Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02003L0087-20200101

    Consolidated text: Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2003/87/2020-01-01

    02003L0087 — NL — 01.01.2020 — 011.001


    Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

    ►B

    RICHTLIJN 2003/87/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 13 oktober 2003

    tot vaststelling van een ►M9  systeem ◄ voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de ►M9  Unie ◄ en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad

    (Voor de EER relevante tekst)

    (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      nr.

    blz.

    datum

    ►M1

    RICHTLIJN 2004/101/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Voor de EER relevante tekst van 27 oktober 2004

      L 338

    18

    13.11.2004

    ►M2

    RICHTLIJN2008/101/EGVAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Voor de EER relevante tekst van 19 november 2008

      L 8

    3

    13.1.2009

     M3

    VERORDENING (EG) Nr. 219/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 11 maart 2009

      L 87

    109

    31.3.2009

    ►M4

    RICHTLIJN 2009/29/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Voor de EER relevante tekst van 23 april 2009

      L 140

    63

    5.6.2009

     M5

    BESLUIT Nr. 1359/2013/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Voor de EER relevante tekst van 17 december 2013

      L 343

    1

    19.12.2013

    ►M6

    VERORDENING (EU) Nr. 421/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 16 april 2014

      L 129

    1

    30.4.2014

    ►M7

    BESLUIT (EU) 2015/1814 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Voor de EER relevante tekst van 6 oktober 2015

      L 264

    1

    9.10.2015

    ►M8

    VERORDENING (EU) 2017/2392 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 13 december 2017

      L 350

    7

    29.12.2017

    ►M9

    RICHTLIJN (EU) 2018/410 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Voor de EER relevante tekst van 14 maart 2018

      L 76

    3

    19.3.2018

    ►M10

    GEDELEGEERD BESLUIT (EU) 2020/1071 VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 18 mei 2020

      L 234

    16

    21.7.2020


    Gewijzigd bij:

    ►A1

    VERDRAG BETREFFENDE DE TOETREDING VAN DE REPUBLIEK KROATIË TOT DE EUROPESE UNIE

      L 112

    21

    24.4.2012


    Gerectificeerd bij:

     C1

    Rectificatie, PB L 140, 14.5.2014, blz.  177 (nr. 421/2014)

    ►C2

    Rectificatie, PB L 243, 27.9.2018, blz.  21 (2018/410)




    ▼B

    RICHTLIJN 2003/87/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 13 oktober 2003

    tot vaststelling van een ►M9  systeem ◄ voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de ►M9  Unie ◄ en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad

    (Voor de EER relevante tekst)



    ▼M2

    HOOFDSTUK I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    ▼B

    Artikel 1

    Onderwerp

    Bij deze richtlijn wordt een Gemeenschapsregeling vastgesteld voor de handel in broeikasgasemissierechten, hierna „het ►M9  EU-ETS ◄ ” genoemd, teneinde de emissies van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze te verminderen.

    ▼M4

    Deze richtlijn voorziet tevens in een sterkere verlaging van de emissies van broeikasgassen teneinde bij te dragen tot het reductieniveau dat op wetenschappelijke gronden nodig wordt geacht om een gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen.

    In deze richtlijn worden tevens bepalingen vastgesteld voor de beoordeling en uitvoering van een strengere reductieverbintenis van de ►M9  Unie ◄ van meer dan 20 %, die moet gelden na de goedkeuring door de ►M9  Unie ◄ van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering die tot grotere broeikasgasemissiereducties leidt dan op grond van artikel 9 vereist is, zoals weerspiegeld in de 30 %-verbintenis die de Europese Raad van maart 2007 heeft onderschreven.

    ▼B

    Artikel 2

    Toepassingsgebied

    1.  Deze richtlijn is van toepassing op emissies uit de in bijlage I genoemde activiteiten en de in bijlage II genoemde broeikasgassen.

    2.  Deze richtlijn is van toepassing onverminderd eventuele uit Richtlijn 96/61/EG voortvloeiende voorschriften.

    ▼M2

    3.  De toepassing van deze richtlijn op de luchthaven van Gibraltar laat de respectieve rechtsopvattingen van het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk betreffende het geschil inzake soevereiniteit over het grondgebied waarop de luchthaven gelegen is, onverlet.

    ▼B

    Artikel 3

    Definities

    In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    a) 

    „emissierecht”: overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn overdraagbaar recht om, uitsluitend teneinde aan de eisen van deze richtlijn te voldoen, gedurende een bepaalde periode één ton kooldioxide-equivalent uit te stoten;

    ▼M2

    b) 

    „emissie”: emissie van broeikasgassen in de atmosfeer door in een installatie aanwezige bronnen, of de emissie door een vliegtuig dat een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit uitoefent, van de met betrekking tot die activiteit gespecificeerde gassen;

    ▼M4

    c) 

    „broeikasgassen”: de in bijlage II genoemde gassen en andere gasvormige bestanddelen van de atmosfeer, zowel natuurlijke als antropogene, die infrarode straling absorberen en weer uitstralen;

    ▼B

    d) 

    „vergunning voor broeikasgasemissies”: overeenkomstig de artikelen 5 en 6 verleende vergunning;

    e) 

    „installatie”: vaste technische eenheid waarin één of meer van de in bijlage I genoemde activiteiten plaatsvinden alsmede andere, daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden, die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;

    f) 

    „exploitant”: persoon die een installatie exploiteert of beheert, indien de nationale wetgeving daarin voorziet, aan wie de economische beschikkingsmacht over de technische werking is overgedragen;

    g) 

    „persoon”: natuurlijke persoon of rechtspersoon;

    ▼M9

    h) 

    „nieuwkomer”: een installatie die een of meer van de in bijlage I vermelde activiteiten uitvoert, en waaraan voor het eerst een vergunning voor broeikasgasemissies is verleend in de periode die begint 3 maanden vóór de indiening van de lijst op grond van artikel 11, lid 1, en die afloopt 3 maanden vóór de datum van indiening van de volgende lijst uit hoofde van dat artikel;

    ▼B

    i) 

    „het publiek”: een of meer personen en, overeenkomstig de nationale wetgeving of het gebruik, verenigingen, organisaties of groepen personen;

    j) 

    „ton kooldioxide-equivalent”: een metrische ton kooldioxide (CO2) of een hoeveelheid van een van de andere in bijlage II genoemde broeikasgassen met een gelijkwaardig aardopwarmingsvermogen;

    ▼M1

    k) 

    „partij van bijlage I”: een in bijlage I van het UNFCCC opgenomen partij die het Protocol van Kyoto heeft bekrachtigd, zoals gespecificeerd in artikel 1, punt 7, van het Protocol van Kyoto;

    l) 

    „projectactiviteit”: een projectactiviteit die door één of meer partijen van bijlage I is goedgekeurd in overeenstemming met artikel 6 of artikel 12 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten;

    m) 

    „emissiereductie-eenheid” (ERU): een eenheid die is verleend overeenkomstig artikel 6 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten;

    n) 

    „gecertificeerde emissiereductie” (CER): een eenheid die is verleend overeenkomstig artikel 12 van het Protocol van Kyoto en de overeenkomstig het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten;

    ▼M2

    o) 

    „vliegtuigexploitant”: persoon die een luchtvaartuig exploiteert op het moment dat dit een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit uitoefent of, wanneer die persoon niet bekend is of niet is geïdentificeerd door de eigenaar van het vliegtuig, de eigenaar van het vliegtuig;

    p) 

    „commerciële luchtvervoersonderneming”: een exploitant die voor het publiek tegen vergoeding, geregelde of niet-geregelde luchtdiensten uitvoert voor het vervoer van passagiers, vracht of post;

    q) 

    „administrerende lidstaat”: lidstaat die verantwoordelijk is voor de administratie van het ►M9  EU-ETS ◄ met betrekking tot een vliegtuigexploitant, overeenkomstig artikel 18 bis;

    r) 

    „aan de luchtvaart toegewezen emissies”: emissies van alle vluchten die onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten vallen, die vertrekken vanuit een op het grondgebied van een lidstaat gelegen luchtvaartterrein of aldaar vanuit een derde land aankomen;

    s) 

    „historische luchtvaartemissies”: het rekenkundige gemiddelde van de jaarlijkse emissies in de kalenderjaren 2004, 2005 en 2006 door vliegtuigen die in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten uitoefenen;

    ▼M4

    t) 

    „verbranden”: het oxideren van brandstoffen, ongeacht de wijze waarop de warmte, de elektrische of de mechanische energie die tijdens dit proces vrijkomt wordt gebruikt, en andere rechtstreeks daarmee verband houdende activiteiten, met inbegrip van rookgasreiniging;

    u) 

    „elektriciteitsopwekker”: een installatie die op of na 1 januari 2005 elektriciteit heeft geproduceerd om aan derden te worden verkocht en waarin geen van de in bijlage I genoemde activiteiten worden uitgevoerd, behalve het „verbranden van brandstof”.

    ▼M2



    HOOFDSTUK II

    LUCHTVAART

    Artikel 3 bis

    Toepassingsgebied van hoofdstuk II

    De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op het toewijzen en verlenen van emissierechten voor de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten.

    Artikel 3 ter

    Luchtvaartactiviteiten

    Uiterlijk op 2 augustus 2009 worden volgens ►M9  de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure ◄ richtsnoeren opgesteld voor de uitvoerige interpretatie van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten.

    Artikel 3 quater

    Totale hoeveelheid emissierechten voor de luchtvaart

    1.  Voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 is de totale hoeveelheid aan vliegtuigexploitanten toe te wijzen emissierechten gelijk aan 97 % van de historische luchtvaartemissies.

    2.  Voor de in ►M9  artikel 13 ◄ , bedoelde periode die ingaat op 1 januari 2013, en, indien er na de in artikel 30, lid 4, bedoelde evaluatie geen wijzigingen zijn aangebracht, voor iedere volgende periode, is de totale hoeveelheid aan vliegtuigexploitanten toe te wijzen emissierechten gelijk aan 95 % van de historische luchtvaartemissies vermenigvuldigd met het aantal jaren in de periode.

    Dit percentage kan in het kader van de algemene evaluatie van deze richtlijn worden herzien.

    3.  De Commissie evalueert de totale hoeveelheid aan vliegtuigexploitanten toe te wijzen emissierechten overeenkomstig artikel 30, lid 4.

    ▼M8

    3 bis.  Elke toewijzing van emissierechten voor luchtvaartactiviteiten naar of van luchtvaartterreinen gelegen in landen buiten de Europese Economische Ruimte („EER”) na 31 december 2023 is onderworpen aan de in artikel 28 ter bedoelde evaluatie.

    ▼M2

    4.  Uiterlijk op 2 augustus 2009 stelt de Commissie op grond van de beste beschikbare gegevens de historische luchtvaartemissies vast, inclusief de op actuele verkeersinformatie gebaseerde ramingen. Die vaststelling wordt door het in artikel 23, lid 1, bedoelde comité bestudeerd.

    Artikel 3 quinquies

    Toewijzingsmethode voor emissierechten voor de luchtvaart middels veiling

    1.  Voor de in artikel 3 quater, lid 1, bedoelde periode wordt 15 % van de rechten geveild.

    ▼M8

    2.  Vanaf 1 januari 2013 wordt 15 % van de emissierechten geveild. De Commissie bestudeert in hoeverre de luchtvaarsector met betrekking tot het EU-ETS en de door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) ontwikkelde wereldwijde marktgebaseerde maatregel de kosten van CO2 kan doorberekenen aan zijn klanten. Deze studie onderzoekt het vermogen van de luchtvaartsector om de kosten van vereiste emissie-eenheden door te rekenen door deze kosten te vergelijken met andere nijverheidssectoren en de energiesector, zulks met de bedoeling een voorstel op te stellen om het percentage te veilen rechten te verhogen ingevolge de in artikel 28 ter, lid 2, bedoelde evaluatie, rekening houdend met de analyse van de doorgerekende kosten en met inaanmerkingneming van de afstemming op andere sectoren en van de concurrentie tussen verschillende vervoerswijzen.

    ▼M9

    3.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn wat betreft de gedetailleerde regelingen voor de veiling door de lidstaten van luchtvaartemissierechten in overeenstemming met de leden 1 en 2 van dit artikel of met artikel 3 septies, lid 8. Het aantal door een lidstaat te veilen rechten in elke periode is evenredig met het aandeel van die lidstaat in de totale hoeveelheid aan de luchtvaart toegewezen emissies voor alle lidstaten, voor het referentiejaar als gerapporteerd ingevolge artikel 14, lid 3, en geverifieerd op grond van artikel 15. Voor de in artikel 3 quater, lid 1, bedoelde periode is het referentiejaar 2010; voor elke volgende in artikel 3 quater bedoelde periode is het referentiejaar het kalenderjaar dat 24 maanden voor het begin van de periode waarop de veiling betrekking heeft, afloopt. In de gedelegeerde handelingen wordt de eerbiediging van de beginselen in artikel 10, lid 4, eerste alinea, gewaarborgd.

    ▼M8

    4.  Alle opbrengsten die door de veiling van emissierechten worden gegenereerd, zouden moeten worden gebruikt om de klimaatverandering in de Unie en in derde landen aan te pakken, teneinde onder meer de broeikasgasemissies terug te dringen, zich aan te passen aan het effect van de klimaatverandering in de Unie en in derde landen, met name ontwikkelingslanden, onderzoek en ontwikkeling te financieren op het gebied van beperking en aanpassing, inclusief op het gebied van in het bijzonder de luchtvaart en het luchtvervoer, de emissies terug te dringen via transport met een lage emissie en de beheerskosten van het EU-ETS te dekken. Veilingopbrengsten dienen tevens te worden aangewend voor de financiering van gemeenschappelijke projecten ter vermindering van de broeikasgasemissies van de luchtvaartsector, zoals de Gemeenschappelijke Onderneming Sesar inzake ATM-onderzoek voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim en de gezamenlijke technologie-initiatieven Clean Sky en alle initiatieven die het wijdverbreide gebruik van GNSS voor satellietnavigatie en interoperabele vermogens in alle lidstaten mogelijk maken, met name projecten die de luchtnavigatie-infrastructuur, de verlening van luchtvaartnavigatiediensten en het gebruik van het luchtruim verbeteren. De veilingopbrengsten kunnen ook worden gebruikt voor de financiering van bijdragen aan het Wereldfonds voor energie-efficiency en hernieuwbare energie, alsmede van maatregelen ter voorkoming van ontbossing. Lidstaten welke die opbrengsten gebruiken voor de cofinanciering van onderzoek en innovatie, besteden bijzondere aandacht aan programma's of initiatieven in het kader van het negende kaderprogramma voor onderzoek („KP9”). Transparantie over het gebruik van de opbrengsten uit de veiling van emissierechten krachtens deze richtlijn is essentieel voor het nakomen van de toezeggingen van de Unie.

    De lidstaten stellen de Commissie in kennis van acties die uit hoofde van de eerste alinea van dit lid worden ondernomen.

    ▼M2

    5.  De verstrekking van informatie aan de Commissie op basis van deze richtlijn ontslaat de lidstaten niet van de verplichting tot kennisgeving uit hoofde van artikel 88, lid 3, van het Verdrag.

    Artikel 3 sexies

    Toewijzing en verlening van emissierechten aan vliegtuigexploitanten

    1.  Voor elke in artikel 3 quater bedoelde periode kan elke vliegtuigexploitant een aanvraag indienen voor een toewijzing van kosteloos toe te wijzen emissierechten. Een aanvraag kan worden ingediend door aan de bevoegde instantie in de administrerende lidstaat geverifieerde tonkilometergegevens over te leggen over de in bijlage I vermelde luchtvaartactiviteiten die door die vliegtuigexploitant zijn uitgevoerd in het jaar waarop de bewaking betrekking heeft. Voor de toepassing van dit artikel is het jaar waarop de bewaking betrekking heeft het kalenderjaar dat 24 maanden voor het begin van de periode waarop de veiling betrekking heeft, afloopt, overeenkomstig bijlage IV en V, of voor de periode bedoeld in artikel 3 quater, lid 1, 2010. Aanvragen moeten ten minste 21 maanden voor het begin van de periode waarop de aanvraag betrekking heeft, worden ingediend, of uiterlijk op 31 maart 2011 voor de periode bedoeld in artikel 3 quater, lid 1.

    2.  Ten minste 18 maanden voor het begin van de periode waarop de aanvraag betrekking heeft, of uiterlijk op 30 juni 2011 voor de periode bedoeld in artikel 3 quater, lid 1, leggen de lidstaten de op grond van lid 1 ontvangen aanvragen voor aan de Commissie.

    3.  Ten minste 15 maanden voor het begin van iedere in artikel 3 quater, lid 2, bedoelde periode, of uiterlijk op 30 september 2011 voor de periode bedoeld in artikel 3 quater, lid 1, berekent de Commissie in een besluit:

    a) 

    de totale hoeveelheid emissierechten die overeenkomstig artikel 3 quater voor die periode zal worden toegewezen;

    b) 

    de hoeveelheid emissierechten die overeenkomstig artikel 3 quinquies in die periode zal worden geveild;

    c) 

    de hoeveelheid rechten in de bijzondere reserve voor vliegtuigexploitanten in die periode overeenkomstig artikel 3 septies, lid 1;

    d) 

    de hoeveelheid voor die periode kosteloos toe te wijzen rechten, zijnde de totale hoeveelheid rechten waartoe onder a) is besloten, minus de hoeveelheid rechten onder b) en c), en

    e) 

    de benchmark die zal worden gebruikt voor de kosteloze toewijzing van emissierechten aan vliegtuigexploitanten wier aanvragen overeenkomstig lid 2 zijn ingediend bij de Commissie.

    De onder e) bedoelde benchmark, uitgedrukt als rechten per tonkilometer, wordt berekend door het aantal onder d) bedoelde emissierechten te delen door de som van de tonkilometergegevens in de overeenkomstig lid 2 bij de Commissie ingediende aanvragen.

    4.  Binnen 3 maanden na de datum waarop de Commissie een besluit krachtens lid 3 neemt, berekent en publiceert iedere administrerende lidstaat de volgende hoeveelheden:

    a) 

    de totale hoeveelheid van emissierechten die voor de periode wordt toegewezen aan iedere vliegtuigexploitant van wie de aanvraag overeenkomstig lid 2 is ingediend bij de Commissie, berekend door de in de aanvraag opgenomen tonkilometergegevens te vermenigvuldigen met de in lid 3, onder e), bedoelde benchmark, en

    b) 

    de hoeveelheid van emissierechten die voor elk jaar aan iedere vliegtuigexploitant wordt toegewezen; die wordt bepaald door diens onder a) berekende totale hoeveelheid emissierechten voor de betreffende periode te delen door het aantal jaren in de periode waarin die vliegtuigexploitant een in bijlage I vermelde luchtvaartactiviteit uitvoert.

    5.  Vóór 28 februari 2012 en vóór 28 februari van elk daaropvolgend jaar, verleent de bevoegde autoriteit van de administrerende lidstaat iedere vliegtuigexploitant het aantal emissierechten dat die vliegtuigexploitant krachtens dit artikel of artikel 3 septies voor dat jaar is toegewezen.

    Artikel 3 septies

    Bijzondere reserve voor bepaalde vliegtuigexploitanten

    1.  In elke in artikel 3 quater, lid 2, bedoelde periode, wordt 3 % van de totale toe te wijzen hoeveelheid rechtens opzijgezet in een bijzondere reserve voor vliegtuigexploitanten:

    a) 

    die een luchtvaartactiviteit in de zin van bijlage I aanvangen na het jaar waarvoor tonkilometergegevens zijn ingediend volgens artikel 3 sexies, lid 1, met betrekking tot een periode, bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, of

    b) 

    wier tonkilometergegevens gemiddeld met meer dan 18 % per jaar zijn gestegen tussen het jaar waarvoor tonkilometergegevens zijn ingediend overeenkomstig artikel 3 quinquies, lid 1, betreffende een periode, bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, en het tweede kalenderjaar van die periode,

    en waarvan de activiteit onder a), of bijkomende activiteit onder b), niet geheel of gedeeltelijk een voortzetting is van een eerder door een andere vliegtuigexploitant uitgevoerde luchtvaartactiviteit.

    2.  Een vliegtuigexploitant die volgens lid 1 in aanmerking komt, kan bij de bevoegde instantie van zijn administrerende lidstaat een verzoek voor een kosteloze toewijzing van rechten uit de bijzondere reserve indienen. Het verzoek moet worden gedaan vóór 30 juni in het derde jaar van de in artikel 3 quater, lid 2, genoemde periode waarop het betrekking heeft.

    Een toewijzing aan een luchtvaartexploitant overeenkomstig lid 1 ter mag 1 000 000 rechten niet overschrijden.

    3.  Het in lid 2 bedoelde verzoek bevat:

    a) 

    de geverifieerde tonkilometergegevens overeenkomstig bijlagen IV en V voor de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten, door die vliegtuigexploitant heeft uitgevoerd in het tweede kalenderjaar van de in artikel 3 quater, lid 2, genoemde periode waarop het verzoek betrekking heeft,

    b) 

    bewijzen waaruit blijkt dat aan de in lid 1 bedoelde criteria is voldaan, en

    c) 

    voor vliegtuigexploitanten in de zin van lid 1, onder b):

    i) 

    de procentuele stijging van het aantal door die vliegtuigexploitant gerealiseerde tonkilometers, tussen het jaar waarvoor overeenkomstig artikel 3 sexies, lid 1, tonkilometergegevens zijn ingediend betreffende een periode bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, en het tweede kalenderjaar van die periode,

    ii) 

    de absolute groei van het aantal door die vliegtuigexploitant gerealiseerde tonkilometers, tussen het jaar waarvoor overeenkomstig artikel 3 sexies, lid 1, tonkilometergegevens zijn ingediend betreffende een periode, bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, en het tweede kalenderjaar van die periode, en

    iii) 

    de absolute groei boven het in lid 1, onder b), genoemde percentage, van het aantal door die vliegtuigexploitant gerealiseerde tonkilometers, tussen het jaar waarvoor overeenkomstig artikel 3 sexies, lid 1, tonkilometergegevens zijn ingediend betreffende een periode, bedoeld in artikel 3 quater, lid 2, en het tweede kalenderjaar van die periode.

