This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52010PC0815
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on the financial rules applicable to the annual budget of the Union
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de jaarlijkse begroting van de Unie
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de jaarlijkse begroting van de Unie
/* COM/2011/0815 def. - COD 2010/0395 */
[pic] | EUROPESE COMMISSIE | Brussel, 22.12.2010 COM(2010) 815 definitief 2010/0395 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de jaarlijkse begroting van de Unie TOELICHTING CONTEXT VAN HET VOORSTEL In dit voorstel is rekening gehouden met recente ontwikkelingen van wetgevende en politieke aard betreffende het Financieel Reglement[1] (hierna afgekort als "het FR"). 1. Het vervangt, omwille van de overzichtelijkheid van de wetgeving en om de onderhandelingen van het Europees Parlement en de Raad (hierna "de wetgevende autoriteit" genoemd) te vergemakkelijken, twee eerdere voorstellen van de Commissie tot herziening van het FR en voegt deze samen in één tekst met het gewone formaat voor wetgevingsvoorstellen (dus geen herschikking). Die twee eerdere voorstellen hadden betrekking, respectievelijk, op de driejaarlijkse herziening van het FR (COM(2010) 260 definitief), waarbij werd tegemoetgekomen aan de dringende behoefte om de mechanismen tot uitvoering van de begroting aan de huidige economische context en toekomstige beleidsuitdagingen aan te passen, en op de herziening van het FR in verband met het Verdrag van Lissabon (COM(2010) 71 definitief), onder andere wat betreft de internecontrole- en auditverplichtingen van de lidstaten en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheid bij gedeeld beheer. Die beide eerdere voorstellen (COM(2010) 260 definitief en COM(2010) 71 definitief) worden bijgevolg ingetrokken. 2. Daarnaast bevat het voorstel ook wijzigingen van het FR die het gevolg zijn van de goedkeuring van Verordening nr. 1081/2010 voor wat betreft de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden (hierna afgekort als "de EDEO")[2]. 1.1. PROCEDURE Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon dient het FR overeenkomstig artikel 322 VWEU te worden herzien volgens de gewone wetgevingsprocedure. Om de wetgevende autoriteit een alomvattend overzicht van de voorgestelde wijzigingen te geven, worden de uitvoeringsvoorschriften bij het FR (hierna afgekort als "de UV"[3]) in een werkdocument van de diensten van de Commissie samen met het FR als één pakket voorgesteld. De UV, die meer gedetailleerde bepalingen ter aanvulling van het FR bevatten, worden vastgesteld volgens de bevoegdheden die bij artikel 290 VWEU aan de Commissie zijn gedelegeerd. Dit voorstel bevat ten opzichte van de twee eerdere voorstellen waarvan sprake in punt 1 geen inhoudelijke wijzigingen. Het samen met de driejaarlijkse herziening van het FR door de Commissie voorgestelde werkdocument van de diensten van de Commissie betreffende de Uitvoeringsvoorschriften voor het FR (SEC(2010)) blijft dus volkomen geldig. 1.2. Tijdschema Er zij op gewezen dat deze herziening van het FR komt op een moment waarop ook voorbereidingen voor de programma's na 2013 worden getroffen. De herziening moet bijgevolg in deze ruimere context worden gesitueerd. Daarom is het van belang dat alle partijen bij het wetgevingsproces, in het bijzonder het Europees Parlement en de Raad, het eens worden over een ambitieus tijdschema voor deze herziening en over de noodzaak van samenhang tussen de in het FR verankerde financiële regels en de inhoud van sectorspecifieke rechtsgrondslagen. Zij zouden moeten streven naar een akkoord waarbij het volledige pakket (Financieel Reglement en Uitvoeringsvoorschriften) in werking kan treden op 1 januari 2012, wat gezien de vereisten van de gewone wetgevingsprocedure een zeer krappe termijn is. DOEL VAN HET VOORSTEL De begroting is een cruciaal instrument, met andere, waar het gaat om het verwezenlijken van EU-beleid. De ontwerpbegroting voor 2011 bedraagt ruim 126 miljard EUR, toe te wijzen aan beleidsmaatregelen van de EU die de Unie en haar burgers ten goede komen. In de huidige economische context is het meer dan ooit zaak dat de begrotingsmechanismen zo efficiënt mogelijk functioneren, de uitvoering van EU-beleid vergemakkelijken en een goed beheer van het geld van de Europese belastingbetaler waarborgen. Het is in het bijzonder van belang dat die mechanismen eenvoudig en transparant zijn (vooral dan voor de uiteindelijke ontvangers van geld van de EU), als hefboom dienen voor middelen uit andere bronnen dan de EU-begroting en de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting, welke volgens artikel 317 VWEU op de Commissie rust, versterken. Alle beginselen en regels die voor de uitvoering van de begroting gelden, zijn vervat in het FR, dat een horizontaal karakter heeft en op alle uitgaven- en ontvangstengebieden van toepassing is. 2.1. Uitgangspunt voor deze herziening In het FR behoren uitsluitend de grondbeginselen (titel II) en de basisregels van het begrotings- en financieel beheer te worden neergelegd; de nadere uitwerking daarvan kan dan worden geregeld in de UV en in soft law zoals interne richtsnoeren. De grondbeginselen moeten in alle wetgevingshandelingen[4] en door alle instellingen worden geëerbiedigd; er dient te worden toegezien op hun stabiliteit en afwijkingen moeten tot het hoogst noodzakelijke worden beperkt. Wat de inhoud betreft, dienen de kernelementen van de financiële hervormingen te worden gehandhaafd, in het bijzonder: de rol van de financiële actoren, het belang van het financieringsbesluit van de Commissie voor beleidsuitgaven, de integratie van controles door de operationele diensten, de interne-auditfunctie, de activiteitsgestuurde begroting en de modernisering van de boekhoudbeginselen en de basisregels voor subsidies. De regels voor het plaatsen van opdrachten moeten worden gehandhaafd en in overeenstemming zijn met de desbetreffende richtlijnen. Voorts zij opgemerkt dat niet alle bij de toepassing van de regels ondervonden problemen een wijziging van het FR vereisen. In de meeste gevallen is het FR niet de bron van de naar aanleiding van de openbare raadpleging gesignaleerde problemen of konden deze door uitlegging van de regels worden opgelost. Problemen komen ook voort uit de sectorale verordeningen, waarvan de gedetailleerdheid en de complexiteit het risico op vergissingen of verkeerde interpretaties doen toenemen. Voor elke substantiële wijziging is systematisch de vraag gesteld of zij: - de administratieve last voor begunstigden, contractanten en uitvoerende partners verlicht? - het hefboomeffect van de begrotingsmiddelen vergroot waar zulks mogelijk is? - het de Commissie gemakkelijker maakt haar verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de begroting en het verwezenlijken van de beleidsdoelstellingen (artikel 317 VWEU) te nemen, door de beleidsinstrumenten te verbeteren en de regels en procedures te vereenvoudigen? - goed financieel beheer mogelijk maakt en de financiële belangen van de Unie tegen fraude en andere onwettige activiteiten beschermt[5]? 2.2. DE REDENEN VOOR EEN HERVORMING Een hervorming is noodzakelijk om de financiële regels aan te passen aan de nieuwe vereisten van de begrotingsuitvoering (medefinanciering met andere donoren, specifieke financieringsinstrumenten, PPP's), of waar de basisbeginselen een buitensporige werklast meebrengen (renteopbrengst van voorfinancieringen) of de efficiëntie nodeloos in de weg staan (verbod op uitvoering van de begroting door privaatrechtelijke organen). Ook moet het gemakkelijker worden om kleine subsidies en opdrachten toe te wijzen. De nieuwe procedure waaraan de UV ingevolge het Verdrag van Lissabon onderworpen zijn, leidt er overigens toe dat de samenhang van het FR met de UV en het gehele corpus van financiële regels moeten worden herbekeken. Sommige bepalingen van de UV, die momenteel in uitzonderingen op of afwijkingen van de bepalingen van het FR voorzien, moeten in het FR zelf worden opgenomen en de UV mogen uitsluitend nadere technische regels voor de uitvoering bevatten[6]. De Commissie streeft tegen die achtergrond met haar voorstel de volgende doelstellingen na: - ervoor zorgen dat de begrotingsbeginselen soepeler kunnen worden toegepast en beter aan de operationele behoeften zijn aangepast, en dat de administratieve formaliteiten voor ontvangers van EU-geld worden vereenvoudigd; - de relaties stroomlijnen met de uitvoerende partners waaraan de Commissie het beheer van programma's of delen van acties (projecten) toevertrouwt, daarbij in het bijzonder rekening houdende met de aard van de betrokken partner (lidstaat, agentschap, EIB, publiekrechtelijke of privaatrechtelijke partner, enz.) en met het financiële risico (evenredigheid); - in het beheer van de subsidieregelingen, het zwaartepunt verleggen van de werkelijke kosten (inputs) naar de resultaten (outputs) om scherper op de beleidsdoelstellingen te focussen en de procedurele en documentaire vereisten voor de begunstigden aanzienlijk te vereenvoudigen, en het gebruik van vaste bedragen te vergemakkelijken; - een goed financieel beheer waarborgen, en toch voldoende ruimte voor ordonnateurs laten om hun modus operandi aan te passen aan de omstandigheden en de financiële risico's; - zorgen voor een moderner risicobeheersings- en controlesysteem dat meer rekening houdt met de foutkans en de teweeggebrachte kosten. 2.3. AFSTEMMING OP HET VERDRAG VAN LISSABON Voor het eerst in decennia zijn er wezenlijke veranderingen op budgettair en financieel gebied als gevolg van het op 1 december 2009 in werking getreden Verdrag van Lissabon (Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie – VWEU). Die veranderingen moeten in het Financieel Reglement worden weerspiegeld. Het gaat in het bijzonder om: - de opneming van het meerjarig financieel kader in het Verdrag en de relatie ervan met de jaarlijkse begrotingsprocedure: in dit verband dienen, ten gevolge van de introductie van het meerjarig financieel kader in het VWEU, sommige bepalingen van het interinstitutioneel akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer in het Financieel Reglement te worden opgenomen; - de nieuwe jaarlijkse begrotingsprocedure en de opheffing van het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven, die een invloed hebben op de bepalingen betreffende kredietoverschrijvingen en voorlopige twaalfden; - de nieuwe bepalingen die in artikel 317 VWEU zijn opgenomen betreffende de met de uitvoering van de begroting verband houdende controle- en auditverplichtingen van de lidstaten, en punt 44 van het interinstitutioneel akkoord (IIA) betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (zie punt 4.3.1 voor nadere bijzonderheden). Met dit voorstel kan het Financieel Reglement tevens worden opgeschoond conform het Verdrag van Lissabon, door technische aanpassingen enerzijds en het weglaten van achterhaalde bepalingen anderzijds. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BETROKKEN PARTIJEN Dit voorstel steunt op de uitkomst van de openbare raadpleging van 19 oktober 2009[7], namelijk 235 bijdragen van belanghebbenden die geld van de Unie besteden of ontvangen, zoals burgers, publiek- en privaatrechtelijke entiteiten en regionale en nationale overheidsdiensten. Het wil in het bijzonder iets doen aan de buitensporige administratieve lasten voor ontvangers van geld van de EU, wat als belangrijkste kritiek uit die openbare raadpleging naar voren kwam. De Commissie heeft zich eveneens gebaseerd op de ervaring van haar operationele diensten, die middels een grootschalige interne raadpleging bij de zaak zijn betrokken, en op de uit eerdere herzieningen getrokken lessen. INHOUD VAN HET VOORSTEL IN DETAIL Het doel van deze herziening is drieledig . 4.1. Vereenvoudiging Om de subsidieprocedures te vereenvoudigen en een meer resultaatgerichte benadering te volgen, stelt de Commissie voor gemakkelijker gebruik te kunnen maken van vaste bedragen en andere instrumenten aan de hand waarvan zij het voor de realisatie van een project vereiste bedrag naar behoren vooraf kan ramen en vaststellen. In de toekomst zouden subsidies op grotere schaal op basis van dergelijke voorafberekeningen worden uitbetaald bij de overlegging van bewijs dat een project is voltooid. De Commissie stelt tevens voor om de regels betreffende de betaling van rente op verstrekte voorfinancieringen te herzien. De verplichting van het huidige FR om een afzonderlijke bankrekening te openen waarop de door voorfinanciering voortgebrachte rente moet worden teruggestort, legt aan de ontvangers van subsidies een buitenproportionele administratieve last op. In de praktijk gaat het vaak immers om zeer kleine bedragen. De Commissie stelt voor om de omgekeerde werkwijze te volgen: er zou in principe geen rente op voorfinanciering aan de Unie verschuldigd zijn, tenzij de subsidieovereenkomst om redenen van proportionaliteit (bv. wanneer het om zeer grote sommen gaat) en goed financieel beheer bepaalt dat de rente in het project moet worden geïnvesteerd of moet worden teruggestort. Wat de regels voor het plaatsen van opdrachten betreft , worden de bepalingen inzake door de contractant te verstrekken bankgaranties en de procedures voor de toekenning van kleine opdrachten gewijzigd met het oog op vereenvoudiging. 4.2. Meer resultaten met beperkte middelen (hefboomwerking) Volgens de Commissie moet de behoefte aan een grotere hefboomwerking van de EU-begrotingsmiddelen worden gezien tegen de achtergrond van twee politieke ontwikkelingen: de in de politieke richtsnoeren van Commissievoorzitter Barroso aan het begin van zijn tweede ambtsperiode in 2009 vervatte voorstellen om het investeringspotentieel te maximaliseren en innoverende financieringsinstrumenten te ontwerpen, en de begrotingsbeperkingen op het niveau van de lidstaten en de Unie, die gevolgen zullen hebben voor de onderhandelingen over het toekomstige meerjarig financieel kader (na 2013). Om de hefboomwerking van de EU-middelen te vergroten, worden verschillende instrumenten voorgesteld: - het poolen van middelen op het gebied van externe betrekkingen: de herziening van de regels inzake externe bestemmingsontvangsten en de oprichting van EU-trustfondsen zullen het mogelijk maken om middelen uit diverse bronnen (lidstaten, begroting van de Unie, derde landen) samen te voegen; - synergie met de eigen middelen van de EIB: het voorstel is om meer stelselmatig gebruik te maken van gemengde instrumenten (EU-middelen/EIB-middelen voor de verstrekking van risicokapitaal, waarborgfondsen, langetermijnleningen) conform de status van bevoorrechte partner die het EU-Verdrag aan de EIB toekent, en om haar bijdrage aan het versterken van de interne markt te bevorderen; - synergie met particuliere middelen en publiek-private partnerschappen (PPP's): de Commissie stelt voor het eenvoudiger te maken om PPP's op te richten, hetzij via een delegatieovereenkomst tussen de Commissie en een van tevoren gecontroleerde privaatrechtelijke entiteit die voldoet aan de normen voor deugdelijk beheer van overheidsgeld, hetzij via een op een "lichte" kaderverordening gebaseerd basisbesluit waarbij de uitvoering van een PPP aan een publiekrechtelijk EU-orgaan wordt toevertrouwd; - hefboomeffect van de toekenning van prijzen in de sector O&O: de Commissie stelt naar het voorbeeld van positieve ervaringen in het buitenland voor om de regels voor de toekenning van prijzen te verduidelijken, zodat daarvan in de toekomst op grotere schaal kan worden gebruikgemaakt om particuliere investeringen in onderzoek en ontwikkeling te stimuleren. 4.3. MEER VERANTWOORDING: VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE UITVOERINGSPARTNERS EN "AANVAARDBAAR FOUTENRISICO" 4.3.1. De verschillende wijzen van uitvoering hervormen Het voorstel is erop gericht de verschillende wijzen van uitvoering (gecentraliseerd direct/indirect beheer, gedeeld beheer, gedecentraliseerd beheer en gezamenlijk beheer) te vereenvoudigen, de samenhang van de op de verschillende beheerswijzen toepasselijke regels te vergroten en de verantwoordingsplicht van de uitvoeringspartners te versterken om de Commissie te helpen zich te kwijten van de taak die krachtens het Verdrag op haar rust. De Commissie stelt een serie gemeenschappelijke beginselen voor met betrekking tot alle gevallen van indirect beheer, dat wil zeggen gevallen waarin de Commissie de uitvoering van de EU-begroting aan derden toevertrouwt. Deze (eventueel met sectorspecifieke regels aan te vullen) beginselen zijn: - controle vooraf van de geschiktheid om geld van de EU te beheren, rekening houdende met de specifieke risico's van een actie (flexibiliteit en evenredigheid); - verplichtingen inzake beheer, controle en audit (goed financieel beheer); - één enkel verantwoordingstraject, vastgesteld met name in de jaarlijkse beheersverklaringen die de uitvoeringspartners van de Commissie moeten ondertekenen, en een regelmatige goedkeuring van de rekeningen. De lidstaten zijn de belangrijkste partner van de Commissie bij de uitvoering van de begroting en spelen daarin een cruciale rol (artikel 317, lid 5, VWEU). Het huidige FR en het voorstel van de Commissie weerspiegelen dit in specifieke bepalingen waarin de bovenbedoelde beginselen vervat zijn. Wat het gedeeld beheer betreft, is het voorstel gebaseerd op de bestaande regeling, die haar deugdelijkheid heeft bewezen. Overeenkomstig artikel 317 VWEU, dat bepaalt dat de met de uitvoering van de begroting verbandhoudende controle- en auditverplichtingen van de lidstaten en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden bij het FR worden vastgesteld, wordt in het voorstel nader bepaald welke essentiële functies de beheer- en controlesystemen in het kader van het gedeeld beheer moeten omvatten. De lidstaten beschikken over een ruime mate van flexibiliteit om hun bestaande administratieve structuren op die functies af te stemmen. 4.3.2. Het begrip 'aanvaardbaar foutenrisico (AFR)' introduceren De standaard 2 %-materialiteitsdrempel die door de Rekenkamer op de begroting in haar geheel wordt toegepast, ongeacht de aan een beleidsterrein verbonden risico's en controlekosten, is nog steeds de maatstaf voor het presteren van de Commissie op het gebied van risicobeheersing. Om een meer geschikte methode te vinden, stelt de Commissie voor dat de Raad en het Europees Parlement voor elk beleidsterrein een AFR vaststellen op basis van een voorstel van de Commissie waarin een kosten-batenanalyse van de controles wordt gemaakt. Een AFR per beleidsterrein zou voor de Commissie een nuttig instrument zijn om het beheer van programma's van tevoren af te stemmen op de risico's. Dit heeft geen gevolgen voor de controleregelingen of de corrigerende maatregelen die worden getroffen wanneer fouten worden ontdekt. Bovendien zou een AFR op het niveau van de Unie voor een bepaald beleidsterrein en zonder onderscheid tussen de lidstaten gelden. 2010/0395 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de jaarlijkse begroting van de Unie HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 322, in samenhang met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis, Gezien het voorstel van de Europese Commissie[8], Gezien het advies van de Rekenkamer[9], Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: 3. Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen[10] is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. In verband met nieuwe wijzigingen, waaronder aanpassingen aan het Verdrag van Lissabon, is het omwille van de duidelijkheid dienstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 te vervangen door deze verordening. 4. Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 stelde de begrotingsbeginselen en de financiële voorschriften vast die in alle wetgevingshandelingen en door alle instellingen in acht moeten worden genomen. De grondbeginselen, het concept en de structuur van die verordening en de basisregels van het begrotings- en financieel beheer moeten worden behouden. De uitzonderingen op de grondbeginselen moeten worden herbekeken en zoveel mogelijk worden vereenvoudigd, rekening houdende met hun relevantie, hun meerwaarde voor de jaarlijkse begroting van de Unie (hierna "de begroting" genoemd) en de lasten die zij voor de betrokkenen meebrengen. Het is nodig dat de kernelementen van de financiële hervorming – de omschrijving van de rol van de financiële actoren, de integratie van controles bij de operationele diensten, de intern controleurs, de activiteitsgestuurde begroting, de modernisering van de boekhoudbeginselen en –regels en de basisbeginselen voor subsidies – worden behouden en versterkt. 5. Gezien de specifieke aard en taken van de Europese Centrale Bank, met name haar onafhankelijkheid ten aanzien van het beheer van haar financiën, dient deze te worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening. 6. In het licht van de opgedane ervaring moeten in deze verordening regels worden opgenomen die de veranderende eisen van de begrotingsuitvoering weerspiegelen, bijvoorbeeld de medefinanciering samen met andere donoren, om de externe hulp doeltreffender te maken en om het gebruik van specifieke financieringsinstrumenten, bijvoorbeeld met de Europese Investeringsbank overeengekomen instrumenten of de uitvoering via publiek-private partnerschappen, te vergemakkelijken. 7. Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 werd beperkt tot de grote beginselen en basisregels voor het gehele door de Verdragen bestreken begrotingsterrein, terwijl de uitvoeringsvoorschriften werden vastgesteld in Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen[11], om een betere hiërarchie van de regelgeving te garanderen en zodoende de leesbaarheid van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 te verbeteren. Krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna het 'VWEU' genoemd) kan aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van de wetgevingshandeling. Bijgevolg moeten sommige bepalingen van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 in deze verordening worden opgenomen. De uitvoeringsvoorschriften die door de Commissie voor de toepassing van deze verordening worden vastgesteld, moeten beperkt blijven tot technische en operationele aspecten. 8. Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken werd een integrerend onderdeel van het overige beleid en interne optreden van de Unie. De specifieke financiële bepalingen voor dat beleidsterrein zijn derhalve niet langer gerechtvaardigd en dienen dus niet in deze verordening te worden opgenomen. 9. Overeenkomstig het meerjarig financieel kader voor 2007-2013, vastgesteld bij het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer[12], geldt voor het Garantiefonds voor externe acties niet langer een bijzondere regeling. Betalingen aan dat fonds uit de begroting worden thans op een specifiek begrotingsonderdeel opgevoerd. De toepasselijke specifieke financiële voorschriften zijn niet langer noodzakelijk en dienen derhalve niet in deze verordening te worden opgenomen. 10. De regels inzake de renteopbrengst van betaalde voorfinanciering dienen te worden vereenvoudigd omdat zij buitensporige administratieve lasten veroorzaken voor zowel de ontvangers van EU-middelen als de diensten van de Commissie en leiden tot misverstanden tussen deze diensten en de operatoren en partners. Overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer moet de verplichting dat voorfinancieringen rente moeten voortbrengen en dat deze rente moet worden teruggevorderd, daarom worden opgeheven, in het bijzonder om de zaken voor de begunstigden van subsidies eenvoudiger te maken. Het moet evenwel mogelijk zijn een dergelijke verplichting op te nemen in een delegatieovereenkomst, zodat de renteopbrengst van voorfinancieringen kan worden hergebruikt voor de programma's die door sommige delegatieverkrijgers worden beheerd of kan worden teruggevorderd. 11. Het onderscheid tussen externe en interne bestemmingsontvangsten moet tot uiting komen in de regels betreffende de overdracht van bestemmingsontvangsten. Met het oog op het bereiken van het doel dat door de donor is aangewezen, moeten externe bestemmingsontvangsten automatisch worden overgedragen en gebruikt totdat de operaties van het programma of de actie waarvoor zij bestemd zijn, volledig zijn uitgevoerd. Externe bestemmingsontvangsten die worden ontvangen tijdens het laatste jaar van een programma of actie, moeten ook kunnen worden gebruikt tijdens het eerste jaar van een vervolgprogramma of –actie. Interne bestemmingsontvangsten moeten kunnen worden overgedragen, zij het slechts één jaar, tenzij in het toepasselijke basisbesluit anders is bepaald of in naar behoren gemotiveerde gevallen. 12. Wat de voorlopige twaalfden betreft, dienen de regels te worden verduidelijkt voor het geval waarin het Europees Parlement besluit het bedrag van de extra uitgaven boven de voorlopige twaalfden dat door de Raad overeenkomstig artikel 315 VWEU is toegestaan, te verminderen. 13. Aangezien het Verdrag voorschrijft dat het meerjarig financieel kader in de vorm van een verordening wordt neergelegd, is het noodzakelijk sommige bepalingen van het meerjarig financieel kader voor 2007-2013 in deze verordening op te nemen. Om de begrotingsdiscipline te verzekeren is met name vereist dat een verband wordt gelegd tussen het meerjarig financieel kader en de jaarlijkse begrotingsprocedure. Voorts moeten ook bepalingen worden opgenomen waarbij het Europees Parlement en de Raad zich ertoe verbinden de bij de basisbesluiten inzake de structuurmaatregelen, plattelandsontwikkeling en het Europees Visserijfonds voorziene toewijzingen aan vastleggingskredieten in acht te nemen. 14. De afwijking voor bestemmingsontvangsten moet worden aangepast om het onderscheid tot uiting te brengen tussen, enerzijds, de interne bestemmingsontvangsten, afkomstig van door de begrotingsautoriteit toegestane kredieten en, anderzijds, de externe bestemmingsontvangsten, geïnd van en toegewezen door de verschillende donoren van welbepaalde programma's of acties. Daarenboven moet het externe donoren toegestaan worden om externe acties, in het bijzonder op humanitair gebied, mee te financieren, ook als het basisbesluit niet uitdrukkelijk daarin voorziet. Om het vastgoedbeheer te vergemakkelijken, moet de opbrengst van de verkoop van gebouwen of van daarmee gelijkgestelde transacties aan de lijst van interne bestemmingsontvangsten worden toegevoegd. 15. Om de in de ontwerpbegroting opgenomen bestemmingsontvangsten transparanter te maken, dient te worden bepaald dat bestemmingsontvangsten in de ontwerpbegroting worden opgenomen voor de bedragen die vaststaan op het moment van opstelling ervan. 16. Er wordt wat het specialiteitsbeginsel betreft geen onderscheid meer gemaakt tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven. De bepalingen inzake kredietoverschrijvingen moeten bijgevolg dienovereenkomstig worden aangepast. 17. De regels inzake kredietoverschrijvingen dienen tevens op bepaalde punten te worden vereenvoudigd en verduidelijkt, omdat zij in de praktijk omslachtig of onduidelijk zijn gebleken. Het is noodzakelijk een betere uitvoering van de begroting mogelijk te maken, met name wat betreft de betalingskredieten, bestemmingsontvangsten en administratieve kredieten die gemeenschappelijk zijn voor verschillende titels. Daartoe moet de typologie van overschrijvingen worden vereenvoudigd en moet de goedkeuringsprocedure voor sommige overschrijvingen worden versoepeld. In het bijzonder is het dienstig en doeltreffend gebleken dat de Commissie bij internationale humanitaire rampen en crisissen tot overschrijving van ongebruikte kredieten kan besluiten. Die mogelijkheid moet daarom ook kunnen worden gebruikt voor dergelijke gebeurtenissen die na 1 december plaatsvinden. Omwille van de transparantie moet de Commissie in zulke gevallen de begrotingsautoriteit onmiddellijk op de hoogte brengen van haar besluit. De Commissie moet binnen zekere grenzen ook autonoom kunnen beslissen over overschrijvingen uit de reserve voor noodhulp. 18. Wat de bepalingen inzake evenredigheid betreft, dient het begrip aanvaardbaar foutenrisico te worden geïntroduceerd in het kader van de door de ordonnateur te maken risicoafweging. De instellingen moeten kunnen afwijken van de algemene materialiteitsdrempel van 2 % die de Rekenkamer hanteert om uitsluitsel te geven over de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen. Niveaus van aanvaardbaar risico verschaffen de kwijtingverlenende autoriteit een meer geschikte basis om de kwaliteit van de risicobeheersing door de Commissie te beoordelen. Het Europees Parlement en de Raad zouden daarom de hoogte van het aanvaardbaar foutenrisico per beleidsterrein moeten vaststellen, rekening houdende met de kosten en de baten van controles. 19. Voor de toepassing van artikel 316 VWEU dient te worden geregeld dat de Europese Raad en de Raad onder een enkele afdeling van de begroting ressorteren. 20. De door het VWEU in de begrotingsprocedure aangebrachte wijzigingen moeten in deze verordening worden weerspiegeld. 21. Wat de opstelling van de begroting betreft, is het van belang dat de structuur en de presentatie van de door de Commissie op te stellen ontwerpbegroting duidelijk worden vastgelegd. De inhoud van de algemene inleiding tot de ontwerpbegroting moet nauwkeuriger worden omschreven. Ook dient een bepaling te worden opgenomen betreffende de financiële programmering voor de komende jaren en de mogelijkheid voor de Commissie om werkdocumenten in te dienen ter staving van begrotingsverzoeken. 22. In verband met het specifieke karakter van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dienen de vormen waarin basisbesluiten overeenkomstig het VWEU en de titels V en VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie kunnen worden genomen, te worden geactualiseerd. Tevens dient de procedure voor de goedkeuring van voorbereidende maatregelen op het gebied van extern optreden te worden aangepast aan de bepalingen van het VWEU. 23. De regels betreffende de wijzen van uitvoering van de begroting, die in het bijzonder de voorwaarden bepalen waaronder uitvoerende bevoegdheden aan derden kunnen worden overgedragen, zijn in de loop der jaren te ingewikkeld geworden en moeten worden vereenvoudigd. Terzelfder tijd echter, moet het eerste oogmerk van de overdracht – ervoor te zorgen dat uitgaven ongeacht de wijze van uitvoering worden verricht met dezelfde mate van controle en transparantie als van de diensten van de Commissie wordt verwacht – bewaard blijven. Daarom moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen situaties waarin de begroting op directe wijze door de Commissie of haar uitvoerende agentschappen wordt uitgevoerd en situaties waarin de begroting indirect via derden wordt uitgevoerd. Dit moet het mogelijk maken een gemeenschappelijke regeling in te stellen voor het indirect beheer, met de mogelijkheid deze aan te passen aan sectorspecifieke regelingen, in het bijzonder wanneer de begroting op indirecte wijze door de lidstaten onder gedeeld beheer wordt uitgevoerd. In een dergelijke gemeenschappelijke regeling moeten in het bijzonder de basisbeginselen worden neergelegd waaraan de Commissie, wanneer zij tot indirecte uitvoering van de begroting besluit, en de partijen waaraan zij de uitvoering toevertrouwt, zich dienen te houden. De Commissie moet de mogelijkheid hebben, hetzij de regels en procedures van de Unie toe te passen, hetzij ermee in te stemmen dat de regels en procedures van de entiteit waaraan zij de uitvoering toevertrouwt, worden toegepast, op voorwaarde dat deze laatste een gelijkwaardig niveau van bescherming van de financiële belangen van de Unie waarborgt. 24. De regels inzake de evaluatie vooraf van entiteiten, andere dan lidstaten, die niet aan evaluatie vooraf zijn onderworpen, moeten worden aangepast om te waarborgen dat alle entiteiten en personen waaraan de uitvoering is toevertrouwd, ten aanzien van de financiële belangen van de Unie een beschermingsniveau bieden dat gelijkwaardig is aan het bij deze verordening voorgeschreven niveau. Ten behoeve van de toezichthoudende taak van de Commissie dient te worden voorzien in een stel controle- en auditverplichtingen, met inbegrip van procedures voor de goedkeuring van de rekeningen, die voor alle types van begrotingsbeheer gelden. 25. Om operationele redenen en om de uitvoering door begunstigden of uitvoerende partners te vergemakkelijken, dienen de eisen in verhouding te staan tot de specifieke risico's van een actie en tot de algemene controleomgeving. Bij de beoordeling van het vermogen van een derde partij of entiteit om aan de eisen te voldoen, dient rekening te worden gehouden met de aard van de taken van de Commissie en de maatregelen die zij neemt in het kader van het toezicht op en de ondersteuning van de uitvoering van de actie. Voorts moet deze verordening met het oog op een betere begrotingsuitvoering en tenuitvoerlegging van het beleid, het gebruik mogelijk maken van nieuwe financieringsinstrumenten, zoals publiek-private partnerschappen. 26. De ervaring opgedaan met publiek-private partnerschappen (PPP's) als door de Unie opgerichte organen in de zin van artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, leert dat het dienstig is het instrumentarium uit te breiden met organen waarvan de regels voor privaatrechtelijke partners flexibeler en toegankelijker zijn dan die welke op de instellingen van de Unie van toepassing zijn. Dergelijke alternatieve organen moeten onder indirect beheer staan. Eén van de alternatieve mogelijkheden moet een orgaan zijn dat wordt opgericht bij een basisbesluit en onderworpen is aan financiële regels die steunen op de noodzakelijke beginselen om een goed financieel beheer van gelden van de Unie te waarborgen. Deze beginselen moeten worden vastgesteld in een gedelegeerde verordening en geënt zijn op die welke gelden voor derde entiteiten waaraan taken tot uitvoering van de begroting zijn toevertrouwd. Een andere alternatieve mogelijkheid moet bestaan in de tenuitvoerlegging van PPP's door organen die onder het privaatrecht van een lidstaat vallen. 27. De basisverplichtingen op het gebied van controle en auditing die op de lidstaten rusten wanneer zij op indirecte wijze de begroting uitvoeren in het kader van gedeeld beheer, die momenteel slechts in sectorspecifieke verordeningen zijn vastgelegd, moeten voor de toepassing van artikel 317 VWEU bij deze verordening worden vastgesteld. Daartoe moeten bepalingen worden opgenomen die een samenhangend, voor alle beleidsterreinen geldend kader creëren en die betrekking hebben op een geharmoniseerde administratieve structuur op het niveau van de lidstaten, gemeenschappelijke beheer- en controleverplichtingen voor die structuren, een jaarlijkse beheersverklaring met een onafhankelijke accountantsverklaring en een jaarlijkse verklaring waarmee de lidstaten de verantwoordelijkheid op zich nemen voor het beheer van de aan hen toevertrouwde middelen van de Unie, goedkeuring van de rekeningen en door de Commissie toegepaste schorsings- en correctiemechanismen. Nadere bepalingen moeten zoals voorheen in sectorspecifieke verordeningen worden vastgesteld. 28. Sommige bepalingen inzake de taken van de gedelegeerd ordonnateur moeten worden verduidelijkt, in het bijzonder wat betreft de in te stellen procedures voor de interne controles vooraf en achteraf, en de verslaglegging. In dit verband dient de in zijn jaarlijks activiteitenverslag op te nemen informatie in overeenstemming te worden gebracht met de praktijk, die bestaat in de opneming van de nodige financiële en beheersinformatie tot staving van zijn verklaring betreffende de uitvoering van zijn taken. 29. Met betrekking tot de taken van de rekenplichtige van de Commissie dient in het bijzonder te worden verduidelijkt dat hij als enige bevoegd is om de boekhoudregels en het geharmoniseerde rekeningstelsel vast te stellen, terwijl de rekenplichtigen van alle andere instellingen de in hun instelling te volgen boekhoudprocedures bepalen. 30. Om de aan financiële instellingen toevertrouwde uitvoering van sommige programma's of acties te vergemakkelijken, dient deze verordening te voorzien in de mogelijkheid trustrekeningen te openen. Dergelijke bankrekeningen moeten in de boeken van financiële instellingen worden opgenomen op naam van of namens de Commissie. Ze worden door de betrokken financiële instelling beheerd onder verantwoordelijkheid van de ordonnateur en moeten in andere valuta dan de euro kunnen luiden. 31. Wat de ontvangsten betreft, is het voor de behoeften van de begroting noodzakelijk de regels inzake het ramen van het bedrag van schuldvorderingen te stroomlijnen. Ontvangsten zouden als zodanig moeten worden geboekt wanneer er redelijke zekerheid bestaat omtrent de inning ervan en zij voldoende nauwkeurig in cijfers kunnen worden uitgedrukt. De opneming van een aantal specifieke bepalingen betreffende procedures voor de aanpassing of intrekking van ramingen van het bedrag van schuldvorderingen zou tot vereenvoudiging moeten leiden. 32. De invorderingsregels moeten niet alleen worden verduidelijkt, maar ook worden aangescherpt. In het bijzonder moet worden verduidelijkt dat schrapping van een vastgestelde schuldvordering niet leidt tot afstand van een ten gunste van de Unie vastgesteld recht. Om de financiële belangen van de Unie beter te beschermen, mogen vorderingen tot terugbetaling van middelen van de Unie door de lidstaten niet minder gunstig worden behandeld dan vorderingen van vennootschappen op hun grondgebied. 33. Met inachtneming van de mededeling van de Commissie over het beheer van tijdelijk geïnde boeten[13] dienen boeten, dwangsommen en sancties en alle inkomsten daaruit als ontvangsten voor de begroting te worden geboekt in het jaar volgende op dat waarin alle verweermiddelen tegen het besluit waarbij zij zijn opgelegd, uitgeput zijn. Bij wijze van uitzondering op deze regel dient ten hoogste 2 % van het op de begroting te boeken totaal aan boeten en dwangsommen te worden ingehouden ter financiering van het fonds dat bij de bovenvermelde mededeling is opgericht. 34. Wat de betalingen betreft, dienen de verschillende soorten overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer te worden verduidelijkt. Voorts dienen de voorfinancieringsbetalingen stelselmatig te worden aangezuiverd door de bevoegde ordonnateur volgens de boekhoudregels die door de rekenplichtige van de Commissie zijn vastgesteld. Daartoe dienen in contracten, subsidiebesluiten, subsidieovereenkomsten en in delegatieovereenkomsten met derde partijen passende bepalingen te worden opgenomen. 