisen niet de activiteiten van vaartuigen die ander vistuig dan trawls, zegens of soortgelijke sleepnetten gebruiken;

    c) zij worden zo gereguleerd dat de vangsten van de in bijlage III genoemde soorten zo gering mogelijk zijn;

    d) zij zijn niet gericht op koppotigen.

    De betrokken lidstaten stellen een toezichtsplan op en rapporteren om de drie jaar vanaf de inwerkingtreding van deze verordening aan de Commissie. Het eerste verslag wordt voor 31 juli 2009 aan de Commissie voorgelegd. In het licht van deze verslagen kan de Commissie actie ondernemen overeenkomstig artikel 18 of artikel 19, lid 9, van deze verordening.

    10.  Afwijkingen van de leden 1 en 2 worden toegestaan voor visserijtakken die uit hoofde van artikel 4, lid 5, van deze verordening en volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 een afwijking hebben verkregen.

    11.  In afwijking van lid 2 mogen tussen 0,7 en 1,5 zeemijl uit de kust trawlnetten worden gebruikt mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

     de zeediepte ligt niet onder de 50-meterdieptelijn;

     er is sprake van bijzondere geografische beperkingen, ►C2  zoals de beperkte afmetingen van het continentaal plat langs de gehele kustlijn ◄ van een lidstaat of de beperkte omvang van de visgronden waar trawlvisserij mogelijk is;

     de visserij heeft geen effect van betekenis op het mariene milieu;

     de visserij voldoet aan de voorwaarden van lid 9, derde alinea, onder a) en b);

     de visserij leidt niet tot een toename van de visserij-inspanning ten opzichte van hetgeen reeds door de lidstaten is toegestaan.

    De lidstaten stellen de Commissie vóór 30 september 2007 in kennis van de voorschriften betreffende de toepassing van deze afwijking. Die kennisgeving gaat vergezeld van een lijst van de vissersvaartuigen en de visserijgebieden die voor deze afwijking in aanmerking komen, onder vermelding van de geografische land- en zeecoördinaten.

    De betrokken lidstaten volgen de visserijactiviteiten in de betrokken visserijgebieden en zorgen voor een wetenschappelijke evaluatie. De resultaten van de wetenschappelijke evaluatie worden vanaf de inwerkingtreding van de verordening om de drie jaar aan de Commissie meegedeeld. Het eerste verslag wordt voor 31 juli 2009 aan de Commissie voorgelegd.

    Indien de Commissie, op basis van de kennisgevingen van de lidstaten overeenkomstig de tweede en de derde alinea of op grond van nieuw wetenschappelijk advies, van oordeel is dat de voorwaarden voor een afwijking niet vervuld zijn, kan zij na overleg met de betrokken lidstaat verzoeken de afwijking te wijzigen of voorstellen voor passende maatregelen ter bescherming van de bestanden en het milieu aan de Raad voorleggen.

    ▼M4 —————

    ▼M2

    Artikel 14 bis

    Procedure voor de vaststelling van technische maatregelen in het kader van teruggooiplannen

    De Commissie is bevoegd om, met het oog op de vaststelling van de in artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, bedoelde handelingen en gedurende de looptijd daarvan, bijzondere bepalingen inzake de onder de aanlandingsverplichting vallende visserijen of soorten vast te stellen die technische maatregelen behelzen bedoeld in artikel 7, lid 2, van die verordening. Die maatregelen worden vastgesteld door middel van een overeenkomstig artikel 29 bis van onderhavige verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde gedelegeerde handeling met als doel de selectiviteit van het vistuig te verbeteren of ongewenste vangsten te beperken of zoveel mogelijk uit te bannen, en kunnen in voorkomend geval afwijken van de in onderhavige verordening vervatte maatregelen.

    ▼C1



    HOOFDSTUK V

    MINIMUMMATEN VAN MARIENE ORGANISMEN

    ▼M4 —————

    ▼M2

    Artikel 15 bis

    Procedure voor de vaststelling van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten in het kader van teruggooiplannen

    De Commissie is bevoegd om, met het oog op de vaststelling van de in artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, bedoelde handelingen en gedurende de looptijd daarvan, minimuminstandhoudingsreferentiegrootten vast te stellen voor soorten waarvoor de aanlandingsverplichting bedoeld in artikel 15 van die verordening geldt. Die grootten worden bepaald door middel van een overeenkomstig artikel 29 bis van onderhavige verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde gedelegeerde handeling met het doel de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen te waarborgen, en kunnen in voorkomend geval afwijken van de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten omschreven in bijlage III bij deze verordening.