    4.  Binnen zes maanden na het verstrijken van de termijn voor de indiening van het in lid 2 bedoelde verzoek leggen de lidstaten het verzoek voor aan de Commissie.

    5.  Binnen 12 maanden na het verstrijken van de termijn voor de indiening van het in lid 2 bedoelde verzoek besluit de Commissie welke benchmark dient te worden gebruikt voor de kosteloze toewijzing van rechten aan vliegtuigexploitanten wier verzoek overeenkomstig lid 4 aan haar is voorgelegd.

    Met inachtneming van lid 6 wordt de benchmark berekend door het aantal rechten in de bijzondere reserve te delen door de som van:

    a) 

    het aantal tonkilometers dat vermeld is in het verzoek dat overeenkomstig lid 3, onder a), en lid 4, aan de Commissie is voorgelegd, voor vliegtuigexploitanten als bedoeld in lid 1, onder a), en

    b) 

    het aantal tonkilometers van de absolute groei boven het in lid 1, onder b), genoemde percentage, dat vermeld is in het verzoek dat overeenkomstig lid 3, onder c), iii), en lid 4, aan de Commissie is voorgelegd, voor vliegtuigexploitanten als bedoeld in lid 1, onder b).

    6.  De in lid 5 bedoelde benchmark mag er niet toe leiden dat de jaarlijkse toewijzing per tonkilometer hoger ligt dan de jaarlijkse toewijzing per tonkilometer aan onder artikel 3 sexies, lid 4, vallende vliegtuigexploitanten.

    7.  Binnen 3 maanden na de datum waarop de Commissie het in lid 5 bedoelde besluit neemt, berekent en publiceert de administrerende lidstaat de volgende hoeveelheden:

    a) 

    de hoeveelheid rechten die uit de bijzondere reserve wordt toegewezen aan iedere vliegtuigexploitant wiens verzoek overeenkomstig lid 4 aan de Commissie is voorgelegd. Deze toewijzing wordt berekend door de volgens lid 5 bedoelde benchmark te vermenigvuldigen met,

    i) 

    voor een onder lid 1, onder a), vallende vliegtuigexploitant, de tonkilometergegevens die vermeld zijn in het verzoek dat overeenkomstig lid 3, onder a), en lid 4, aan de Commissie is voorgelegd,

    ii) 

    voor een onder lid 1, onder b), vallende vliegtuigexploitant, de absolute groei in tonkilometers boven het in lid 1, onder b), genoemde percentage, die vermeld zijn in het verzoek dat overeenkomstig lid 3, onder c), iii), en lid 4, aan de Commissie is voorgelegd, en

    b) 

    de hoeveelheid rechten die aan iedere vliegtuigexploitant voor elk jaar is toegewezen, die wordt bepaald door het hem volgens a) aantal toegewezen rechten te delen door het aantal volledige kalenderjaren dat overblijft in de in artikel 3 quater, lid 2, bedoelde periode waarop het verzoek betrekking heeft.

    8.  Niet toegewezen rechten in de bijzondere reserve worden door de lidstaten geveild.

    ▼M9 —————

    ▼M2

    Artikel 3 octies

    Plannen voor bewaking en rapportage

    De administrerende lidstaat zorgt ervoor dat iedere vliegtuigexploitant bij de bevoegde instantie in die lidstaat een bewakingsplan met maatregelen voor bewaking van en rapportage over emissies en tonkilometergegevens indient ter fine van het in artikel 3 quinquies bedoelde verzoek en dat het plan overeenkomstig ►M4  de in artikel 14 bedoelde ►M9  handelingen ◄  ◄ door de bevoegde instantie wordt goedgekeurd.



    HOOFDSTUK III

    VASTE INSTALLATIES

    Artikel 3 nonies

    Toepassingsgebied

    De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op vergunningen voor broeikasgasemissies en het toewijzen en verlenen van emissierechten voor de in bijlage I genoemde niet-luchtvaartactiviteiten.

    ▼M4

    Artikel 4

    Vergunningen voor broeikasgasemissies

    De lidstaten dragen er zorg voor dat vanaf 1 januari 2005 geen installatie een in bijlage I genoemde activiteit verricht welke een voor die activiteit gespecificeerde emissie tot gevolg heeft, tenzij haar exploitant in het bezit is van een door een bevoegde autoriteit overeenkomstig de artikelen 5 en 6 verleende vergunning, of de installatie uit hoofde van artikel 27 is uitgesloten van het ►M9  EU-ETS ◄ . Dit geldt tevens voor installaties die overeenkomstig artikel 24 zijn opgenomen.

    ▼B

    Artikel 5

    Aanvragen van vergunningen voor broeikasgasemissies

    Een tot de bevoegde autoriteit gerichte aanvraag van een vergunning voor broeikasgasemissies omvat een beschrijving van:

    a) 

    de installatie en haar activiteiten, met inbegrip van de gebruikte technologie;

    b) 

    de grondstoffen en hulpstoffen waarvan het gebruik waarschijnlijk tot emissies van in bijlage I genoemde gassen zal leiden;

    c) 

    de bronnen van de in bijlage I genoemde emissies van gassen uit de installatie; en

    ▼M4

    d) 

    de geplande maatregelen voor de bewaking en rapportage van emissies overeenkomstig de in artikel 14 bedoelde ►M9  handelingen ◄ .

    ▼B

    De aanvraag omvat tevens een niet-technische samenvatting van de in de eerste alinea bedoelde gegevens.

    Artikel 6

    Voorwaarden voor en inhoud van de vergunning voor broeikasgasemissies

    1.  De bevoegde autoriteit verleent een vergunning waarin toestemming wordt verleend broeikasgassen uit de gehele installatie of een deel daarvan uit te stoten, indien zij ervan overtuigd is dat de exploitant in staat is de emissies te bewaken en te rapporteren.

    Een vergunning voor broeikasgasemissies kan betrekking hebben op een of meer installaties op dezelfde plaats die door dezelfde exploitant wordt geëxploiteerd.

    ▼M9 —————

    ▼B

    2.  Vergunningen voor broeikasgasemissies bevatten:

    a) 

    de naam en het adres van de exploitant;

    b) 

    een beschrijving van de activiteiten en de emissies uit de installatie;

    ▼M4

    c) 

    een monitoringplan dat voldoet aan de eisen uit hoofde van de in artikel 14 bedoelde ►M9  handelingen ◄ . De lidstaten kunnen de exploitanten toestaan de monitoringplannen bij te werken zonder de vergunning te wijzigen. De exploitanten leggen de bijgewerkte monitoringplannen ter goedkeuring aan de bevoegde autoriteit voor;

    ▼B

    d) 

    de rapportagevoorschriften, en

    ▼M2

    e) 

    de verplichting binnen vier maanden na het einde van elk kalenderjaar een hoeveelheid emissierechten die niet zijn verleend krachtens hoofdstuk II in te leveren die gelijk is aan de totale emissies van de installatie voor dat jaar, als geverifieerd overeenkomstig artikel 15.

    ▼M4

    Artikel 7

    Wijzigingen in installaties

    De exploitant stelt de bevoegde autoriteit in kennis van voorgenomen wijzigingen in de aard of de werking, van voorgenomen uitbreidingen of van aanzienlijke capaciteitsvermindering van de installatie, waarvoor een aanpassing van de broeikasgasemissievergunning vereist kan zijn. Zo nodig stelt de bevoegde autoriteit de vergunning bij. Bij een verandering in de identiteit van de exploitant van de installatie past de bevoegde autoriteit de vergunning aan door vermelding van de naam en het adres van de nieuwe exploitant.

    ▼M9

    Artikel 8

    Coördinatie met Richtlijn 2010/75/EU

    De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, wanneer installaties activiteiten verrichten die in bijlage I bij Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) zijn vermeld, de voorwaarden en de procedure voor het verlenen van een vergunning voor broeikasgasemissies worden gecoördineerd met die voor het verlenen van de in die richtlijn bepaalde vergunning. De in de artikelen 5, 6 en 7 van deze richtlijn vastgestelde eisen kunnen worden opgenomen in de in Richtlijn 2010/75/EU vastgelegde procedures.

    ▼M4

    Artikel 9

    Hoeveelheid emissierechten voor de hele ►M9  Unie ◄

    De hoeveelheid emissierechten die met ingang van 2013 elk jaar voor de hele ►M9  Unie ◄ wordt verleend, neemt lineair af vanaf het tijdstip halverwege de periode van 2008 tot 2012. De hoeveelheid neemt af met een lineaire factor van 1,74 % van de gemiddelde jaarlijkse totale hoeveelheid emissierechten die door de lidstaten overeenkomstig de beschikkingen van de Commissie inzake hun nationale toewijzingsplannen voor de periode van 2008 tot 2012 worden verleend. ►A1  De hoeveelheid emissierechten voor de hele ►M9  Unie ◄ wordt ten gevolge van de toetreding van Kroatië alleen verhoogd met de hoeveelheid emissierechten die Kroatië overeenkomstig artikel 10, lid 1, veilt. ◄

    ▼M9

    Met ingang van 2021 bedraagt de lineaire factor 2,2 %.

    ▼M4

    Artikel 9 bis

    Aanpassing van de hoeveelheid emissierechten voor de hele ►M9  Unie ◄

    1.  Ten aanzien van de installaties die gedurende de periode van 2008 tot 2012 overeenkomstig artikel 24, lid 1, in het ►M9  EU-ETS ◄ waren opgenomen, wordt de te verlenen hoeveelheid emissierechten met ingang van 1 januari 2013 aangepast in overeenstemming met de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid emissierechten die gedurende de periode van hun opneming voor deze installaties is verleend, verminderd met de in artikel 9 bedoelde lineaire factor.

    2.  Ten aanzien van de installaties die in bijlage I genoemde activiteiten uitvoeren en pas met ingang van 2013 in het ►M9  EU-ETS ◄ worden opgenomen, zorgen de lidstaten ervoor dat de exploitanten van deze installaties bij de desbetreffende bevoegde autoriteit terdege onderbouwde en onafhankelijk geverifieerde emissiegegevens indienen, zodat daar met het oog op de aanpassing van de voor de hele ►M9  Unie ◄ te verlenen hoeveelheid emissierechten rekening mee kan worden gehouden.

    Deze gegevens worden uiterlijk op 30 april 2010 overeenkomstig de bepalingen aangenomen overeenkomstig artikel 14, lid 1, bij de desbetreffende bevoegde autoriteit ingediend.

    Als de ingediende gegevens afdoende worden gestaafd, stelt de bevoegde autoriteit de Commissie uiterlijk op 30 juni 2010 daarvan in kennis en wordt de te verlenen hoeveelheid emissierechten, verminderd met de in artikel 9 bedoelde lineaire factor, dienovereenkomstig aangepast. Voor installaties die andere broeikasgassen dan CO2 uitstoten, kan de bevoegde autoriteit een kleinere hoeveelheid emissies opgeven overeenkomstig het emissiereductiepotentieel van die installaties.

    3.  De Commissie publiceert uiterlijk 30 september 2010 de in de leden 1 en 2 bedoelde aangepaste hoeveelheden.

    4.  Ten aanzien van installaties die overeenkomstig artikel 27 van het ►M9  EU-ETS ◄ zijn uitgesloten, wordt de voor de hele ►M9  Unie ◄ vanaf 1 januari 2013 te verlenen hoeveelheid emissierechten neerwaarts aangepast om het gemiddelde van de geverifieerde emissies van deze installaties in de periode van 2008 tot en met 2010 te weerspiegelen, aangepast met de in artikel 9 bedoelde lineaire factor.

    ▼M4

    Artikel 10

    Veiling van emissierechten

    ▼M9

    1.  Met ingang van 2019 veilen de lidstaten alle emissierechten die niet kosteloos zijn toegewezen overeenkomstig de artikelen 10 bis en 10 quater van deze richtlijn en niet zijn opgenomen in de marktstabiliteitsreserve die is ingesteld bij Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ) („de marktstabiliteitsreserve”) of geannuleerd overeenkomstig artikel 12, lid 4, van deze richtlijn.

    Vanaf 2021, en zonder vooruit te lopen op een eventuele verlaging op grond van artikel 10 bis, lid 5 bis, bedraagt het aandeel van de te veilen rechten 57 %.

    Tussen 2021 en 2030 wordt 2 % van de totale hoeveelheid rechten geveild om een fonds voor de verbetering van de energie-efficiëntie en de modernisering van de energiesystemen van bepaalde lidstaten in te stellen, zoals vastgesteld in artikel 10 quinquies („het moderniseringsfonds”).

    De totale resterende hoeveelheid door de lidstaten te veilen rechten wordt overeenkomstig lid 2 verdeeld.

    ▼M7

    1 bis.  Wanneer vóór toepassing van artikel 1, lid 5, van Besluit (EU) 2015/1814 het aantal door de lidstaten te veilen emissierechten in het laatste jaar van de in ►M9  artikel 13 ◄ , van deze richtlijn bedoelde periode meer dan 30 % hoger is dan de verwachte gemiddelde veilinghoeveelheid voor de eerste twee jaar van de daaropvolgende periode, wordt twee derde van het verschil tussen deze hoeveelheden op de veilinghoeveelheden voor het laatste jaar van de periode in mindering gebracht en in gelijke tranches aan de in de eerste twee jaar van de volgende periode door de lidstaten te veilen hoeveelheden toegevoegd.

    ▼M4

    2.  De totale hoeveelheid door de lidstaten te veilen emissierechten, bestaat uit:

    a) 

    ►M9  90 % ◄ van de totale hoeveelheid te veilen emissierechten over de lidstaten wordt verdeeld, waarbij elk aandeel identiek is aan het aandeel van de betrokken lidstaat in de geverifieerde emissies krachtens het ►M9  EU-ETS ◄ voor 2005 of, als dit meer is, het gemiddelde voor de periode van 2005 tot en met 2007;

    ▼M9

    b) 

    10 % van de totale hoeveelheid te veilen emissierechten die met het oog op solidariteit, groei en interconnecties binnen de Unie over bepaalde lidstaten wordt verdeeld, zodat de hoeveelheid rechten die deze lidstaten krachtens punt a) veilen, met de in bijlage II bis vermelde percentages wordt verhoogd.

    ▼M9 —————

    ▼M4

    Met het oog op punt a) wordt het aandeel van de lidstaten die in 2005 niet aan het ►M9  EU-ETS ◄ hebben deelgenomen, berekend aan de hand van hun geverifieerde emissie krachtens het ►M9  EU-ETS ◄ in 2007.

    ▼M9

    Indien nodig worden de onder b) bedoelde percentages evenredig aangepast om te waarborgen dat 10 % wordt verdeeld.

    ▼M4

    3.  De lidstaten bepalen hoe de opbrengsten van de veiling van emissierechten worden gebruikt. Ten minste 50 % van de opbrengsten uit de in lid 2 bedoelde veiling van emissierechten, met inbegrip van alle opbrengsten uit de in lid 2, onder b) en c), bedoelde veilingen, of het financiële waarde-equivalent van deze inkomsten, zou moeten worden gebruikt voor één of meerdere van de onderstaande doelstellingen:

    a) 

    reductie van de emissie van broeikasgassen, onder andere door bijdragen aan het Wereldfonds voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie en aan het door de Conferentie inzake klimaatverandering van Poznan (COP 14 en COP/MOP 4) operationeel gemaakte Aanpassingsfonds, aanpassing aan de effecten van klimaatverandering, en financiering van onderzoek en ontwikkeling alsmede demonstratieprojecten voor emissiereductie en aanpassing aan klimaatverandering, inclusief deelname aan initiatieven in het kader van het Europees strategisch plan voor energietechnologie en de Europese technologieplatforms;

    ▼M9

    b) 

    de ontwikkeling van hernieuwbare energie om te voldoen aan de doelstelling van de Unie inzake hernieuwbare energie, alsook de ontwikkeling van andere technologieën die bijdragen tot de overgang naar een veilige en duurzame, koolstofarme economie, en om te helpen voldoen aan de doelstelling van de Unie om de energie-efficiëntie op te voeren tot de niveaus waartoe is besloten in de toepasselijke wetgevingshandelingen;

    ▼M4

    c) 

    maatregelen om ontbossing te voorkomen en bebossing en herbebossing te doen toenemen in ontwikkelingslanden die de internationale overeenkomst inzake klimaatverandering hebben geratificeerd, en om technologie over te dragen en de aanpassing aan de negatieve gevolgen van de klimaatverandering in deze landen te vergemakkelijken;

    d) 

    maatregelen voor het bevorderen van vastlegging door bosbouw in de ►M9  Unie ◄ ;

    e) 

    het milieutechnisch veilig afvangen en de geologische opslag van CO2, met name die welke afkomstig is van met vaste fossiele brandstoffen gestookte elektriciteitscentrales en van een reeks industriële bedrijfstakken en deeltakken, ook in derde landen;

    f) 

    het aanmoedigen van het overschakelen op vervoersvormen met een lage emissie en op vormen van openbaar vervoer;

    g) 

    de financiering van onderzoek en ontwikkeling inzake energie-efficiëntie en schone technologieën in de sectoren die onder deze richtlijn vallen;

    ▼M9

    h) 

    maatregelen die tot doel hebben energie-efficiëntie, systemen voor stadsverwarming en isolatie te verbeteren, of financiële steun te verlenen voor de aanpak van maatschappelijke aspecten van huishoudens met een laag en gemiddeld inkomen;

    ▼M4

    i) 

    de dekking van administratieve uitgaven voor het beheer van het ►M9  EU-ETS ◄ ;

    ▼M9

    j) 

    de financiering van klimaatacties in kwetsbare derde landen, waaronder de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering;

    k) 

    de bevordering van het verwerven van vaardigheden en het herverdelen van arbeid om bij te dragen aan een rechtvaardige overgang naar een koolstofarme economie, met name in regio's die het meest te maken krijgen met de overgang naar andere banen, en dat in nauwe samenspraak met de sociale partners.

    ▼M4

    De lidstaten voldoen aan het in dit lid bepaalde indien zij een fiscaal of financieel steunbeleid hebben en uitvoeren, waaronder met name in ontwikkelingslanden, of nationale reguleringsmaatregelen uitvoeren die financiële steunverlening in de hand werken, dat is opgezet om de in de eerste alinea vermelde doelstellingen te verwezenlijken en dat een waarde heeft die gelijk is aan ten minste 50 % van de opbrengsten uit de in lid 2 bedoelde veilingen van emissierechten, met inbegrip van alle opbrengsten uit de in lid 2, onder b) en c), bedoelde veilingen.

    De lidstaten stellen de Commissie in hun krachtens Beschikking nr. 280/2004/EG ingediende verslagen in kennis van het gebruik van opbrengsten en van de uit hoofde van dit lid ondernomen acties.

    ▼M9

    4.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn wat betreft de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van veilingen om ervoor te zorgen dat deze op een open, transparante, geharmoniseerde en niet-discriminerende wijze worden uitgevoerd. Te dien einde moet dit proces voorspelbaar zijn, met name met betrekking tot het tijdstip en de opeenvolging van veilingen en de geraamde hoeveelheden rechten die worden aangeboden.

    Die gedelegeerde handelingen zorgen ervoor dat veilingen op zodanige wijze worden opgezet dat:

    a) 

    de exploitanten, en met name eventuele kleine en middelgrote ondernemingen die onder het EU-ETS vallen, volledige, eerlijke en gelijke toegang krijgen;

    b) 

    alle deelnemers op hetzelfde tijdstip toegang hebben tot dezelfde informatie en dat deelnemers het verloop van de veilingen niet verstoren;

    c) 

    de organisatie van en deelname aan de veilingen kosteneffectief is en dat onnodige administratieve kosten worden vermeden; en

    d) 

    de toegang tot emissierechten wordt toegekend voor kleine emittenten.

    ▼M4

    De lidstaten brengen verslag uit wat betreft de correcte toepassing van de veilingregels voor elke veiling, met name met betrekking tot de eerlijke en open toegang, transparantie, prijsinformatie en technische en operationele aspecten. Deze verslagen worden uiterlijk één maand na de bedoelde veiling ingediend en gepubliceerd op de website van de Commissie.

    5.  De Commissie houdt toezicht op de werking van de Europese koolstofmarkt. ►M9  Elk jaar dient zij bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in over het functioneren van de koolstofmarkt en over andere relevante onderdelen van het klimaat- en energiebeleid, met inbegrip van het verloop van de veilingen, liquiditeit en verhandelde hoeveelheden, waarin tevens de door de lidstaten verstrekte informatie over de in artikel 10 bis, lid 6, bedoelde financiële maatregelen wordt samengevat. ◄ Indien nodig, zorgen de lidstaten ervoor dat alle relevante informatie ten minste twee maanden voor de goedkeuring van het verslag door de Commissie, aan deze laatste wordt doorgegeven.

    ▼M4

    Artikel 10 bis

    Overgangsregels voor de hele ►M9  Unie ◄ voor een geharmoniseerde kosteloze toewijzing

    ▼M9

    1.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn met betrekking tot de volledig geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen voor de hele Unie voor het toewijzen van in de leden 4, 5, 7 en 19 van dit artikel bedoelde emissierechten.

    ▼M4

    De in de eerste alinea bedoelde maatregelen bevatten voor zover mogelijk voor de hele ►M9  Unie ◄ geldende ex ante benchmarks die waarborgen dat de toewijzing gebeurt op een wijze die de reductie van broeikasgasemissies en het gebruik van energie-efficiënte technieken stimuleert door rekening te houden met de meest efficiënte technieken, vervangingsproducten, alternatieve productieprocedés, hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, energie-efficiënt hergebruik van rookgassen, het gebruik van biomassa en het afvangen en de opslag van CO2, indien de faciliteiten daarvoor beschikbaar zijn, en zetten niet aan tot een toename van de emissie. Er wordt geen kosteloze toewijzing gegeven voor elektriciteitsopwekking, behalve in gevallen als bedoeld in artikel 10 quater en voor met rookgassen geproduceerde elektriciteit.