35. Instellingen dienen van tevoren in de gelegenheid te worden gesteld er officieel mee in te stemmen dat documenten hen langs elektronische weg worden toegezonden. In overeenstemming met de besluiten van de Commissie inzake elektronische en gedigitaliseerde documenten dienen de financiële bepalingen betreffende op verplichtingen uit te voeren verificaties bovendien te worden bijgewerkt om de waarde in rechte van elektronische bestelformulieren en facturen voor de inschrijving van juridische verbintenissen uitdrukkelijk te erkennen. 36. De uitsluitingsregels dienen te worden aangescherpt met het oog op een betere bescherming van de financiële belangen van de Unie. Er dient een verwijzing naar het witwassen van geld te worden toegevoegd, overeenkomstig Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten[14]. Bovendien dienen uitsluitingssituaties voor gegadigden of inschrijvers die bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing veroordeeld zijn voor een delict dat hun beroepsethiek aantast of wegens fraude, omkoping, deelname aan een criminele organisatie, het witwassen van geld of enige andere onwettige activiteit die de financiële belangen van de Unie schaadt, ook te gelden voor personen met vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid ten aanzien van de gegadigde of de inschrijver. Uit een oogpunt van evenredigheid dient geen uitsluiting plaats te vinden van gegadigden en inschrijvers die kunnen aantonen passende maatregelen te hebben genomen tegen dergelijke personen met vertegenwoordigingsbevoegdheid. Ten behoeve van de continuïteit van een instelling dient waar het gaat om onderhandelingsprocedures tot slot te worden voorzien in een uitzondering op de verplichting tot uitsluiting wegens faillissement of een vergelijkbare toestand, ernstige beroepsfout of niet-nakoming van sociale zekerheidsverplichtingen, wanneer de opdracht om technische of artistieke redenen of om redenen van bescherming van alleenrechten slechts aan een bepaalde marktdeelnemer kan worden toevertrouwd. 37. Niettegenstaande dat de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Investeringsbank (EIB) een specifieke eigen status hebben binnen het kader van de Unie, is het gebruik van hun eigen middelen financieel relevant voor de Unie. Daarom dienen zij toegang te hebben tot de informatie in de centrale gegevensbank van uitsluitingen, die is opgericht om de financiële belangen van de Unie te beschermen, en daarmee op eigen verantwoordelijkheid rekening te houden voor de gunning van opdrachten op grond van hun eigen regels. Tevens dienen de ECB en de EIB informatie over inschrijvers tegen wie een definitieve uitspraak is gedaan wegens fraude of andere onwettige activiteiten die de financiële belangen van de Unie schaden, aan de Commissie mee te delen. 38. Er dient te worden voorzien in een degelijke rechtsgrondslag voor de bekendmaking van besluiten waarbij administratieve en financiële sancties worden opgelegd, die aan de gegevensbeschermingseisen voldoet. Met het oog op de bescherming van gegevens en rechtszekerheid dient de bekendmaking evenwel een facultatief karakter te behouden. 39. Met het oog op juridische duidelijkheid en vereenvoudiging dient het kader voor de toekenning en de follow-up van subsidies van de Unie te worden herzien, in het bijzonder de specifieke bepalingen die uitvoering geven aan de beginselen van transparantie, gelijke behandeling, medefinanciering, verbod van werking met terugwerkende kracht en controle. 40. In het kader van de toekenning en de follow-up van subsidies van de Unie dienen, gelet op de opgedane ervaring, de regels voor het gebruik van vaste bedragen (dit zijn vaste bedragen, standaardschalen van eenheidskosten en forfaits), zonder controles achteraf van de werkelijk gemaakte kosten, te worden verduidelijkt. De controlepraktijk dient aan deze nieuwe werkwijze te worden aangepast, met de mogelijkheid operationele audits te vragen en de bevindingen daarvan uit te breiden tot niet onderzochte projecten van een zelfde begunstigde wanneer wordt ontdekt dat in aanverwante projecten dezelfde fouten terugkeren. Tot slot dient de mogelijkheid voor een begunstigde om subsidie bij wijze van financiële steun aan derden door te geven onder bepaalde voorwaarden te worden verruimd om een betere uitvoering mogelijk te maken van programma's waarvan de doelgroep bestaat uit een groot aantal natuurlijke personen die via twee doorgifteniveaus kunnen worden bereikt. Doorgifte dient toegestaan te zijn mits de eerste begunstigde passende garanties verstrekt en in de subsidieovereenkomst de nodige bepalingen zijn opgenomen die de keuzevrijheid inzake de begunstigden van doorgegeven subsidie en de hoogte van de steun inperken. 41. Een nieuw type van financiële steun in de vorm van prijzen dient los van het stelsel van subsidies te worden onderworpen aan afzonderlijke regels die geen verwijzing naar voorzienbare kosten bevatten. Dergelijke prijzen dienen in het jaarlijkse werkprogramma te worden opgenomen en, boven een bepaalde drempel, te worden toegekend door begunstigden of contractanten op grond van toekenningsvoorwaarden en -criteria die tevoren door de Commissie zijn vastgesteld. 42. Financieringsinstrumenten zijn in toenemende mate van belang om de impact van middelen van de Unie te versterken wanneer die middelen met andere worden gepoold of een hefboomwerking hebben. Omdat dergelijke financieringsinstrumenten niet met diensten of subsidies gelijk te stellen zijn, dient in een nieuw type financiële steun te worden voorzien. 43. Wat de regels inzake boekhouding en rekeningen betreft, dient voor vereenvoudiging van de presentatie van de rekeningen te worden gezorgd door te bepalen dat de rekeningen van de Unie uitsluitend uit de geconsolideerde financiële staten en de geaggregeerde begrotingen bestaan. Ook dient te worden verduidelijkt dat de consolidatie uitsluitend betrekking heeft op de instellingen die uit de begroting worden gefinancierd om de specifieke onafhankelijke status van de ECB te weerspiegelen. 44. Om duidelijkheid te scheppen in de verdeling van de taken en bevoegdheden tussen de rekenplichtige van de Commissie en de rekenplichtigen van de instellingen en organen waarvan de rekeningen worden geconsolideerd, dient te worden bepaald dat het verslag over het begrotingsbeheer en het financieel beheer in een begrotingsjaar wordt opgesteld door elke instelling of elk orgaan en uiterlijk op 31 maart van het daaropvolgende begrotingsjaar aan de begrotingsautoriteit en aan de Rekenkamer wordt toegezonden. 45. De boekhoudregels en –beginselen van de Unie dienen te worden bijgewerkt met het oog op de samenhang met de regels van de International Public Sector Accounting Standard. 46. De bepalingen betreffende de voorlopige en de definitieve rekeningen dienen te worden bijgewerkt, in het bijzonder om te voorzien in de begeleidende informatie bij de rekeningen die met het oog op de consolidatie aan de rekenplichtige van de Commissie worden gezonden. Er dient ook een bepaling te worden opgenomen betreffende de bevestigingsbrief die de instellingen en organen die uit de begroting worden gefinancierd tezamen met hun definitieve rekeningen aan de Rekenkamer zenden en betreffende de bevestigingsbrief die de Unie tezamen met haar geconsolideerde definitieve rekeningen zendt. Tot slot dient de datum waartegen de Rekenkamer haar opmerkingen maakt over de voorlopige rekeningen van de instellingen, met uitzondering van de Commissie, en de uit de begroting gefinancierde organen te worden vervroegd om hen in staat te stellen bij de opstelling van hun definitieve rekeningen de opmerkingen van de Rekenkamer in aanmerking te nemen. 47. Wat de informatieverstrekking met het oog op de kwijting betreft, moet de Commissie krachtens artikel 318 VWEU met name een op de bereikte resultaten gebaseerd evaluatieverslag over de financiën van de Unie bij het Europees Parlement en de Raad indienen. In deze verordening dienen, met inachtneming van andere bestaande rapportageverplichtingen, passende voorschriften voor dat verslag te worden opgenomen. 48. Wat betreft de bijzondere bepalingen van deze verordening inzake de Structuurfondsen, het Cohesiefonds, het Europees Visserijfonds, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en de fondsen op het gebied van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, die onder gedeeld beheer staan, dient de bepaling betreffende de terugbetaling van vooruitbetalingen en de wederopvoering van kredieten onder de voorwaarden, genoemd in de verklaring van de Commissie bij Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen[15], te worden gehandhaafd. In afwijking van de overdrachtsregel dient te worden toegestaan dat op het einde van het begrotingsjaar beschikbare vastleggingskredieten die afkomstig zijn van de terugbetaling van vooruitbetalingen, worden overgedragen totdat het programma wordt afgesloten en worden gebruikt wanneer geen andere vastleggingskredieten meer beschikbaar zijn. 49. Er is daarnaast behoefte aan verduidelijking wat betreft de deelneming van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (GCO) aan procedures voor het plaatsen van opdrachten en het toekennen van subsidies wanneer het GCO activiteiten verricht die geheel of gedeeltelijk uit de begroting worden gefinancierd, los van de gewone, voor het GCO bestemde begrotingsonderdelen in het kader van de middelen voor onderzoek. Wanneer het GCO als derde aan procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten en het toekennen van subsidies deelneemt, dient het vrijgesteld te zijn van de bepalingen inzake uitsluitingscriteria, administratieve en financiële sancties, economische en financiële draagkracht en zekerheden. Bovendien dient rekening te worden gehouden met de technische en wetenschappelijke diensten die door het GCO aan andere instellingen of diensten van de Commissie worden verstrekt op grond van interne administratieve regelingen, die niet onder de regels inzake het plaatsen van overheidsopdrachten vallen. Tot slot dienen voor een effectieve uitvoering van de betrokken taken de ontvangsten uit de ermee verband houdende werkzaamheden uitzonderlijk te worden aangemerkt als externe bestemmingsontvangsten. 50. De bijzondere bepalingen betreffende de uitvoering van externe acties dienen te worden aangepast aan de wijzigingen die inzake de wijzen van uitvoering worden voorgesteld. 51. Ter versterking van de internationale rol van de Unie bij externe acties en ontwikkeling en ter vergroting van de zichtbaarheid en de doeltreffendheid van haar optreden dient de Commissie te worden gemachtigd om Europese trustfondsen op te richten en te beheren voor noodsituaties, operaties na een noodsituatie of acties rond een bepaald thema. Deze fondsen zouden niet in de begroting worden opgenomen, maar in de mate die nodig is om een veilig en transparant gebruik van middelen van de Unie te waarborgen, worden beheerd volgens de bepalingen van deze verordening. Daartoe dient de Commissie het voorzitterschap te bekleden van het bestuursorgaan dat bij elk trustfonds is opgericht om de donoren te vertegenwoordigen en te beslissen hoe de middelen worden gebruikt. De rekenplichtige van elk trustfonds moet bovendien de rekenplichtige van de Commissie zijn. 52. Wat de entiteiten betreft waaraan bij indirect beheer de uitvoering van externe acties is toevertrouwd, mag de maximumtermijn waarvoor zij opdrachten kunnen gunnen en subsidies kunnen toekennen, niet meer bedragen dan drie jaar vanaf de ondertekening van de delegatieovereenkomst met de Commissie, behoudens uitzonderlijke externe omstandigheden. Deze beperking in de tijd dient niet te worden toegepast voor meerjarige programma's die volgens de procedures van de Structuurfondsen worden uitgevoerd. Voor die meerjarige programma's dienen nadere voorschriften voor het doorhalen van kredieten te worden vastgesteld bij sectorspecifieke regelgeving. 53. Wat de specifieke regels inzake het plaatsen van opdrachten voor externe acties betreft, is het noodzakelijk dat in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke omstandigheden wanneer voor de uitvoering van een programma geen basisbesluit is vastgesteld, ingezetenen van derde landen aan inschrijvingsprocedures kunnen deelnemen. 54. Middels specifieke bepalingen voor administratieve kredieten moeten instellingen in staat worden gesteld een langetermijnbeleid inzake onroerend goed te ontwikkelen en te profiteren van een lagere rente dankzij de gunstige kredietrating van de Unie op de financiële markten. Daartoe dient het hen te worden toegestaan buiten de begroting leningen op te nemen om onroerend goed te verwerven. Dit zou het mogelijk maken de huidige complexe regeling te vereenvoudigen en terzelfder tijd kosten te besparen en voor meer transparantie te zorgen. 55. Wat kaderprogramma's voor onderzoek betreft, dient het toepassingsgebied van de bijzondere procedure voor het selecteren van natuurlijke personen als deskundige in het licht van de opgedane ervaring te worden verduidelijkt, gezien de behoefte aan bijstand van deze personen bij het evalueren van projectvoorstellen, subsidieaanvragen, projecten en inschrijvingen, en voor het verstrekken van deskundig advies. 56. De Commissie dient te worden gemachtigd overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag gedelegeerde handelingen aan te nemen tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften voor deze verordening, een financiële kaderregeling voor de op grond van het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte organen en financiële standaardvoorschriften voor publiek-private partnerschappen waarin de beginselen van een goed financieel beheer worden neergelegd. 57. Deze verordening dient uitsluitend te worden herzien als zulks noodzakelijk is. Te frequente herzieningen leiden tot buitensporige kosten om de administratieve structuren en procedures aan de nieuwe regels aan te passen. Bovendien kan de tijd tussen twee herzieningen te kort zijn om valabele conclusies te verbinden aan de toepassing van de geldende regels. 58. Omwille van de continuïteit in de uitvoering van lopende programma's dienen de bepalingen betreffende de controle- en auditverplichtingen waaraan de lidstaten onderworpen zijn wanneer zij in het kader van gedeeld beheer de begroting op indirecte wijze uitvoeren, maar te gelden voor de volgende generatie van sectorspecifieke verordeningen, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: DEEL EEN GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN TITEL I ONDERWERP EN TOEPASSINGSGEBIED Artikel 1 Onderwerp Deze verordening regelt de opstelling en uitvoering van de jaarlijkse begroting van de Unie (hierna "de begroting" genoemd) en de indiening en controle van de rekeningen. Artikel 2Toepassingsgebied Iedere bepaling betreffende de uitvoering van de begroting aan de ontvangsten- of uitgavenzijde in een ander wetgevingsbesluit moet de in titel II vermelde begrotingsbeginselen eerbiedigen. Deze verordening is van toepassing op het Europees Parlement, de Europese Raad en de Raad, de Europese Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's. de Europese Ombudsman, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de Europese dienst voor extern optreden (hierna "de instelling(en)" genoemd). Deze verordening is niet van toepassing op de Europese Centrale Bank. Deze verordening is van toepassing op de uitvoering van de administratieve uitgaven uit de kredieten waarin de begroting voorziet voor het Voorzieningsagentschap van Euratom. TITEL IIBEGROTINGSBEGINSELEN Artikel 3 Begrotingsbeginselen Onder de in deze verordening bepaalde voorwaarden worden bij de opstelling en de uitvoering van de begroting het eenheids-, het begrotingswaarachtigheids-, het jaarperiodiciteits-, het evenwichts-, het rekeneenheids-, het universaliteits- en het specialiteitsbeginsel, het beginsel van goed financieel beheer, dat een effectieve en efficiënte interne controle vergt, en het transparantiebeginsel in acht genomen. HOOFDSTUK 1BEGINSELEN VAN EENHEID EN BEGROTINGSWAARACHTIGHEID Artikel 4Definitie van de begroting 1. De begroting is het besluit waarbij voor elk begrotingsjaar alle noodzakelijk geachte uitgaven en ontvangsten van de Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden geraamd en goedgekeurd. 2. De uitgaven en de ontvangsten van de Unie omvatten: a) de uitgaven en de ontvangsten van de Unie, met inbegrip van de administratieve uitgaven die voor de instellingen voortvloeien uit de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, alsmede de beleidsuitgaven die uit de uitvoering van die bepalingen voortvloeien wanneer deze ten laste van de begroting komen; b) de uitgaven en de ontvangsten van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie. Artikel 5Regels betreffende het eenheidsbeginsel en het begrotingswaarachtig heidsbeginsel 1. Behoudens het bepaalde in artikel 80, kunnen ontvangsten slechts worden geïnd en uitgaven slechts worden verricht door aanwijzing op een begrotingsonderdeel. 2. Voor geen enkele uitgave kan een verplichting worden aangegaan of een betalingsopdracht gegeven boven het bedrag van de goedgekeurde kredieten. 3. In de begroting kan slechts een krediet worden uitgetrokken als er een noodzakelijk geachte uitgave tegenover staat. 4. Rente op middelen die eigendom van de Unie zijn, is niet verschuldigd aan de Unie tenzij anders is bepaald in de overeenkomsten die zijn gesloten met de in artikel 55, lid 1, onder b), punten ii) tot en met viii), opgesomde entiteiten, in subsidiebesluiten of in met begunstigden gesloten subsidieovereenkomsten. In die gevallen wordt de rente hergebruikt voor het corresponderende programma of teruggevorderd. HOOFDSTUK 2JAARPERIODICITEITSBEGINSEL Artikel 6Definitie De in de begroting opgenomen kredieten worden toegestaan voor de duur van een begrotingsjaar, dat begint op 1 januari en sluit op 31 december. Artikel 7Soorten kredieten 1. De begroting bevat gesplitste kredieten, die aanleiding geven tot vastleggingskredieten en betalingskredieten, en niet-gesplitste kredieten. 2. Vastleggingskredieten dekken de totale kosten van de juridische verbintenissen die tijdens het begrotingsjaar worden aangegaan, behoudens het bepaalde in artikel 83, lid 2, en artikel 180, lid 2. 3. Betalingskredieten dekken de betalingen die voortvloeien uit de uitvoering van de juridische verbintenissen die in het begrotingsjaar en/of vorige begrotingsjaren zijn aangegaan. 4. De leden 1 en 2 laten de bijzondere bepalingen van de titels I, IV en VI van deel twee onverlet. Zij doen niets af aan de mogelijkheid kredieten globaal vast te leggen of vastleggingen in jaartranches te verdelen. Artikel 8Boekhoudregels voor ontvangsten en kredieten 1. De ontvangsten van een begrotingsjaar worden in de rekening van het begrotingsjaar verantwoord aan de hand van de in dat jaar geïnde bedragen. De eigen middelen van de maand januari van het volgende begrotingsjaar kunnen evenwel vervroegd worden gestort op grond van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad[16]. 