    ▼M4 —————

    ▼C1



    HOOFDSTUK VI

    NIET-BEROEPSMATIGE VISSERIJ

    Artikel 17

    Sportvisserij

    1.  Voor de sportvisserij is het gebruik van sleepnetten, omsluitingsnetten, ringzegens, door een vaartuig gesleepte dreggen, motordreggen, kieuwnetten, schakels en gecombineerde grondbeugen verboden. In de sportvisserij zijn drijvende beugen verboden voor de visserij op over grote afstanden trekkende soorten.

    2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de sportvisserij plaatsvindt op een wijze die verenigbaar is met de doelstellingen en de voorschriften van deze verordening.

    3.  De lidstaten zorgen ervoor dat door sportvissers gevangen mariene organismen niet op de markt worden gebracht. Bij wijze van uitzondering kan echter toestemming worden verleend voor het op de markt brengen van vis die in het kader van sportwedstrijden is gevangen, mits de opbrengst van de verkoop naar goede doelen gaat.

    4.  De lidstaten treffen maatregelen om ervoor te zorgen dat de vangstgegevens van de sportvisserij met betrekking tot de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 973/2001 van de Raad ( 2 ) vermelde en in de Middellandse Zee voorkomende over grote afstanden trekkende soorten afzonderlijk worden vastgelegd en verzameld.

    5.  De lidstaten stellen regels vast voor de onderwatervisserij met harpoengeweren, met name om aan de in artikel 8, lid 4, genoemde verplichtingen te voldoen.

    6.  De lidstaten stelt de Commissie in kennis van alle op grond van dit artikel vastgestelde maatregelen.



    HOOFDSTUK VII

    BEHEERSPLANNEN

    Artikel 18

    Beheersplannen op het niveau ►M2  van de Unie ◄

    1.  De Raad kan beheersplannen vaststellen voor specifieke vormen van visserij in de Middellandse Zee, met name in gebieden die geheel of gedeeltelijk buiten de territoriale wateren van de lidstaten vallen. Deze plannen kunnen het volgende omvatten:

    a) maatregelen inzake het beheer van de visserijinspanning;

    b) specifieke technische maatregelen, waaronder in voorkomend geval tijdelijke afwijkingen van de voorschriften van deze verordening, wanneer deze nodig zijn voor de beoefening van de visserij en op voorwaarde dat de duurzame exploitatie van de betrokken bestanden door het beheersplan wordt gegarandeerd;

    c) de uitbreiding van het verplichte gebruik van satellietvolgsystemen of soortgelijke systemen voor vissersvaartuigen tot vissersvaartuigen met een lengte over alles van 10 tot 15 meter;

    d) tijdelijke of permanente beperkingen voor gebieden, voor bepaalde vistuigen of voor vissersvaartuigen die verplichtingen zijn aangegaan in het kader van het beheersplan.

    In de beheersplannen wordt voorzien in de afgifte van speciale visdocumenten in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1627/94 ( 3 ).

    Onverminderd de bepalingen van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1627/94 kan een speciaal visdocument verplicht worden gesteld voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 meter.

    2.  De lidstaten en/of een regionale adviesraad voor de Middellandse Zee kunnen de Commissie aanbevelingen doen inzake het opstellen van beheersplannen. De Commissie geeft binnen drie maanden na ontvangst antwoord op dergelijke verzoeken.

    3.  De lidstaten en de Commissie zorgen voor een adequaat wetenschappelijk toezicht op de beheersplannen. Bepaalde beheersmaatregelen voor de visserij op kortlevende soorten worden jaarlijks geëvalueerd om rekening te houden met veranderingen die kunnen optreden in de aanwas.

    Artikel 19

    Beheersplannen voor bepaalde takken van visserij in territoriale wateren

    1.  De lidstaten stellen vóór 31 december 2007 beheersplannen vast voor de visserij met trawlnetten, bootzegens, landzegens, omsluitingsnetten en dreggen binnen hun territoriale wateren. Artikel 6, leden 2 en 3, en lid 4, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 zijn van toepassing op deze beheersplannen.

    2.  De lidstaten kunnen nadien op grond van nieuwe relevante wetenschappelijke informatie andere beheersplannen vaststellen.

    3.  De lidstaten zorgen voor een adequaat wetenschappelijk toezicht op de beheersplannen. Bepaalde beheersmaatregelen voor de visserij op kortlevende soorten worden jaarlijks geëvalueerd om rekening te houden met veranderingen die kunnen optreden in de aanwas.

    4.  Beheersplannen kunnen maatregelen bevatten die verder gaan dan de bepalingen van deze verordening, teneinde:

    a) de selectiviteit van het vistuig te vergroten;

    b) de teruggooi te verminderen;

    c) de visserijinspanning te beperken.