    Voor elke bedrijfstak en deeltak wordt de benchmark in principe eerder berekend op basis van het product dan op basis van de inputs, teneinde te zorgen voor een zo groot mogelijke reductie van de broeikasgasemissie en een zo groot mogelijke energiebezuiniging in het hele productieproces van de betrokken bedrijfstak of deeltak.

    Bij het bepalen van de grondslagen voor het vaststellen van ex ante benchmarks in afzonderlijke bedrijfstakken en deeltakken, raadpleegt de Commissie de relevante belanghebbenden, met inbegrip van de betrokken bedrijfstakken en deeltakken.

    De Commissie toetst, zodra de ►M9  Unie ◄ haar goedkeuring heeft gehecht aan een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering die verplichte reducties van de emissies van broeikasgassen oplegt die vergelijkbaar zijn met die van de ►M9  Unie ◄ , deze maatregelen om ervoor te zorgen dat kosteloze toewijzing alleen plaatsvindt wanneer deze in het licht van die overeenkomst volledig gerechtvaardigd is.

    2.  Bij de vaststellingen van de beginselen voor de bepaling van ex ante benchmarks in afzonderlijke bedrijfstakken of deeltakken wordt uitgegaan van de gemiddelde emissieprestaties van de 10 % meest efficiënte installaties in een bedrijfstak of deeltak in de ►M9  Unie ◄ gedurende de periode 2007-2008. De Commissie raadpleegt de relevante belanghebbenden, met inbegrip van de betrokken bedrijfstakken en deeltakken.

    De overeenkomstig de artikelen 14 en 15 vastgestelde ►M9  handelingen ◄ zorgen voor geharmoniseerde voorschriften inzake bewaking, rapportage en verificatie van productiegerelateerde broeikasgasemissies, met het oog op de vaststelling van de ex ante benchmarks.

    ▼M9

    De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om de herziene benchmarkwaarden voor kosteloze toewijzingen te bepalen. Die handelingen zijn in overeenstemming met de uit hoofde van lid 1 van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen en voldoen aan de volgende elementen:

    a) 

    Voor de periode van 2021 tot en met 2025 worden de benchmarkwaarden bepaald op basis van de uit hoofde van artikel 11 ingediende informatie voor de jaren 2016 en 2017. Op grond van een vergelijking van die benchmarkwaarden met de benchmarkwaarden van het op 27 april 2011 vastgestelde Besluit 2011/278/EU van de Commissie ( 3 ) bepaalt de Commissie voor elke benchmark het jaarlijkse verminderingspercentage en past zij dat toe op de benchmarkwaarden voor de periode van 2013 tot 2020, voor elk jaar tussen 2008 en 2023, om de benchmarkwaarden voor de periode van 2021 tot 2025 te bepalen.

    b) 

    Indien het jaarlijkse verminderingspercentage hoger is dan 1,6 % of lager dan 0,2 %, zijn de benchmarkwaarden voor de periode van 2021 tot 2025 de benchmarkwaarden die van toepassing zijn in de periode van 2013 tot 2020, verminderd met een van beide percentages, naargelang welke van deze beide percentages relevant is, voor elk jaar tussen 2008 en 2023.

    c) 

    Voor de periode van 2026 tot 2030 worden de benchmarkwaarden op dezelfde manier als in de punten a) en b) bepaald, op basis van uit hoofde van artikel 11 ingediende informatie voor de jaren 2021 en 2022 en op basis van de toepassing van het jaarlijkse verminderingspercentage dat van toepassing is voor elk jaar tussen 2008 en 2028.

    In afwijking hiervan worden de benchmarkwaarden voor aromaten, waterstof en syngas met hetzelfde percentage als de benchmarks voor raffinaderijen aangepast om gelijke concurrentievoorwaarden voor de producenten van die producten te handhaven.

    De in de derde alinea bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    Ter bevordering van de efficiënte terugwinning van energie uit afgassen, wordt de benchmarkwaarde voor vloeibaar ruwijzer, die voornamelijk betrekking heeft op afgassen, gedurende de in punt b) van de derde alinea vermelde periode jaarlijks verlaagd met 0,2 %.

    ▼M4

    3.  Met inachtneming van de leden 4 en 8, en van artikel 10 quater, wordt geen kosteloze toewijzing gegeven aan elektriciteitsopwekkers, installaties voor het afvangen van CO2, pijpleidingen voor het vervoer van CO2 of CO2-opslagplaatsen.

    ▼M9

    4.  Er worden kosteloze toewijzingen gegeven voor stadsverwarming en voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ), voor een economisch aantoonbare vraag, met betrekking tot de productie van warmte of koeling. In elk jaar na 2013 wordt de totale toewijzing aan deze installaties voor de productie van de betrokken warmte aangepast met de in artikel 9 van deze richtlijn vermelde lineaire factor, behalve voor elk jaar waarin deze toewijzingen op uniforme wijze worden aangepast op grond van lid 5 van dit artikel.

    5.  Met het oog op de naleving van het in artikel 10 vastgestelde te veilen aandeel worden voor elk jaar waarin de som van de kosteloze toewijzingen de maximumhoeveelheid die het te veilen aandeel respecteert, niet bereikt, de resterende emissierechten tot aan de maximumhoeveelheid gebruikt ter voorkoming of beperking van de vermindering van de kosteloze toewijzingen om het te veilen aandeel in latere jaren te respecteren. Wanneer de maximumhoeveelheid echter is bereikt, worden de kosteloze toewijzingen dienovereenkomstig aangepast. Elke aanpassing wordt op een eenvormige wijze toegepast.

    ▼M9

    5 bis.  In afwijking van lid 5 wordt een extra hoeveelheid van ten hoogste 3 % van de totale hoeveelheid aan rechten voor zover nodig gebruikt ter verhoging van de maximumhoeveelheid die beschikbaar is op grond van lid 5.

    5 ter.  Indien minder dan 3 % van de totale hoeveelheid aan rechten nodig is ter verhoging van de maximumhoeveelheid die beschikbaar is op grond van lid 5:

    — 
    worden maximaal 50 miljoen emissierechten gebruikt voor een verhoging van de hoeveelheid emissierechten die beschikbaar is ter ondersteuning van innovatie overeenkomstig artikel 10 bis, lid 8; en
    — 
    wordt een maximum van 0,5 % van de totale hoeveelheid emissierechten gebruikt voor een verhoging van de hoeveelheid emissierechten die beschikbaar is voor de modernisering van de energiesystemen van bepaalde lidstaten overeenkomstig artikel 10 quinquies.

    ▼M9

    6.   ►C2  Lidstaten zouden ten behoeve van bedrijfstakken of deeltakken die aan een reëel koolstofweglekrisico zijn blootgesteld als gevolg van aanzienlijke indirecte kosten die werkelijk zijn opgelopen door in de elektriciteitsprijzen doorberekende broeikasgasemissiekosten, financiële maatregelen overeenkomstig de tweede en de vierde alinea moeten vaststellen, mits die financiële maatregelen stroken met de regels inzake staatssteun en met name geen ongegronde verstoringen van de mededinging op de interne markt veroorzaken. ◄ Wanneer het voor zulke financiële maatregelen beschikbare bedrag meer dan 25 % van de opbrengsten uit de veiling van emissierechten bedraagt, geeft de betrokken lidstaat de redenen voor de overschrijding van dat percentage op.

    De lidstaten streven er tevens naar niet meer dan 25 % van de opbrengsten uit de veiling van emissierechten te gebruiken voor de in de eerste alinea bedoelde financiële maatregelen. Binnen drie maanden na het einde van elk jaar publiceren de lidstaten die dergelijke financiële maatregelen hebben getroffen, het totaalbedrag aan compensatie dat is verstrekt per begunstigde bedrijfstak en deeltak, in een eenvoudig toegankelijke vorm. Vanaf 2018 publiceert een lidstaat in elk jaar waarin hij meer dan 25 % van de opbrengsten uit de veiling van emissierechten voor dergelijke doeleinden gebruikt, een verslag met de redenen voor de overschrijding van dat percentage. Het verslag bevat relevante informatie over de elektriciteitsprijzen voor grote industriële afnemers die van deze financiële maatregelen gebruik mogen maken, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de vereisten inzake de bescherming van vertrouwelijke informatie. Het verslag bevat ook informatie over de vraag of er voldoende aandacht is besteed aan andere maatregelen om de indirecte koolstofkosten op middellange tot lange termijn duurzaam te verlagen.

    In het in artikel 10, lid 5, voorziene verslag neemt de Commissie onder meer een beoordeling van de gevolgen van dergelijke financiële maatregelen op de interne markt op en beveelt zij in voorkomend geval eventueel op grond van die beoordeling noodzakelijke maatregelen aan.

    Deze maatregelen moeten zorgen voor een passende bescherming tegen het risico op koolstofweglek op basis van ex ante benchmarks voor de indirecte CO2-emissies per geproduceerde eenheid. Deze ex ante benchmarks worden voor een gegeven bedrijfstak of deeltak berekend als het product van het elektriciteitsverbruik per geproduceerde eenheid overeenkomend met de meest efficiënte beschikbare technologieën en de CO2-emissies van de Europese elektriciteitsproductiemix in kwestie.

    ▼M4

    7.   ►M9  Emissierechten uit de in lid 5 van dit artikel bedoelde maximale hoeveelheid die uiterlijk in 2020 niet kosteloos zijn toegewezen, worden voor nieuwkomers gereserveerd, samen met 200 miljoen rechten die op grond van artikel 1, lid 3, van Besluit (EU) 2015/1814 in de marktstabiliteitsreserve zijn ondergebracht. Van de gereserveerde emissierechten worden er aan het eind van de periode van 2021 tot 2030 tot 200 miljoen teruggestort in de marktstabiliteitsreserve, indien zij niet voor die periode zijn toegewezen.

    Vanaf 2021 worden emissierechten die op grond van de leden 19 en 20 niet aan installaties zijn toegewezen, toegevoegd aan de hoeveelheid van overeenkomstig de eerste zin van de eerste alinea van dit lid gereserveerde emissierechten. ◄

    De toewijzingen worden aangepast met de in artikel 9 bedoelde lineaire factor.

    Voor elektriciteitsopwekking door nieuwkomers wordt geen kosteloze toewijzing gegeven.

    ▼M9 —————

    ▼M4

    8.   ►M9  325 miljoen emissierechten van de hoeveelheid die anders kosteloos zou kunnen worden toegewezen uit hoofde van dit artikel, en 75 miljoen emissierechten van de hoeveelheid die anders zou kunnen worden geveild uit hoofde van artikel 10, worden beschikbaar gesteld ter ondersteuning van innovatie op het gebied van koolstofarme technologieën en processen in de in bijlage I vermelde bedrijfstakken, inclusief het milieutechnisch veilig afvangen en toepassen van kooldioxide („CCU”), dat aanzienlijk bijdraagt tot het tegengaan van klimaatverandering, en producten ter vervanging van koolstofintensieve producten die worden geproduceerd in de in bijlage I vermelde bedrijfstakken, en om het opzetten en exploiteren te helpen stimuleren van projecten betreffende het milieutechnisch veilig afvangen en geologisch opslaan („CCS”) van CO2, alsook van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie en energieopslag, op geografisch gezien evenwichtig gespreide locaties binnen het grondgebied van de Unie (het „innovatiefonds”). Projecten in alle lidstaten, ook kleinschalige projecten, komen hiervr in aanmerking.

    Daarenboven worden 50 miljoen niet-toegewezen emissierechten uit de marktstabiliteitsreserve aangewend ter aanvulling van eventuele resterende opbrengsten uit de 300 miljoen emissierechten die uit hoofde van Besluit 2010/670/EU van de Commissie ( 5 ) in de periode van 2013 tot 2020 beschikbaar zijn, en te zijner tijd gebruikt ter ondersteuning van innovatie als bedoeld in de eerste alinea.

    Projecten worden geselecteerd op basis van objectieve en transparante criteria, in voorkomend geval rekening houdend met de mate waarin projecten bijdragen tot het behalen van emissiereducties ruim onder de in lid 2 bedoelde benchmarks. Projecten hebben het potentieel om op ruime schaal te worden toegepast of om de kosten van de overgang naar een koolstofarme economie in de betrokken bedrijfstakken aanzienlijk te verlagen. Projecten op het gebied van CCU leveren een nettoreductie van emissies op en zorgen ervoor dat CO2 wordt vermeden of permanent wordt opgeslagen. De technologieën die worden gesteund zijn nog niet in de handel verkrijgbaar, maar vormen baanbrekende oplossingen of zijn voldoende ontwikkeld om klaar te zijn voor demonstratie op precommerciële schaal. Tot 60 % van de relevante kosten van de projecten mag worden gesubsidieerd, waarvan tot 40 % niet afhankelijk hoeft te zijn van geverifieerde vermijding van broeikasgasemissies, op voorwaarde dat vooraf bepaalde mijlpalen, rekening houdend met de ingezette technologie, worden bereikt.

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van de richtlijn met voorschriften voor de werking van het innovatiefonds, ook wat betreft de selectieprocedure en -criteria. ◄

    Er worden emissierechten gereserveerd voor projecten die aan de in de derde alinea bedoelde criteria voldoen. De ondersteuning van deze projecten loopt via de lidstaten en vormt een aanvulling op een aanzienlijke medefinanciering door de exploitant van de installatie. De projecten kunnen, evenals door andere instrumenten, ook door de lidstaten worden medegefinancierd. Voor geen enkel project zal de steun uit hoofde van het in dit lid bepaalde mechanisme meer dan 15 % bedragen van de totale hoeveelheid voor dit doel beschikbare emissierechten. Deze emissierechten worden meegerekend bij de toepassing van lid 7.

    ▼M9

    9.  Griekenland, waarvan het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen in 2014 minder dan 60 % van het EU-gemiddelde bedroeg, kan vóór de toepassing van lid 7 van dit artikel aanspraak maken op ten hoogste 25 miljoen emissierechten uit de in lid 5 van dit artikel bedoelde maximumhoeveelheid die niet kosteloos worden toegewezen uiterlijk op 31 december 2020, om het koolstofvrij maken van de elektriciteitsvoorziening van eilanden op zijn grondgebied voor ten hoogste 60 % mede te financieren. Het bepaalde in artikel 10 quinquies, lid 3, is van overeenkomstige toepassing op deze emissierechten. Op emissierechten kan aanspraak worden gemaakt indien door beperkte toegang tot de internationale schuldenmarkten een project voor het koolstofvrij maken van de elektriciteitsproductie van de eilanden van Griekenland niet op een andere manier zou kunnen worden gerealiseerd, en indien de Europese Investeringsbank (EIB) bevestigt dat het project financieel haalbaar en sociaal-economisch voordelig is.

    ▼M9 —————

    ▼M4

    11.  Met inachtneming van artikel 10 ter is de hoeveelheid emissierechten die krachtens de leden 4 tot en met 7 van dit artikel in 2013 kosteloos wordt toegewezen, 80 % van de hoeveelheid die overeenkomstig de in lid 1 bedoelde maatregelen wordt vastgesteld. Vervolgens wordt de kosteloze toewijzing elk jaar met gelijke hoeveelheden verlaagd, zodat er in 2020 30 % kosteloze toewijzing is ►M9  ————— ◄ .

    ▼M9 —————

    ▼M4

    19.  Er worden geen kosteloze toewijzingen verstrekt aan installaties waarvan de werking beëindigd is, tenzij de exploitant aan de bevoegde autoriteit aantoont dat de productie binnen een concrete en redelijke termijn zal worden hervat. Van installaties waarvoor de broeikasgasemissievergunning is verstreken of is ingetrokken en installaties die technisch gezien niet meer kunnen werken of in werking kunnen worden gesteld, wordt de werking geacht beëindigd te zijn.

    ▼M9

    20.  De hoeveelheid kosteloze toewijzingen voor installaties die, volgens een beoordeling op basis van een voortschrijdend gemiddelde van twee jaar, meer dan 15 % meer of minder in bedrijf zijn geweest vergeleken bij het niveau dat aanvankelijk werd gebruikt om de in artikel 11, lid 1, bedoelde relevante periode van kosteloze toewijzing te bepalen, wordt in voorkomend geval aangepast. Dergelijke aanpassingen worden uitgevoerd door de hoeveelheid overeenkomstig lid 7 van dit artikel gereserveerde emissierechten te verlagen of te verhogen.

    ▼M9

    21.  Met het oog op de doeltreffende, niet-discriminerende en eenvormige toepassing van de in lid 20 van dit artikel bedoelde aanpassingen en drempel kan de Commissie, ter voorkoming van onnodige administratieve lasten en van manipulatie of misbruik van aanpassingen aan de toewijzingen, uitvoeringshandelingen met de verdere regelingen voor de aanpassingen vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    ▼M9

    Artikel 10 ter

    Overgangsmaatregelen ter ondersteuning van bepaalde energie-intensieve industrieën in geval van koolstoflekkage

    1.  Bedrijfstakken en deeltakken waarvan het product van de vermenigvuldiging van de intensiteit van hun handel met derde landen, gedefinieerd als de verhouding tussen de totale waarde van de uitvoer naar derde landen plus de waarde van de invoer uit derde landen en de totale grootte van de markt van de Europese Economische Ruimte (jaaromzet plus totale invoer uit derde landen), met hun emissie-intensiteit, gemeten in kgCO2, gedeeld door hun bruto toegevoegde waarde (in EUR), groter is dan 0,2 worden geacht een koolstofweglekrisico te lopen. Dergelijke bedrijfstakken en deeltakken krijgen voor de periode tot en met 2030 kosteloze emissierechten toegewezen ten belope van 100 % van de hoeveelheid die krachtens artikel 10 bis is bepaald.

    2.  Bedrijfstakken en deeltakken waarvan het product van de vermenigvuldiging van de intensiteit van hun handel met derde landen met hun emissie-intensiteit groter is dan 0,15 mogen worden opgenomen in de in lid 1 bedoelde groep aan de hand van gegevens voor de jaren van 2014 tot 2016 op basis van een kwalitatieve beoordeling en van de volgende criteria:

    a) 

    de mate waarin individuele installaties in de betrokken bedrijfstak of deeltak hun emissieniveau of elektriciteitsverbruik kunnen verminderen;

    b) 

    huidige en verwachte marktkenmerken, waar van toepassing met inbegrip van een gemeenschappelijke referentieprijs;

    c) 

    winstmarges als een potentiële indicator van beslissingen inzake langetermijninvestering of verplaatsing, rekening houdend met wijzigingen in productiekosten die verband houden met emissiereducties.

    3.  Bedrijfstakken en deeltakken die de in lid 1 bedoelde drempel niet overschrijden, maar waarvan de emissie-intensiteit gemeten in kgCO2, gedeeld door hun bruto toegevoegde waarde (in EUR), meer dan 1,5 bedraagt, worden eveneens op viercijferniveau (NACE 4-code) beoordeeld. De Commissie maakt de resultaten van deze beoordeling openbaar.

    Binnen drie maanden na de in de eerste alinea bedoelde publicatie kunnen de in die alinea bedoelde bedrijfstakken en deeltakken bij de Commissie een aanvraag doen, hetzij voor een kwalitatieve beoordeling van hun blootstelling aan een koolstofweglekrisico op viercijferniveau (NACE 4-code), hetzij voor een beoordeling op basis van de classificatie van goederen die worden gebruikt voor statistieken inzake industriële productie in de Unie, op achtcijferniveau (Prodcom). Daartoe dienen bedrijfstakken en deeltakken naar behoren gemotiveerde, volledige en onafhankelijk geverifieerde gegevens in, teneinde de Commissie in staat te stellen de beoordeling samen met de aanvraag uit te voeren.

    Indien een bedrijfstak of deeltak ervoor kiest om op viercijferniveau (NACE 4-code) te worden beoordeeld, kan hij opgenomen worden in de in lid 1 bedoelde groep op basis van de in lid 2, onder a), b) en c), bedoelde criteria. Indien een bedrijfstak of deeltak ervoor kiest om op achtcijferniveau (Prodcom) te worden beoordeeld, wordt hij opgenomen in de in lid 1 bedoelde groep mits op dat niveau de in lid 1 vermelde drempel van 0,2 wordt overschreden.

    Bedrijfstakken en deeltakken waarvoor kosteloze toewijzing wordt berekend op basis van de benchmarkwaarden bedoeld in artikel 10 bis, lid 2, vierde alinea, kunnen eveneens verzoeken overeenkomstig de derde alinea in dit lid te worden beoordeeld.

    In afwijking van de leden 1 en 2 kan een lidstaat uiterlijk op 30 juni 2018 verzoeken dat een bedrijfstak of deeltak die is vermeld in de bijlage bij Besluit 2014/746/EU van de Commissie ( 6 ) met betrekking tot classificaties op een zes- of een achtcijferniveau (Prodcom), wordt overwogen voor opname in de in lid 1 bedoelde groep. Een dergelijk verzoek wordt alleen behandeld wanneer de verzoekende lidstaat aantoont dat de toepassing van deze afwijking gerechtvaardigd is op basis van naar behoren gestaafde, volledige, geverifieerde en gecontroleerde gegevens voor de vijf voorgaande jaren, verstrekt door de betrokken bedrijfstak of deeltak en dat het verzoek alle relevante informatie bevat. Op basis van deze gegevens zal de betrokken bedrijfstak of deeltak met betrekking tot die classificaties worden opgenomen in de groep als, binnen een heterogeen viercijferniveau (NACE 4-code), blijkt dat de betrokken bedrijfstak of deeltak een aanzienlijk hogere handels- en emissie-intensiteit heeft op zes- of achtcijferniveau (Prodcom), die hoger is dan de in lid 1 bedoelde drempel.