2. De boekingen van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde, de aanvullende middelen op basis van het bruto nationaal inkomen en, in voorkomend geval, de financiële bijdragen kunnen worden aangepast overeenkomstig de in lid 1 genoemde verordening. 3. De voor een begrotingsjaar uitgetrokken kredieten mogen alleen worden gebruikt ter dekking van de tijdens dat begrotingsjaar vastgelegde en betaalde uitgaven, alsmede ter dekking van bedragen die verschuldigd zijn op grond van vastleggingen van vorige begrotingsjaren. 4. De vastleggingen van kredieten worden geboekt op basis van de juridische verbintenissen die tot 31 december zijn aangegaan, behoudens de in artikel 83, lid 2, bedoelde globale vastleggingen en de in artikel 180, lid 2, bedoelde overeenkomsten en overeenkomsten gesloten met derde landen, welke worden geboekt op basis van de tot 31 december verrichte vastleggingen. 5. De betalingen worden voor een begrotingsjaar geboekt op basis van de uiterlijk op 31 december van dat begrotingsjaar door de rekenplichtige verrichte betalingen. 6. In afwijking van de leden 3, 4 en 5 worden de uitgaven van het Europees Landbouwgarantiefonds in de rekening van een begrotingsjaar verantwoord volgens de voorschriften van deel twee, titel I. Artikel 9Annulering en overdracht van kredieten 1. Kredieten die aan het einde van het begrotingsjaar waarvoor zij waren uitgetrokken niet zijn gebruikt, worden geannuleerd. Zij mogen evenwel worden overgedragen, doch uitsluitend naar het volgende begrotingsjaar, bij een uiterlijk op 15 februari door de betrokken instelling overeenkomstig de leden 2 en 3 genomen besluit, of worden van rechtswege overgedragen overeenkomstig lid 4. 2. Bij de gesplitste vastleggingskredieten en bij de niet-gesplitste kredieten die bij de afsluiting van het begrotingsjaar nog niet zijn vastgelegd, kan de overdracht betrekking hebben op: a) de bedragen die overeenstemmen met de vastleggingskredieten waarvoor de meeste voorbereidende stadia van het vastleggingsbesluit op 31 december zijn beëindigd. Deze bedragen kunnen tot 31 maart van het volgende jaar worden vastgelegd; b) de bedragen die nodig blijken wanneer de wetgevende autoriteit het basisbesluit in het laatste kwartaal van het begrotingsjaar heeft vastgesteld, zonder dat de Commissie tot 31 december de daartoe in de begroting uitgetrokken kredieten heeft kunnen vastleggen. 3. Bij de betalingskredieten kan de overdracht betrekking hebben op de bedragen die nodig zijn ter dekking van vastleggingen van vorige begrotingsjaren of die betrekking hebben op overgedragen vastleggingskredieten, wanneer de kredieten van de betrokken begrotingsonderdelen in de begroting van het volgende begrotingsjaar ontoereikend zijn. De betrokken instelling zal bij voorrang de voor het lopende begrotingsjaar toegestane kredieten gebruiken en pas na de besteding daarvan de overgedragen kredieten. 4. De niet-gesplitste kredieten die overeenkomen met bij de afsluiting van het begrotingsjaar rechtmatig aangegane verplichtingen, worden van rechtswege en uitsluitend naar het eerstvolgende begrotingsjaar overgedragen. 5. De betrokken instelling stelt het Europees Parlement en de Raad (hierna „de begrotingsautoriteit” genoemd) uiterlijk op 15 maart in kennis van het overdrachtbesluit dat zij heeft genomen, en geeft per begrotingsonderdeel aan op welke wijze de in de leden 2 en 3 genoemde criteria voor elke overdracht zijn toegepast. 6. Onverminderd artikel 10 kunnen in een reserve opgenomen kredieten en de kredieten voor personeelsuitgaven niet worden overgedragen. Artikel 10Regels betreffende de overdracht van bestemmingsontvangsten Op 31 december niet gebruikte ontvangsten en beschikbare kredieten uit hoofde van in artikel 18 bedoelde bestemmingsontvangsten worden overgedragen als volgt: a) externe bestemmingsontvangsten worden automatisch overgedragen en dienen volledig te worden gebruikt totdat alle verrichtingen betreffende het programma of de actie waarvoor zij bestemd zijn, zijn uitgevoerd. In het laatste jaar van het programma of de actie ontvangen externe bestemmingsontvangsten kunnen worden gebruikt in het eerste jaar van het vervolgprogramma of de vervolgactie; b) interne bestemmingsontvangsten mogen slechts één jaar worden overgedragen, tenzij in het toepasselijke basisbesluit anders is bepaald of in naar behoren gemotiveerde gevallen. De beschikbare overeenkomstige kredieten moeten eerst worden gebruikt. Artikel 11Annulering van kredieten Onverminderd de artikelen 170 en 174 leiden vrijmakingen die, wegens gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering van de acties waarvoor de kredieten bestemd waren, plaatsvinden tijdens latere begrotingsjaren dan het jaar waarin de kredieten in de begroting werden opgenomen, tot annulering van de betrokken kredieten. Artikel 12Vastlegging van kredieten De kredieten die in de begroting zijn opgenomen, kunnen met ingang van 1 januari worden vastgelegd zodra de begroting definitief is vastgesteld, behoudens de in titel I en titel VI van deel twee genoemde afwijkingen. Artikel 13Regels bij vaststelling van de begroting met vertraging 1. Indien de begroting bij het begin van het begrotingsjaar niet definitief is vastgesteld, is artikel 315, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna "het VWEU" genoemd) van toepassing op de vastleggingen en betalingen ter zake van de uitgaven die uit hoofde van de uitvoering van de laatste op regelmatige wijze vastgestelde begroting op een specifiek hoofdstuk van de begroting aangewezen hadden kunnen worden. 2. Vastleggingen kunnen per hoofdstuk worden verricht, tot maximaal een vierde van het totaal van de kredieten die voor het vorige begrotingsjaar in het betrokken hoofdstuk zijn toegestaan, vermeerderd met een twaalfde voor elke verstreken maand. Betalingen kunnen maandelijks per hoofdstuk worden verricht, tot maximaal een twaalfde van de kredieten die voor het vorige begrotingsjaar in het betrokken hoofdstuk zijn toegestaan. Het maximum van de kredieten die zijn opgenomen in de ontwerpbegroting die in voorbereiding is, mag niet worden overschreden. 3. Indien de continuïteit van het optreden van de Unie en de eisen van beheer zulks noodzakelijk maken, kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, zowel voor de vastleggingen als voor de betalingen, twee of meer voorlopige twaalfden toestaan boven die welke automatisch beschikbaar komen ingevolge de leden 1 en 2. Hij zendt het desbetreffende besluit onverwijld aan het Europees Parlement. Het besluit wordt van kracht op de dertigste dag volgende op de vaststelling ervan indien het Europees Parlement vóór die tijd niet bij meerderheid van zijn leden besluit de betrokken uitgaven te verminderen. Indien het Europees Parlement besluit de betrokken uitgaven te verminderen, herziet de Raad zijn besluit met inachtneming van het door het Europees Parlement goedgekeurde bedrag. De bijkomende twaalfden worden als een geheel toegestaan en kunnen niet worden opgedeeld. HOOFDSTUK 3EVENWICHTSBEGINSEL Artikel 14Definitie en toepassingsgebied 1. De begroting moet wat ontvangsten en betalingskredieten betreft in evenwicht zijn. 2. Binnen het kader van de begroting mogen de Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, alsmede de door de Unie opgerichte organen bedoeld in artikel 200 geen leningen aangaan. Artikel 15Saldo van het begrotingsjaar 1. Het saldo van elk begrotingsjaar wordt, naargelang het een overschot of een tekort betreft, in de begroting van het volgende begrotingsjaar als ontvangst of als betalingskrediet opgenomen. 2. De ramingen van deze ontvangsten of betalingskredieten worden tijdens de begrotingsprocedure in de begroting opgenomen en door middel van de procedure van de nota van wijzigingen die wordt ingediend overeenkomstig artikel 35. Zij worden opgesteld overeenkomstig de verordening van de Raad houdende toepassing van het besluit betreffende het stelsel van eigen middelen van de Unie. 3. Na de indiening van de rekeningen van het begrotingsjaar wordt het verschil ten opzichte van de ramingen in de begroting van het volgende begrotingsjaar opgenomen door middel van een gewijzigde begroting, die uitsluitend voor dat doel wordt opgesteld en wordt aangewend. Het ontwerp van gewijzigde begroting moet in dat geval binnen twee weken na de indiening van de voorlopige rekeningen door de Commissie worden ingediend. HOOFDSTUK 4REKENEENHEIDSBEGINSEL Artikel 16Gebruik van de euro Het meerjarig financieel kader en de begroting worden in euro opgesteld, uitgevoerd en onderworpen aan rekening en verantwoording. De rekenplichtige en, in het geval van gelden ter goede rekening, de beheerder van gelden ter goede rekening en, ten behoeve van het administratieve beheer van de Commissie en de Europese dienst voor extern optreden (hierna "de EDEO" genoemd), de bevoegde ordonnateur zijn evenwel gemachtigd voor de in artikel 65 bedoelde kasbehoeften transacties in nationale munteenheden te verrichten onder in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 nader te bepalen voorwaarden. HOOFDSTUK 5UNIVERSALITEITSBEGINSEL Artikel 17Definitie en toepassingsgebied De gezamenlijke ontvangsten dienen ter dekking van de gezamenlijke betalingskredieten, behoudens het bepaalde in artikel 18. De ontvangsten en de uitgaven mogen niet met elkaar worden gecompenseerd, behoudens het bepaalde in artikel 20. Artikel 18Bestemmingsontvangsten 1. Externe bestemmingsontvangsten en interne bestemmingsontvangsten zijn bestemd voor de financiering van bepaalde specifieke uitgaven. 2. Externe bestemmingsontvangsten zijn: a) de financiële bijdragen van de lidstaten voor bepaalde onderzoeksprogramma's ingevolge het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Unie; b) financiële bijdragen van lidstaten, derde landen, inclusief in beide gevallen hun publieke en parastatale organen, entiteiten met rechtspersoonlijkheid of natuurlijke personen aan bepaalde externe steunprojecten of -programma's die door de Unie worden gefinancierd en namens hen door de Commissie worden beheerd; c) de rente op deposito's en de boeten bedoeld in de verordening over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten; d) de ontvangsten die voor een bepaald doel ter beschikking zijn gesteld, zoals inkomsten van stichtingsvermogens, subsidies, giften en legaten, daaronder begrepen de aan elke instelling vooraf toegewezen eigen ontvangsten; e) de deelnemingen van derde landen of diverse instellingen aan activiteiten van de Unie; f) de in artikel 173, lid 2, en artikel 175, lid 2, bedoelde bestemmingsontvangsten. 3. Interne bestemmingsontvangsten zijn: a) ontvangsten afkomstig van derden wegens op hun verzoek verrichte leveringen, diensten en werken; b) de opbrengst van de verkoop bij vervanging of het buiten dienst stellen van voertuigen, uitrusting, installaties, materiaal en wetenschappelijke en technische apparaten na volledige afschrijving van de boekwaarde; c) terugbetalingen van onverschuldigd betaalde bedragen; d) de opbrengst van leveringen, diensten en werken ten behoeve van andere diensten, instellingen of organen, met inbegrip van vergoedingen voor dienstreizen betaald voor rekening van en terugbetaald door andere instellingen of organen; e) ontvangen verzekeringsuitkeringen; f) ontvangsten uit de verkoop, verhuur of andere overeenkomsten betreffende rechten uit hoofde van onroerend goed; g) opbrengsten van de verkoop van publicaties en films, inclusief die op elektronische drager. 4. Het basisbesluit kan eveneens voorzien in de bestemming van de verwachte ontvangsten voor specifieke uitgaven. Tenzij in het toepasselijke basisbesluit anders is bepaald, vormen die ontvangsten interne bestemmingsontvangsten. 5. De begroting voorziet in een structuur voor de opname van externe en interne bestemmingsontvangsten, alsmede, voor zover mogelijk, in een raming. Bestemmingsontvangsten worden in de ontwerpbegroting opgenomen voor het bedrag dat op het tijdstip van opstelling van de ontwerpbegroting zeker is. Artikel 19Schenkingen 1. De Commissie kan alle schenkingen ten gunste van de Unie, zoals stichtingsvermogens, subsidies, giften en legaten, aanvaarden. 2. Voor het aanvaarden van schenkingen ter waarde van 50 000 euro of meer die lasten, inclusief follow-upkosten, kunnen meebrengen welke hoger zijn dan 10 % van de waarde van de gedane schenking, is de goedkeuring vereist van het Europees Parlement en de Raad, die zich binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek van de Commissie uitspreken. Indien binnen deze termijn geen bezwaar kenbaar is gemaakt, neemt de Commissie een definitieve beslissing over de aanvaarding. Artikel 20Regels betreffende inhoudingen en verrekening van koersverschillen 1. In de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 kunnen de gevallen worden vastgesteld waarin bepaalde ontvangsten in mindering mogen worden gebracht op het bedrag van betalingsverzoeken, in welk geval de betalingsopdracht voor het nettobedrag wordt gegeven. 2. De prijzen van aan de Unie geleverde goederen en diensten waarin belastingen zijn begrepen die op grond van overeenkomsten terzake door derde landen worden terugbetaald, worden inclusief belastingen ten laste van de begroting gebracht. De achteraf terugbetaalde belastingen worden overeenkomstig artikel 18, lid 2, als bestemmingsontvangsten behandeld. 3. De tijdens de uitvoering van de begroting geregistreerde koersverschillen mogen met elkaar worden verrekend. Het positieve of negatieve resultaat wordt opgenomen in het saldo van het begrotingsjaar. HOOFDSTUK 6SPECIALITEITSBEGINSEL Artikel 21 Algemene bepalingen 1. De kredieten worden gespecificeerd per titel en hoofdstuk; de hoofdstukken worden verder onderverdeeld in artikelen en posten. 2. De Commissie kan binnen haar eigen afdeling van de begroting kredieten overschrijven, hetzij autonoom in de in artikel 23 bepaalde gevallen, hetzij na daartoe een verzoek om goedkeuring tot de begrotingsautoriteit te hebben gericht in de in artikel 24 bedoelde gevallen. 3. Slechts begrotingsonderdelen waarvoor in de begroting een krediet is toegestaan of die de vermelding pro memorie (p.m.) dragen, kunnen door middel van overschrijvingen van kredieten worden voorzien. 4. De kredieten die overeenkomen met bestemmingsontvangsten kunnen slechts worden overgeschreven voor zover die ontvangsten hun bestemming behouden. Artikel 22Overschrijvingen door andere instellingen dan de Commissie 1. Iedere andere instelling dan de Commissie kan binnen haar eigen afdeling van de begroting kredietoverschrijvingen verrichten: a) van de ene titel naar de andere tot maximaal 10 % van de kredieten van het jaar dat vermeld staat op het begrotingsonderdeel waarvan kredieten worden overgeschreven; b) van het ene hoofdstuk naar het andere en van het ene artikel naar het andere zonder beperking. 2. Drie weken voordat zij de in lid 1 vermelde overschrijvingen verrichten, brengen de instellingen de begrotingsautoriteit op de hoogte van hun voornemens. Worden binnen deze termijn door een van de twee takken van de begrotingsautoriteit naar behoren gemotiveerde redenen aangevoerd, dan wordt de procedure van artikel 24 gevolgd. 3. Iedere andere instelling dan de Commissie kan binnen haar eigen afdeling van de begroting overschrijvingen van de ene titel naar de andere boven de grens van 10 % van de kredieten van het begrotingsjaar op het begrotingsonderdeel waarvan kredieten worden overgeschreven, aan de begrotingsautoriteit voorstellen. Deze overschrijvingen geschieden volgens de procedure van artikel 24. 4. Iedere andere instelling dan de Commissie kan binnen haar eigen afdeling van de begroting overschrijvingen binnen artikelen verrichten zonder de begrotingsautoriteit hiervan van tevoren in kennis te stellen. Artikel 23Interne overschrijvingen door de Commissie 1. De Commissie kan binnen haar afdeling van de begroting autonoom: a) in ieder hoofdstuk vastleggingskredieten overschrijven; b) in iedere titel betalingskredieten overschrijven; c) wat de personeelskosten en de huishoudelijke uitgaven betreft die gemeenschappelijk zijn voor verschillende titels, kredieten overschrijven van de ene titel naar de andere; d) wat de beleidsuitgaven betreft, kredieten overschrijven van het ene hoofdstuk naar het andere binnen eenzelfde titel tot in totaal maximaal 10 % van de kredieten van het begrotingsjaar van het begrotingsonderdeel waarvan kredieten worden overgeschreven. 2. De Commissie kan binnen haar afdeling van de begroting, mits zij de begrotingsautoriteit onmiddellijk op de hoogte brengt van haar besluit, de volgende overschrijvingen van kredieten van de ene titel naar de andere verrichten: a) overschrijvingen van kredieten van de in artikel 43 genoemde titel "Voorzieningen", wanneer de vaststelling van een basisbesluit overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure van artikel 294 VWEU de enige voorwaarde is om de reserve op te heffen; b) in geval van internationale humanitaire rampen en crisissituaties die zich na 1 december van het begrotingsjaar voordoen, kan de Commissie in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen ongebruikte begrotingskredieten die voor het lopende begrotingsjaar nog beschikbaar zijn in begrotingstitels die onder rubriek 4 van het meerjarig financieel kader vallen, overschrijven naar de begrotingstitels die voor steunverlening in crisissituaties en humanitaire operaties zijn bedoeld. Artikel 24Aan de begrotingsautoriteit voor te leggen overschrijvingen door de Commissie 1. De Commissie dient haar voorstellen tot overschrijving tegelijkertijd bij het Europees Parlement en de Raad in. 2. De begrotingsautoriteit besluit op de in de leden 3 tot en met 6 beschreven wijze over de kredietoverschrijvingen, tenzij in titel I van deel twee anders is bepaald. 3. Behoudens in dringende omstandigheden wordt door de Raad, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, en het Europees Parlement een besluit over het Commissievoorstel genomen binnen zes weken vanaf de datum waarop beide instellingen het voorstel voor elke aan hen voorgelegde overschrijving hebben ontvangen. 4. Een voorstel tot overschrijving is goedgekeurd indien binnen de termijn van zes weken: a) het Europees Parlement en de Raad ermee instemmen, ofwel b) het Europees Parlement of de Raad ermee instemt en de andere instelling zich van een besluit onthoudt, ofwel c) het Europees Parlement en de Raad zich van een besluit onthouden dan wel geen besluit hebben genomen dat ingaat tegen het Commissievoorstel. 5. Tenzij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt, bedraagt de termijn niet zes weken zoals bepaald in lid 4, maar slechts drie weken indien: a) de overschrijving minder dan 10 % vertegenwoordigt van de kredieten van het begrotingsonderdeel van waaruit de overschrijving plaatsvindt, en niet meer dan 5 miljoen euro bedraagt, of b) de overschrijving enkel betrekking heeft op betalingskredieten en het totaalbedrag van de overschrijving niet meer dan 100 miljoen euro bedraagt. 