    5.  De maatregelen die deel uitmaken van de beheersplannen moeten evenredig zijn met de doelstellingen, de streefniveaus en het verwachte tijdsbestek en zullen betrekking hebben op:

    a) de staat van instandhouding van het bestand of de bestanden;

    b) de biologische kenmerken van het bestand of de bestanden;

    c) de kenmerken van de visserij op de betrokken bestanden;

    d) de economische gevolgen van de maatregelen voor de betrokken takken van visserij.

    6.  In de beheersplannen wordt voorzien in de afgifte van speciale visdocumenten in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1627/94.

    Onverminderd de bepalingen van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1627/94 kan een speciaal visdocument verplicht worden gesteld voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 10 meter.

    7.  De Commissie wordt uiterlijk op 30 september 2007 van de in lid 1 bedoelde beheersplannen in kennis gesteld zodat zij voor de aanneming opmerkingen kan maken. De Commissie wordt zes maanden voor de voorziene datum van inwerkingtreding in kennis gesteld van de in lid 2 bedoelde beheersplannen. De Commissie deelt de plannen mee aan de andere lidstaten.

    8.  Wanneer een beheersplan mogelijk gevolgen heeft voor de vaartuigen van een andere lidstaat, wordt het niet vastgesteld totdat overeenkomstig de procedure van artikel 8, leden 3 tot en met 6, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 de Commissie, de betrokken lidstaat en de regionale adviesraad zijn geraadpleegd.

    9.  Als de Commissie op basis van de in lid 7 bedoelde kennisgeving of op grond van nieuw wetenschappelijk advies van mening is dat een op grond van lid 1 of lid 2 vastgesteld beheersplan niet voldoende is om een hoog niveau van bescherming van de bestanden en het milieu te garanderen, kan zij, na overleg met de lidstaat, deze verzoeken het plan te wijzigen of de Raad een voorstel doen voor passende maatregelen ter bescherming van de bestanden en het milieu.



    HOOFDSTUK VIII

    CONTROLEMAATREGELEN

    Artikel 20

    Vangst van doelsoorten

    1.  De in artikel 9, leden 4 en 6, artikel 10, lid 1, en artikel 13, lid 1, bedoelde percentages worden berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid levende aquatische organismen die na sortering of bij aanvoer aan boord is. Deze percentages mogen worden berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters.

    2.  Voor vissersvaartuigen waarvan bepaalde hoeveelheden levende aquatische organismen zijn overgeladen, wordt voor de berekening van de in lid 1 bedoelde percentages met die hoeveelheden rekening gehouden.

    Artikel 21

    Overlading

    Alleen kapiteins van vissersvaartuigen die een logboek bijhouden overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 mogen levende aquatische organismen op andere vaartuigen overladen of een lading van deze organismen van andere vaartuigen aan boord nemen.

    Artikel 22

    Aangewezen havens

    1.  De vangsten van bodemtrawlers, pelagische trawlers, ringzegens, vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug, door een vaartuig gesleepte dreggen en hydraulische dreggen worden uitsluitend in door de lidstaat aangewezen havens aangevoerd en voor het eerst afgezet.

    2.  De lidstaten verstrekken uiterlijk op 30 april 2007 een lijst met aangewezen havens aan de Commissie. De Commissie doet de lijst aan de andere lidstaten toekomen.

    Artikel 23

    Toezicht op de visvangst

    In artikel 6, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 wordt de tweede zin vervangen door:

    „Voor de visserij in de Middellandse Zee moet van iedere soort die voorkomt op de overeenkomstig lid 8 vastgestelde lijst, elke aan boord gehouden hoeveelheid van meer dan 15 kg, uitgedrukt in levend gewicht, in het logboek worden genoteerd.

    Voor over grote afstanden trekkende soorten en kleine pelagische soorten moet elke hoeveelheid van meer dan 50 kg, uitgedrukt in levend gewicht, in het logboek worden genoteerd.”.

    ▼M1 —————

    ▼C1



    HOOFDSTUK IX

    MAATREGELEN VOOR OVER GROTE AFSTANDEN TREKKENDE SOORTEN

    ▼M4 —————

    ▼C1



    HOOFDSTUK X

    MAATREGELEN BETREFFENDE DE WATEREN ROND MALTA

    Artikel 26

    De 25-mijlsbeheerszone rond Malta

    1.  De toegang voor vaartuigen van de ►M2  Unie ◄ tot de wateren en de bestanden in de zone tot 25 zeemijl gerekend vanaf de basislijnen rond de Maltese eilanden (hierna „de beheerszone” genoemd) wordt als volgt gereguleerd:

    a) de visserij binnen de beheerszone wordt beperkt tot vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter, die andere dan gesleepte vistuigen gebruiken;

    b) de totale visserijinspanning van die vaartuigen, uitgedrukt in termen van totale vangstcapaciteit, mag het gemiddelde van 2000-2001, dat overeenkomt met 1 950 vaartuigen met een totaal motorvermogen van 83 000  kW en een totale tonnage van 4 035 GT, niet overschrijden.