    4.  Andere bedrijfstakken en deeltakken worden geacht in staat te zijn om een groter deel van de kosten van de emissierechten in de productprijzen door te berekenen en krijgen kosteloze emissierechten toegewezen ten belope van 30 % van de hoeveelheid die op grond van artikel 10 bis is bepaald. Tenzij anderszins wordt besloten in het kader van de evaluatie op grond van artikel 30, worden kosteloze toewijzingen aan andere bedrijfstakken en deeltakken, met uitzondering van stadsverwarming, na 2026 met gelijke hoeveelheden verminderd om in 2030 een hoeveelheid kosteloze toewijzing van nul te bereiken.

    5.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 uiterlijk op 31 december 2019 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn wat betreft de vaststelling van de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht een koolstofweglekrisico te lopen, voor activiteiten op viercijferniveau (NACE 4-code) voor zover het lid 1 van dit artikel betreft, op basis van de beschikbare gegevens voor de laatste drie kalenderjaren.

    Artikel 10 quater

    Optionele voorlopige kosteloze toewijzing voor de modernisering van de energiesector

    1.  In afwijking van artikel 10 bis, leden 1 tot en met 5, kunnen lidstaten waarvan in 2013 het bbp per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen (in EUR) minder dan 60 % van het Uniegemiddelde bedroeg, een voorlopige kosteloze toewijzing verstrekken aan installaties voor elektriciteitsopwekking voor de modernisering, diversificatie en duurzame transformatie van de energiesector. De ondersteunde investeringen stroken met de overgang naar een veilige en duurzame koolstofarme economie, met de doelstellingen van het beleidskader voor klimaat en energie 2030 van de Unie, alsmede met de langetermijndoelstellingen die in de Overeenkomst van Parijs worden genoemd. De in dit lid voorziene afwijking eindigt op 31 december 2030.

    2.  Om met kosteloze toewijzing te financieren projecten te selecteren, organiseert de betrokken lidstaat in de periode tussen 2021 en 2030 voor projecten met een totaalbedrag aan investeringen van meer dan 12,5 miljoen EUR een uit één of meer ronden bestaande competitieve biedprocedure. Die competitieve biedprocedure moet:

    a) 

    stroken met de beginselen transparantie, niet-discriminatie, gelijke behandeling en goed financieel beheer;

    b) 

    waarborgen dat enkel projecten die bijdragen tot de diversificatie van de energiemix en de bevoorradingsbronnen van de lidstaat, tot de nodige herstructurering, milieutechnische opwaardering en aanpassing van de infrastructuur, tot schone technologieën, zoals technologieën op het gebied van hernieuwbare energie, of tot de modernisering van de energieproductiesector, zoals een efficiënte en duurzame stadsverwarming, en van de energietransmissie- en distributiesectoren, in aanmerking komen om te bieden;

    c) 

    duidelijke, objectieve, transparante en niet-discriminerende selectiecriteria voor de rangschikking van de projecten vaststellen om te waarborgen dat alleen projecten worden geselecteerd die:

    i) 

    volgens een kosten-batenanalyse een positieve nettowinst voor de emissiereductie opleveren en een vooraf bepaalde aanzienlijke mate van CO2-vermindering verwezenlijken, rekening houdend met de omvang van de projecten;

    ii) 

    een aanvulling zijn, duidelijk tegemoetkomen aan vervangings- en moderniseringsbehoeften en niet leiden tot een marktgestuurde groei van de vraag naar energie;

    iii) 

    de beste prijs-kwaliteitsverhouding bieden; en

    iv) 

    niet bijdragen tot of een verbetering inhouden van de financiële levensvatbaarheid van zeer emissie-intensieve elektriciteitsopwekking, of de afhankelijkheid van emissie-intensieve fossiele brandstoffen verhogen.

    In afwijking van artikel 10, lid 1, en onverminderd de laatste zin van lid 1 van dit artikel, kunnen, wanneer een via de competitieve biedprocedure geselecteerde investering geannuleerd wordt of de beoogde prestaties niet worden behaald, de toegewezen emissierechten worden gebruikt via één extra ronde van de competitieve biedprocedure, ten vroegste één jaar later, om andere investeringen te financieren.

    Uiterlijk op 30 juni 2019 voorziet elke lidstaat die voornemens is gebruik te maken van de optionele kosteloze overgangstoewijzing met het oog op de modernisering van de energiesector, in de bekendmaking voor openbaar commentaar van een gedetailleerd nationaal kader waarin de competitieve biedprocedure, met inbegrip van het in de eerste alinea bedoelde geplande aantal ronden, en de selectiecriteria staan vermeld.

    Indien met kosteloze toewijzingen te ondersteunen investeringen met een waarde van minder dan 12,5 miljoen EUR niet worden geselecteerd volgens de in dit lid bedoelde competitieve biedprocedure, selecteert de lidstaat projecten op basis van objectieve en transparante criteria. De resultaten van dat selectieproces worden bekendgemaakt voor openbaar commentaar. Op basis daarvan gaat de betrokken lidstaat uiterlijk op 30 juni 2019 over tot de opstelling, bekendmaking en indiening bij de Commissie van een lijst met investeringen. Indien in het kader van één installatie meer dan één investering wordt verricht, worden zij in hun geheel beoordeeld om te bepalen of de drempelwaarde van 12,5 miljoen EUR is overschreden, tenzij deze investeringen afzonderlijk technisch of financieel levensvatbaar zijn.

    3.  De waarde van de voorgenomen investeringen is op zijn minst gelijk aan de waarde van de kosteloze toewijzing, rekening houdend met het feit dat prijsstijgingen als rechtstreeks gevolg hiervan moeten worden beperkt. De marktwaarde is het gemiddelde van de prijs van emissierechten op het gemeenschappelijke veilingplatform in het voorgaande kalenderjaar. Met de kosteloze toewijzing mag tot 70 % van de relevante kosten van een investering worden gesteund, mits de overblijvende kosten door particuliere juridische entiteiten worden gedragen.

    4.  Voorlopige kosteloze toewijzingen worden van de hoeveelheid emissierechten die de lidstaat anders zou veilen, afgetrokken. De totale kosteloze toewijzing bedraagt niet meer dan 40 % van de emissierechten die de betrokken lidstaat, in de periode van 2021 tot 2030, op grond van artikel 10, lid 2, onder a), zal ontvangen, in gelijke jaarlijkse hoeveelheden gespreid over die periode.

    5.  Indien een lidstaat uit hoofde van artikel 10 quinquies, lid 4, gebruik maakt van emissierechten die op grond van artikel 10, lid 2, onder c), met het oog op solidariteit, groei en interconnecties binnen de Unie zijn verdeeld, kan die lidstaat, in afwijking van lid 4 van dit artikel, een totale hoeveelheid van 60 % van de emissierechten die krachtens artikel 10, lid 2, onder a), in de periode van 2021 tot 2030 zijn ontvangen, gebruiken voor kosteloze overgangstoewijzing, daarbij gebruik makend van een overeenkomstige hoeveelheid van de in overeenstemming met artikel 10, lid 2, onder b), verdeelde emissierechten.

    Emissierechten die uiterlijk in 2020 niet krachtens dit artikel zijn toegewezen, kunnen in de periode van 2021 tot 2030 worden toegewezen aan investeringen die via de in lid 2 bedoelde competitieve biedprocedure zijn geselecteerd, tenzij de betrokken lidstaat de Commissie uiterlijk op 30 september 2019 in kennis stelt van zijn voornemen alle of een deel van deze emissierechten niet toe te wijzen in de periode van 2021 tot 2030, en van het in plaats daarvan in 2020 te veilen aantal emissierechten. Indien die rechten in de periode van 2021 tot 2030 worden toegewezen, wordt met de desbetreffende hoeveelheid aan rechten rekening gehouden voor de toepassing van het in de eerste alinea van dit lid genoemde plafond van 60 %.

    6.  Toewijzingen worden aan exploitanten verstrekt nadat door hen is aangetoond dat een overeenkomstig de regels van de competitieve biedprocedure geselecteerde investering heeft plaatsgevonden. Indien een investering leidt tot aanvullende capaciteit voor de opwekking van elektriciteit, toont de betrokken exploitant aan dat hij of een andere gelieerde exploitant uiterlijk bij de ingebruikneming van de aanvullende capaciteit een overeenkomstig volume aan meer emissie-intensieve capaciteit voor de opwekking van elektriciteit buiten werking heeft gesteld.

    7.  De lidstaten eisen van begunstigde elektriciteitsproducenten en netwerkexploitanten dat zij, uiterlijk op 28 februari van elk jaar, verslag uitbrengen over de uitvoering van hun geselecteerde investeringen, onder meer over de verhouding tussen de kosteloze toewijzing en de gemaakte investeringsuitgaven en de soorten gesteunde investeringen. De lidstaten brengen hierover verslag uit aan de Commissie en de Commissie maakt dit verslag openbaar.

    ▼M9

    Artikel 10 quinquies

    Moderniseringsfonds

    1.  Er wordt voor de periode van 2021 tot 2030 een fonds ingesteld ter ondersteuning van investeringen, voorgesteld door de begunstigde lidstaten, ook om kleinschalige investeringsprojecten te financieren, ter modernisering van de energiesystemen en verbetering van de energie-efficiëntie in lidstaten waarvan in 2013 het bbp per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen minder dan 60 % van het Unie-gemiddelde bedroeg (het „moderniseringsfonds”). Het moderniseringsfonds wordt gefinancierd middels de veiling van rechten als bedoeld in artikel 10.

    De ondersteunde investeringen stroken met de doelen van deze richtlijn en van het beleidskader voor klimaat en energie 2030 van de Unie, alsmede met de langetermijndoelstellingen die in de Overeenkomst van Parijs worden genoemd. Uit het moderniseringsfonds wordt geen steun verleend aan faciliteiten voor de opwekking van energie met behulp van vaste fossiele brandstoffen, met uitzondering van efficiënte en duurzame stadsverwarming in lidstaten waarvan het bbp per hoofd van de bevolking tegen marktprijzen minder dan 30 % van het Unie-gemiddelde bedroeg in 2013, op voorwaarde dat een hoeveelheid emissierechten van ten minste een equivalente waarde wordt aangewend voor investeringen uit hoofde van artikel 10 quater waarbij geen vaste fossiele brandstoffen betrokken zijn.

    2.  Ten minste 70 % van de financiële middelen van het moderniseringsfonds zal worden aangewend ter ondersteuning van investeringen in het opwekken en gebruiken van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, in het verbeteren van de energie-efficiëntie, met uitzondering van energie-efficiëntie met betrekking tot de opwekking van energie met vaste fossiele brandstoffen, in het opslaan van energie en het moderniseren van energienetwerken, waaronder pijpleidingen voor stadsverwarming, netten voor elektriciteitstransmissie, en de verbetering van de interconnecties tussen de lidstaten, alsmede ter ondersteuning van een rechtvaardige overgang in van koolstof afhankelijke regio's in de begunstigde lidstaten, zodat in overleg met de sociale partners steun wordt geboden voor het opnieuw inzetten, bijscholen en nascholen van werknemers, onderwijs, initiatieven voor het zoeken naar een baan en startende ondernemingen. Investeringen in energie-efficiëntie in de sectoren vervoer, gebouwen, landbouw en afval komen ook in aanmerking.

    3.  Het moderniseringsfonds valt onder de verantwoordelijkheid van de begunstigde lidstaten. De EIB zorgt ervoor dat de emissierechten in overeenstemming met de beginselen en voorwaarden van artikel 10, lid 4, worden geveild, en is verantwoordelijk voor het beheer van de opbrengsten. De EIB stort de opbrengsten door naar de lidstaten na een uitbetalingsbesluit van de Commissie, indien deze uitbetaling voor investeringen voldoet aan lid 2 van dit artikel of, indien niet op de in lid 2 van dit artikel genoemde gebieden is geïnvesteerd, aan de aanbevelingen van het investeringscomité. De Commissie stelt haar besluit tijdig vast. De opbrengsten worden verdeeld onder de lidstaten volgens de aandelen die zijn bepaald in bijlage II ter, in overeenstemming met de leden 6 tot en met 12 van dit artikel.

    4.  Elke betrokken lidstaat mag de uit hoofde van artikel 10 quater, lid 4, verleende totale kosteloze toewijzing, of een gedeelte van die toewijzing, en de hoeveelheid emissierechten die overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder b), met het oog op solidariteit, groei en interconnecties binnen de Unie zijn verdeeld, of een deel van die hoeveelheid, in overeenstemming met artikel 10 quinquies, aanwenden om investeringen in het kader van het moderniseringsfonds te ondersteunen, en zodoende de aan die lidstaat verdeelde middelen te verhogen. Uiterlijk op 30 september 2019 stelt de betrokken lidstaat de Commissie in kennis van de betrokken aantallen emissierechten die overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder b), artikel 10 quater en artikel 10 quinquies worden aangewend.

    5.  Er wordt een investeringscomité voor het moderniseringsfonds opgericht. Het investeringscomité bestaat uit een vertegenwoordiger van elke begunstigde lidstaat, de Commissie en de EIB, en drie vertegenwoordigers die door de andere lidstaten worden gekozen voor een periode van vijf jaar. De Groep wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. Eén vertegenwoordiger van elke lidstaat die geen deel uitmaakt van het investeringscomité kan de vergaderingen van het Comité als waarnemer bijwonen.

    Het investeringscomité gaat op transparante wijze te werk. De samenstelling van het investeringscomité en de curricula vitae en de belangenverklaringen van de leden ervan worden beschikbaar gesteld voor het publiek en zo nodig bijgewerkt.

    6.  Voordat een begunstigde lidstaat besluit om uit zijn aandeel in het moderniseringsfonds een investering te financieren, legt hij het investeringsproject voor aan het investeringscomité en de EIB. Wanneer de EIB bevestigt dat een investering tot de in lid 2 genoemde gebieden behoort, kan de lidstaat het investeringsproject uit zijn aandeel financieren.

    Wanneer een investering in de modernisering van energiesystemen, waarvoor financiering uit het moderniseringsfonds wordt voorgesteld, niet tot de in lid 2 genoemde gebieden behoort, beoordeelt het investeringscomité de technische en financiële levensvatbaarheid van die investering, met inbegrip van de emissiereducties die zij oplevert, en doet het een aanbeveling inzake de financiering van de investering uit het moderniseringsfonds. Het investeringscomité zorgt ervoor dat alle investeringen in verband met stadsverwarming een aanzienlijke verbetering van energie-efficiëntie en emissiereducties opleveren. Die aanbeveling kan suggesties omvatten met betrekking tot passende financieringsinstrumenten. Tot 70 % van een investering die niet tot de in lid 2 genoemde gebieden behoort, kan worden gesteund met middelen uit het moderniseringsfonds, mits de overblijvende kosten door particuliere juridische entiteiten worden gedragen.

    7.  Het investeringscomité streeft ernaar zijn aanbevelingen bij consensus aan te nemen. Indien het investeringscomité niet binnen een door de voorzitter vastgestelde termijn bij consensus kan besluiten, neemt het een besluit bij gewone meerderheid.

    Indien de vertegenwoordiger van de EIB niet met de financiering van een investering instemt, wordt een aanbeveling slechts aangenomen indien een meerderheid van twee derde van alle leden vóór stemt. De vertegenwoordiger van de lidstaat waarin de investering plaatsvindt en de vertegenwoordiger van de EIB hebben in dat geval geen stemrecht. Deze alinea is niet van toepassing op kleinschalige projecten die gefinancierd zijn met leningen van een nationale stimuleringsbank of met subsidies die bijdragen tot de uitvoering van een nationaal programma met specifieke doelstellingen die stroken met de doelstellingen van het moderniseringsfonds, op voorwaarde dat niet meer dan 10 % van het in bijlage II ter vastgestelde aandeel van de lidstaten in het kader van het programma wordt gebruikt.

    8.  Besluiten of aanbevelingen door de EIB of het investeringscomité uit hoofde van de leden 6 en 7 worden tijdig opgesteld en bevatten de motivering waarop zij zijn gebaseerd. Deze besluiten en aanbevelingen worden openbaar gemaakt.

    9.  De begunstigde lidstaten zijn verantwoordelijk voor de follow-up van de uitvoering van de geselecteerde projecten.

    10.  De begunstigde lidstaten brengen jaarlijks verslag uit aan de Commissie over de door het moderniseringsfonds gefinancierde investeringen. Het verslag wordt openbaar gemaakt en bevat het volgende:

    a) 

    informatie over de gefinancierde investeringen per begunstigde lidstaat;

    b) 

    een beoordeling van de met de investering bereikte toegevoegde waarde wat betreft energie-efficiëntie of modernisering van het energiesysteem.

    11.  Elk jaar brengt het investeringscomité bij de Commissie verslag uit over de ervaringen met de evaluatie van investeringen. Uiterlijk op 31 december 2024 evalueert de Commissie, rekening houdend met de bevindingen van het investeringscomité, de in lid 2 genoemde gebieden voor projecten en de grond waarop het investeringscomité zijn aanbevelingen baseert.

    12.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met gedetailleerde voorschriften voor de werking van het moderniseringsfonds. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    ▼M4

    Artikel 11

    Nationale uitvoeringsmaatregelen

    1.  Elke lidstaat publiceert en verstrekt de Commissie uiterlijk op 30 september 2011 de lijst met installaties op zijn grondgebied die onder deze richtlijn vallen en alle kosteloze toewijzingen aan elke installatie op zijn grondgebied, berekend overeenkomstig de in artikel 10 bis, lid 1, en artikel 10 quater bedoelde regels.

    ▼M9

    Een lijst van onder deze richtlijn vallende installaties voor de periode van vijf jaar die op 1 januari 2021 ingaat, wordt uiterlijk op 30 september 2019 ingediend en nadien om de vijf jaar een lijst voor elke volgende periode van vijf jaar. Elke lijst bevat informatie over de productieactiviteit, de overdracht van warmte en gassen, de elektriciteitsproductie en de emissies op het niveau van de subinstallatie betreffende de vijf kalenderjaren voorafgaand aan de indiening ervan. Kosteloze toewijzingen worden enkel verstrekt aan installaties waarvoor die gegevens zijn ingediend.

    ▼M4

    2.  Uiterlijk op 28 februari van elk jaar verlenen de bevoegde autoriteiten de hoeveelheid emissierechten die voor dat jaar dienen te worden verdeeld, berekend overeenkomstig de artikelen 10, 10 bis en 10 quater.

    3.  De lidstaten mogen geen kosteloze toewijzingen overeenkomstig lid 2 verlenen aan installaties waarvan opneming in de in lid 1 bedoelde lijst door de Commissie is geweigerd.



    ▼M2

    HOOFDSTUK IV

    BEPALINGEN VOOR LUCHTVAART EN VASTE INSTALLATIES

    ▼M4

    Artikel 11 bis

    Gebruik van CER’s en ERU’s uit projectactiviteiten in het ►M9  EU-ETS ◄ vóór de inwerkingtreding van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering

    1.  De leden 2 tot en met 7 van het onderhavige artikel zijn van toepassing, onverminderd de toepassing van artikel 28, leden 3 en 4.

    2.  Voor zover de door de lidstaten aan exploitanten of vliegtuigexploitanten toegestane mate van gebruik van CER’s en ERU’s voor de periode van 2008 tot en met 2012 niet volledig benut is of een recht op het gebruik van kredieten krachtens lid 8 is toegekend, kunnen exploitanten de bevoegde autoriteit verzoeken hun in ruil voor CER’s en ERU’s die zijn verleend voor emissiereducties tot en met 2012 uit soorten projecten die in de periode van 2008 tot en met 2012 in aanmerking kwamen voor gebruik in het ►M9  EU-ETS ◄ , de emissierechten te verlenen die met ingang van 2013 geldig zijn.

    Tot 31 maart 2015 voert de bevoegde autoriteit een dergelijke ruil op verzoek uit.

    3.  Voor zover de door de lidstaten aan de exploitanten of vliegtuigexploitanten toegestane mate van gebruik van CER’s en ERU’s voor de periode van 2008 tot en met 2012 niet volledig benut is of een recht op het gebruik van kredieten krachtens lid 8 is toegekend, staan de bevoegde autoriteiten de exploitanten toe reeds verleende CER’s en ERU’s uit projecten die vóór 2013 zijn geregistreerd met het oog op emissiereducties vanaf 2013, in te ruilen voor emissierechten die met ingang van 2013 geldig zijn.

    De eerste alinea geldt voor alle CER’s en ERU’s die in de periode van 2008 tot en met 2012 in aanmerking kwamen voor gebruik in het ►M9  EU-ETS ◄ .

    4.  Voor zover de door de lidstaten aan de exploitanten of vliegtuigexploitanten toegestane mate van gebruik van CER’s en ERU’s voor de periode van 2008 tot en met 2012 niet volledig benut is of een recht op het gebruik van kredieten krachtens lid 8 is toegekend, staan de bevoegde autoriteiten de exploitanten toe met het oog op emissiereductie met ingang van 2013 verleende CER’s in te ruilen voor emissierechten uit nieuwe projecten die met ingang van 2013 in de MOL’s van start gaan.

    De eerste alinea geldt voor CER’s voor alle soorten projecten die in de periode van 2008 tot en met 2012 in aanmerking kwamen voor gebruik in het ►M9  EU-ETS ◄ , totdat deze landen een desbetreffende overeenkomst met de ►M9  Unie ◄ hebben bekrachtigd, maar uiterlijk tot 2020.

    5.  Voor zover de door de lidstaten aan de exploitanten of vliegtuigexploitanten toegestane mate van gebruik van CER’s en ERU’s voor de periode van 2008 tot en met 2012 niet volledig benut is of een recht op het gebruik van kredieten krachtens lid 8 is toegekend, en indien de onderhandelingen over een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering niet uiterlijk op 31 december 2009 zijn afgerond, kunnen kredieten uit projecten of andere emissiereducerende activiteiten overeenkomstig met derde landen gesloten overeenkomsten in het ►M9  EU-ETS ◄ worden gebruikt, waarbij de mate van gebruik wordt gespecificeerd. Overeenkomstig deze overeenkomsten kunnen de exploitanten kredieten uit projectactiviteiten in deze derde landen gebruiken om aan hun verplichtingen uit hoofde van het ►M9  EU-ETS ◄ te voldoen.