6. Indien het Europees Parlement of de Raad de overschrijving heeft gewijzigd terwijl de andere instelling ermee heeft ingestemd of zich van een besluit onthoudt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de overschrijving heeft gewijzigd, wordt het laagste bedrag waaraan hetzij het Europees Parlement, hetzij de Raad zijn goedkeuring heeft gehecht, geacht te zijn goedgekeurd, tenzij de Commissie haar voorstel intrekt. Artikel 25Overschrijvingen onderworpen aan bijzondere bepalingen 1. Op overschrijvingen binnen de titels van de begroting die betrekking hebben op de kredieten van het Europees Landbouwgarantiefonds, de Structuurfondsen, het Cohesiefonds, het Europees Visserijfonds, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en onderzoek zijn de bijzondere bepalingen van deel twee, titels I, II en III, van toepassing. 2. Overschrijvingen die het gebruik van de reserve voor noodhulp mogelijk moeten maken, worden goedgekeurd door de begrotingsautoriteit op voorstel van de Commissie of door de Commissie zelf tot maximaal 10 % van de kredieten van het begrotingsjaar van het begrotingsonderdeel waarvan kredieten worden overgeschreven. De in artikel 24, leden 3 en 4, bepaalde procedure is van toepassing. Indien het Commissievoorstel niet door het Europees Parlement en de Raad wordt goedgekeurd en het Europees Parlement en de Raad niet tot een gemeenschappelijk standpunt inzake het gebruik van deze reserve komen, onthouden zij zich van een besluit inzake het overschrijvingsvoorstel van de Commissie. HOOFDSTUK 7BEGINSEL VAN GOED FINANCIEEL BEHEER Artikel 26Beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid 1. De begrotingskredieten worden aangewend volgens het beginsel van goed financieel beheer, dat zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid inhoudt. 2. Zuinigheid betekent dat de door de instelling voor haar activiteiten ingezette middelen tijdig, in passende hoeveelheid en kwaliteit en tegen de best mogelijke prijs beschikbaar worden gesteld. Efficiëntie betekent dat de beste verhouding tussen de ingezette middelen en de verkregen resultaten wordt nagestreefd. Doeltreffendheid betekent dat de gestelde doelen en de beoogde resultaten worden bereikt. 3. Er worden specifieke, meetbare, haalbare, relevante en van een datum voorziene doelstellingen vastgelegd voor alle werkgebieden die door de begroting worden bestreken. De verwezenlijking van die doelstellingen worden gecontroleerd door per activiteit vastgestelde resultatenindicatoren en er wordt aan de begrotingsautoriteit informatie verstrekt door de met de uitgave belaste administratieve diensten. Die informatie wordt elk jaar zo spoedig mogelijk verstrekt, en uiterlijk in de documenten die de ontwerpbegroting vergezellen. 4. Om de besluitvorming te verbeteren, voeren de instellingen evaluaties vooraf en achteraf uit, overeenkomstig de door de Commissie verstrekte richtsnoeren. Die evaluaties hebben betrekking op alle programma's en activiteiten die belangrijke uitgaven met zich meebrengen en de resultaten van die evaluaties worden meegedeeld aan de met de uitgave belaste administratieve diensten en aan de wetgevende en begrotingsautoriteiten. Artikel 27Verplicht financieel memorandum 1. Bij ieder voorstel of initiatief dat door de Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (hierna "de hoge vertegenwoordiger" genoemd) of een lidstaat wordt ingediend bij de wetgevende autoriteit en dat gevolgen kan hebben voor de begroting, ook bijvoorbeeld voor het aantal ambten, wordt een financieel memorandum gevoegd, alsmede de in artikel 26, lid 4, bedoelde evaluatie. Bij iedere wijziging van een voorstel of initiatief dat wordt ingediend bij de wetgevende autoriteit en dat aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de begroting, met inbegrip van het aantal ambten, wordt een financieel memorandum gevoegd dat is opgesteld door de instelling die de wijziging voorstelt. 2. Om het gevaar van fraude en onregelmatigheden te verkleinen, worden in het in lid 1 bedoelde financieel memorandum informatie betreffende het ingestelde internecontrolesysteem en een risico-evaluatie verstrekt, en worden bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen opgegeven. Artikel 28Interne controle op de begrotingsuitvoering 1. De begroting wordt uitgevoerd met doeltreffende en efficiënte interne controle naar gelang van elke beheersvorm, en in overeenstemming met de toepasselijke sectorale verordeningen. 2. Voor de uitvoering van de begroting wordt interne controle gedefinieerd als een proces dat op alle niveaus van het beheer van toepassing is en redelijke zekerheid moet verschaffen over de verwezenlijking van de volgende doelstellingen: a) doeltreffendheid, efficiëntie en zuinigheid van de operaties; b) betrouwbaarheid van de verslaglegging; c) bescherming van activa en informatie; d) preventie, opsporing en correctie van fraude en onregelmatigheden; e) adequate beheersing van de risico's in verband met de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen, rekening houdend met het meerjarige karakter van de programma's en met de aard van de betrokken betalingen. Artikel 29Aanvaardbaar foutenrisico De wetgevende autoriteit stelt volgens de procedure van artikel 322 VWEU op een passend niveau van aggregatie van de begroting vast hoe hoog het aanvaardbaar foutenrisico is. Bij de kwijtingsprocedure overeenkomstig artikel 157, lid 2 wordt met dat besluit rekening gehouden. Voor de bepaling van de hoogte van het aanvaardbaar foutenrisico wordt uitgegaan van een kosten-batenanalyse van controles. De lidstaten en de in artikel 55, lid 1, onder b), genoemde entiteiten en personen brengen wanneer de Commissie daarom verzoekt aan haar verslag uit over de door hen gedragen kosten van controles en over het aantal uit de begroting van de Unie gefinancierde activiteiten en de omvang ervan. Het aanvaardbaar foutenrisico zal aandachtig worden bewaakt en worden herzien bij belangrijke veranderingen in de controleomgeving. HOOFDSTUK 8TRANSPARANTIEBEGINSEL Artikel 30Bekendmaking van de rekeningen, begrotingen en verslagen 1. De begroting wordt opgesteld, uitgevoerd en aan rekening en verantwoording onderworpen met inachtneming van het transparantiebeginsel. 2. De begroting en de gewijzigde begrotingen worden in hun definitief vastgestelde vorm op initiatief van de voorzitter van het Europees Parlement in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt. Deze bekendmaking geschiedt binnen drie maanden na de datum van constatering van de definitieve vaststelling van de begroting. De geconsolideerde jaarrekeningen en het door iedere instelling opgestelde verslag over het begrotings- en financieel beheer worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt. Artikel 31Bekendmaking van de ontvangers van middelen van de Unie en andere informatie 1. De door de Unie ten behoeve van derden opgenomen en verstrekte leningen worden ter informatie vermeld in een bijlage van de begroting. 2. De Commissie stelt op passende wijze haar informatie over de ontvangers van begrotingsmiddelen ter beschikking wanneer de begroting op een gecentraliseerde wijze en rechtstreeks door haar diensten of door delegaties van de Unie overeenkomstig artikel 53, tweede alinea, wordt uitgevoerd; in geval van andere beheersvormen stelt de Commissie op passende wijze de informatie over de ontvangers van middelen ter beschikking die haar wordt toegezonden door de instanties waaraan taken met betrekking tot de uitvoering van de begroting zijn gedelegeerd. 3. Deze informatie wordt ter beschikking gesteld met inachtneming van de geheimhoudingsvereisten, met name de bescherming van persoonsgegevens als vastgesteld in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad[17] en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad[18], en met inachtneming van de beveiligingsvereisten, rekening houdend met het bijzondere karakter van elk van de in artikel 53 genoemde beheersvormen en, voor zover van toepassing, in overeenstemming met de toepasselijke sectorale voorschriften. TITEL IIIOPSTELLING EN STRUCTUUR VAN DE BEGROTING HOOFDSTUK 1 OPSTELLING VAN DE BEGROTING Artikel 32Raming van uitgaven en ontvangsten Het Europees Parlement, de Europese Raad en de Raad, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Rekenkamer, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's, de Ombudsman, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de EDEO stellen een raming op van hun ontvangsten en uitgaven, die zij vóór 1 juli van elk jaar aan de Commissie toezenden. De EDEO stelt een raming op van zijn ontvangsten en uitgaven en zendt deze vóór 1 juli van elk jaar aan de Commissie toe. De hoge vertegenwoordiger pleegt overleg, betreffende hun respectieve bevoegdheidsgebieden, met de leden van de Commissie die bevoegd zijn voor ontwikkeling, nabuurschapsbeleid en internationale samenwerking, humanitaire hulp en crisisrespons. Deze ramingen worden door deze instellingen vóór 1 juli van elk jaar tevens ter informatie toegezonden aan de begrotingsautoriteit. De Commissie stelt haar eigen raming op en zendt deze ook voor dezelfde datum aan de begrotingsautoriteit toe. Bij de opstelling van haar eigen raming maakt de Commissie gebruik van de in artikel 33 genoemde inlichtingen. Artikel 33Geraamde begroting van de in artikel 200 bedoelde organen Elk in artikel 200 bedoeld orgaan zendt de Commissie en de begrotingsautoriteit overeenkomstig zijn oprichtingsbesluit uiterlijk op 31 maart van elk jaar een raming van zijn uitgaven en ontvangsten, met inbegrip van de tabel van zijn personeelsbestand, alsmede zijn ontwerpwerkprogramma toe. Artikel 34Ontwerpbegroting 1. De Commissie dient uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de begroting moet worden uitgevoerd, bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in dat de ontwerpbegroting bevat. De ontwerpbegroting bevat een algemene, samenvattende staat van de uitgaven en ontvangsten van de Unie en de in artikel 32 bedoelde ramingen. De ontwerpbegroting wordt gestructureerd en ingericht zoals in de artikelen 41 tot en met 46 is uiteengezet. Elke afdeling van de ontwerpbegroting wordt voorafgegaan door een inleiding van de betrokken instelling zelf. De Commissie stelt de algemene inleiding tot de ontwerpbegroting op. De algemene inleiding bestaat uit tabellen met de belangrijkste financiële gegevens per titel en toelichtingen bij de variaties in de kredieten van het ene begrotingsjaar tot het andere, per uitgavencategorie van het meerjarig financieel kader. 2. Waar zulks relevant is, voegt de Commissie bij de ontwerpbegroting een financiële programmering voor de volgende jaren. De financiële programmering wordt na goedkeuring van de begroting bijgewerkt, rekening houdende met de uitkomst van de begrotingsprocedure en eventuele andere relevante besluiten. 3. Bij de ontwerpbegroting voegt de Commissie tevens alle andere werkdocumenten die zij dienstig acht ter ondersteuning van haar begrotingsverzoeken. 4. Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van Besluit 2010/427/EU van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden[19] en om budgettaire transparantie op het gebied van het extern optreden van de Unie te waarborgen, zendt de Commissie de begrotingsautoriteit samen met de ontwerpbegroting van de Europese Unie een werkdocument toe met een volledig overzicht van: a) alle uit de begroting gefinancierde administratieve en beleidsuitgaven in verband met het extern optreden van de Unie, met inbegrip van de taken op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid; b) alle administratieve uitgaven van de EDEO in het vorige jaar, uitgesplitst in uitgaven per delegatie en uitgaven van het hoofdkantoor van de EDEO, en een overzicht van de beleidsuitgaven, uitgesplitst naar geografisch gebied (regio's, landen), thematisch gebied, delegatie van de Unie en missie. Het werkdocument bevat tevens de volgende gegevens: a) het aantal ambten in elke categorie en rang, en het aantal vaste en tijdelijke ambten, met inbegrip van arbeidscontractanten en lokale medewerkers waarvoor de uitgaven zijn toegestaan binnen de grenzen van de begrotingskredieten in elke delegatie van de Unie, alsook in de centrale administratie van de EDEO; b) mutaties in het aantal ambten per categorie en rang, in de centrale administratie van de EDEO en in alle delegaties van de Unie, ten opzichte van het vorige jaar; c) het aantal voor het begrotingsjaar toegestane ambten, het aantal ambten dat voor het vorige jaar was toegestaan, alsmede het aantal ambten dat wordt bezet door gedetacheerde diplomaten uit de lidstaten en door personeel van de Raad en de Commissie; d) al het personeel in de delegaties van de Unie op het moment van indiening van de ontwerpbegroting, uitgesplitst naar geografisch gebied, afzonderlijk land en missie, met opgave van het aantal ambten in de personeelsformatie, arbeidscontractanten, lokale functionarissen en gedetacheerde nationale deskundigen, alsmede de in de ontwerpbegroting gevraagde kredieten voor andere soorten personeel, met de bijbehorende ramingen van de voltijdsequivalente personeelsleden die binnen de grenzen van de gevraagde kredieten kunnen worden aangeworven. Artikel 35Nota van wijzigingen bij de ontwerpbegroting Tot wanneer het in artikel 314 VWEU genoemde bemiddelingscomité is bijeengekomen, kan de Commissie, op eigen initiatief of op verzoek van de overige instellingen met betrekking tot hun respectieve afdeling, gelijktijdig bij het Europees Parlement en de Raad nota's van wijzigingen indienen waarmee de ontwerpbegroting wordt gewijzigd op grond van nieuwe gegevens die ten tijde van de opstelling van het ontwerp niet bekend waren; dit kan onder meer een nota van wijzigingen zijn tot actualisering van de geraamde landbouwuitgaven. Artikel 36Goedkeuring van het resultaat van het bemiddelingscomité Zodra het bemiddelingscomité overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijk ontwerp, streven het Europees Parlement en de Raad er overeenkomstig artikel 314, lid 6, VWEU naar zo spoedig mogelijk het resultaat van het bemiddelingscomité overeenkomstig hun respectieve reglement van orde goed te keuren. Artikel 37Goedkeuring van de begroting 1. De voorzitter van het Europees Parlement constateert volgens de procedure van artikel 314, lid 9, VWEU en artikel 177, lid 7, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna "het Euratom-Verdrag" genoemd) dat de begroting definitief is vastgesteld. 2. De constatering van de definitieve vaststelling van de begroting brengt, met ingang van 1 januari van het volgende begrotingsjaar of met ingang van de datum van de constatering van de definitieve vaststelling van de begroting als deze na 1 januari valt, voor elke lidstaat de verplichting met zich mee de Unie de verschuldigde bedragen ter beschikking te stellen op de wijze bepaald in de verordening van de Raad houdende toepassing van het besluit betreffende het stelsel van eigen middelen van de Unie. Artikel 38Ontwerp en van gewijzigde begroting 1. De Commissie kan in geval van onvermijdbare, uitzonderlijke of onvoorziene omstandigheden ontwerpen van gewijzigde begroting indienen. Verzoeken om gewijzigde begrotingen die in de in de eerste alinea genoemde omstandigheden door andere instellingen dan de Commissie worden gedaan, worden doorgegeven aan de Commissie. Alvorens een ontwerp van gewijzigde begroting in te dienen, onderzoeken de Commissie en de overige instellingen de mogelijkheid om de desbetreffende kredieten te herschikken, op basis van de verwachting dat bepaalde kredieten niet volledig zullen worden opgebruikt. 2. De Commissie dient alle ontwerpen van gewijzigde begroting uiterlijk op 1 september van elk jaar gelijktijdig bij het Europees Parlement en de Raad in, behoudens in uitzonderlijke omstandigheden. Zij kan bij de door andere instellingen ingediende verzoeken om gewijzigde begrotingen een advies voegen. 3. Het Europees Parlement en de Raad beraadslagen hierover met de vereiste spoed. Artikel 39Vervroegde indiening van de ramingen en ontwerpbegrotingen De Commissie en de begrotingsautoriteit kunnen overeenkomen bepaalde data voor de indiening van de ramingen en voor de aanneming en de indiening van de ontwerpbegroting te vervroegen, zonder dat dit tot gevolg mag hebben dat de perioden voor de behandeling van deze teksten, als voorgeschreven in artikel 314 VWEU en artikel 177 van het Euratom-Verdrag, worden verkort of verlengd. HOOFDSTUK 2STRUCTUUR EN INRICHTING VAN DE BEGROTING Artikel 40Structuur van de begroting De begroting omvat: a) een algemene staat van uitgaven en ontvangsten; b) afdelingen, verdeeld in staten van uitgaven en ontvangsten van elke instelling. De Europese Raad en de Raad ressorteren onder een enkele afdeling van de begroting. Artikel 41Indeling van de begroting 1. De ontvangsten van de Commissie en de uitgaven en ontvangsten van de overige instellingen worden door de begrotingsautoriteit ingedeeld in titels, hoofdstukken, artikelen en posten al naar hun aard of bestemming. 2. De staat van uitgaven van de afdeling van de Commissie wordt ingericht volgens de door de begrotingsautoriteit vastgestelde nomenclatuur met een indeling naar bestemming. Een titel komt overeen met een beleidsterrein en een hoofdstuk als regel met een activiteit. Elke titel kan beleidskredieten en administratieve kredieten bevatten. Binnen een zelfde titel worden de administratieve kredieten samengebracht in één hoofdstuk. Artikel 42Verbod op negatieve ontvangsten De begroting mag geen negatieve ontvangsten bevatten. De op grond van het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Unie geïnde eigen middelen zijn nettobedragen en worden in de samenvattende staat van ontvangsten van de begroting als zodanig vermeld. Artikel 43Voorzieningen 1. Iedere afdeling van de begroting kan een titel „voorzieningen” bevatten. De kredieten worden in de volgende twee situaties in deze titel opgenomen: a) het ontbreken van een basisbesluit voor de betrokken actie tijdens de opstelling van de begroting; b) op ernstige gronden bestaande onzekerheid over de toereikendheid of de mogelijkheid tot besteding, overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer, van de op de begrotingsonderdelen opgevoerde kredieten. De kredieten van deze titel kunnen alleen door middel van overschrijving volgens de procedure van artikel 23, lid 1, onder d), worden gebruikt in de gevallen waarin voor de aanneming van het basisbesluit de procedure van artikel 294 VWEU geldt, en volgens de procedure van artikel 24 in de andere gevallen. 2. In geval van ernstige uitvoeringsmoeilijkheden kan de Commissie tijdens het begrotingsjaar voorstellen kredieten over te schrijven naar de titel „voorzieningen”. De begrotingsautoriteit beslist over deze overschrijvingen op de in artikel 24 beschreven wijze. Artikel 44Negatieve reserve De afdeling Commissie van de begroting mag een „negatieve reserve” bevatten van ten hoogste 200 miljoen euro. Deze reserve, die in een aparte titel wordt opgenomen, kan zowel vastleggingskredieten als betalingskredieten bevatten. Het gebruik van deze reserve moet vóór het einde van het begrotingsjaar plaatsvinden door middel van overschrijvingen volgens de procedure van de artikelen 21 en 23. Artikel 45Reserve voor noodhulp 1. De afdeling Commissie van de begroting bevat een reserve voor noodhulp aan derde landen. 