    2.  In afwijking van lid 1, onder a), wordt trawlers met een lengte over alles van maximaal 24 meter toegestaan te vissen in bepaalde gebieden binnen de beheerszone, als aangegeven in bijlage V, deel a, bij deze verordening, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a) de totale vangstcapaciteit van de trawlers die in de beheerszone mogen vissen, mag het maximum van 4 800  kW niet overschrijden;

    b) de vangstcapaciteit van trawlers die op een diepte van minder dan 200 meter mogen vissen, mag niet meer zijn dan 185 kW; de 200-meterdieptelijn is een streeplijn die de in bijlage V, deel b, bij deze verordening aangegeven referentiepunten met elkaar verbindt;

    c) trawlers die in de beheerszone vissen, hebben een overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1627/94 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten ( 4 ) afgegeven speciaal visdocument aan boord en worden met hun externe kentekens en communautaire vlootregistratienummer (CFR) als omschreven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 26/2004 opgenomen in een lijst die elk jaar door de betrokken lidstaat aan de Commissie wordt verstrekt;

    d) de in dit lid, onder a) en b), vastgestelde beperkingen van de capaciteit worden periodiek herzien na advies van de bevoegde wetenschappelijke instanties aangaande de effecten van deze beperkingen op de instandhouding van de bestanden.

    3.  Als de totale in lid 2, onder a), bedoelde vangstcapaciteit groter is dan de totale vangstcapaciteit van trawlers met een lengte over alles van 24 meter of minder die in de referentieperiode 2000-2001 in de beheerszone hebben gevist (hierna „referentie-vangstcapaciteit” genoemd), verdeelt de Commissie deze extra beschikbare vangstcapaciteit overeenkomstig de in artikel 29 bepaalde procedure onder de lidstaten, rekening houdend met het belang van de aanvragende lidstaat.

    De referentievangstcapaciteit bedraagt 3 600  kW.

    4.  Voor de in lid 3 bedoelde extra beschikbare capaciteit worden alleen speciale visdocumenten afgegeven voor vaartuigen die op de datum van toepassing van dit artikel zijn opgenomen in het communautaire vlootregister.

    5.  Als de totale vangstcapaciteit van de trawlers die overeenkomstig lid 2, onder c), in de beheerszone mogen vissen, groter is dan het in lid 2, onder a), vastgestelde maximum omdat dit maximum na de in lid 2, onder d), bedoelde herziening is verlaagd, verdeelt de Commissie de vangstcapaciteit als volgt onder de lidstaten:

    a) de vangstcapaciteit in kW van vaartuigen die in de periode 2000-2001 in de zone hebben gevist, krijgt prioriteit;

    b) de vangstcapaciteit in kW van vaartuigen die op een ander tijdstip in de zone hebben gevist, krijgt vervolgens prioriteit;

    c) de overblijvende vangstcapaciteit van andere vaartuigen wordt verdeeld onder de lidstaten, rekening houdend met de belangen van de aanvragende lidstaten.

    6.  In afwijking van lid 1, onder a), wordt vaartuigen die met ringzegens of beuglijnen vissen en vaartuigen die op grond van artikel 27 op goudmakreel vissen, toegestaan te vissen in de beheerszone. Voor deze vaartuigen wordt overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1627/94 een speciaal visdocument verstrekt en deze vaartuigen worden met hun externe kentekens en communautaire vlootregistratienummer (CFR) van het vaartuig als omschreven in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 26/2004 opgenomen in een lijst die elk jaar door de betrokken lidstaat aan de Commissie wordt verstrekt. De visserij-inspanning wordt in elk geval gecontroleerd om de duurzaamheid van deze visserijtakken in de zone te garanderen.

    7.  Kapiteins van trawlers die op grond van lid 2 in de beheerszone mogen vissen en die niet zijn uitgerust met VMS, seinen elk binnenvaren of verlaten van de beheerszone door aan hun autoriteiten en aan de autoriteiten van de kuststaat.