    6.  In lid 5 bedoelde overeenkomsten regelen het gebruik in het ►M9  EU-ETS ◄ van kredieten uit soorten projecten die in de periode van 2008 tot 2012 in aanmerking kwamen voor gebruik in het ►M9  EU-ETS ◄ , onder andere technologieën voor duurzame energie of energie-efficiëntie die overdracht van technologie en duurzame ontwikkeling stimuleren. Een dergelijke overeenkomst kan ook het gebruik regelen van kredieten uit projecten waarbij het gebruikte referentieniveau lager ligt dan het niveau van de kosteloze toewijzing krachtens de in artikel 10 bis bedoelde maatregelen of lager dan het niveau dat krachtens de communautaire wetgeving wordt vereist.

    7.  Zodra een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering tot stand is gekomen, worden alleen kredieten van projecten uit derde landen die deze overeenkomst hebben bekrachtigd, met ingang van 1 januari 2013 in het ►M9  EU-ETS ◄ geaccepteerd.

    ▼M9 —————

    ▼M1

    Artikel 11 ter

    Projectactiviteiten

    1.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de referentieniveaus voor projectactiviteiten, zoals omschreven in latere op grond van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten, welke worden ondernomen in landen die een toetredingsverdrag met de Unie hebben ondertekend, volledig voldoen aan het acquis communautaire, met inbegrip van de tijdelijke ontheffingen als bepaald in dat toetredingsverdrag.

    ▼M4

    De ►M9  Unie ◄ en haar lidstaten geven alleen toestemming voor projectactiviteiten wanneer alle deelnemers aan het project hun hoofdkwartier hebben in een land dat de internationale overeenkomst inzake dergelijke projecten heeft gesloten of in een land of subfederale of regionale entiteit die overeenkomstig artikel 25 aan het ►M9  EU-ETS ◄ is gekoppeld.

    ▼M1

    2.  Met uitzondering van het bepaalde in de leden 3 en 4, dragen lidstaten die als gastland voor projectactiviteiten fungeren, er zorg voor dat geen ERU's of CER's worden verleend voor reducties of beperkingen van broeikasgasemissies uit onder deze richtlijn vallende ►M2  activiteiten ◄ .

    3.  Tot 31 december 2012 kunnen voor JI- en CDM-projectactiviteiten die de uitstoot van een installatie welke onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt rechtstreeks terugdringen of beperken uitsluitend ERU's en CER'S worden verleend indien door de exploitant van de installatie in kwestie een gelijk aantal emissierechten wordt geannuleerd.

    4.  Tot 31 december 2012 kunnen voor JI- en CDM-projectactiviteiten die de uitstoot van een installatie welke onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt rechtstreeks terugdringen of beperken uitsluitend ERU's en CER'S worden verleend indien een gelijk aantal emissierechten wordt geannuleerd uit het nationale register van de lidstaat waaruit de ERU's of CER's afkomstig zijn.

    5.  Een lidstaat die particuliere of openbare organisaties machtigt deel te nemen aan projectactiviteiten blijft verantwoordelijk voor het nakomen van haar verplichtingen overeenkomstig het UNFCCC en het Protocol van Kyoto en ziet erop toe dat deze deelname strookt met de desbetreffende richtsnoeren, uitvoeringsvoorwaarden en procedures overeenkomstig het UNFCCC en het Protocol van Kyoto.

    6.  Wat betreft projectactiviteiten voor de opwekking van waterkracht met een opwekkingsvermogen van meer dan 20 MW zien de lidstaten er bij de goedkeuring van dergelijke projectactiviteiten op toe dat gedurende de ontwikkeling van dergelijke projectactiviteiten de hand wordt gehouden aan de desbetreffende internationale normen en richtsnoeren, o.a. die welke deel uitmaken van het in 2000 uitgebrachte verslag van de Wereldcommissie stuwdammen: „Dams and Development - A new Framework for Decision-Making”.

    ▼M9 —————

    ▼B

    Artikel 12

    Overdracht, inlevering en annulering van rechten

    1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat emissierechten kunnen worden overgedragen tussen

    a) 

    personen binnen de ►M9  Unie ◄ ;

    b) 

    personen in de ►M9  Unie ◄ en personen in derde landen, waar zulke emissierechten worden erkend volgens de procedure van artikel 25, zonder andere beperkingen dan de bij of krachtens deze richtlijn vastgestelde beperkingen.

    ▼M4

    1 bis.  De Commissie onderzoekt uiterlijk op 31 december 2010 of de markt voor emissierechten voldoende beschermd is tegen handel met voorkennis of marktmanipulatie, en dient zo nodig voorstellen in om dergelijke bescherming te waarborgen. De relevante voorschriften van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake handel met voorkennis en marktmanipulatie (marktmisbruik) ( 7 ) kunnen worden toegepast, met de nodige aanpassingen voor de toepassing op de goederenhandel.

    ▼B

    2.  De lidstaten dragen er zorg voor, dat de door een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat verleende rechten als geldig worden erkend voor ►M2  de nakoming van de verplichtingen van een vliegtuigexploitant ingevolge lid 2 bis of  ◄ de nakoming van de verplichtingen van een exploitant ingevolge lid 3.

    ▼M2

    2 bis.  De administrerende lidstaten dragen er zorg voor dat elke vliegtuigexploitant uiterlijk 30 april van elk jaar een hoeveelheid emissierechten inlevert die gelijk is aan de totale emissies, gedurende het voorgaande kalenderjaar, van in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor deze de vliegtuigexploitant is, als geverifieerd overeenkomstig artikel 15. De lidstaten dragen er zorg voor dat de overeenkomstig dit lid ingeleverde rechten vervolgens worden geannuleerd.

    ▼M8

    3.  De lidstaten dragen er voor de periode tot en met 31 december 2020 zorg voor dat de exploitant van iedere installatie uiterlijk op 30 april van ieder jaar een hoeveelheid niet krachtens hoofdstuk II verleende emissierechten inlevert die gelijk is aan de totale emissies van die installatie gedurende het voorgaande kalenderjaar, als geverifieerd overeenkomstig artikel 15, en dat die rechten vervolgens worden geannuleerd. De lidstaten dragen er voor de periode vanaf 1 januari 2021 zorg voor dat de exploitant van iedere installatie uiterlijk op 30 april van ieder jaar een hoeveelheid emissierechten inlevert die gelijk is aan de totale emissies van die installatie gedurende het voorgaande kalenderjaar, als geverifieerd overeenkomstig artikel 15, en dat die rechten vervolgens worden geannuleerd, onder voorbehoud van de in artikel 28 ter bedoelde evaluatie.

    ▼M8

    3-bis.  Indien nodig en zolang zulks noodzakelijk is voor de bescherming van de milieu-integriteit van het EU-ETS, wordt het luchtvaartexploitanten en andere marktdeelnemers in het EU-ETS verboden emissierechten te gebruiken die zijn uitgegeven door een lidstaat ten aanzien waarvan er sprake is van verplichtingen voor luchtvaartexploitanten of andere marktdeelnemers die komen te vervallen. Het in artikel 19 bedoelde rechtsbesluit bevat de maatregelen die noodzakelijk zijn in de in dit lid bedoelde gevallen.

    ▼M4

    3 bis.  Voor emissies die worden afgevangen en vervoerd voor permanente opslag in een installatie die een vergunning heeft overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de geologische opslag van koolstofdioxide, ontstaat geen verplichting om emissierechten in te leveren ( 8 ).

    ▼B

    4.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om er zorg voor te dragen dat emissierechten te allen tijde worden geannuleerd op verzoek van de persoon die de rechten in zijn bezit heeft. ►M9  Ingeval capaciteit voor de opwekking van elektriciteit op hun grondgebied vanwege aanvullende nationale maatregelen wordt gesloten, kunnen lidstaten emissierechten schrappen uit de totale hoeveelheid door hen te veilen emissierechten als bedoeld in artikel 10, lid 2 tot maximaal een hoeveelheid die overeenkomt met het gemiddelde volume geverifieerde emissies van de betrokken installatie over een periode van vijf jaar vóór de sluiting ervan. De betrokken lidstaat stelt de Commissie in kennis van de voorgenomen schrapping overeenkomstig de gedelegeerde handelingen die krachtens artikel 10, lid 4, worden vastgesteld. ◄

    ▼M4

    5.  De leden 1 en 2 zijn van toepassing onverminderd de bepalingen van artikel 10 quater.

    ▼M9

    Artikel 13

    Geldigheid van emissierechten

    Emissierechten die met ingang van 1 januari 2013 worden verleend, zijn voor onbepaalde tijd geldig. Emissierechten die met ingang van 1 januari 2021 worden verleend, bevatten een aanduiding waaruit blijkt in welke periode van tien jaar te rekenen vanaf 1 januari 2021 zij zijn verstrekt, en zijn geldig voor emissies met ingang van het eerste jaar van die periode.

    ▼M4

    Artikel 14

    Bewaking en rapportage van emissie

    ▼M9

    1.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met gedetailleerde voorschriften voor de bewaking en rapportage van emissies en, indien van toepassing, activiteitengegevens betreffende de in bijlage I vermelde activiteiten voor de bewaking en rapportage van tonkilometergegevens met het oog op een aanvraag krachtens de artikelen 3 sexies of 3 septies, die wordt gebaseerd op de in bijlage IV beschreven beginselen voor bewaking en rapportage en de vereisten van lid 2 van dit artikel. In deze uitvoeringshandelingen bevatten de vereisten voor de bewaking en rapportage van elk broeikasgas tevens een vermelding van het aardopwarmingsvermogen van dat gas.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    ▼M4

    2.  De in lid 1 bedoelde ►M9  handelingen ◄ houden rekening met het meest nauwkeurige en actuele beschikbare wetenschappelijke bewijsmateriaal, met name van de IPCC, en kan ook eisen specificeren voor de rapportage door exploitanten over de emissies bij de productie van goederen die worden geproduceerd door energie-intensieve bedrijfstakken die aan internationale concurrentie onderhevig kunnen zijn. Deze ►M9  handelingen ◄ kunnen ook voorschriften voor een onafhankelijke verificatie van deze informatie bepalen.

    Deze voorschriften kunnen mede betrekking hebben op het rapporteren van emissieniveaus ten gevolge van onder het ►M9  EU-ETS ◄ vallende elektriciteitsopwekking bij de productie van dergelijke goederen.

    3.  De lidstaten zorgen ervoor dat elke exploitant van een installatie of vliegtuigexploitant de emissies die gedurende elk kalenderjaar door die installatie, of, met ingang van 1 januari 2010, door het vliegtuig plaatsvindt, overeenkomstig de in lid 1 bedoelde ►M9  handelingen ◄ bewaakt en hierover na het eind van dat jaar aan de bevoegde autoriteit rapporteert.

    4.  De in lid 1 bedoelde ►M9  handelingen ◄ kunnen eisen bevatten met betrekking tot het gebruik van geautomatiseerde systemen en gegevensuitwisselingsformats met het oog op harmonisatie van de communicatie over het monitoringplan, het jaarlijkse emissieverslag en de verificatieactiviteiten tussen de exploitant, de verificateur en de bevoegde autoriteiten.

    ▼M2

    Artikel 15

    ▼M4

    Verificatie en accreditatie

    ▼M2

    De lidstaten dragen er zorg voor dat de door de exploitanten of vliegtuigexploitanten overeenkomstig artikel 14, lid 3, ingediende verslagen worden geverifieerd volgens de in bijlage V vermelde criteria en de door de Commissie krachtens dit artikel vastgestelde gedetailleerde bepalingen en dat de bevoegde autoriteit daarvan in kennis wordt gesteld.

    De lidstaten dragen er zorg voor dat exploitanten en vliegtuigexploitanten wiens verslag over de emissies tijdens het voorgaande jaar uiterlijk 31 maart van het lopende jaar niet is geverifieerd als bevredigend overeenkomstig de in bijlage V genoemde criteria en de door de Commissie krachtens dit artikel vastgestelde gedetailleerde bepalingen, geen emissierechten meer mag overdragen, totdat een verslag van die exploitant of vliegtuigexploitant als bevredigend is geverifieerd.

    ▼M9

    De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende de verificatie van emissieverslagen op basis van de in bijlage V vermelde beginselen en voor de accreditatie van en het toezicht op verificateurs. De Commissie kan ook uitvoeringsbepalingen vaststellen voor de verificatie van de verslagen die vliegtuigexploitanten op grond van artikel 14, lid 3, hebben ingediend, alsmede voor de aanvragen op grond van artikel 3 sexies en septies, met inbegrip van de door verificateurs te volgen verificatieprocedures. Deze bepalen in voorkomend geval de voorwaarden voor de accreditatie en intrekking van de accreditatie, wederzijdse erkenning en collegiaal toezicht op accreditatie-instanties.

    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    ▼M4

    Artikel 15 bis

    Openbaarmaking van informatie en beroepsgeheim

    De lidstaten en de Commissie zorgen ervoor dat alle besluiten en verslagen die verband houden met de hoeveelheid emissierechten en de toewijzing ervan en met de bewaking, rapportage en verificatie van emissies onverwijld openbaar worden gemaakt op een passende wijze die zorgt voor toegang op niet-discriminerende basis.

    Informatie die onder het beroepsgeheim valt mag niet openbaar worden gemaakt aan andere personen of autoriteiten, tenzij op grond van de toepasselijke wettelijke, bestuursrechtelijke of administratieve bepalingen.

    ▼B

    Artikel 16

    Sancties

    1.  De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op schendingen van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen de nodige maatregelen om de toepassing van die sancties te verzekeren. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten delen die bepalingen ►M2  ————— ◄ aan de Commissie mede en melden onverwijld eventuele wijzigingen daarvan.

    ▼M2

    2.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de namen worden bekendgemaakt van de exploitanten en vliegtuigexploitanten die zich niet houden aan de voorschriften van deze richtlijn inzake het inleveren van voldoende emissierechten.

    3.  De lidstaten dragen er zorg voor dat een boete wegens overmatige emissie wordt opgelegd aan elke exploitant of vliegtuigexploitant die uiterlijk 30 april van elk jaar niet voldoende emissierechten heeft ingeleverd ter dekking van zijn emissies in het voorgaande jaar. De boete wegens overmatige emissie bedraagt 100 EUR voor elke ton uitgestoten kooldioxide-equivalent waarvoor de exploitant geen emissierechten heeft ingeleverd. De betaling van de boete wegens overmatige emissie ontslaat de exploitant niet van de verplichting bij de inlevering van emissierechten in verband met het volgende kalenderjaar een hoeveelheid emissierechten in te leveren die gelijk is aan die emissieoverschrijding.

    ▼M4

    4.  De boete wegens overmatige emissies in verband met emissierechten die met ingang van 1 januari 2013 worden verleend, wordt overeenkomstig het Europese indexcijfer van de consumptieprijzen verhoogd.

    ▼M2

    5.  De administrerende lidstaat kan de Commissie verzoeken een exploitatieverbod op te leggen aan een vliegtuigexploitant die niet aan de eisen van deze richtlijn voldoet, indien zulks niet met andere dwangmaatregelen kon worden gewaarborgd.

    6.  Het verzoek van een administrerende lidstaat overeenkomstig lid 5 bevat:

    a) 

    het bewijs dat de vliegtuigexploitant zijn verplichtingen krachtens deze richtlijn niet is nagekomen;

    b) 

    gegevens over de stappen die die lidstaat heeft ondernomen om naleving af te dwingen;

    c) 

    de motivering voor het opleggen van een exploitatieverbod op communautair niveau, en

    d) 

    een aanbeveling voor de reikwijdte van een exploitatieverbod op communautair niveau en de toe te passen voorwaarden.

    7.  Het in lid 5 bedoelde verzoek wordt door de Commissie ter kennis gebracht van de andere lidstaten via hun vertegenwoordigers in het in artikel 23, lid 1, bedoelde comité en volgens het reglement van orde van dat comité.

    8.  Voordat er op het verzoek een besluit wordt genomen, wordt er, indien passend en mogelijk, overleg gepleegd met de instanties die belast zijn met het regelgevend toezicht op de betrokken vliegtuigexploitant. Zo mogelijk houden de Commissie en de lidstaten gezamenlijk overleg.

    9.  Bij haar beslissing op het verzoek, deelt de Commissie aan de vliegtuigexploitant de essentiële feiten en overwegingen mee die aan het besluit ten grondslag liggen. De vliegtuigexploitant krijgt de gelegenheid om binnen 10 werkdagen na de mededeling schriftelijke opmerkingen aan de Commissie voor te leggen.

    10.  Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie, volgens ►M9  de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure ◄ de betrokken vliegtuigexploitant een exploitatieverbod opleggen.

    11.  De overeenkomstig lid 10 getroffen maatregelen worden door de lidstaten op hun grondgebied gehandhaafd. Zij stellen de Commissie in kennis van de maatregelen genomen ter uitvoering van die besluiten.

    ▼M9

    12.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast betreffende gedetailleerde voorschriften voor de in dit artikel bedoelde procedures. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    ▼M1

    Artikel 17

    Toegang tot informatie

    Besluiten over de toekenning van emissierechten, informatie in het bezit van de bevoegde autoriteit over projectactiviteiten waaraan een lidstaat of een door hem gemachtigde particuliere of openbare organisatie deelneemt, en de uitstootverslagen die verplicht zijn overeenkomstig de vergunning voor de uitstoot van broeikasgassen, worden door de bevoegde autoriteit voor het publiek toegankelijk gemaakt, overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG.

    ▼B

    Artikel 18

    Bevoegde autoriteit

    De lidstaten zorgen voor de nodige administratieve regelingen, met inbegrip van de aanwijzing van de passende bevoegde autoriteit of autoriteiten, voor de uitvoering van deze richtlijn. Wanneer meer dan één bevoegde autoriteit wordt aangewezen, moet het werk van die autoriteiten uit hoofde van deze richtlijn worden gecoördineerd.

    ▼M1

    De lidstaten zorgen met name voor coördinatie tussen hun aangewezen centrale punt voor de goedkeuring van projectactiviteiten overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder a), van het Protocol van Kyoto en hun aangewezen nationale autoriteit voor de uitvoering van artikel 12 van het Protocol van Kyoto respectievelijk aangewezen overeenkomstig latere op grond van het UNFCCC of het Protocol van Kyoto genomen besluiten.

    ▼M2

    Artikel 18 bis

    De administrerende lidstaat

    1.  De administrerende lidstaat voor een vliegtuigexploitant is:

    a) 

    voor een vliegtuigexploitant met een geldige, door een lidstaat overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen verleende exploitatievergunning ( 9 ), de lidstaat die de exploitatievergunning met betrekking tot die vliegtuigexploitant heeft verleend, en

    b) 

    in alle andere gevallen, de lidstaat waaraan het grootste deel van de geschatte luchtvaartemissies van door die vliegtuigexploitant in het referentiejaar uitgevoerde vluchten kan worden toegeschreven.

    2.  Indien gedurende de eerste twee jaar van de in artikel 3 quater genoemde periode geen van de toegewezen luchtvaartemissies van vluchten door een onder lid 1, onder b), van dit artikel, vallende vliegtuigexploitant aan zijn administrerende lidstaat is toegewezen, wordt de vliegtuigexploitant voor de volgende periode naar een andere administrerende lidstaat overgeheveld. De nieuwe administrerende lidstaat is de lidstaat waaraan het grootste deel van de geschatte luchtvaartemissies van door die vliegtuigexploitant in de eerste twee jaar van de vorige periode uitgevoerde vluchten kan worden toegeschreven.

    3.  Op basis van de best beschikbare informatie, publiceert de Commissie:

    a) 

    vóór 1 februari 2009, een lijst van vliegtuigexploitanten die op of na 1 januari 2006 een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit hebben uitgeoefend, met vermelding van de administrerende lidstaat voor elke vliegtuigexploitant overeenkomstig lid 1, en

    b) 

    vóór 1 februari van elk daaropvolgend jaar, een bijgewerkte lijst waaraan de vliegtuigexploitanten die later een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit hebben uitgeoefend, zijn toegevoegd.

    4.  De Commissie kan volgens ►M9  de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure ◄ richtsnoeren opstellen voor het beheer van vliegtuigexploitanten door de beherende lidstaten overeenkomstig deze richtlijn.

    5.  Voor de toepassing van lid 1 wordt onder „referentiejaar” verstaan: met betrekking tot een vliegtuigexploitant die na 1 januari 2006 zijn exploitatie in de ►M9  Unie ◄ is begonnen, het eerste kalenderjaar van die exploitatie; in alle andere gevallen, het kalenderjaar dat is ingegaan op 1 januari 2006.

    Artikel 18 ter

    Bijstand van Eurocontrol

    Voor de uitvoering van haar verplichtingen krachtens artikel 3 quater, lid 4, en artikel 18 bis, kan de Commissie Eurocontrol of een andere bevoegde organisatie om bijstand verzoeken en kan zij daartoe met deze organisaties de nodige overeenkomsten sluiten.

    ▼B

    Artikel 19

    Registers

    ▼M4

    1.  Met ingang van 1 januari 2012 verleende emissierechten worden in het register van de ►M9  Unie ◄ opgenomen voor de uitvoering van processen met betrekking tot het bijhouden van in de lidstaten geopende tegoedrekeningen en het toewijzen, inleveren en annuleren van toewijzingen overeenkomstig de in lid 3 bedoelde ►M9  handelingen ◄ van de Commissie.

    Elke lidstaat is in staat de krachtens het Klimaatverdrag of het Protocol van Kyoto toegestane werkzaamheden uit te voeren.

    ▼B

    2.  Elke persoon kan emissierechten bezitten. De registers zijn toegankelijk voor het publiek en bevatten afzonderlijke rekeningen voor de registratie van de emissierechten die iedere persoon bezit aan wie of van wie emissierechten worden verleend of overgedragen.