2. De in lid 1 genoemde reserve wordt vóór het einde van het begrotingsjaar gebruikt door middel van overschrijvingen volgens de procedure van de artikelen 24 en 25. Artikel 46Inrichting van de begroting 1. In de begroting worden opgenomen: a) in de algemene staat van ontvangsten en uitgaven: i) de geraamde ontvangsten van de Unie voor het betrokken begrotingsjaar; ii) de geraamde ontvangsten van het vorige begrotingsjaar en de ontvangsten van het begrotingsjaar n - 2; iii) de vastleggings- en betalingskredieten voor het betrokken begrotingsjaar; iv) de vastleggings- en betalingskredieten van het vorige begrotingsjaar; v) de in het begrotingsjaar n - 2 vastgelegde uitgaven en gedane betalingen; vi) een passende toelichting bij elk in artikel 41, lid 1, bedoeld onderdeel; b) in elke afdeling van de begroting worden de ontvangsten en uitgaven volgens dezelfde structuur als onder a) aangegeven; c) met betrekking tot het personeelsbestand: i) een personeelsformatie waarin, voor elke afdeling van de begroting, per rang in elke categorie en in elke groep, het aantal binnen de grenzen van de begrotingskredieten toegestane vaste en tijdelijke ambten is vastgesteld; ii) een personeelsformatie van de uit de kredieten voor onderzoek en technologische ontwikkeling bezoldigde personeelsleden voor eigen werkzaamheden, en een personeelsformatie van de uit dezelfde kredieten bezoldigde personeelsleden voor werkzaamheden onder contract, onderverdeeld naar categorie en naar rang en met onderscheid tussen vaste en tijdelijke ambten, waarvoor de uitgaven zijn toegestaan binnen de grenzen van de begrotingskredieten; iii) de onderverdeling van het wetenschappelijk en technisch personeel kan onder de bij elke begroting vastgestelde voorwaarden volgens groepen van rangen worden aangegeven. In de personeelsformatie wordt het aantal wetenschappelijk of technisch hooggekwalificeerde personeelsleden vermeld aan wie uit hoofde van de specifieke bepalingen van het statuut bijzondere voordelen worden toegekend; iv) een personeelsformatie waarin voor alle in artikel 200 bedoelde organen die subsidies ten laste van de begroting ontvangen, per rang voor elke categorie het aantal ambten wordt vastgesteld. In de personeelsformaties wordt naast het aantal voor het begrotingsjaar toegestane ambten het aantal ambten vermeld dat voor het vorige begrotingsjaar was toegestaan; d) met betrekking tot de opgenomen en verstrekte leningen: i) in de algemene staat van ontvangsten, de met deze verrichtingen overeenkomende begrotingsonderdelen die dienen voor het boeken van de eventuele aflossingen door begunstigden die aanvankelijk in gebreke waren gebleven, zodat de honoreringsgarantie moest worden toegepast. Deze begrotingsonderdelen worden van de vermelding „pro memorie” (p.m.) en van de passende toelichtingen voorzien; ii) in de afdeling van de Commissie: - de begrotingsonderdelen betreffende de honoreringsgaranties van de Unie voor deze verrichtingen. Zij worden van de vermelding "pro memorie" (p.m.) voorzien zolang uit dien hoofde geen daadwerkelijke last is gebleken die uit de definitieve middelen moet worden gedekt; - toelichtingen met verwijzing naar het basisbesluit en vermelding van het bedrag van de overwogen verrichtingen, de duur ervan en de financiële waarborg die de Unie voor de afwikkeling van deze verrichtingen op zich neemt; iii) in een bijlage bij de afdeling van de Commissie, ter indicatie: - de lopende kapitaalverrichtingen en het lopende beheer van de schulden; - de kapitaalverrichtingen en het beheer van de schulden voor het betrokken begrotingsjaar; e) alle GBVB-uitgaven in één begrotingshoofdstuk, "GBVB" getiteld, met specifieke begrotingsartikelen. Die artikelen hebben betrekking op GBVB-uitgaven en bevatten specifieke begrotingslijnen waarin in ieder geval de belangrijkste missies worden vermeld. 2. De begrotingsautoriteit kan naast de in lid 1 genoemde documenten nog ieder ander terzake dienend document bij de begroting voegen. Artikel 47Regels betreffende de personeelsformaties 1. De in artikel 46, lid 1, onder c), beschreven personeelsformatie vormt voor iedere instelling en elk orgaan een strikt maximum; boven dit maximum mag geen enkele aanstelling worden verricht. Iedere instelling en ieder orgaan mag evenwel wijzigingen in de personeelsformaties aanbrengen voor 10 % van de toegestane ambten, behalve voor de rangen AD 16, AD 15 en AD 14 , mits aan twee voorwaarden wordt voldaan: a) de wijziging heeft geen gevolgen voor de omvang van de personeelskredieten overeenkomend met een volledig begrotingsjaar, en b) het totale aantal toegestane ambten per personeelsformatie wordt niet overschreden. Drie weken voordat zij de in de tweede alinea bedoelde wijzigingen aanbrengen, brengen de instellingen de begrotingsautoriteit op de hoogte van hun voornemens. Worden binnen deze termijn door een tak van de begrotingsautoriteit naar behoren gemotiveerde redenen aangevoerd, dan zien de instellingen af van het aanbrengen van deze wijzigingen en wordt de normale procedure gevolgd. 2. In afwijking van lid 1, eerste alinea, kunnen de gevallen van arbeid in deeltijd waarvoor het tot aanstelling bevoegde gezag overeenkomstig de bepalingen van het statuut toestemming heeft verleend, worden gecompenseerd. HOOFDSTUK 3BEGROTINGSDISCIPLINE Artikel 48Overeenstemming van de begroting met het meerjarig financieel kader De begroting moet in overeenstemming zijn met het meerjarig financieel kader. Artikel 49Overeenstemming van handelingen van de Unie met de begroting en het meerjarig financieel kader Wanneer bij de uitvoering van een handeling van de Unie de in de begroting beschikbare kredieten of de in het meerjarig financieel kader beschikbare toewijzingen zouden worden overschreden, kan die handeling in financieel opzicht pas ten uitvoer worden gelegd nadat de begroting is gewijzigd en, in voorkomend geval, het meerjarig financieel kader in die zin is herzien. TITEL IVUITVOERING VAN DE BEGROTING HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 50Begrotingsuitvoering volgens goed financieel beheer 1. De Commissie voert de begroting aan de ontvangsten- en uitgavenzijde uit overeenkomstig deze verordening, onder haar eigen verantwoordelijkheid en binnen de grenzen van de toegekende kredieten. 2. De lidstaten werken met de Commissie samen om te verzekeren dat de kredieten worden besteed volgens het beginsel van goed financieel beheer. Artikel 51Basisbesluit en uitzonderingen 1. De in de begroting opgenomen kredieten kunnen pas voor een optreden van de Unie worden besteed nadat een basisbesluit is vastgesteld. Een basisbesluit is een wetgevingshandeling die een rechtsgrond geeft aan de actie en aan de uitvoering van de desbetreffende in de begroting opgenomen uitgave. 2. In het kader van het VWEU en het Euratom-Verdrag is een basisbesluit een door de wetgevende autoriteit vastgestelde handeling in de vorm van een verordening, een richtlijn of een besluit in de zin van artikel 288 VWEU. 3. In het kader van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie kan een basisbesluit een van de in artikel 26, lid 2, artikel 28, lid 1, artikel 29, artikel 31, lid 2, artikel 33 en artikel 37 van het Verdrag betreffende de Europese Unie genoemde vormen aannemen. 4. Aanbevelingen en adviezen, alsmede resoluties, conclusies, verklaringen en andere besluiten die geen rechtswerking hebben, vormen geen basisbesluiten in de zin van dit artikel. 5. In afwijking van de leden 1, 2 en 3 mogen de volgende kredieten zonder basisbesluit worden besteed, voor zover de gefinancierde acties onder de bevoegdheid van de Unie vallen: a) kredieten voor proefprojecten van experimentele aard om de haalbaarheid en het nut van een actie te bepalen. De desbetreffende vastleggingskredieten mogen voor ten hoogste twee achtereenvolgende begrotingsjaren in de begroting worden opgenomen; b) kredieten voor voorbereidende acties op gebieden die onder het toepassingsgebied van het VWEU en het Euratom-Verdrag vallen, om voorstellen voor te bereiden met het oog op de vaststelling van toekomstige acties. Voor de voorbereidende acties geldt een samenhangende aanpak en zij kunnen uiteenlopende vormen hebben. De desbetreffende vastleggingskredieten mogen voor ten hoogste drie achtereenvolgende begrotingsjaren in de begroting worden opgenomen. De wetgevingsprocedure moet vóór het einde van het derde begrotingsjaar zijn beëindigd. In de loop van de wetgevingsprocedure moet de vastlegging van de kredieten de eigen kenmerken van de voorbereidende actie met betrekking tot de beoogde activiteiten en doelstellingen en de begunstigden in acht nemen. Bijgevolg mag de omvang van de aangewende middelen niet overeenstemmen met de voor de financiering van de definitieve actie zelf voorziene middelen. Bij de indiening van de ontwerpbegroting legt de Commissie de begrotingsautoriteit een verslag over de in punt a) en de eerste alinea van dit punt bedoelde acties voor dat een evaluatie van de behaalde resultaten en een beoordeling van de voorgenomen follow-up bevat; c) kredieten voor voorbereidende maatregelen op het gebied van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Deze maatregelen worden beperkt tot een korte periode en dienen om de voorwaarden vast te stellen voor het optreden van de Europese Unie ter verwezenlijking van de doelstellingen van het GBVB en voor de goedkeuring van de nodige juridische instrumenten. Voorbereidende maatregelen voor crisisbeheersingsoperaties van de Unie dienen onder meer om na te gaan wat de operationele behoeften zijn, te zorgen voor een snelle terbeschikkingstelling van de eerste middelen of ter plaatse de voorwaarden voor de start van de operatie te scheppen. Voorbereidende maatregelen worden overeengekomen door de Raad, op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid. Met het oog op een snelle uitvoering van de voorlopige maatregelen wordt de Commissie zo spoedig mogelijk door de hoge vertegenwoordiger geïnformeerd over het voornemen van de Raad om tot een voorbereidende maatregel over te gaan en in het bijzonder over de hiervoor naar raming benodigde middelen. In overeenstemming met deze verordening neemt de Commissie alle nodige maatregelen om een snelle terbeschikkingstelling van de middelen te waarborgen; d) kredieten voor incidentele acties, of zelfs voor acties van onbepaalde duur, die de Commissie uitvoert op grond van de taken die voortvloeien uit haar andere prerogatieven op institutioneel vlak uit hoofde van het VWEU en het Euratom-Verdrag dan haar in punt b) bedoelde initiatiefrecht inzake wetgeving, alsmede uit de bijzondere bevoegdheden die haar rechtstreeks door deze Verdragen zijn toegekend en die in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 worden opgesomd; e) kredieten die bestemd zijn voor de werking van elke instelling uit hoofde van haar administratieve autonomie. Artikel 52Uitvoering van de begroting door andere instellingen De Commissie kent de overige instellingen de bevoegdheden toe die nodig zijn voor de uitvoering van hun afdeling van de begroting. In overleg met de Commissie kunnen uitvoeringsvoorschriften worden vastgesteld om de uitvoering van de administratieve kredieten van de delegaties van de Unie te bevorderen. Bij die voorschriften kan niet worden afgeweken van hetgeen in deze verordening en in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 is bepaald. Artikel 53Delegatie van bevoegdheden tot uitvoering van de begroting De Commissie en elk van de overige instellingen kunnen hun bevoegdheden tot uitvoering van de begroting binnen hun diensten delegeren onder de in deze verordening en hun interne voorschriften bepaalde voorwaarden en binnen de grenzen die zij in de akte van delegatie vaststellen. De delegatieverkrijgers kunnen slechts handelen binnen de grenzen van de hun uitdrukkelijk verleende bevoegdheden. De Commissie kan evenwel haar bevoegdheden tot uitvoering van de begroting met betrekking tot de beleidskredieten van haar eigen afdeling aan de hoofden van de delegaties van de Unie delegeren. Tegelijkertijd brengt zij de hoge vertegenwoordiger daarvan op de hoogte. Wanneer de hoofden van de delegaties van de Unie als gesubdelegeerd ordonnateur van de Commissie optreden, passen zij de voorschriften van de Commissie voor de uitvoering van de begroting toe en worden zij onderworpen aan dezelfde taken, verplichtingen en aansprakelijkheid als elke andere gesubdelegeerd ordonnateur van de Commissie. De Commissie kan de delegatie intrekken overeenkomstig haar eigen regels. Voor de toepassing van de tweede alinea neemt de hoge vertegenwoordiger de nodige maatregelen om de samenwerking tussen de delegaties van de Unie en de diensten van de Commissie te bevorderen. Artikel 54Belangenconflicten 1. Het is alle financiële actoren en elke andere persoon die bij de uitvoering, het beheer, de audit of de controle van de begroting betrokken is, verboden enige handeling te verrichten waarbij hun eigen belangen in conflict kunnen komen met die van de Unie. Indien een dergelijk geval zich voordoet, dient de betrokkene van deze handeling af te zien en zich tot het bevoegde gezag te wenden. 2. Een belangenconflict doet zich voor wanneer de onpartijdige en objectieve uitoefening van de functies van de in lid 1 bedoelde financiële actor of andere persoon in gevaar wordt gebracht als gevolg van familiebanden, vriendschap, politieke gezindheid of nationaliteit, economische belangen of elke andere eventuele belangengemeenschap met de begunstigde. HOOFDSTUK 2WIJZE N VAN UITVOERING Artikel 55Wijzen van uitvoering van de begroting 1. De Commissie voert de begroting op de volgende wijzen uit: a) via haar diensten, via de delegaties van de Unie overeenkomstig de tweede alinea van artikel 53 of via uitvoerende agentschappen als bedoeld in artikel 59; b) op indirecte wijze, onder gedeeld beheer met de lidstaten of door taken tot uitvoering van de begroting toe te vertrouwen aan: i) derde landen of de door hen aangewezen organen; ii) internationale organisaties en hun agentschappen; iii) financiële instellingen waaraan overeenkomstig titel VIII de uitvoering van financieringsinstrumenten is toevertrouwd; iv) de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds of elke andere dochter van de Bank; v) de in de artikelen 200 en 201 bedoelde organen; vi) publiekrechtelijke organen of privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, mits deze laatste voldoende financiële garanties bieden; vii) privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden; viii) personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen in het kader van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 51 van deze verordening. 2. De lidstaten, en entiteiten en personen opgesomd onder b) van lid 1 hebben niet de status van gedelegeerd ordonnateur. 3. De Commissie mag de uitvoeringsbevoegdheden die zij krachtens de Verdragen bezit niet aan derden delegeren wanneer zij een ruime beoordelingsmarge inhouden die door politieke keuzen kan worden bepaald. Artikel 56Gedeeld beheer met de lidstaten 1. De lidstaten handelen met inachtneming van de beginselen van gezond financieel beheer, transparantie en non-discriminatie en geven zichtbaarheid aan het optreden van de Unie wanneer zij middelen van de Unie beheren. Zij komen daartoe de controle- en auditverplichtingen na en nemen de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden op zich die in deze verordening zijn vastgesteld. Aanvullende voorschriften kunnen worden vastgesteld in sectorspecifieke regelgeving. 2. In het kader van de hun toevertrouwde taken voor de uitvoering van de begroting doen de lidstaten aan preventie, opsporing en correctie van onregelmatigheden en fraude. Daartoe verrichten zij vooraf en achteraf controles, met inbegrip van controles ter plaatse waar zulks dienstig is, om een effectieve en correcte uitvoering van uit de begroting gefinancierde acties te waarborgen, gaan zij over tot terugvordering van onterecht betaalde bedragen en stellen zij in voorkomend geval gerechtelijke procedures in. De lidstaten leggen de ontvangers doeltreffende, afschrikkende en evenredige sancties op waarin is voorzien bij sectorspecifieke regelgeving en nationale wetgeving. 3. Overeenkomstig sectorspecifieke regelgeving erkennen de lidstaten een of meer overheidsorganen die als enige bevoegd zijn om de middelen waarvoor de erkenning is verleend, adequaat te beheren en te controleren. Dit doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de betrokken organen om naast het beheer van middelen van de Unie andere taken te verrichten of sommige taken aan andere organen toe te vertrouwen. De erkenning door een nationale autoriteit vindt plaats op grond van sectorspecifieke regelgeving die moet waarborgen dat het orgaan in staat is om de middelen adequaat te beheren. De sectorspecifieke regelgeving kan eveneens een rol in het erkenningsproces toekennen aan de Commissie. De erkennende autoriteit is verantwoordelijk voor het uitoefenen van toezicht op het orgaan en voor het nemen van alle dienstige maatregelen om tekortkomingen in de werking ervan te verhelpen, met inbegrip van schorsing en intrekking van de erkenning. 4. De overeenkomstig lid 3 van dit artikel erkende organen: a) stellen een doeltreffend en efficiënt internecontrolesysteem in en zien toe op de werking ervan; b) gebruiken een stelsel van jaarrekeningen dat tijdig nauwkeurige, volledige en betrouwbare informatie verstrekt; c) onderwerpen zich aan onafhankelijke externe accountantscontrole, uitgevoerd volgens internationaal aanvaarde controlenormen door een instantie die functioneel onafhankelijk is van het erkende orgaan; d) zorgen er overeenkomstig artikel 31, lid 2, voor dat achteraf wordt bekendgemaakt wie in een begrotingsjaar middelen van de Unie heeft ontvangen; f) zien erop toe dat persoonsgegevens volgens de beginselen van Richtlijn 95/46/EG worden beschermd. 5. De overeenkomstig lid 3 van dit artikel erkende organen bezorgen de Commissie vóór 1 februari van het volgende begrotingsjaar: a) de rekeningen betreffende de voor de uitvoering van de toevertrouwde taken gedane uitgaven; b) een samenvatting van de resultaten van alle beschikbare verrichte audits en controles, in voorkomend geval met een analyse van vastgestelde tekortkomingen met een systematisch of repetitief karakter en met opgave van de reeds genomen of geplande corrigerende maatregelen; c) een beheersverklaring betreffende de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de rekeningen, de goede werking van het internecontrolesysteem, de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen en de eerbiediging van het beginsel van goed financieel beheer; d) een verklaring van een onafhankelijk controleorgaan over alle onderdelen van de onder c) van dit lid bedoelde beheersverklaring. Lidstaten die per beleidsterrein meer dan één orgaan hebben erkend, bezorgen de Commissie vóór 15 februari van het volgende begrotingsjaar voor het betrokken beleidsterrein een verslag waarin op nationaal niveau een synthese wordt gemaakt van alle beheersverklaringen en de daarover uitgebrachte onafhankelijke accountantsverklaringen. 