    Artikel 27

    Visserij op goudmakreel

    ▼M1 —————

    ▼C1

    2.  Het aantal vaartuigen dat binnen de zone op goudmakreel vist, mag niet meer bedragen dan 130.

    3.  De Maltese autoriteiten stellen elk jaar uiterlijk op 30 juni FAD-koerslijnen vast en wijzen deze FAD-koerslijnen toe aan ►M2  Unievissersvaartuigen ◄ . ►M2  Unievissersvaartuigen ◄ die een andere vlag dan die van Malta voeren, mogen binnen de 12-mijlszone geen gebruikmaken van een FAD-koerslijn.

    De Commissie bepaalt overeenkomstig de procedure van artikel 29 de criteria voor de vaststelling en toewijzing van FAD-koerslijnen.

    ▼M1 —————

    ▼C1



    HOOFDSTUK XI

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 28

    Besluitvormingsprocedure

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald, neemt de Raad besluiten volgens de procedure van artikel 37 van het Verdrag.

    Artikel 29

    Uitvoeringsbepalingen

    Ter uitvoering van de artikelen 26 en 27 van deze verordening worden bepalingen vastgesteld volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

    ▼M2

    Artikel 29 bis

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.  De in de artikelen 14 bis en 15 bis bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 1 juni 2015.

    3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 14 bis en 15 bis bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    5.  Een overeenkomstig de artikelen 14 bis en 15 bis vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

    ▼C1

    Artikel 30

    Wijzigingen

    Wijzigingen van de bijlagen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 30, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

    Artikel 31

    Intrekking

    Verordening (EG) nr. 1626/94 wordt ingetrokken.

    Verwijzingen naar de genoemde verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening, volgens de concordantietabel in bijlage VI.

    Artikel 32

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de dertigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




    BIJLAGE I

    Technische voorwaarden voor het toebehoren bij en de optuiging van trawlnetten

    Definities

    In deze bijlage wordt verstaan onder:

    a) „meervoudig getwijnde netten”: netten die vervaardigd zijn uit netmateriaal met twee of meer twijnen die tussen de knopen gescheiden kunnen worden zonder dat de twijnstructuur wordt aangetast;

    b) „knooploze netten”: netten die bestaan uit mazen met vier zijden van ongeveer gelijke lengte waarbij de hoeken van de mazen worden gevormd door elkaar snijdende zijden van de maas die door elkaar heen zijn geweven;

    c) „netgedeelte met vierkante mazen”: een netconstructie die zo is aangebracht dat van de twee stellen parallelle lijnen die door de benen van de mazen worden gevormd, het ene stel evenwijdig loopt met de lengteas van het net en het andere stel daar loodrecht op staat;

    d) „eigenlijke trawl”: het trechtervormige deel in het voorste gedeelte van een trawlnet;

    e) „tunnel”: het cilindervormige deel, bestaande uit een of meer panelen, tussen de eigenlijke trawl en de kuil;

    f) „kuil”: het achterste gedeelte van een trawlnet, met dezelfde maaswijdte, hetzij cilindervormig, hetzij trechtervormig, waarbij de horizontale doorsneden nagenoeg cirkels met dezelfde of een afnemende straal vormen;

    g) „ballonkuil”: een kuil bestaande uit een paneel of meerdere panelen naast elkaar met dezelfde maaswijdte, waarvan het aantal mazen naar het achterste gedeelte van het vistuig toeneemt, waardoor de lengte overdwars ten opzichte van de lengteas van het net en de omtrek van de kuil toenemen;

    h) „zakvormige kuil”: een kuil waarvan de (verticale) hoogte vermindert naar het achterste gedeelte van de kuil toe, waarbij de (horizontale) doorsneden nagenoeg ellipsen met dezelfde of een afnemende hoofdas vormen. Het achterste gedeelte van de kuil wordt gevormd door een enkelvoudig paneel om te plooien of door de achterste boven- en onderpanelen dwars op de lengteas van het net, aan elkaar te naaien;

    i) „transversale naadlijn”: een externe of interne reep die dwars op de lengteas van het net loopt langs de samenvoegingsnaad tussen het bovenpaneel en het onderpaneel of om de plooi van het enkelvoudige achterste paneel van de kuil heen. Het kan een verlengstuk van de laterale naadlijn of een aparte lijn zijn;

    j) „de omtrek” van een doorsnede in een trawl met ruitvormige mazen: het aantal mazen in die doorsnede vermenigvuldigd met de maaswijdte in uitgetrokken toestand;

    k) „de omtrek” van een doorsnede in een trawl met vierkante mazen: het aantal mazen in die doorsnede vermenigvuldigd met de maaswijdte.

    A)   Toegestaan toebehoren voor trawlnetten

    1. Niettegenstaande artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 3440/84, mag een dwars op de lengteas of in de lengterichting van het net aangebrachte mechanische ritssluiting worden gebruikt om de opening voor het legen van de zakvormige kuil af te sluiten.