    ▼M9

    3.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn met alle noodzakelijke voorschriften betreffende het EU-register voor de handelsperiode vanaf 1 januari 2013 en daarop volgende periodes, in de vorm van gestandaardiseerde elektronische databanken die gemeenschappelijke gegevens bevatten om de verlening, het bezit, de overdracht en de annulering, naargelang van het geval, van emissierechten te volgen, en om voor toegang van het publiek en geheimhouding te zorgen waar nodig. Die gedelegeerde handelingen bevatten daarnaast bepalingen voor regels inzake de wederzijdse erkenning van emissierechten in overeenkomsten om regelingen voor de handel in emissierechten aan elkaar te koppelen.

    ▼M4

    4.  De in lid 3 bedoelde ►M9  handelingen ◄ bevatten passende bepalingen inzake het uitvoeren door het register van de ►M9  Unie ◄ van transacties en andere activiteiten ter uitvoering van de in artikel 25, lid 1 ter, bedoelde regelingen. In deze ►M9  handelingen ◄ worden ook procedures opgenomen voor het beheer, ten behoeve van het register van de ►M9  Unie ◄ , van ruiltransacties en incidenten met betrekking tot de in lid 1 van dit artikel bedoelde aangelegenheden. De ►M9  handelingen ◄ bevat passende bepalingen inzake het waarborgen door het register van de ►M9  Unie ◄ dat de lidstaten initiatieven kunnen nemen inzake efficiencyverbetering, het beheer van de administratiekosten en maatregelen inzake kwaliteitscontrole.

    ▼B

    Artikel 20

    Centrale administrateur

    1.  De Commissie benoemt een centrale administrateur voor het bijhouden van een onafhankelijk transactielogboek waarin de verlening, het bezit, de overdracht en de annulering van emissierechten worden vastgelegd.

    2.  De centrale administrateur oefent via het onafhankelijke transactielogboek een geautomatiseerde controle uit op elke transactie in de registers om te verzekeren dat er bij de verlening, de overdracht en de annulering van emissierechten geen onregelmatigheden geschieden.

    3.  Wanneer bij de geautomatiseerde controle onregelmatigheden worden vastgesteld, stelt de centrale administrateur de betrokken lidstaat of lidstaten daarvan in kennis, welke de betrokken transactie en alle verdere transacties in verband met de betrokken emissierechten niet registreren voordat de onregelmatigheden zijn opgelost.

    Artikel 21

    Rapportage door de lidstaten

    1.  De lidstaten brengen bij de Commissie elk jaar verslag uit over de toepassing van deze richtlijn. ►M4  In dit verslag wordt bijzondere aandacht besteed aan de regelingen voor de toewijzing van emissierechten, aan het functioneren van de registers, aan de toepassing van de uitvoeringsmaatregelen inzake bewaking en rapportage, verificatie en accreditatie, en aan aangelegenheden die verband houden met de naleving van deze richtlijn, alsmede aan de fiscale behandeling van emissierechten, indien van toepassing. ◄ Het eerste verslag wordt uiterlijk 30 juni 2005 aan de Commissie toegezonden. ►M9  Het verslag wordt opgesteld aan de hand van een vragenlijst die of een schema dat door de Commissie in de vorm van uitvoeringshandelingen wordt vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. ◄ De vragenlijst of het kader wordt ten minste zes maanden voor de uiterste termijn voor het inzenden van het eerste verslag aan de lidstaten toegezonden.

    2.  De Commissie publiceert op basis van de in lid 1 bedoelde verslagen binnen drie maanden na ontvangst van de verslagen van de lidstaten een verslag over de toepassing van deze richtlijn.

    ▼M4

    3.  De Commissie organiseert een uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van ontwikkelingen in verband met vraagstukken betreffende toewijzing, het gebruik van ERU’s en CER’s in het ►M9  EU-ETS ◄ , het functioneren van registers, bewaking, rapportage, verificatie, accreditatie, informatietechnologie en naleving van deze richtlijn.

    ▼M9

    4.  Om de drie jaar wordt in het in lid 1 bedoelde verslag ook bijzondere aandacht besteed aan de gelijkwaardige maatregelen die zijn vastgesteld voor kleine installaties die van het EU-ETS zijn uitgesloten. De kwestie van gelijkwaardige maatregelen die zijn vastgesteld voor kleine installaties wordt ook in overweging genomen in de in lid 3 bedoelde uitwisseling van informatie.

    ▼M1

    Artikel 21 bis

    Overeenkomstig het UNFCCC, het Protocol van Kyoto en verdere voor de uitvoering ervan genomen besluiten trachten de Commissie en de lidstaten capaciteit opbouwende activiteiten in ontwikkelingslanden en landen die een overgang naar een markteconomie doormaken, te steunen, teneinde hen in staat te stellen ten volle te profiteren van JI en het CDM op een wijze die hun strategie voor duurzame ontwikkeling ten goede komt en het betrekken van organisaties in de ontwikkeling en uitvoering van JI- en CDM-projecten te vergemakkelijken.

    ▼M9

    Artikel 22

    Wijziging van de bijlagen

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen om waar passend de bijlagen bij deze richtlijn, met uitzondering van bijlagen I, II bis en II ter, te wijzigen in het licht van de in artikel 21 voorgeschreven verslagen en van de ervaring bij de toepassing van deze richtlijn. Bijlagen IV en V kunnen worden gewijzigd teneinde de bewaking, de rapportage en de verificatie van de emissies te verbeteren.

    ▼M9

    Artikel 22 bis

    Comitéprocedure

    1.  De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 26 van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 10 ) ingestelde Comité klimaatverandering. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad ( 11 ).

    2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    ▼M9

    Artikel 23

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.  De in artikel 3 quinquies, lid 3, artikel 10, lid 4, artikel 10 bis, leden 1 en 8, artikel 10 ter, lid 5, artikel 19, lid 3, artikel 22, artikel 24, lid 3, artikel 24 bis, lid 1, artikel 25 bis, lid 1, en artikel 28 quater bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 8 april 2018.

    3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3 quinquies, lid 3, artikel 10, lid 4, artikel 10 bis, leden 1 en 8, artikel 10 ter, lid 5, artikel 19, lid 3, artikel 22, artikel 24, lid 3, artikel 24 bis, lid 1, artikel 25 bis, lid 1, en artikel 28 quater bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.  Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven ( 12 ).

    5.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    6.  Een overeenkomstig artikel 3 quinquies, lid 3, artikel 10, lid 4, artikel 10 bis, leden 1 en 8, artikel 10 ter, lid 5, artikel 19, lid 3, artikel 22, artikel 24, lid 3, artikel 24 bis, lid 1, artikel 25 bis, lid 1, en artikel 28 quater vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

    ▼M4

    Artikel 24

    Procedures voor de unilaterale opneming van verdere activiteiten en gassen

    ▼M9

    1.  Vanaf 2008 mogen de lidstaten handel in emissierechten overeenkomstig deze richtlijn toepassen op niet in bijlage I genoemde activiteiten en broeikasgassen, met inachtneming van alle relevante criteria, in het bijzonder de effecten op de interne markt, mogelijke concurrentieverstoringen, de milieu-integriteit van het EU-ETS en de betrouwbaarheid van het geplande bewakings- en rapportagesysteem, op voorwaarde dat de opneming van dergelijke activiteiten en broeikasgassen door de Commissie wordt goedgekeurd, in overeenstemming met de gedelegeerde handelingen die de Commissie overeenkomstig artikel 23 kan vaststellen.

    ▼M4

    2.  Wanneer de opneming van verdere activiteiten en gassen wordt goedgekeurd, kan de Commissie tegelijkertijd de verlening van aanvullende emissierechten toestaan en kan zij andere lidstaten machtigen om deze verdere activiteiten en gassen op te nemen.

    3.  Op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat kunneneen ►M9  handelingen ◄ worden vastgesteld inzake de bewaking van en rapportage over emissies in verband met activiteiten, installaties en broeikasgassen die niet in combinatie in bijlage I voorkomen, mits deze bewaking en rapportage met voldoende nauwkeurigheid kunnen worden uitgevoerd.

    ▼M9

    De Commissie is overeenkomstig artikel 23 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze richtlijn in die zin aan te vullen.

    ▼M4

    Artikel 24 bis

    Geharmoniseerde regels voor projecten die de emissies verlagen

    ▼M9

    1.  Naast de in artikel 24 bedoelde opneming kan de Commissie maatregelen vaststellen voor het verlenen van emissierechten of kredieten voor projecten onder het beheer van de lidstaten die de emissie van niet onder het EU-ETS vallende broeikasgassen verlagen.

    Dergelijke maatregelen moeten stroken met de handelingen die zijn vastgesteld op grond van het voormalige artikel 11 ter, lid 7, zoals van kracht vóór 8 april 2018. De Commissie is overeenkomstig artikel 23 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze richtlijn aan te vullen met de te volgen procedure.

    ▼M4

    Dergelijke maatregelen mogen niet leiden tot het dubbel tellen van emissiereducties en geen belemmering vormen voor de uitvoering van andere beleidsmaatregelen voor de reductie van emissies die niet onder het ►M9  EU-ETS ◄ vallen. Maatregelen worden uitsluitend vastgesteld wanneer opneming overeenkomstig artikel 24 niet mogelijk is en bij de eerstvolgende herziening van het ►M9  EU-ETS ◄ wordt overwogen de werkingssfeer voor deze emissies over de hele ►M9  Unie ◄ te harmoniseren.

    ▼M9 —————

    ▼M4

    3.  Een lidstaat kan weigeren emissierechten of kredieten te verlenen voor bepaalde soorten projecten die broeikasgasemissies op zijn grondgebied reduceren.

    Dergelijke projecten zullen worden uitgevoerd op basis van een overeenkomst met de lidstaat op wiens grondgebied het project plaatsvindt.

    ▼B

    Artikel 25

    Koppelingen met andere regelingen voor de handel in broeikasgasemissies

    1.  Er zouden overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag overeenkomsten moeten worden gesloten met de in bijlage B bij het protocol van Kyoto genoemde derde landen die het protocol hebben bekrachtigd om te zorgen voor de wederzijdse erkenning van emissierechten op grond van het ►M9  EU-ETS ◄ en andere regelingen voor de handel in emissierechten voor broeikasgassen.

    ▼M4

    1 bis.  Er kunnen overeenkomsten worden gesloten om te zorgen voor de erkenning van emissierechten tussen het ►M9  EU-ETS ◄ en verenigbare verplichte regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten met absolute emissieplafonds die in een ander land of in een subfederale of regionale entiteit worden vastgesteld.

    1 ter.  Er kunnen met derde landen of met subfederale of regionale entiteiten niet-bindende regelingen worden getroffen voor administratieve en technische coördinatie in verband met emissierechten in het ►M9  EU-ETS ◄ of andere verplichte regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten met absolute emissieplafonds.

    ▼M9 —————

    ▼M2

    Artikel 25 bis

    Maatregelen van derde landen om het effect van de luchtvaart op de klimaatverandering te verminderen

    1.   ►M9  Indien een derde land maatregelen vaststelt om het klimaatveranderingseffect van vluchten die vanuit dat derde land vertrekken en in de Unie aankomen, te verminderen, bekijkt de Commissie na overleg met dat derde land en met de lidstaten in het comité bedoeld in artikel 22 bis, lid 1, welke mogelijkheden er zijn om in een optimale interactie tussen het EU-ETS en de maatregelen van dat land te voorzien.

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I bij deze richtlijn om vluchten vanuit het betrokken derde land van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten uit te sluiten of andere wijzigingen van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten, behalve wat betreft de reikwijdte, ingevolge een uit hoofde van artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gesloten overeenkomst door te voeren. ◄

    De Commissie kan aan het Europees Parlement en de Raad andere wijzigingen van deze richtlijn voorstellen.

    De Commissie kan ook, indien passend, overeenkomstig artikel 300, lid 1, van het Verdrag aanbevelingen aan de Raad doen om onderhandelingen te openen met het oog op het sluiten van een overeenkomst met het betrokken derde land.

    2.  De ►M9  Unie ◄ en haar lidstaten blijven ijveren om een akkoord te bereiken over algemene maatregelen met het oog op het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen door de luchtvaart. In het licht van dat akkoord gaat de Commissie na of wijzigingen van deze richtlijn nodig zijn wat betreft de toepassing ervan op vliegtuigexploitanten.

    ▼B

    Artikel 26

    Wijziging van Richtlijn 96/61/EG

    Aan lid 3 van artikel 9 van Richtlijn 96/61/EG worden de volgende alinea's toegevoegd:

    „Wanneer broeikasgasemissies uit een installatie in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad ( *1 ) in verband met een in die installatie verrichte activiteit worden vermeld, omvat de vergunning geen emissiegrenswaarde voor directe emissies van dat gas, tenzij zulks noodzakelijk is om te verzekeren dat er geen significante plaatselijke verontreiniging wordt veroorzaakt.

    Wat betreft de in bijlage I van Richtlijn 2003/87/EG genoemde activiteiten kunnen de lidstaten ervoor kiezen om geen voorschriften inzake energie-efficiëntie op te leggen voor verbrandingseenheden en andere eenheden die ter plaatse kooldioxide uitstoten.

    Zo nodig wijzigen de bevoegde autoriteiten de vergunning op gepaste wijze.

    De drie voorgaande alinea's zijn niet van toepassing op installaties die overeenkomstig artikel 27 van Richtlijn 2003/87/EG tijdelijk zijn uitgesloten van de Gemeenschapsregeling voor de handel in broeikasgasemissierechten.

    ▼M4

    Artikel 27

    Uitsluiting van kleine installaties onder voorbehoud van gelijkwaardige maatregelen

    1.  De lidstaten kunnen, na overleg met de exploitant, installaties met een in elk van de drie jaren voorafgaand aan de onder a) bedoelde melding bij de bevoegde autoriteiten gerapporteerde emissies van minder dan 25 000  t CO2-equivalent en, wanneer zij verbrandingsactiviteiten verrichten, een nominaal thermisch ingangsvermogen van minder dan 35 MW hebben, emissies uit biomassa niet meegerekend, waarvoor maatregelen gelden die voor een gelijkwaardige bijdrage tot emissiereductie zullen zorgen, van het ►M9  EU-ETS ◄ uitsluiten als de betrokken lidstaat aan de volgende voorwaarden voldoet:

    a) 

    hij meldt al deze installaties bij de Commissie aan, waarbij de maatregelen worden vermeld die van toepassing zijn op die installatie die een gelijkwaardige bijdrage zullen leveren tot de geldende emissiereducties, voordat de lijst van installaties krachtens artikel 11, lid 1, wordt ingediend en ten laatste wanneer deze lijst bij de Commissie wordt ingediend;

    b) 

    hij bevestigt dat er een bewakingsregeling is om te bepalen of een installatie in enig kalenderjaar 25 000  t of meer CO2-equivalent uitstoot, emissies uit biomassa niet meegerekend. De lidstaten kunnen vereenvoudigde maatregelen inzake bewaking, rapportage en verificatie toestaan voor installaties met een gemiddelde geverifieerde emissies van minder dan 5 000  t per jaar tussen 2008 en 2010, overeenkomstig artikel 14;

    c) 

    hij bevestigt dat een installatie, indien deze in enig kalenderjaar 25 000  t of meer CO2-equivalent uitstoot, emissies uit biomassa niet meegerekend, of, indien de maatregelen die van toepassing zijn op die installatie die een gelijkwaardige bijdrage zullen leveren tot de geldende emissiereducties niet langer van toepassing zijn, weer in het ►M9  EU-ETS ◄ zal worden opgenomen;

    d) 

    hij publiceert de onder a), b) en c) bedoelde informatie, zodat het publiek opmerkingen kan maken.

    Ziekenhuizen kunnen ook worden uitgesloten indien zij gelijkwaardige maatregelen treffen.

    2.  Indien de Commissie na een periode van drie maanden, gerekend vanaf de datum van kennisgeving voor opmerkingen van het publiek, niet binnen een bijkomende periode van zes maanden bezwaar heeft aangetekend, wordt de uitsluiting geacht te zijn goedgekeurd.

    Na de inlevering van de emissierechten voor de periode gedurende welke de installatie in het ►M9  EU-ETS ◄ is opgenomen, wordt de installatie uitgesloten en verleent de lidstaat geen kosteloze emissierechten meer aan de installatie overeenkomstig artikel 10 bis.

    3.  Wanneer een installatie krachtens lid 1, onder c), weer in het ►M9  EU-ETS ◄ wordt opgenomen, worden alle overeenkomstig artikel 10 bis toegewezen emissierechten verleend met ingang van het jaar van wederopneming. Voor deze installaties verleende emissierechten worden door de lidstaat waarin de installatie gelegen is, afgetrokken van de overeenkomstig artikel 10, lid 2, te veilen hoeveelheid.

    ▼M9

    In dergelijke gevallen blijft de installatie in het EU-ETS gedurende de rest van de in artikel 11, lid 1, bedoelde periode waarin ze werd ingevoerd.

    ▼M4

    4.  Voor installaties die gedurende de periode van 2008 tot en met 2012 niet in het ►M9  EU-ETS ◄ waren opgenomen, kunnen vereenvoudigde vereisten inzake bewaking, rapportage en verificatie worden toegepast voor de vaststelling van de emissies gedurende de drie jaar voorafgaand aan de in lid 1, onder a), bedoelde melding.

    ▼M9

    Artikel 27 bis

    Facultatieve uitsluiting van installaties die minder dan 2 500 ton uitstoten

    1.  De lidstaten kunnen installaties met in elk van de drie jaren voorafgaand aan de onder a) bedoelde melding bij de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten gerapporteerde emissies van minder dan 2 500 ton koolstofdioxide-equivalent, emissies uit biomassa niet meegerekend, van het EU-ETS uitsluiten, mits de betrokken lidstaat:

    a) 

    al deze installaties bij de Commissie aanmeldt voordat de lijst van installaties krachtens artikel 11, lid 1, moet worden ingediend of uiterlijk op het moment dat die lijst bij de Commissie wordt ingediend;

    b) 

    bevestigt dat er een vereenvoudigde bewakingsregeling is om te bepalen of een installatie in enig kalenderjaar 2 500 ton of meer CO2-equivalent uitstoot, emissies uit biomassa niet meegerekend;

    c) 

    bevestigt dat een installatie die in enig kalenderjaar 2 500 ton of meer CO2-equivalent uitstoot, emissies uit biomassa niet meegerekend, weer in het EU-ETS zal worden opgenomen; en

    d) 

    de onder a), b) en c) bedoelde informatie ter beschikking stelt van het publiek.

    2.  Wanneer een installatie krachtens lid 1, onder c), van dit artikel, weer in het EU-ETS wordt opgenomen, worden alle op grond van artikel 10 bis toegewezen emissierechten verleend met ingang van het jaar van wederopneming. Aan een dergelijke installatie toegewezen emissierechten worden door de lidstaat waarin de installatie gelegen is, afgetrokken van de op grond van artikel 10, lid 2, te veilen hoeveelheid.

    3.  De lidstaten kunnen ook reserve- of backupeenheden die niet meer dan 300 uur per jaar operationeel waren in elk van de drie jaren voorafgaand aan de melding uit hoofde van lid 1, onder a), van het EU-ETS uitsluiten, onder dezelfde voorwaarden als in de leden 1 en 2.

    ▼M4

    Artikel 28

    Aanpassingen die van toepassing worden na de goedkeuring door de ►M9  Unie ◄ van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering

    1.  Binnen drie maanden na de ondertekening door de ►M9  Unie ◄ van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering die leidt tot verplichte verminderingen van de broeikasgasemissies met meer dan 20 % in 2020 ten opzichte van 1990, zoals met de reductieverbintenis van 30 % door de Europese Raad van maart 2007 tot uiting is gebracht, dient de Commissie een verslag in waarin zij met name de volgende punten evalueert:

    a) 

    de aard van de maatregelen die bij de internationale onderhandelingen overeen zijn gekomen, alsmede de verbintenissen die andere ontwikkelde landen zijn aangegaan tot een met de ►M9  Unie ◄ vergelijkbare emissiereductie, en de verbintenissen die economisch meer gevorderde ontwikkelingslanden zijn aangegaan om overeenkomstig hun verantwoordelijkheid en respectieve mogelijkheden een adequate bijdrage te leveren;

    b) 

    de consequenties van de internationale overeenkomst inzake klimaatverandering en in het verlengde daarvan de op Gemeenschapsvlak vereiste opties om op evenwichtige, transparante en billijke wijze over te gaan tot de reductiedoelstelling van 30 %, rekening houdend met het werk tijdens de eerste verbintenisperiode van het Protocol van Kyoto;

    c) 

    de concurrentiepositie van de be- en verwerkende industrieën in de ►M9  Unie ◄ en in dat verband het gevaar van een weglekeffect;

    d) 

    het effect van de internationale overeenkomst inzake klimaatverandering op andere economische sectoren in de ►M9  Unie ◄ ;

    e) 

    het effect op de landbouwsector in de ►M9  Unie ◄ , met inbegrip van het gevaar van een weglekeffect;

    f) 

    een passend ►M9  systeem ◄ voor het opnemen van emissies en verwijdering van broeikasgassen in verband met landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in de ►M9  Unie ◄ ;

    g) 

    bebossing, herbebossing, vermeden ontbossing en bosdegradatie in derde landen voor het geval hiervoor een internationaal erkend systeem tot stand komt;

    h) 

    de behoefte aan bijkomende communautaire beleidsmaatregelen met het oog op de broeikasgasreductieverbintenis van de ►M9  Unie ◄ .

    2.  Uitgaande van het in lid 1 bedoelde verslag dient de Commissie zo nodig bij het Europees Parlement en de Raad een wetgevingsvoorstel in tot wijziging van deze richtlijn met het oog op de inwerkingtreding van de wijzigingsrichtlijn bij de goedkeuring van de internationale overeenkomst inzake klimaatverandering door de ►M9  Unie ◄ en met het oog op de verbintenis tot emissiereductie die ingevolge die overeenkomst gerealiseerd moet worden.