6. De Commissie: a) zorgt ervoor dat door middel van passende procedures de rekeningen van de erkende organen tijdig worden goedgekeurd, dat de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid ervan worden gewaarborgd, en dat gevallen van onregelmatigheid tijdig kunnen worden afgewikkeld; b) sluit betalingen die in strijd met het recht van de Unie zijn verricht, van financiering door de Unie uit. De voorwaarden waaronder betalingen aan de lidstaten kunnen worden opgeschort door de Commissie of onderbroken door de gedelegeerd ordonnateur, worden bij sectorspecifieke regelgeving vastgesteld. Artikel 57Indirect beheer met andere entiteiten en personen dan lidstaten 1. Entiteiten waaraan en personen aan wie overeenkomstig artikel 55, lid 1, onder b), taken tot uitvoering van de begroting zijn toevertrouwd, handelen met inachtneming van de beginselen van goed financieel beheer, transparantie en non-discriminatie en geven zichtbaarheid aan het optreden van de Unie wanneer zij middelen van de Unie beheren. Zij waarborgen daarbij een niveau van bescherming van de financiële belangen van de Unie dat gelijkwaardig is aan het bij deze verordening voorgeschreven niveau, rekening houdende met: a) de aard van de hen toevertrouwde taken en de betrokken bedragen; b) de financiële risico's; c) de mate van zekerheid die wordt verschaft door hun systemen, regels en procedures, in combinatie met de maatregelen die door de Commissie worden genomen om de uitvoering van de toevertrouwde taken te superviseren en te ondersteunen. 2. De in lid 1 bedoelde entiteiten en personen, met het oog op dat doel: a) stellen een doeltreffend en efficiënt internecontrolesysteem in en zien toe op de werking ervan; b) gebruiken een stelsel van jaarrekeningen dat tijdig nauwkeurige, volledige en betrouwbare informatie verstrekt; c) onderwerpen zich aan onafhankelijke externe accountantscontrole, uitgevoerd volgens internationaal aanvaarde controlenormen door een instantie die functioneel onafhankelijk is van de betrokken entiteit of persoon; d) passen regels en procedures toe die moeten voorzien in een adequate financiering uit middelen van de Unie via subsidies, overheidsopdrachten en financieringsinstrumenten; e) zorgen er overeenkomstig artikel 31, lid 2, voor dat achteraf wordt bekendgemaakt wie in een begrotingsjaar middelen van de Unie heeft ontvangen; f) beschermen op afdoende wijze persoonsgegevens. De in artikel 55, lid 1, onder b), viii), bedoelde personen mogen stapsgewijs aan deze eisen voldoen. De financiële regels die zij vaststellen, dienen van tevoren door de Commissie te worden goedgekeurd. 3. In het kader van de hun toevertrouwde taken voor de uitvoering van de begroting doen de in lid 1 bedoelde entiteiten en personen aan preventie, opsporing en correctie van onregelmatigheden en fraude. Daartoe verrichten zij vooraf en achteraf controles, met inbegrip van controles ter plaatse waar zulks dienstig is, om een effectieve en correcte uitvoering van uit de begroting gefinancierde acties te waarborgen, gaan zij over tot terugvordering van onterecht betaalde bedragen en stellen zij in voorkomend geval gerechtelijke procedures in. 4. De Commissie kan betalingen aan de in lid 1 bedoelde entiteiten en personen opschorten, in het bijzonder wanneer systematische fouten worden ontdekt die twijfels doen rijzen omtrent de betrouwbaarheid van de internecontrolesystemen van de betrokken entiteit of persoon, of omtrent de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen. De gedelegeerd ordonnateur kan betalingen aan dergelijke entiteiten of personen geheel of gedeeltelijk onderbreken om nadere verificaties te verrichten wanneer hij kennis krijgt van informatie waaruit blijkt dat de werking van het internecontrolesysteem een belangrijke tekortkoming vertoont of dat door de betrokken entiteit of persoon gecertificeerde uitgaven verband houden met een grove onregelmatigheid en niet zijn gecorrigeerd, mits de onderbreking noodzakelijk is om te voorkomen dat de financiële belangen van de Unie ernstig worden geschaad. 5. De in lid 1 bedoelde entiteiten en personen bezorgen de Commissie: a) een verslag over de uitvoering van de hun toevertrouwde taken; b) de rekeningen betreffende de voor de uitvoering van de toevertrouwde taken gedane uitgaven; c) een samenvatting van de resultaten van alle beschikbare verrichte audits en controles, in voorkomend geval met een analyse van vastgestelde tekortkomingen met een systematisch of repetitief karakter en met opgave van de reeds genomen of geplande corrigerende maatregelen; d) een beheersverklaring betreffende de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de rekeningen, de goede werking van het internecontrolesysteem, de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen en de eerbiediging van het beginsel van goed financieel beheer; e) een verklaring van een onafhankelijk controleorgaan over alle onderdelen van de onder d) van dit lid bedoelde beheersverklaring. Deze verschillende elementen worden aan de Commissie bezorgd uiterlijk op 1 februari van het volgende begrotingsjaar, met uitzondering van de onder e) bedoelde accountantsverklaring die uiterlijk op 15 maart wordt bezorgd. Deze verplichtingen gelden onverminderd de bepalingen van met internationale organisaties en derde landen gesloten overeenkomsten. Deze bepalingen omvatten ten minste de verplichting voor de entiteiten om de Commissie jaarlijks een verklaring te bezorgen dat de bijdrage van de Unie in het betrokken begrotingsjaar is gebruikt, en dat daarover rekening en verantwoording is afgelegd, in overeenstemming met de voorschriften van lid 2 van dit artikel en met de uit de overeenkomst met de betrokken internationale organisatie of het betrokken derde land voortvloeiende verplichtingen. 6. De Commissie: a) zorgt voor het toezicht op en de evaluatie van de uitvoering van de toevertrouwde taken; b) zorgt ervoor dat door middel van passende procedures de rekeningen van de entiteiten en personen tijdig worden goedgekeurd, dat de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid ervan worden gewaarborgd, en dat gevallen van onregelmatigheid tijdig kunnen worden afgewikkeld; c) sluit betalingen die in strijd met de toepasselijke regels zijn verricht, van financiering door de Unie uit. 7. De leden 5 en 6 zijn niet van toepassing op entiteiten en personen die het voorwerp zijn van een afzonderlijke procedure van kwijting door de begrotingsautoriteit. Artikel 58Controles vooraf en overeenkomsten bij indirect beheer 1. Voordat zij taken voor de uitvoering van de begroting aan de in artikel 55, lid 1, onder b), genoemde entiteiten of personen toevertrouwt, vergewist de Commissie zich ervan dat aan de voorwaarden van artikel 57, lid 2, onder a) tot en met d), is voldaan. De betrokken entiteit of persoon brengt de Commissie onmiddellijk op de hoogte van elke wezenlijke verandering in zijn systemen, voorschriften en procedures voor het beheer van de toevertrouwde middelen van de Unie. De Commissie onderwerpt in dat geval de met de betrokken entiteit of persoon gesloten overeenkomsten aan een onderzoek om na te gaan of nog steeds aan de voorwaarden van artikel 57, lid 2, onder a) tot en met d), is voldaan. 2. Bij het kiezen van een entiteit uit een van de categorieën genoemd in artikel 55, lid 1, onder b), ii), iii), vi) en vii), houdt de Commissie rekening met de aard van de toe te vertrouwen taken, alsook met de ervaring en met de operationele en financiële capaciteiten van de betrokken entiteiten. De keuze wordt gemaakt op objectieve gronden en mag geen aanleiding geven tot belangenconflicten. 3. Overeenkomsten die worden gesloten met het oog op indirect beheer, bevatten de in artikel 57, lid 2, onder a) tot en met d), gestelde eisen. Zij bevatten tevens een duidelijke afbakening van de toevertrouwde taken en een verbintenis van de betrokken entiteiten of personen om de verplichtingen van artikel 57, lid 2, onder e) en f), na te komen en af te zien van elke handeling die tot een belangenconflict aanleiding kan geven. Artikel 59Uitvoerende agentschappen 1. De uitvoerende agentschappen zijn rechtspersonen naar Unierecht waaraan, voor rekening en onder verantwoordelijkheid van de Commissie, de uitvoering van een programma of project van de Unie geheel of gedeeltelijk kan worden gedelegeerd, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad[20]. 2. De besteding van de betrokken beleidskredieten wordt volgens de methode van direct beheer verricht door de directeur van het agentschap. Artikel 60Grenzen aan de delegatie van bevoegdheden 1. De Commissie mag uitvoeringshandelingen met begrotingsmiddelen, betaling en invordering daaronder begrepen, niet aan privaatrechtelijke externe entiteiten of organen toevertrouwen, behalve in het in artikel 55, lid 1, onder b), vi) en vii), bedoelde geval of in bijzondere gevallen waarin de betrokken betalingen aan door de Commissie bepaalde begunstigden moeten worden gedaan, deze aan door de Commissie vastgestelde voorwaarden en bedragen zijn onderworpen, en de entiteit of het orgaan dat de betalingen verricht, geen discretionaire bevoegdheid uitoefent. 2. Taken die contractueel aan andere privaatrechtelijke externe entiteiten of organen dan die welke met een openbaredienstverleningstaak zijn belast, kunnen worden toevertrouwd, zijn: technische expertises en administratieve, voorbereidende of bijkomende taken die geen overheidstaak of de uitoefening van een discretionaire beoordelingsbevoegdheid inhouden. HOOFDSTUK 3FINANCIËLE ACTOREN AFDELING 1BEGINSEL VAN SCHEIDING VAN FUNCTIES ARTIKEL 61 SCHEIDING VAN FUNCTIES De functies van ordonnateur en rekenplichtige zijn gescheiden en zijn onderling onverenigbaar. AFDELING 2DE ORDONNATEUR ARTIKEL 62 DE ORDONNATEUR 1. De instelling oefent de functies van ordonnateur uit. 2. Voor de toepassing van deze titel wordt onder „personeelsleden” verstaan personen die zijn onderworpen aan het statuut. 3. Elke instelling bepaalt in haar interne administratieve voorschriften aan welke personeelsleden van het gepaste niveau zij, met inachtneming van de in haar reglement van orde bepaalde voorwaarden, de functies van ordonnateur delegeert, alsook de omvang van de toegekende bevoegdheden en de mogelijkheid voor de delegatieverkrijgers om hun bevoegdheden verder te subdelegeren. 4. De bevoegdheid van ordonnateur wordt alleen aan personeelsleden gedelegeerd of gesubdelegeerd. 5. De gedelegeerd of gesubdelegeerd ordonnateurs kunnen slechts handelen binnen de in het (sub)delegatiebesluit gestelde grenzen. De bevoegde gedelegeerd of gesubdelegeerd ordonnateur kan in de uitoefening van zijn taak worden bijgestaan door een of meer personeelsleden die onder zijn verantwoordelijkheid belast zijn met bepaalde voor de uitvoering van de begroting en het afleggen van rekening en verantwoording benodigde handelingen. 6. Wanneer de hoofden van de delegaties van de Unie overeenkomstig de tweede alinea van artikel 53 als gesubdelegeerd ordonnateur optreden, vallen zij onder de Commissie als instelling die verantwoordelijk is voor de omschrijving, uitoefening, controle en beoordeling van hun taken en verantwoordelijkheden als gesubdelegeerd ordonnateur. Tegelijkertijd stelt de Commissie de hoge vertegenwoordiger daarvan in kennis. Artikel 63Bevoegdheden en taken van de ordonnateur 1. De ordonnateur is bij elke instelling belast met het innen van de ontvangsten en het verrichten van de uitgaven overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer en staat in voor de wettigheid en regelmatigheid ervan. 2. Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel stelt de gedelegeerd ordonnateur, overeenkomstig artikel 28 en de door elke instelling vastgestelde minimumnormen en rekening houdend met de aan de beheeromstandigheden en de aard van de gefinancierde acties verbonden risico's, de organisatorische structuur en de systemen voor interne controle in die passen bij de uitvoering van zijn taken. De inrichting van die structuur en systemen geschiedt op basis van een uitvoerige risicoanalyse. 3. Voor het verrichten van de uitgaven gaat de gedelegeerd of gesubdelegeerd ordonnateur vastleggingen en juridische verbintenissen aan, stelt hij de uitgaven betaalbaar, geeft hij betalingsopdrachten en verricht hij de voor de besteding van de kredieten vereiste voorafgaande handelingen. 4. De inning van de ontvangsten behelst de opstelling van schuldvorderingsramingen, de vaststelling van de te innen rechten en de verstrekking van invorderingsopdrachten. In voorkomend geval kan van het innen van een vastgestelde schuldvordering worden afgezien. 5. Elke verrichting wordt wat de operationele en de financiële aspecten ervan betreft ten minste onderworpen aan een controle vooraf aan de hand van stukken en van de beschikbare resultaten van reeds verrichte controles. De controles vooraf omvatten de inleiding en de verificatie van een verrichting. Personeelsleden die de verificatie doen, mogen niet dezelfden zijn als noch ondergeschikten zijn van degenen die de verrichting hebben ingeleid. 6. De gedelegeerd ordonnateur kan controles achteraf instellen met betrekking tot verrichtingen die reeds zijn goedgekeurd na controles vooraf. De controles achteraf kunnen steekproefsgewijs volgens het risico worden ingericht. De controles vooraf en de controles achteraf worden niet door dezelfde personeelsleden uitgevoerd. De voor de controles achteraf verantwoordelijke personeelsleden zijn geen ondergeschikten van de voor de controles vooraf verantwoordelijke personeelsleden. 7. Elk personeelslid dat verantwoordelijk is voor de controle van het beheer van de financiële verrichtingen, bezit de vereiste beroepsbekwaamheden. Hij respecteert een specifieke beroepscode die door elke instelling wordt vastgesteld. 8. Elk bij het financieel beheer en de controle van de verrichtingen betrokken personeelslid dat van oordeel is dat een besluit dat zijn meerdere hem verplicht toe te passen of te accepteren onregelmatig is of strijdig met het beginsel van goed financieel beheer of de beroepscode die hij gehouden is te respecteren, deelt dit schriftelijk aan de gedelegeerd ordonnateur mee en, wanneer deze niet optreedt, aan de in artikel 70, lid 6, bedoelde instantie. In geval van illegale activiteiten, fraude of corruptie die de belangen van de Unie kunnen schaden, waarschuwt hij de in de geldende wetgeving aangewezen autoriteiten en instanties. 9. De gedelegeerd ordonnateur legt aan zijn instelling verantwoording over de uitoefening van zijn taken af in de vorm van een jaarlijks activiteitenverslag met gegevens over de financiën en het beheer, inclusief de resultaten van controles, waarin hij verklaart, tenzij anders staat vermeld in voorbehouden betreffende bepaalde gebieden van uitgaven en ontvangsten, redelijke zekerheid te hebben dat: a) de in het verslag opgenomen gegevens een getrouw beeld geven; b) de middelen die zijn bestemd voor de activiteiten waarover verslag wordt uitgebracht, zijn gebruikt voor het opgegeven doel en in overeenstemming met het begrip van goed financieel beheer; c) de ingevoerde controleprocedures de nodige garanties verstrekken in verband met de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen. Dat verslag behelst de resultaten van zijn verrichtingen ten opzichte van de hem opgedragen doelstellingen, de aan die verrichtingen verbonden risico's, het gebruik van de middelen die tot zijn beschikking zijn gesteld en de efficiëntie en de doeltreffendheid van het systeem voor de interne controle. De Commissie legt de begrotingsautoriteit uiterlijk op 15 juni van elk jaar een samenvatting van de jaarlijkse activiteitenverslagen van het voorgaande jaar voor. De jaarlijkse activiteitenverslagen van de gedelegeerd ordonnateurs worden ook beschikbaar gesteld aan de begrotingsautoriteit. Artikel 64Bevoegdheden en taken van de hoofden van de delegaties van de Unie 1. Wanneer de hoofden van de delegaties van de Unie overeenkomstig de tweede alinea van artikel 53 als gesubdelegeerd ordonnateur optreden, werken zij nauw samen met de Commissie voor de daadwerkelijke besteding van de middelen, om met name te zorgen voor de wettigheid en de regelmatigheid van de financiële verrichtingen, de naleving van het beginsel van goed financieel beheer bij het beheer van de middelen en de doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie. Hiertoe nemen zij de maatregelen die nodig zijn om elke situatie te voorkomen waarbij de verantwoordelijkheid van de Commissie voor de uitvoering van de aan de aan hen gesubdelegeerde begroting in het gedrang kan komen, alsook elk conflict van prioriteiten dat gevolgen kan hebben voor de uitvoering van de aan hen gesubdelegeerde taken van financieel beheer. Wanneer een in de tweede alinea bedoelde situatie of conflict zich voordoet, stellen de hoofden van de delegaties van de Unie de bevoegde directeuren-generaal van de Commissie en van de EDEO hiervan onverwijld in kennis. De betrokken directeuren-generaal nemen passende maatregelen om de situatie op te lossen. 2. Wanneer een hoofd van een delegatie van de Unie zich in een in artikel 63, lid 8, bedoelde situatie bevindt, brengt hij dit ter kennis van de op grond van artikel 70, lid 6, opgerichte gespecialiseerde instantie voor financiële onregelmatigheden. In geval van illegale activiteiten, fraude of corruptie die de belangen van de Unie kunnen schaden, waarschuwt hij de in de geldende wetgeving aangewezen autoriteiten en instanties. 3. Hoofden van de delegaties van de Unie die overeenkomstig de tweede alinea van artikel 53 als gesubdelegeerd ordonnateur optreden, brengen verslag uit aan hun gedelegeerd ordonnateur, opdat deze laatste hun verslagen in zijn in artikel 63, lid 9, bedoeld jaarlijks activiteitenverslag kan opnemen. De verslagen van de hoofden van de delegaties van de Unie bevatten informatie over de efficiëntie en de doeltreffendheid van de in hun delegatie ingestelde interne beheer- en controlesystemen en over het beheer van de aan hen gesubdelegeerde verrichtingen, alsook de in artikel 70, lid 5, bedoelde verklaring. Deze verslagen moeten bij het jaarlijkse activiteitenverslag van de verantwoordelijke gedelegeerd ordonnateur worden gevoegd en ter beschikking worden gesteld van de begrotingsautoriteit, met inachtneming, indien nodig, van hun vertrouwelijkheid. De hoofden van de delegaties van de Unie werken volledig samen met de instellingen die bij de kwijtingsprocedure betrokken zijn en verstrekken waar nodig de vereiste aanvullende informatie. In deze context kan hen worden gevraagd vergaderingen van de relevante organen bij te wonen en bijstand te verlenen aan de verantwoordelijke gedelegeerd ordonnateur. 4. Hoofden van de delegaties van de Unie die overeenkomstig de tweede alinea van artikel 53 als gesubdelegeerd ordonnateur optreden, beantwoorden elk verzoek van de gedelegeerd ordonnateur van de Commissie, hetzij op diens verzoek of, in het kader van de kwijtingsprocedure, op verzoek van het Europees Parlement. 