    2. De transversale ritssluiting wordt op niet meer dan 1 meter van de achterste mazen van de kuil bevestigd.

    B)   Vereisten met betrekking tot de optuiging

    1. Bij trawlnetten zijn ballonkuilen verboden. In enkelvoudige kuilen mag het aantal mazen met dezelfde maaswijdte in de omtrek van de kuil van voor naar achteren niet toenemen.

    2. De omtrek van het achterste gedeelte van de eigenlijke trawl (het trechtervormige deel) of van de tunnel (het cilindervormige deel) mag niet kleiner zijn dan de omtrek van de voorkant van de kuil in enge zin. Met name voor kuilen met vierkante mazen moet de omtrek van het achterste gedeelte van de eigenlijke trawl of van de tunnel twe- tot viermaal de omtrek van de voorkant van de kuil in enge zin bedragen.

    3. In sleepnetten mogen panelen met vierkante mazen worden aangebracht vóór de tunnel of op enig punt tussen de voorkant van de tunnel en het achtereinde van de kuil. Zij mogen op geen enkele wijze worden geblokkeerd door aan de binnen- of buitenzijde aangebrachte toebehoren. Zij moeten vervaardigd zijn uit knooploos netmateriaal of netmateriaal met niet-slippende knopen en moeten zo zijn aangebracht dat de mazen bij het vissen steeds volledig open blijven. De nadere regels voor de verdere technische specificaties van panelen met vierkante mazen worden vastgesteld volgens de in artikel 29 van deze verordening bedoelde procedure.

    4. Op dezelfde wijze kunnen andere dan de onder b), punt 3, hierboven genoemde technische voorzieningen ter verbetering van de selectiviteit van trawlnetten volgens de in artikel 29 van deze verordening bedoelde procedure worden toegestaan.

    5. Het is verboden sleepnetten aan boord te hebben of te gebruiken waarvan de kuil geheel of gedeeltelijk bestaat uit netmateriaal met andere dan vierkante of ruitvormige mazen, tenzij zulks is toegestaan volgens de in artikel 29 van deze verordening bedoelde procedure.

    6. De punten 4 en 5 zijn niet van toepassing op bootzegens waarvan de kuil een maaswijdte van 10 mm of minder heeft.

    7. In afwijking van artikel 6, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3440/84 mag voor bodemtrawlers de maaswijdte van de overkuil niet minder zijn dan 120 mm, als de maaswijdte van de kuil kleiner is dan 60 mm. Deze bepaling geldt alleen voor de Middellandse Zee en heeft geen betrekking op andere wateren van de ►M2  Unie ◄ . Als de maaswijdte van de kuil gelijk aan of groter dan 60 mm is, is artikel 6, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 3440/84 van toepassing.

    8. De zakvormige kuil mag slechts één opening hebben voor het legen.

    9. De lengte van de transversale naadlijn mag niet korter zijn dan 20 % van de omtrek van de kuil.

    10. De omtrek van de overkuil, als omschreven in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 3440/84, mag voor bodemtrawlnetten niet minder zijn dan 1,3 -maal die van de kuil.

    11. Het is verboden sleepnetten aan boord te hebben of te gebruiken die, in de kuil, geheel of gedeeltelijk vervaardigd zijn uit enkelvoudig getwijnd netmateriaal met een dikte van meer dan 3,0  mm.

    12. Het is verboden sleepnetten aan boord te hebben of te gebruiken die, in de kuil, geheel of gedeeltelijk vervaardigd zijn uit meervoudig getwijnd netmateriaal.

    13. Nergens in het bodemtrawlnet mag netmateriaal worden gebruikt met een twijndikte van meer dan 6 mm.

    ▼M4 —————

    ▼C1




    BIJLAGE V

    25-mijlsbeheerszone rond de Maltese eilanden

    a) Gebieden in de wateren rond de Maltese eilanden waar met trawlnetten mag worden gevist: geografische coördinaten



    Zone A

    Zone H

    A1 -36,0172 oNB, 14,1442 oOL

    H1 -35,6739 oNB, 14,6742 oOL

    A2 -36,0289 oNB, 14,1792 oOL

    H2 -35,4656 oNB, 14,8459 oOL

    A3 -35,9822 oNB, 14,2742 oOL

    H3 -35,4272 oNB, 14,7609 oOL

    A4 -35,8489 oNB, 14,3242 oOL

    H4 -35,5106 oNB, 14,6325 oOL

    A5 -35,8106 oNB, 14,2542 oOL

    H5 -35,6406 oNB, 14,6025 oOL

    A6 -35,9706 oNB, 14,2459 oOL

     