    Dit voorstel berust op de beginselen van transparantie, economische efficiëntie en kosteneffectiviteit alsmede op een eerlijke en solidaire verdeling van de inspanningen tussen de lidstaten.

    3.  Dat voorstel maakt het eventueel mogelijk dat de lidstaten naast de kredieten waarin deze richtlijn voorziet, gebruikmaken van CER’s, ERU’s of andere goedgekeurde kredieten van derde landen die de internationale overeenkomst inzake klimaatverandering hebben geratificeerd.

    4.  Het voorstel omvat tevens eventuele andere maatregelen die nodig zijn om de verplichte verminderingen, als bedoeld in lid 1, op een transparante, evenwichtige en billijke wijze te helpen realiseren, en omvat met name uitvoeringsmaatregelen inzake het gebruik van bijkomende soorten projectkredieten door de exploitanten naast de in artikel 11 bis, leden 2 tot en met 5, bedoelde types in het ►M9  EU-ETS ◄ te regelen of het gebruik door deze exploitanten van andere op grond van de internationale overeenkomst inzake klimaatverandering ingestelde mechanismen.

    5.  Het voorstel bevat passende overgangsmaatregelen en opschortende maatregelen in afwachting van de inwerkingtreding van de internationale overeenkomst inzake klimaatverandering.

    ▼M6

    Artikel 28 bis

    ▼M8

    Afwijkingen die gelden vooruitlopend op de tenuitvoerlegging van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel van de ICAO

    ▼M6

    1.  In afwijking van artikel 12, lid 2 bis, artikel 14, lid 3, en artikel 16, beschouwen de lidstaten de in die bepalingen vastgestelde voorschriften als voldaan en ondernemen zij geen actie tegen vliegtuigexploitanten wat betreft:

    ▼M8

    a) 

    alle emissies van vluchten naar of van luchtvaartterreinen gelegen in landen buiten de EER in elk kalenderjaar van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2023, onder voorbehoud van de in artikel 28 ter bedoelde evaluatie;

    b) 

    alle emissies van vluchten tussen een luchtvaartterrein dat gelegen is in een ultraperifere regio in de zin van artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en een luchtvaartterrein dat gelegen is in een andere regio van de EER in elk kalenderjaar van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2023, onder voorbehoud van de in artikel 28 ter bedoelde evaluatie.

    ▼M8 —————

    ▼M6

    Voor de toepassing van de artikelen 11 bis, 12 en 14, moeten de geverifieerde emissies van vluchten andere dan deze bedoeld in de eerste alinea worden beschouwd als geverifieerde emissies van de vliegtuigexploitant.

    ▼M8

    2.  In afwijking van de artikelen 3 sexies en 3 septies, wordt aan vliegtuigexploitanten waarvoor de afwijkingen gelden waarin in lid 1, onder a) en b), van dit artikel wordt voorzien, elk jaar een aantal kosteloze emissierechten toegewezen dat is gereduceerd in verhouding tot de in die punten bepaalde reductie van de verplichting om emissierechten in te leveren.

    In afwijking van artikel 3 septies, lid 8, worden emissierechten die niet zijn toegewezen uit de bijzondere reserve geannuleerd.

    Vanaf 1 januari 2021 wordt het aantal aan vliegtuigexploitanten toegewezen emissierechten onderworpen aan de toepassing van de in artikel 9 bedoelde lineaire factor, onder voorbehoud van de in artikel 28 ter bedoelde evaluatie.

    Wat de activiteiten in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2023 betreft, publiceren de lidstaten vóór 1 september 2018 het aantal luchtvaartemissierechten dat zij aan elke vliegtuigexploitant hebben toegewezen.

    ▼M6

    3.  In afwijking van artikel 3 quinquies veilen de lidstaten een aantal luchtvaartemissierechten dat gereduceerd is in verhouding tot de reductie van het totale aantal toegewezen emissierechten.

    ▼M8

    4.  In afwijking van artikel 3 quinquies, lid 3, wordt het aantal emissierechten dat elke lidstaat veilt, voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2023 gereduceerd, zodat het overeenstemt met het aandeel van de toegewezen emissierechten voor vluchten die niet vallen onder de afwijking bepaald in lid 1, onder a) en b), van dit artikel.

    ▼M6

    5.  In afwijking van artikel 3 octies wordt van vliegtuigexploitanten niet verlangd dat zij bewakingsplannen inleveren waarin maatregelen worden vermeld om emissies te bewaken en te rapporteren met betrekking tot vluchten die vallen onder de afwijkingen bepaald in lid 1, onder a) en b), van dit artikel.

    ▼M8

    6.  In afwijking van de artikelen 3 octies, 12, 15 en 18 bis, worden de emissies van een vliegtuigexploitant met totale jaarlijkse emissies van minder dan 25 000  ton CO2 of van een vliegtuigexploitant met totale jaarlijkse emissies van minder dan 3 000  ton CO2 van andere vluchten dan die welke in dit artikel, lid 1, onder a) en b), worden bedoeld, beschouwd als geverifieerde emissies indien deze werden vastgesteld met gebruikmaking van het instrument voor kleine emittenten dat bij Verordening (EU) nr. 606/2010 van de Commissie ( 13 ) is goedgekeurd en door Eurocontrol werd voorzien van gegevens uit zijn ETS-ondersteuningsfaciliteit. De lidstaten mogen voor niet-commerciële vliegtuigexploitanten vereenvoudigde procedures toepassen, op voorwaarde dat dergelijke procedures niet minder nauwkeurig zijn dan het instrument voor kleine emittenten.

    7.  Op landen waarmee een overeenkomst krachtens artikel 25 of 25 bis is gesloten, is lid 1 van dit artikel alleen van toepassing volgens de bepalingen van die overeenkomst.

    ▼M8 —————

    ▼M8

    Artikel 28 ter

    Verslag en evaluatie door de Commissie over de tenuitvoerlegging van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel van de ICAO

    1.  De Commissie brengt vóór 1 januari 2019 en nadien op gezette tijden aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de vorderingen van de onderhandelingen in de ICAO over de tenuitvoerlegging van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel die vanaf 2021 voor emissies moet gelden, met name met betrekking tot: i) de desbetreffende ICAO-instrumenten, onder meer de normen en aanbevolen praktijken; ii) de door de ICAO-raad goedgekeurde aanbevelingen die relevant zijn voor de wereldwijde marktgebaseerde maatregel; iii) de invoering van een wereldwijd register; iv) de binnenlandse maatregelen die door derde landen zijn genomen met het oog op de uitvoering van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel die vanaf 2021 voor emissies moet gelden; v) de gevolgen van voorbehouden van derde landen; en vi) andere relevante internationale ontwikkelingen en toepasselijke instrumenten.

    In overeenstemming met de mondiale inventarisatie van het UNFCCC brengt de Commissie tevens verslag uit over de inspanningen ter verwezenlijking van het ambitieuze langetermijndoel van de luchtvaartsector om de CO2-emissies van de luchtvaart tegen 2050 te halveren ten opzichte van de niveaus van 2005.

    2.  Binnen twaalf maanden na de goedkeuring door de ICAO van de relevante instrumenten, en voordat de wereldwijde marktgebaseerde maatregel ingaat, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin zij onderzoekt hoe die uit te voeren instrumenten door middel van een herziening van deze richtlijn in het Unierecht kunnen worden opgenomen. De Commissie neemt in dat verslag zo nodig tevens de regels in aanmerking die voor vluchten binnen de EER gelden. In het verslag wordt tevens de ambitie en de algemene milieu-integriteit van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel onderzocht, met inbegrip van de mate van algemene ambitie met betrekking tot de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, het participatieniveau, de afdwingbaarheid ervan, de transparantie, de sancties voor niet-naleving, de processen voor inbreng van het publiek, de kwaliteit van de compensatiecredits, de monitoring, rapportage en verificatie van de emissies, de registers, de verantwoordingsplicht alsook de regels voor het gebruik van biobrandstoffen. Daarnaast moet in het verslag worden nagegaan of de overeenkomstig artikel 28 quater, lid 2, vastgestelde bepalingen moeten worden herzien.

    3.  De Commissie doet het in lid 2 van dit artikel genoemde verslag zo nodig vergezeld gaan van een voorstel aan het Europees Parlement en aan de Raad tot wijziging, schrapping, verlenging of vervanging van de afwijkingen waarin artikel 28 bis voorziet, zulks in overeenstemming met de toezegging inzake reductie van broeikasgasemissies die de Unie voor 2030 voor de hele economie heeft gedaan met het doel om de milieu-integriteit en doeltreffendheid van de klimaatactie van de Unie in stand te houden.

    ▼M9

    Artikel 28 quater

    Bepalingen inzake bewaking, rapportage en verificatie voor de toepassing van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel

    De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn wat betreft de nodige bewaking, rapportage en verificatie van de emissies met het oog op de tenuitvoerlegging van de wereldwijde marktgebaseerde maatregel van de ICAO voor alle routes die eronder vallen. Die gedelegeerde handelingen stoelen op de relevante, in de ICAO goedgekeurde instrumenten, voorkomen verstoringen van de mededinging en stroken met de beginselen in de in artikel 14, lid 1, bedoelde handelingen, en zorgen ervoor dat de ingediende emissieverslagen worden geverifieerd overeenkomstig de in artikel 15 vastgestelde verificatiebeginselen en -criteria.

    ▼M4

    Artikel 29

    Verslag met het oog op een betere werking van de koolstofmarkt

    Indien het de Commissie op grond van de geregelde verslagen over de koolstofmarkt als bedoeld in artikel 10, lid 6), blijkt dat de koolstofmarkt niet naar behoren werkt, legt zij een verslag voor aan het Europees Parlement en aan de Raad. Dit verslag kan zo nodig vergezeld gaan van voorstellen met het oog op een transparantere koolstofmarkt en maatregelen voor de verbetering ervan.

    ▼M4

    Artikel 29 bis

    Maatregelen in geval van buitensporige prijsschommelingen

    1.  Indien de emissierechtenprijs gedurende meer dan zes achtereenvolgende maanden meer dan driemaal de gemiddelde prijs van emissierechten gedurende de twee voorgaande jaren op de Europese koolstofmarkt bedraagt, roept de Commissie onverwijld het bij artikel 9 van Beschikking nr. 280/2004/EG ingestelde comité bijeen.

    2.  Indien de in lid 1 bedoelde prijsontwikkeling niet correspondeert met veranderende fundamentele marktfactoren, kan een van de volgende maatregelen worden genomen, rekening houdend met de mate waarin de prijzen fluctueren:

    a) 

    een maatregel waarbij de lidstaten wordt toegestaan een deel van de te veilen hoeveelheid vervroegd te veilen;

    b) 

    een maatregel waarbij de lidstaten wordt toegestaan om tot 25 % van de overblijvende emissierechten in de nieuwkomersreserve te veilen.

    Deze maatregelen worden vastgesteld volgens de beheersprocedure als bedoeld in artikel 23, lid 4.

    3.  Bij alle maatregelen wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de verslagen die de Commissie overeenkomstig artikel 29 aan het Europees Parlement en aan de Raad voorlegt, alsook met alle andere relevante informatie die door de lidstaten wordt verstrekt.

    4.  De voorschriften voor de toepassing van deze bepalingen worden neergelegd in de in artikel 10, lid 4, bedoelde ►M9  handelingen ◄ .

    ▼M9

    Artikel 30

    Evaluatie in het licht van de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs en de ontwikkeling van koolstofmarkten in andere grote economieën

    1.  Deze richtlijn wordt herbekeken in het licht van de internationale ontwikkelingen en inspanningen om de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken.

    2.  Ook de in de artikelen 10 bis en 10 ter bedoelde maatregelen ter ondersteuning van bepaalde energie-intensieve industrieën die een risico op koolstoflekkage lopen worden geëvalueerd in het licht van de maatregelen in het klimaatbeleid van andere grote economieën. In deze context moet de Commissie ook nagaan of maatregelen in verband met de compensatie van indirecte kosten verder moeten worden geharmoniseerd.

    3.  De Commissie brengt verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad bij elke overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs afgesproken algemene inventarisatie, vooral wat betreft de behoefte aan aanvullend beleid en aanvullende maatregelen van de Unie om te komen tot de nodige broeikasgasemissiereducties door de Unie en haar lidstaten, ook in verband met de in artikel 9 vermelde lineaire factor. De Commissie kan voorstellen indienen bij het Europees Parlement en bij de Raad om deze richtlijn zo nodig te wijzigen.

    4.  Vóór 1 januari 2020 dient de Commissie een bijgewerkte analyse te presenteren van de niet-CO2-effecten van de luchtvaart, zo nodig vergezeld van een voorstel over de wijze waarop die effecten het best worden aangepakt.



    ▼M2

    HOOFDSTUK V

    SLOTBEPALINGEN

    ▼B

    Artikel 31

    Uitvoering

    1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 31 december 2003 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. De Commissie stelt de andere lidstaten van deze wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in kennis.

    Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.

    Artikel 32

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 33

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    ▼M4




    BIJLAGE I

    CATEGORIËN ACTIVITEITEN, BEDOELD IN DEZE RICHTLIJN

    1.

    Installaties of delen van installaties die voor onderzoek, ontwikkeling en het testen van nieuwe producten en processen worden gebruikt, en installaties die uitsluitend biomassa gebruiken, vallen niet onder deze richtlijn.

    2.

    De hieronder genoemde drempelwaarden hebben betrekking op de productiecapaciteit of op het vermogen. Wanneer in dezelfde installatie verscheidene, onder dezelfde categorie vallende activiteiten worden uitgevoerd, worden de vermogens van de activiteiten bij elkaar opgeteld.

    3.

    Wanneer het totale nominaal thermisch ingangsvermogen van een installatie wordt berekend met het oog op het nemen van een besluit inzake de opneming ervan in het ►M9  EU-ETS ◄ , worden het nominaal thermisch ingangsvermogen van alle technische eenheden die deel uitmaken van de installatie en waarin brandstoffen worden verbrand, bij elkaar opgeteld. Deze eenheden kunnen onder andere alle soorten stookketels, branders, turbines, verwarmingstoestellen, ovens, verbranders, gloeiovens, draaiovens, droogovens, drogers, motoren, brandstofcellen, chemische looping-verbrandingseenheden, fakkels en thermische of katalytische naverbranders omvatten. Eenheden met een nominaal thermisch ingangsvermogen van minder dan 3 MW en eenheden die uitsluitend biomassa gebruiken, worden bij deze berekening buiten beschouwing gelaten. Tot „eenheden die uitsluitend biomassa gebruiken” behoren ook eenheden waarin alleen bij het opstarten of uitschakelen fossiele brandstoffen worden gebruikt.

    4.

    Wanneer een eenheid gebruikt wordt voor een activiteit waarvoor de drempel niet is uitgedrukt als het totale nominaal thermisch ingangsvermogen, primeert de drempel voor deze activiteit bij het besluit inzake opneming in het ►M9  EU-ETS ◄ .

    5.

    Indien blijkt dat de capaciteitsdrempel van een van de in deze bijlage vermelde activiteiten in een installatie wordt overschreden, worden alle eenheden waarin brandstoffen worden verbrand, met uitzondering van eenheden voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen of van huishoudelijk afval, opgenomen in de vergunning voor broeikasgasemissie.

    6.

    Vanaf 1 januari 2012 vallen alle vluchten die vertrekken van of aankomen op een luchtvaartterrein dat gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, onder de luchtvaartactiviteit.



    Activiteiten

    Broeikasgassen

    Verbranden van brandstof in installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW (met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval)

    Kooldioxide

    Raffineren van aardoliën

    Kooldioxide

    Productie van cokes

    Kooldioxide

    Roosten of sinteren, met inbegrip van pelletiseren, van ertsen (met inbegrip van zwavelhoudend erts)

    Kooldioxide

    Productie van ruwijzer of staal (primaire of secundaire smelting) inclusief continugieten, met een capaciteit van meer dan 2,5 t per uur

    Kooldioxide

    Productie of bewerking van ferrometalen (inclusief ferrolegeringen) waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt. Bewerking omvat, onder andere, walserijen, herverhitters, gloeiovens, smederijen, gieterijen, coating en beitsen.

    Kooldioxide

    Productie van primair aluminium.

    Kooldioxide en perfluorkoolstoffen

    Productie van secundair aluminium waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt.

    Kooldioxide

    Productie of bewerking van non-ferrometalen, met inbegrip van de productie van legeringen, raffinage, gieterijen enz., waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen (met inbegrip van brandstoffen die als reductoren worden ingezet) van meer dan 20 MW worden gebruikt.

    Kooldioxide

    Productie van cementklinkers in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 500 t per dag of in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 t per dag

    Kooldioxide

    Productie van kalk of het calcineren van dolomiet of magnesiet in draaiovens of in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 t per dag.

    Kooldioxide

    Fabricage van glas, met inbegrip van de fabricage van glasvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 t per dag.

    Kooldioxide

    Fabricage van keramische producten door middel van verhitting, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein, met een productiecapaciteit van meer dan 75 t per dag.

    Kooldioxide

    Fabricage van isolatiemateriaal uit minerale wol met gebruikmaking van glas, steen of slakken met een smeltcapaciteit van meer dan 20 t per dag.

    Kooldioxide

    Drogen of calcineren van gips of het produceren van gipsplaten en andere gipsproducten, waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt.

    Kooldioxide

    Productie van pulp uit hout of andere vezelhoudende materialen

    Kooldioxide

    Productie van papier of karton met een productiecapaciteit van meer dan 20 t per dag

    Kooldioxide

    Productie van roet waarbij organische stoffen zoals olie, teer en kraak- en destillatieresiduen worden verkoold, waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt.

    Kooldioxide

    Productie van salpeterzuur

    Kooldioxide en distikstofoxide

    Productie van adipinezuur

    Kooldioxide en distikstofoxide

    Productie van glyoxal en glyoxylzuur

    Kooldioxide en distikstofoxide

    Productie van ammoniak

    Kooldioxide

    Productie van organische bulkchemicaliën door kraken, reforming, gedeeltelijke of volledige oxidatie of vergelijkbare processen, met een productiecapaciteit van meer dan 100 t per dag.

    Kooldioxide

    Productie van waterstof (H2) en synthesegas door reforming of gedeeltelijke oxidatie met een productiecapaciteit van meer dan 25 t per dag.

    Kooldioxide

    Productie van natriumcarbonaat (Na2CO3) en natriumbicarbonaat (NaHCO3).

    Kooldioxide

    Afvangen van broeikasgassen van installaties die onder deze richtlijn vallen met het oog op vervoer en geologische opslag op een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend.

    Kooldioxide

    Vervoer van broeikasgassen via pijpleidingen met het oog op geologische opslag op een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend.

    Kooldioxide

    Geologische opslag van broeikasgassen op een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend.

    Kooldioxide

    Luchtvaart

    Vluchten die vertrekken vanaf of aankomen op een luchtvaartterrein op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is.

    Buiten deze activiteit vallen:

    a)  vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd voor het vervoer op een officiële dienstreis van een regerend vorst en zijn directe familie, staatshoofden, regeringsleiders en ministers van de regering van een ander land dan een lidstaat, wanneer dit wordt bevestigd door een overeenkomstige statusindicator in het vluchtplan;

    b)  militaire vluchten die worden uitgevoerd door militaire luchtvaartuigen en douane- en politievluchten;

    c)  vluchten in verband met opsporing en redding, vluchten in het kader van brandbestrijding, humanitaire vluchten en medische noodvluchten waarvoor toestemming is verleend door de ter zake bevoegde autoriteit;

    d)  vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd volgens zichtvliegvoorschriften als bedoeld in bijlage 2 bij het Verdrag van Chicago;

    e)  vluchten die eindigen op het luchtvaartterrein van waar het luchtvaartuig is opgestegen en tijdens welke geen tussenlanding is gemaakt;

    f)  lesvluchten die uitsluitend worden uitgevoerd met als doel het behalen van een vliegbrevet, of van een bevoegdverklaring in het geval van cockpitpersoneel, wanneer dit wordt bevestigd door een overeenkomstige opmerking in het vluchtplan, met uitzondering van vluchten die dienen voor het vervoer van passagiers en/of lading en van veerdienstvluchten en positioneringsvluchten;

    g)  vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd met als doel wetenschappelijk onderzoek of het controleren, testen of certificeren van luchtvaartuigen of van grond- of boordapparatuur, en

    h)  vluchten die worden uitgevoerd door luchtvaartuigen met een gecertificeerde maximumstartmassa van minder dan 5 700  kg;

    i)  vluchten, uitgevoerd in het kader van de openbaredienstverplichtingen die overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2408/92 worden opgelegd op routes in de ultraperifere gebieden, zoals gedefinieerd in artikel 299, lid 2, van het Verdrag, of op routes waar de aangeboden capaciteit 30 000 zitplaatsen per jaar niet overschrijdt;

    j)  vluchten die zonder dit punt onder deze activiteit zouden vallen, uitgevoerd door commerciële luchtvervoersondernemingen die:

    — gedurende drie opeenvolgende periodes van vier maanden minder dan 243 vluchten per periode uitvoeren, of

    — vluchten met een totale emissie van minder dan 10 000  t per jaar uitvoeren.