    Zone B

    Zone I

    B1 -35,7906 oNB, 14,4409 oOL

    I1 -36,1489 oNB, 14,3909 oOL

    B2 -35,8039 oNB, 14,4909 oOL

    I2 -36,2523 oNB, 14,5092 oOL

    B3 -35,7939 oNB, 14,4959 oOL

    I3 -36,2373 oNB, 14,5259 oOL

    B4 -35,7522 oNB, 14,4242 oOL

    I4 -36,1372 oNB, 14,4225 oOL

    B5 -35,7606 oNB, 14,4159 oOL

     

    B6 -35,7706 oNB, 14,4325 oOL

     

    Zone C

    Zone J

    C1 -35,8406 oNB, 14,6192 oOL

    J1 -36,2189 oNB, 13,9108 oOL

    C2 -35,8556 oNB, 14,6692 oOL

    J2 -36,2689 oNB, 14,0708 oOL

    C3 -35,8322 oNB, 14,6542 oOL

    J3 -36,2472 oNB, 14,0708 oOL

    C4 -35,8022 oNB, 14,5775 oOL

    J4 -36,1972 oNB, 13,9225 oOL

    Zone D

    Zone K

    D1 -36,0422 oNB, 14,3459 oOL

    K1 -35,9739 oNB, 14,0242 oOL

    D2 -36,0289 oNB, 14,4625 oOL

    K2 -36,0022 oNB, 14,0408 oOL

    D3 -35,9989 oNB, 14,4559 oOL

    K3 -36,0656 oNB, 13,9692 oOL

    D4 -36,0289 oNB, 14,3409 oOL

    K4 -36,1356 oNB, 13,8575 oOL

     

    K5 -36,0456 oNB, 13,9242 oOL

    Zone E

    Zone L

    E1 -35,9789 oNB, 14,7159 oOL

    L1 -35,9856 oNB, 14,1075 oOL

    E2 -36,0072 oNB, 14,8159 oOL

    L2 -35,9956 oNB, 14,1158 oOL

    E3 -35,9389 oNB, 14,7575 oOL

    L3 -35,9572 oNB, 14,0325 oOL

    E4 -35,8939 oNB, 14,6075 oOL

    L4 -35,9622 oNB, 13,9408 oOL

    E5 -35,9056 oNB, 14,5992 oOL

     

    Zone F

    Zone M

    F1 -36,1423 oNB, 14,6725 oOL

    M1 -36,4856 oNB, 14,3292 oOL

    F2 -36,1439 oNB, 14,7892 oOL

    M2 -36,4639 oNB, 14,4342 oOL

    F3 -36,0139 oNB, 14,7892 oOL

    M3 -36,3606 oNB, 14,4875 oOL

    F4 -36,0039 oNB, 14,6142 oOL

    M4 -36,3423 oNB, 14,4242 oOL

     

    M5 -36,4156 oNB, 14,4208 oOL

    Zone G

    Zone N

    G1 -36,0706 oNB, 14,9375 oOL

    N1 -36,1155 oNB, 14,1217 oOL

    G2 -35,9372 oNB, 15,0000 oOL

    N2 -36,1079 oNB, 14,0779 oOL

    G3 -35,7956 oNB, 14,9825 oOL

    N3 -36,0717 oNB, 14,0264 oOL

    G4 -35,7156 oNB, 14,8792 oOL

    N4 -36,0458 oNB, 14,0376 oOL

    G5 -35,8489 oNB, 14,6825 oOL

    N5 -36,0516 oNB, 14,0896 oOL

     

    N6 -36,0989 oNB, 14,1355 oOL

    b) Geografische coördinaten van enkele referentiepunten langs de dieptelijn van 200 m binnen de 25-mijlsbeheerszone



    ID

    Breedtegraad

    Lengtegraad

    1

    36,3673 oNB

    14,5540 oOL

    2

    36,3159 oNB

    14,5567 oOL

    3

    36,2735 oNB

    14,5379 oOL

    4

    36,2357 oNB

    14,4785 oOL

    5

    36,1699 oNB

    14,4316 oOL

    6

    36,1307 oNB

    14,3534 oOL

    7

    36,1117 oNB

    14,2127 oOL

    8

    36,1003 oNB

    14,1658 oOL

    9

    36,0859 oNB

    14,152 oOL

    10

    36,0547 oNB

    14,143 oOL

    11

    35,9921 oNB

    14,1584 oOL

    12

    35,9744 oNB

    14,1815 oOL

    13

    35,9608 oNB

    14,2235 oOL

    14

    35,9296 oNB

    14,2164 oOL

    15

    35,8983 oNB

    14,2328 oOL

    16

    35,867 oNB

    14,4929 oOL

    17

    35,8358 oNB

    14,2845 oOL

    18

    35,8191 oNB

    14,2753 oOL

    19

    35,7863 oNB

    14,3534 oOL

    20

    35,7542 oNB

    14,4316 oOL

    21

    35,7355 oNB

    14,4473 oOL

    22

    35,7225 oNB

    14,5098 oOL

    23

    35,6951 oNB

    14,5365 oOL

    24

    35,6325 oNB

    14,536 oOL

    25

    35,57 oNB

    14,5221 oOL

    26

    35,5348 oNB

    14,588 oOL

    27

    35,5037 oNB

    14,6192 oOL

    28

    35,5128 oNB

    14,6349 oOL

    29

    35,57 oNB

    14,6717 oOL

    30

    35,5975 oNB

    14,647 oOL

    31

    35,5903 oNB

    14,6036 oOL

    32

    35,6034 oNB

    14,574 oOL

    33

    35,6532 oNB

    14,5535 oOL

    34

    35,6726 oNB

    14,5723 oOL

    35

    35,6668 oNB

    14,5937 oOL

    36

    35,6618 oNB

    14,6424 oOL

    37

    35,653 oNB

    14,6661 oOL

    38

    35,57 oNB

    14,6853 oOL

    39

    35,5294 oNB

    14,713 oOL

    40

    35,5071 oNB

    14,7443 oOL

    41

    35,4878 oNB

    14,7834 oOL

    42

    35,4929 oNB

    14,8247 oOL

    43

    35,4762 oNB

    14,8246 oOL

    44

    36,2077 oNB

    13,947 oOL

    45

    36,1954 oNB

    13,96 oOL

    46

    36,1773 oNB

    13,947 oOL

    47

    36,1848 oNB

    13,9313 oOL

    48

    36,1954 oNB

    13,925 oOL

    49

    35,4592 oNB

    14,1815 oOL

    50

    35,4762 oNB

    14,1895 oOL

    51

    35,4755 oNB

    14,2127 oOL

    52

    35,4605 oNB

    14,2199 oOL

    53

    35,4453 oNB

    14,1971 oOL




    BIJLAGE VI



    Concordantietabel

    Verordening (EG) nr. 1626/94

    Onderhavige verordening

    Artikel 1, lid 1

    Artikel 1, lid 1

    Artikel 1, lid 2, eerste alinea

    Artikel 7, artikel 17 en artikel 19

    Artikel 1, lid 2, tweede alinea

    Artikel 3

    Artikel 2, leden 1 en 2

    Artikel 8

    Artikel 2, lid 3

    Artikel 13, lid 5, artikel 17 en artikel 19

    Artikel 3, lid 1, eerste alinea

    Artikel 13, lid 1, eerste alinea, en lid 5

    Artikel 3, lid 1, tweede alinea

    Artikel 13, lid 5, artikel 14, leden 2 en 3, artikel 19

    Artikel 3, lid 1, derde alinea

    Artikel 4, artikel 13, leden 9 en 10, en artikel 19

    Artikel 3, lid 2

    Artikel 13, lid 1, tweede alinea, en lid 8, en artikel 19

    Artikel 3, lid 3

    Artikel 4, artikel 13, lid 10, en artikel 19

    Artikel 3, lid 4

    Artikel 13, leden 3 en 7, en artikel 19

    Artikel 4

    Artikel 7

    Artikel 5

    Artikel 12 en bijlage II

    Artikel 6, lid 1, eerste alinea, en artikel 6, lid 2

    Artikel 9, leden 1 en 2

    Artikel 6, lid 1, tweede alinea

    Artikel 9, lid 7, artikel 14, leden 1 en 3

    Artikel 6, lid 3

    Bijlage II Definities

    Artikel 7

    Artikel 22

    Artikel 8, leden 1 en 3

    Artikel 15, bijlage III en bijlage IV

    Artikel 8 bis

    Artikel 26

    Artikel 8 ter

    Artikel 27

    Artikel 9

    Artikel 1, lid 2

    Artikel 10 bis

    Artikel 29

    Artikel 11

    Artikel 32

    Bijlage I

    Artikel 3 en artikel 4

    Bijlage II

    Artikel 11, bijlage I en bijlage II

    Bijlage III

    Artikel 9, leden 3, 4 en 5

    Bijlage IV

    Bijlage III

    Bijlage V, onder b)

    Bijlage V



    ( 1 ) Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).

    ( 1 ) PB L 137 van 19.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 831/2004 (PB L 127 van 29.4.2004, blz. 33).

    ( 1 ) PB L 171 van 6.7.1994, blz. 7.

    ( 1 ) PB L 171 van 6.7.1994, blz. 7.

    Top