    ►M10  Vluchten als bedoeld onder l) of vluchten die uitsluitend worden uitgevoerd voor het vervoer op een officiële dienstreis van een regerend vorst en zijn directe familie, staatshoofden, regeringsleiders en ministers van een regering van lidstaat, mogen krachtens dit punt niet worden uitgesloten; ◄

    ►M10  k)  met ingang van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2030, vluchten die zonder dit punt onder deze activiteit zouden vallen, en die worden uitgevoerd door een niet-commerciële vliegtuigexploitant die vluchten uitvoert met een totale emissie van minder dan 1 000 ton per jaar (met inbegrip van de emissies van de onder l) bedoelde vluchten); ◄

    ►M10  l)  vluchten vanaf luchtvaartterreinen die gelegen zijn in Zwitserland naar luchtvaartterreinen die gelegen zijn in de EER. ◄

    Kooldioxide

    ▼B




    BIJLAGE II

    BROEIKASGASSEN, BEDOELD IN DE ARTIKELEN 3 EN 30

    Kooldioxide (CO2)

    Methaan (CH4)

    Distikstofoxide (N2O)

    Onvolledig gehalogeneerde fluorkoolwaterstoffen (HFK's)

    Perfluorkoolwaterstoffen (PFK's)

    Zwavelhexafluoride (SF6)

    ▼M4




    BIJLAGE II bis

    Verhoging van het percentage aan emissierechten die overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder a), door de lidstaten moet worden geveild, met het oog op solidariteit en groei in de ►M9  Unie ◄ , gericht op reductie van de emissies en aanpassing aan de effecten van klimaatverandering



     

    Aandeel van de lidstaat

    ▼M9 —————

    ▼M4

    Bulgarije

    53 %

    Tsjechië

    31 %

    Estland

    42 %

    Griekenland

    17 %

    Spanje

    13 %

    ▼A1

    Kroatië

    26 %

    ▼M9 —————

    ▼M4

    Cyprus

    20 %

    Letland

    56 %

    Litouwen

    46 %

    ▼M9 —————

    ▼M4

    Hongarije

    28 %

    Malta

    23 %

    Polen

    39 %

    Portugal

    16 %

    Polen

    53 %

    Slovenië

    20 %

    Slowakije

    41 %

    ▼M9 —————

    ▼M9




    BIJLAGE II ter

    VERDELING VAN DE MIDDELEN UIT HET MODERNISERINGSFONDS TOT EN MET 31 DECEMBER 2030



     

    Aandeel in het moderniseringsfonds

    Bulgarije

    5,84 %

    Tsjechische Republiek

    15,59 %

    Estland

    2,78 %

    Kroatië

    3,14 %

    Letland

    1,44 %

    Litouwen

    2,57 %

    Hongarije

    7,12 %

    Polen

    43,41 %

    Roemenië

    11,98 %

    Slowakije

    6,13 %

    ▼M4 —————

    ▼B




    BIJLAGE IV

    BEGINSELEN VOOR DE BEWAKING EN RAPPORTAGE, BEDOELD IN ARTIKEL 14, LID 1

    ▼M2

    DEEL A —   Bewaking van en rapportage over emissies door vaste installaties

    ▼B

    Bewaking van kooldioxide-emissies

    De emissies moeten door middel van berekeningen of metingen worden bewaakt.

    Berekeningen

    De emissies worden met behulp van de volgende formule berekend:

    Activiteitsgegevens × emissiefactor × oxidatiefactor

    Activiteitsgegevens (gebruikte brandstof, productieomvang enz.) worden bewaakt op basis van toevoergegevens of metingen.

    Er worden geaccepteerde emissiefactoren gebruikt. Voor de activiteit specifieke emissiefactoren zijn voor alle brandstoffen aanvaardbaar. Default-factoren zijn aanvaardbaar voor alle brandstoffen, behalve niet-commerciële (afvalbrandstoffen zoals banden en industriële procesgassen). Laagspecifieke defaults voor steenkool, en voor de EU of het producentland specifieke defaults voor aardgas worden verder uitgewerkt. IPCC-defaults zijn voor raffinaderijproducten aanvaardbaar. De emissiefactor voor biomassa is nul.

    Als de emissiefactor geen rekening houdt met het feit dat een deel van de koolstof niet wordt geoxideerd, wordt een oxidatiefactor gebruikt. Als voor de activiteit specifieke emissiefactoren zijn berekend die al rekening houden met oxidatie, behoeft geen oxidatiefactor te worden toegepast.

    Er worden default-oxidatiefactoren overeenkomstig Richtlijn 96/61/EEG gebruikt, tenzij de exploitant kan aantonen, dat voor de activiteit specifieke factoren nauwkeuriger zijn.

    Voor elke activiteit, elke installatie en elke brandstof wordt een afzonderlijke berekening gemaakt.

    Metingen

    Bij de meting van de emissies wordt gebruik gemaakt van genormaliseerde of aanvaarde methoden en het resultaat moet worden bevestigd door een ondersteunende emissieberekening.

    Bewaking van de emissies van andere broeikasgassen

    ▼M9

    Er worden genormaliseerde of aanvaarde methoden gebruikt die door de Commissie in samenwerking met alle belanghebbenden worden ontwikkeld en op grond van artikel 14, lid 1, worden goedgekeurd.

    ▼B

    Emissierapportage

    Elke exploitant neemt in zijn verslag over een installatie de onderstaande informatie op.

    A. 

    Gegevens ter identificatie van de installatie, waaronder:

    — 
    naam van de installatie;
    — 
    adres van de installatie, met postcode en land;
    — 
    soort en aantal van de activiteiten als bedoeld in bijlage I, die in de installatie worden verricht;
    — 
    adres, telefoon-, fax- en e-mailgegevens van een contactpersoon, en
    — 
    naam van de eigenaar van de installatie en van een eventuele moedermaatschappij.
    B. 

    Voor elke in bijlage I genoemde activiteit die wordt verricht op het terrein waarvoor de emissies worden berekend:

    — 
    activiteitsgegevens;
    — 
    emissiefactoren;
    — 
    oxidatiefactoren;
    — 
    totale emissies; en
    — 
    onzekerheid.
    C. 

    Voor elke in bijlage I genoemde activiteit die wordt verricht op het terrein waarvoor de emissies worden gemeten:

    — 
    totale emissies;
    — 
    informatie over de betrouwbaarheid van de meetmethoden, en
    — 
    onzekerheid.
    D. 

    Voor de emissies als gevolg van verbranding ten behoeve van energieproductie wordt in het verslag ook de oxidatiefactor vermeld, tenzij bij de uitwerking van een voor de activiteit specifieke emissiefactor al met de oxidatie rekening is gehouden.

    De lidstaten treffen de nodige maatregelen om de rapportagevoorschriften te coördineren met eventuele reeds bestaande rapportagevoorschriften, teneinde het bedrijfsleven in dit opzicht zo veel mogelijk werk te besparen.

    ▼M2

    DEEL B —   Bewaking van en rapportage over emissies door luchtvaartactiviteiten

    Bewaking van kooldioxide-emissies

    De emissies moeten door middel van berekeningen worden bewaakt. De emissies worden met behulp van de volgende formule berekend:

    Brandstofverbruik × emissiefactor

    Het brandstofverbruik omvat tevens de brandstof die wordt verbruikt door het hulpaggregaat. Waar mogelijk wordt het daadwerkelijke brandstofverbruik voor elke vlucht gebruikt, dat met behulp van de volgende formule wordt berekend:

    Hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks van het luchtvaartuig na het tanken voor de vlucht - hoeveelheid brandstof in de brandstoftanks van het luchtvaartuig na het tanken voor de volgende vlucht + hoeveelheid getankte brandstof voor die volgende vlucht.

    Als er geen gegevens beschikbaar zijn over het daadwerkelijke brandstofverbruik, wordt een gedifferentieerde standaardmethode gebruikt om op basis van de beste beschikbare informatie de gegevens over het brandstofverbruik te schatten.

    Tenzij activiteitspecifieke emissiefactoren die door onafhankelijke, erkende laboratoria met behulp van aanvaarde analysemethoden zijn afgeleid, nauwkeuriger zijn, worden de standaardemissiefactoren van het IPCC gebruikt, die worden ontleend aan de IPCC-richtsnoeren voor nationale inventarissen van broeikasgassen van 2006 of latere herzieningen van deze richtsnoeren. De emissiefactor voor biomassa is nul.

    Voor iedere vlucht en voor iedere brandstof wordt een aparte berekening gemaakt.

    Rapportage over emissies

    Elke vliegtuigexploitant dient de volgende informatie op te nemen in zijn verslag uit hoofde van artikel 14, lid 3:

    A. 

    Gegevens voor het identificeren van de vliegtuigexploitant, waaronder:

    — 
    naam van de vliegtuigexploitant;
    — 
    zijn administrerende lidstaat;
    — 
    zijn adres, inclusief postcode en land, en, indien afwijkend, zijn contactadres in de administrerende lidstaat;
    — 
    de registratienummers van de luchtvaartuigen en de typen luchtvaartuigen die in de periode waarop het verslag betrekking heeft, zijn gebruikt voor de uitoefening van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is;
    — 
    het nummer en de afgevende instantie van het bewijs luchtvaartexploitant en de exploitatievergunning waaronder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is, zijn uitgeoefend;
    — 
    adres, telefoonnummer, fax en e-mailadres van een contactpersoon, en
    — 
    naam van de eigenaar van het luchtvaartuig.
    B. 

    Voor ieder type brandstof waarvoor de emissies worden berekend:

    — 
    brandstofverbruik;
    — 
    emissiefactor;
    — 
    het totaal van de cumulatieve emissies van alle vluchten die zijn uitgevoerd gedurende de periode waarop het verslag betrekking heeft, en die vallen onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is;
    — 
    de cumulatieve emissies van:
    — 
    alle vluchten die zijn uitgevoerd gedurende de periode waarop het verslag betrekking heeft, en die vallen onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is, en die zijn vertrokken van een luchtvaartterrein op het grondgebied van een lidstaat en zijn aangekomen op een luchtvaartterrein op het grondgebied van dezelfde lidstaat;
    — 
    alle andere vluchten die zijn uitgevoerd gedurende de periode waarop het verslag betrekking heeft, en die vallen onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is;
    — 
    de cumulatieve emissies van alle vluchten die zijn uitgevoerd gedurende de periode waarop het verslag betrekking heeft, en die vallen onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is, en die:
    — 
    zijn vertrokken vanuit elke lidstaat, en
    — 
    zijn aangekomen in elke lidstaat vanuit een derde land;
    — 
    onzekerheid.

    Bewaking van de tonkilometergegevens voor de toepassing van artikel 3 sexies en artikel 3 septies

    Voor het aanvragen van een toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 3 sexies, lid 1, of artikel 3 septies, lid 2, wordt de omvang van de luchtvaartactiviteit in tonkilometers berekend met de volgende formule:

    tonkilometers = afstand × vracht

    waarbij:

    „afstand”: de orthodromische afstand tussen het luchtvaartterrein van vertrek en het luchtvaartterrein van aankomst, plus een extra vaste component van 95 km, en

    „vracht”: de totale massa aan vracht, post en passagiers die wordt vervoerd.

    Voor het berekenen van de vracht:

    — 
    is het aantal passagiers het aantal personen aan boord exclusief bemanningsleden;
    — 
    mag een vliegtuigexploitant in zijn documentatie over massa en zwaartepunt voor de desbetreffende vluchten naar keuze de werkelijke of de standaardmassa’s voor passagiers en geregistreerde bagage gebruiken, of een standaardwaarde van 100 kg voor iedere passagier, en diens geregistreerde bagage.

    Rapportage over de tonkilometergegevens voor de toepassing van artikel 3 sexies en artikel 3 septies

    Elke vliegtuigexploitant neemt de volgende informatie op in zijn aanvraag uit hoofde van artikel 3 sexies, lid 1, of artikel 3 septies, lid 2:

    A. 

    Gegevens voor het identificeren van de vliegtuigexploitant, waaronder:

    — 
    naam van de vliegtuigexploitant;
    — 
    zijn administrerende lidstaat;
    — 
    zijn adres, inclusief postcode en land, en, indien afwijkend, zijn contactadres in de administrerende lidstaat;
    — 
    de registratienummers van de luchtvaartuigen en de typen luchtvaartuigen die in de periode waarop het verslag betrekking heeft, zijn gebruikt voor de uitoefening van de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is;
    — 
    het nummer en de afgevende instantie van het bewijs luchtvaartexploitant en de exploitatievergunning waaronder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de exploitant is, zijn uitgeoefend;
    — 
    adres, telefoonnummer, fax en e-mailadres van een contactpersoon, en
    — 
    naam van de eigenaar van het luchtvaartuig.
    B. 

    Tonkilometergegevens:

    — 
    aantal vluchten per luchtvaartterreincombinatie;
    — 
    aantal passagierskilometers per luchtvaartterreincombinatie;
    — 
    aantal tonkilometers per luchtvaartterreincombinatie;
    — 
    gekozen methode voor de berekening van de massa van passagiers en geregistreerde bagage;
    — 
    totaal aantal tonkilometers voor alle vluchten die zijn uitgevoerd gedurende de periode waarop het verslag betrekking heeft, en die vallen onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten waarvoor hij de vliegtuigexploitant is.

    ▼B




    BIJLAGE V

    CRITERIA VOOR DE VERIFICATIE, BEDOELD IN ARTIKEL 15

    ▼M2

    DEEL A —   Verificatie van emissies door vaste installaties

    ▼B

    Algemene beginselen

    1. De emissies van elke in bijlage I genoemde activiteit moeten aan een verificatie worden onderworpen.

    2. Bij het verificatieproces moeten het verslag uit hoofde van artikel 14, lid 3, en de bewaking tijdens het voorafgaande jaar worden bezien. Hierbij wordt gekeken naar de betrouwbaarheid, de geloofwaardigheid en de nauwkeurigheid van de bewakingssystemen en de gerapporteerde gegevens, en naar informatie inzake de emissies, in het bijzonder:

    a) 

    de gerapporteerde activiteitsgegevens en daarmee verband houdende metingen en berekeningen;

    b) 

    de keuze en het gebruik van emissiefactoren;

    c) 

    de berekeningen die leiden tot de bepaling van de totale emissies, en

    d) 

    indien er metingen zijn gebruikt, de juistheid van de keuze en de wijze van toepassing van de meetmethoden.

    3. De emissies waarover verslag is uitgebracht kunnen alleen worden gevalideerd als betrouwbare, geloofwaardige gegevens en informatie het mogelijk maken de emissies te bepalen met een hoge mate van zekerheid. Voor een hoge mate van zekerheid moet de exploitant aantonen dat:

    a) 

    de gerapporteerde gegevens vrij zijn van inconsistenties;

    b) 

    de gegevens zijn verzameld overeenkomstig de toepasselijke wetenschappelijke normen, en

    c) 

    de desbetreffende documenten van de installatie volledig en consistent zijn.

    4. De verificateur krijgt toegang tot alle bedrijfsterreinen en tot alle informatie in verband met het onderwerp van de verificatie.

    5. De verificateur houdt rekening met de vraag of de installatie geregistreerd is in het kader van EMAS (het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem).

    Methode

    Strategische analyse

    6. De verificatie moet worden gebaseerd op een strategische analyse van alle in de installatie verrichte activiteiten. Hiertoe heeft de verificateur een overzicht nodig van alle activiteiten en hun betekenis voor het emissieniveau van de installatie.

    Procesanalyse

    7. De verificatie van de overgelegde informatie vindt zo nodig plaats op het terrein van de installatie. De verificateur neemt steekproeven om de betrouwbaarheid van de gerapporteerde gegevens en informatie vast te stellen.

    Risicoanalyse

    8. De verificateur moet alle bronnen van emissies in de installatie evalueren met het oog op de betrouwbaarheid van de gegevens van elke bron die tot de totale emissies van de installatie bijdraagt.

    9. Aan de hand van deze analyse identificeert de verificateur uitdrukkelijk de bronnen met een groot foutenpotentieel en andere aspecten van de bewakings- en rapportageprocedure die waarschijnlijk zullen bijdragen tot fouten bij de bepaling van de totale emissies. Het betreft hier met name de keuze van de emissiefactoren en de berekeningen die nodig zijn om de emissies van afzonderlijke emissiebronnen vast te stellen. Bijzondere aandacht wordt besteed aan bronnen met een groot foutenpotentieel en aan de desbetreffende aspecten van de bewakingsprocedure.

    10. De verificateur houdt rekening met alle risicobeheersingsmethoden die de exploitant toepast om de mate van onzekerheid zo klein mogelijk te houden.

    Verslag

    11. De verificateur stelt een verslag op over het valideringsproces, waarin wordt vermeld of het verslag bedoeld in artikel 14, lid 3, bevredigend is. In dit verslag komen alle onderwerpen aan de orde die voor het verrichte werk van belang zijn. Er kan worden verklaard dat het verslag bedoeld in artikel 14, lid 3, bevredigend is, als, naar de mening van de verificateur, de totale emissies niet wezenlijk verkeerd zijn weergegeven.

    Aan de bevoegdheid van de verificateur te stellen minimumeisen

    12. De verificateur is onafhankelijk van de exploitant, voert zijn werk serieus uit op een objectieve, professionele wijze en is vertrouwd met:

    a) 

    de bepalingen van deze richtlijn, alsmede de door de Commissie conform artikel 14, lid 1, goedgekeurde normen en richtsnoeren;

    b) 

    de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn op te verifiëren activiteiten, en

    c) 

    de totstandkoming van alle informatie over elke emissiebron in de installatie, met name wat de verzameling, meting, berekening en rapportage van gegevens betreft.

    ▼M2

    DEEL B —   Verificatie van emissies door luchtvaartactiviteiten

    13. De algemene beginselen en de methode die in deze bijlage worden beschreven, zijn van toepassing op de verificatie van emissieverslagen over vluchten die vallen onder een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit.

    Te dien einde:

    a) 

    dient in punt 3, de verwijzing naar „exploitant” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar een vliegtuigexploitant en dient in punt c) daarvan, de verwijzing naar „installatie” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar het voor de uitoefening van de luchtvaartactiviteiten waarop het verslag betrekking heeft, gebruikte luchtvaartuig;

    b) 

    dient in punt 5 de verwijzing naar „installatie” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar de vliegtuigexploitant;

    c) 

    dient in punt 6 de verwijzing naar „in de installatie verrichte activiteiten” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar door de vliegtuigexploitant verrichte luchtvaartactiviteiten waarop het verslag betrekking heeft;

    d) 

    dient in punt 7 de verwijzing naar „het terrein van de installatie” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar de locaties die de vliegtuigexploitant heeft gebruikt voor de uitoefening van de luchtvaartactiviteiten waarop het verslag betrekking heeft;

    e) 

    dient in de punten 8 en 9 de verwijzing naar „bronnen van emissies in de installatie” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar het luchtvaartuig waarvoor de vliegtuigexploitant verantwoordelijk is, en

    f) 

    dient in de punten 10 en 12 de verwijzing naar „exploitant” te worden gelezen alsof het een verwijzing betrof naar een vliegtuigexploitant.

    Aanvullende bepalingen voor de verificatie van luchtvaartemissieverslagen

    14. De verificateur moet zich er in het bijzonder van vergewissen dat:

    a) 

    alle onder de in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteiten vallende vluchten in aanmerking zijn genomen. De verificateur zal in deze taak worden ondersteund door middel van gegevens over dienstregelingen en andere gegevens over het verkeer van de vliegtuigexploitant, waaronder door hem opgevraagde gegevens van Eurocontrol;

    b) 

    de cumulatieve gegevens over het brandstofverbruik en de gegevens over de voor het luchtvaartuig dat de luchtvaartactiviteit verricht, aangekochte of anderszins verschafte brandstof, consistent zijn.

    Aanvullende bepalingen voor de verificatie van voor de toepassing van artikel 3 sexies en artikel 3 septies overgelegde tonkilometergegevens

    15. De in deze bijlage beschreven algemene beginselen en methode voor de verificatie van verslagen uit hoofde van artikel 14, lid 3, vinden, indien van toepassing, overeenkomstige toepassing voor de verificatie van luchtvaart-tonkilometergegevens.

    16. De verificateur dient zich er in het bijzonder van te vergewissen dat alleen daadwerkelijk uitgevoerde en onder een in bijlage I genoemde luchtvaartactiviteit vallende vluchten waarvoor de vliegtuigexploitant verantwoordelijk is, in aanmerking zijn genomen in de aanvraag van die exploitant uit hoofde van artikel 3 sexies, lid 1, en artikel 3 septies, lid 2. De verificateur zal in deze taak worden ondersteund door middel van gegevens over het verkeer van de exploitant, waaronder door de exploitant opgevraagde gegevens van Eurocontrol. Bovendien dient de verificateur na te gaan of de door de vliegtuigexploitant gerapporteerde vracht overeenkomt met de door hem voor veiligheidsdoeleinden bijgehouden documenten over de vracht.



    ( 1 ) Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).

    ( 2 ) Besluit (EU) 2015/1814 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2015 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor het EU-systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten en tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG (PB L 264 van 9.10.2015, blz. 1).

    ( 3 ) Besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 130 van 17.5.2011, blz. 1).

    ( 4 ) Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

    ( 5 ) Besluit 2010/670/EU van de Commissie van 3 november 2010 tot vaststelling van criteria en maatregelen voor de financiering van commerciële demonstratieprojecten ter bevordering van de milieutechnisch veilige afvang en geologische opslag van CO2, alsook voor demonstratieprojecten ter bevordering van innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie in het kader van de bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PB L 290 van 6.11.2010, blz. 39).

    ( 6 ) Besluit 2014/746/EU van de Commissie van 27 oktober 2014 tot vaststelling, overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad, van een lijst van bedrijfstakken en deeltakdeeltakken waarvan wordt vermoed dat ze een significant risico op koolstoflekkage lopen, voor de periode 2015-2019 (PB L 308 van 29.10.2014, blz. 114).

    ( 7 ) PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16.

    ( 8 ) PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114.

    ( 9 ) PB L 240 van 24.8.1992, blz. 1.

    ( 10 ) Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).

    ( 11 ) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

    ( 12 ) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

    ( *1 ) PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.”

    ( 13 ) Verordening (EU) nr. 606/2010 van de Commissie van 9 juli 2010 inzake de goedkeuring van een vereenvoudigd instrument, ontwikkeld door de Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart (Eurocontrol), voor de raming van het brandstofverbruik van bepaalde vliegtuigexploitanten met een geringe emissie (PB L 175 van 10.7.2010, blz. 25).

    Top