5. De Commissie zorgt ervoor dat de gesubdelegeerde bevoegdheden de kwijtingsprocedure overeenkomstig artikel 319 VWEU niet belemmeren. AFDELING 3DE REKENPLICHTIGE ARTIKEL 65 BEVOEGDHEDEN EN TAKEN VAN DE REKENPLICHTIGE 1. Elke instelling stelt een rekenplichtige aan, die binnen elke instelling wordt belast met: a) de goede uitvoering van de betalingen, de inning van de ontvangsten en de invordering van de vastgestelde schuldvorderingen; b) het opstellen en presenteren van de rekeningen overeenkomstig titel IX; c) het voeren van de boekhouding overeenkomstig titel IX; d) het vaststellen van de boekhoudprocedures en het rekeningstelsel overeenkomstig titel IX; e) het vaststellen en valideren van de boekhoudsystemen, alsmede, waar van toepassing, het valideren van de door de ordonnateur vastgestelde systemen die tot doel hebben boekhoudgegevens te verstrekken of te motiveren; de rekenplichtige is bevoegd om te allen tijde na te gaan of de valideringscriteria zijn nageleefd; f) het beheer van de kasmiddelen. De verantwoordelijkheden van de rekenplichtige van de EDEO hebben alleen betrekking op de door de EDEO uitgevoerde begrotingsafdeling van de EDEO. De rekenplichtige van de Commissie blijft verantwoordelijk voor de volledige begrotingsafdeling van de Commissie, met inbegrip van de boekhoudkundige verrichtingen die betrekking hebben op de aan de hoofden van de delegaties van de Unie gesubdelegeerde kredieten. De rekenplichtige van de Commissie treedt voor de uitvoering van de begrotingsafdeling van de EDEO ook op als rekenplichtige van de EDEO, met inachtneming van de bepalingen van artikel 208. 2. De rekenplichtige van de Commissie is bevoegd om de boekhoudregels en het geharmoniseerde rekeningstelsel vast te stellen overeenkomstig titel IX. 3. De rekenplichtige ontvangt van de ordonnateurs, die de betrouwbaarheid ervan garanderen, alle gegevens die nodig zijn voor de opstelling van rekeningen die een getrouw beeld geven van de financiële situatie van de instellingen en de uitvoering van de begroting. 4. Voordat de rekeningen door de instelling of het in artikel 200 bedoelde orgaan worden goedgekeurd, tekent de rekenplichtige ze af, waarmee hij verklaart dat hij een redelijke zekerheid heeft dat de rekeningen een getrouw beeld van de financiële situatie van de instelling of het in artikel 200 bedoelde orgaan geven. Daartoe vergewist de rekenplichtige zich ervan dat de rekeningen zijn opgesteld in overeenstemming met de boekhoudregels en -procedures van de Unie en dat alle uitgaven en ontvangsten in de rekeningen zijn geboekt. De gedelegeerd ordonnateurs verstrekken alle informatie die de rekenplichtige voor de uitoefening van zijn functie nodig heeft. De ordonnateurs blijven volledig verantwoordelijk voor het juiste gebruik van de door hen beheerde middelen, de wettigheid en de regelmatigheid van de door hen beheerde uitgaven en de volledigheid en juistheid van de aan de rekenplichtige verstrekte informatie. 5. De rekenplichtige is bevoegd de ontvangen informatie te controleren en alle verdere controles uit te voeren die hij noodzakelijk acht om de rekeningen te kunnen aftekenen. Zo nodig maakt de rekenplichtige voorbehoud, waarbij hij de aard en de draagwijdte van het voorbehoud precies omschrijft. 6. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de rekenplichtige als enige bevoegd het beheer te voeren over de geldmiddelen en de kasequivalenten. Hij is voor de bewaring ervan aansprakelijk. 7. Op naam van of namens de Commissie kunnen trustrekeningen worden geopend in het kader van de uitvoering van een programma of actie, om het beheer daarvan door de in artikel 55, lid 1, onder b), iii) en iv), genoemde entiteiten mogelijk te maken. Deze rekeningen worden geopend onder verantwoordelijkheid van de ordonnateur die bevoegd is voor de uitvoering van het programma of de actie en met het akkoord van de rekenplichtige van de Commissie. De ordonnateur is verantwoordelijk voor het beheer ervan. Artikel 66Bevoegdheden die de rekenplichtige kan delegeren De rekenplichtige kan voor de uitoefening van zijn functie een aantal van zijn taken delegeren aan ondergeschikte personeelsleden. In het delegatiebesluit worden de aan de delegatieverkrijgers toevertrouwde taken omschreven. AFDELING 4DE BEHEERDER VAN GELDEN TER GOEDE REKENING ARTIKEL 67 BEHEER VAN GELDEN TER GOEDE REKENING 1. Voor de inning van andere ontvangsten dan eigen middelen en voor de betaling van geringe bedragen in de zin van de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 kan beheer van gelden ter goede rekening worden ingesteld. Op het gebied van hulp in crisissituaties en humanitaire hulp in de zin van artikel 118 mogen evenwel gelden ter goede rekening worden gebruikt voor de betaling van grotere bedragen zonder beperking ten aanzien van het bedrag, mits het niveau van de door de begrotingsautoriteit toegestane kredieten van het betrokken begrotingsonderdeel voor het lopende begrotingsjaar in acht wordt genomen. 2. Gelden ter goede rekening worden door de rekenplichtige van de instelling ter beschikking gesteld en vallen onder de verantwoordelijkheid van door de rekenplichtige van de instelling aangewezen beheerders van gelden ter goede rekening. HOOFDSTUK 4VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE FINANCIËLE ACTOREN AFDELING 1ALGEMENE REGELS ARTIKEL 68 SCHORSING EN INTREKKING VAN DELEGATIES AAN ORDONNATEURS 1. Onverminderd eventuele tuchtrechtelijke maatregelen, kan de gedelegeerd of gesubdelegeerd ordonnateurs te allen tijde door het gezag dat hen heeft benoemd tijdelijk of definitief hun delegatie of subdelegatie worden ontnomen. 2. Onverminderd eventuele tuchtrechtelijke maatregelen, kan de rekenplichtige te allen tijde door het gezag dat hem heeft benoemd tijdelijk of definitief van zijn functies worden ontheven. 3. Onverminderd eventuele tuchtrechtelijke maatregelen, kunnen de beheerders van gelden ter goede rekening te allen tijde door het gezag dat hen heeft benoemd tijdelijk of definitief van hun functies worden ontheven. Artikel 69Verantwoordelijkheid van de ordonnateur voor illegale activiteiten, fraude of corruptie 1. Het bepaalde in dit hoofdstuk doet niet af aan de eventuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de in artikel 68 genoemde financiële actoren krachtens het toepasselijke nationale recht en de geldende bepalingen aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Unie en de bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Unie of van de lidstaten betrokken zijn. 2. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 70, 71 en 72, is elke ordonnateur, rekenplichtige of beheerder van gelden ter goede rekening tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk onder de voorwaarden vastgesteld in het statuut. Gevallen van illegale activiteit, fraude of corruptie die de belangen van de Unie kunnen schaden, worden voorgelegd aan de in de geldende wetgeving aangewezen autoriteiten en instanties. AFDELING 2REGELS BETREFFENDE DE ORDONNATEUR EN DE GEDELEGEERD EN GESUBDELEGEERD ORDONNATEUR ARTIKEL 70 REGELS BETREFFENDE DE ORDONNATEURS 1. De ordonnateur is geldelijk aansprakelijk onder de in het statuut vermelde voorwaarden. 2. De verplichting tot schadevergoeding bestaat in het bijzonder wanneer: a) de ordonnateur opzettelijk of met grove nalatigheid de in te vorderen rechten vaststelt of invorderingsopdrachten afgeeft, een betalingsverplichting aangaat of een betalingsopdracht ondertekent in afwijking van de in deze verordening en de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 vastgestelde bepalingen; b) de ordonnateur opzettelijk of door grove nalatigheid verzuimt een document op te stellen waarbij een schuldvordering wordt vastgesteld, verzuimt een invorderingsopdracht af te geven of deze te laat afgeeft, of een betalingsopdracht te laat afgeeft, waardoor de instelling civiel aansprakelijk wordt jegens derden. 3. Wanneer een gedelegeerd of gesubdelegeerd ordonnateur oordeelt dat een door hem te nemen besluit onregelmatig is of tegen het beginsel van goed financieel beheer indruist, deelt hij dat schriftelijk mede aan het delegatieverlenend gezag. Indien dit gezag schriftelijk de met redenen omklede opdracht geeft het genoemde besluit te nemen, is de gedelegeerd of gesubdelegeerd ordonnateur van zijn aansprakelijkheid ontslagen. 4. In geval van subdelegatie blijft de gedelegeerd ordonnateur binnen zijn diensten verantwoordelijk voor de efficiëntie en de doeltreffendheid van de ingestelde interne beheer- en controlesystemen en de keuze van de gesubdelegeerd ordonnateur. 5. In geval van subdelegatie aan de hoofden van de delegaties van de Unie is de gedelegeerd ordonnateur verantwoordelijk voor de afbakening van de ingestelde interne beheer- en controlesystemen alsook de efficiëntie en de doeltreffendheid van die systemen. De hoofden van de delegaties van de Unie zijn verantwoordelijk voor het instellen en de werking van die systemen, overeenkomstig de richtlijnen van de gedelegeerd ordonnateur, alsook voor het beheer van de middelen en de verrichtingen die zij binnen de delegatie van de Unie onder hun verantwoordelijkheid uitvoeren. Vóór hun ambtsaanvaarding moeten zij specifieke opleidingen volgen inzake de taken en verantwoordelijkheden van ordonnateurs en de uitvoering van de begroting, in overeenstemming met de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199. Hoofden van de delegaties van de Unie brengen overeenkomstig artikel 64, lid 3, verslag uit over hun in de eerste alinea van dit lid bedoelde verantwoordelijkheden. De hoofden van de delegaties van de Unie verstrekken jaarlijks aan de gedelegeerd ordonnateur van de Commissie de betrouwbaarheidsverklaring over de in hun delegatie ingestelde interne beheer- en controlesystemen, alsook over het beheer van de verrichtingen die aan hen zijn subgedelegeerd en de resultaten daarvan, om de ordonnateur in staat te stellen zijn eigen betrouwbaarheidsverklaring als bedoeld in artikel 63, lid 9, op te stellen. 6. Elke instelling richt een gespecialiseerde instantie voor financiële onregelmatigheden op of neemt deel aan een door verschillende instellingen opgerichte gezamenlijke instantie. Deze instanties opereren onafhankelijk en gaan na of zich een financiële onregelmatigheid heeft voorgedaan en wat daarvan de eventuele consequenties moeten zijn. Op grond van het advies van deze instantie neemt de instelling een beslissing over het instellen van een procedure wegens tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid of geldelijke aansprakelijkheid. Indien de instantie systeemgebonden problemen ontdekt, zendt zij de ordonnateur en de gedelegeerd ordonnateur, indien deze geen partij is, alsmede de intern controleur een verslag met aanbevelingen toe. 7. Wanneer de hoofden van de delegaties van de Unie overeenkomstig de tweede alinea van artikel 53 als gesubdelegeerd ordonnateur optreden, is de op grond van lid 4 van dit artikel door de Commissie opgerichte instantie voor financiële onregelmatigheden bevoegd voor de in dat lid bedoelde zaken. Indien de instantie systeemgebonden problemen ontdekt, zendt zij de ordonnateur, de hoge vertegenwoordiger en de gedelegeerd ordonnateur van de Commissie, indien deze geen betrokken partij is, alsmede de interne controleur een verslag met aanbevelingen toe. Uitgaande van het advies van de instantie kan de Commissie de hoge vertegenwoordiger, in zijn hoedanigheid als het tot aanstelling bevoegde gezag, verzoeken een procedure in te stellen wegens tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid of geldelijke aansprakelijkheid ten aanzien van gesubdelegeerd ordonnateurs indien de onregelmatigheden betrekking hebben op de bevoegdheden die de Commissie aan hen heeft gesubdelegeerd. In een dergelijk geval neemt de hoge vertegenwoordiger overeenkomstig het statuut passende maatregelen, teneinde uitvoering te geven aan de door de Commissie aanbevolen procedure wegens tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid en/of geldelijke aansprakelijkheid. De lidstaten ondersteunen de Unie bij de tenuitvoerlegging van de aansprakelijkheid overeenkomstig artikel 22 van het statuut van tijdelijke functionarissen op wie artikel 2, onder e), van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, van toepassing is. AFDELING 3REGELS BETREFFENDE DE REKENPLICHTIGEN EN DE BEHEERDERS VAN GELDEN TER GOEDE REKENING ARTIKEL 71 REGELS BETREFFENDE DE REKENPLICHTIGEN De rekenplichtige is, onder de voorwaarden en volgens de procedures vastgesteld bij het statuut, tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk. Hij kan met name aansprakelijk worden gesteld voor de volgende fouten: a) middelen, waarden en documenten die hij onder zijn hoede heeft, verloren laten gaan of aantasten; b) bankrekeningen of postrekeningen ten onrechte wijzigen; c) invorderingen of betalingen verrichten die niet in overeenstemming zijn met de invorderings- of betalingsopdrachten; d) nalaten verschuldigde ontvangsten te innen. Artikel 72Regels betreffende de beheerders van gelden ter goede rekening De beheerder van gelden ter goede rekening is, onder de voorwaarden en volgens de procedures vastgesteld bij het statuut, tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk. Hij kan met name aansprakelijk worden gesteld voor de volgende fouten: a) middelen, waarden en documenten die hij onder zijn hoede heeft, verloren laten gaan of aantasten; b) verrichte betalingen niet met deugdelijke bewijsstukken kunnen verantwoorden; c) aan een ander dan de rechthebbende betalen; d) nalaten verschuldigde ontvangsten te innen. HOOFDSTUK 5ONTVANGSTEN AFDELING 1TERBESCHIKKINGSTELLING VAN EIGEN MIDDELEN ARTIKEL 73 EIGEN MIDDELEN De ontvangsten gevormd door de eigen middelen bedoeld in het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Unie worden als raming in euro in de begroting opgenomen. Zij worden ter beschikking gesteld overeenkomstig de verordening van de Raad tot uitvoering van het genoemde besluit. AFDELING 2RAMING VAN SCHULDVORDERINGEN ARTIKEL 74 RAMING VAN EEN SCHULDVORDERING 1. Wanneer de bevoegde ordonnateur over voldoende en betrouwbare informatie beschikt met betrekking tot een maatregel of situatie waardoor een schuldvordering van de Unie ontstaat, maakt hij eerst een raming van het verschuldigde bedrag. 2. De raming van de schuldvordering wordt door de bevoegde ordonnateur aangepast zodra hij kennis krijgt van een feit dat de maatregel of de situatie die tot de vaststelling ervan heeft geleid, verandert. Bij de opstelling van een invorderingsopdracht met betrekking tot een maatregel of situatie waarvoor eerder een raming van de schuldvordering was gemaakt, wordt het bedrag overeenkomstig aangepast door de bevoegde ordonnateur. Wanneer de invorderingsopdracht wordt opgesteld voor hetzelfde bedrag, wordt de raming van de schuldvordering verlaagd tot nul. 3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt voor de eigen middelen omschreven in het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Unie die door de lidstaten op vaste vervaldagen worden afgedragen, geen schuldvorderingsraming opgesteld vóór de terbeschikkingstelling van de bedragen door de lidstaten aan de Commissie. Voor deze middelen geeft de bevoegde ordonnateur een invorderingsopdracht af. AFDELING 3VASTSTELLING VAN SCHULDVORDERINGEN ARTIKEL 75 VASTSTELLING VAN SCHULDVORDERINGEN 1. De vaststelling van een schuldvordering is de handeling waarbij de gedelegeerd of gesubdelegeerd ordonnateur: a) het bestaan van de schuld van de debiteur verifieert; b) het bestaan en het bedrag van de schuld vaststelt of verifieert; c) de invorderbaarheid van de schuld verifieert. 2. De ter beschikking van de Commissie te stellen eigen middelen en elke als zeker, vaststaand en invorderbaar aangemerkte schuldvordering worden vastgesteld door middel van een invorderingsopdracht aan de rekenplichtige, gevolgd door een aan de debiteur gerichte debetnota, welke beide worden opgesteld door de bevoegde ordonnateur. 3. Ten onrechte betaalde bedragen worden teruggevorderd. 4. De voorwaarden waaronder achterstandsrente aan de Unie verschuldigd is, worden nader aangegeven in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199. AFDELING 4INVORDERINGSOPDRACHTEN ARTIKEL 76 INVORDERINGSOPDRACHT 1. De opdracht tot invordering is de handeling waarbij de bevoegde gedelegeerd of gesubdelegeerd ordonnateur de rekenplichtige opdraagt een schuldvordering die hij heeft vastgesteld in te vorderen. 2. De instelling kan de vaststelling van een schuldvordering jegens andere personen dan staten formeel neerleggen in een besluit dat een executoriale titel in de zin van artikel 299 VWEU vormt. AFDELING 5INVORDERING ARTIKEL 77 REGELS BETREFFENDE DE INVORDERING 1. De rekenplichtige neemt de door de bevoegde ordonnateur naar behoren opgestelde invorderingsopdrachten in behandeling. Hij is gehouden zorg te dragen voor het innen van de ontvangsten van de Unie en toe te zien op het behoud van de rechten van de Unie. De rekenplichtige gaat over tot invordering door verrekening van de schuldvorderingen van de Unie wanneer de debiteur zelf een zekere, vaststaande en invorderbare vordering op de Unie heeft. 2. Wanneer de bevoegde gedelegeerd ordonnateur overweegt geheel of gedeeltelijk van het invorderen van een vastgestelde schuldvordering af te zien, verifieert hij of dit regelmatig is en strookt met het beginsel van goed financieel beheer en het evenredigheidsbeginsel, volgens de procedures en conform de criteria vastgesteld in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199. Het besluit wordt gemotiveerd. De ordonnateur kan dit besluit slechts delegeren onder de in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 genoemde voorwaarden. De bevoegde ordonnateur kan een vastgestelde schuldvordering geheel of gedeeltelijk annuleren overeenkomstig de in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 neergelegde voorwaarden. De gedeeltelijke annulering van een vastgestelde schuldvordering leidt niet tot afstand van een ten gunste van de Unie vastgesteld recht. Artikel 78Verjaringstermijn Onverminderd de bijzondere verordeningen en de toepassing van het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Unie geldt voor vorderingen van de Unie op derden en vorderingen van derden op de Unie een verjaringstermijn van vijf jaar. De datum voor de berekening van de verjaringstermijn en de voorwaarden voor de schorsing ervan worden neergelegd in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199. Artikel 79Nationale behandeling voor vorderingen van de Unie Schuldvorderingen van de Unie worden in de lidstaat waar de invordering plaatsvindt niet minder gunstig behandeld dan vorderingen van publiekrechtelijke organen van die lidstaat. Artikel 80Door de Commissie opgelegde boeten, dwangsommen en rente hierover De bedragen uit boeten, dwangsommen en sancties, alsmede de rente hierover en andere hieruit voortvloeiende inkomsten, worden niet als begrotingsontvangsten geboekt zolang de desbetreffende besluiten door het Hof van Justitie van de Europese Unie kunnen worden herroepen. De in de eerste alinea bedoelde bedragen worden ten laatste in het jaar nadat alle juridische verweermiddelen zijn uitgeput als begrotingsontvangsten geboekt, voor zover zij niet worden terugbetaald aan de betalende entiteit op grond van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Een gedeelte van maximaal 2 % van het totaal van een in de eerste alinea bedoeld bedrag mag evenwel worden ingehouden als zekerheid om een minimumrendement van de middelen te waarborgen in gevallen waarin het sanctiebesluit door het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt herroepen. Dit gedeelte wordt als begrotingsontvangsten geboekt in volgende jaren. De eerste alinea is niet van toepassing op de besluiten inzake goedkeuring van de rekeningen of financiële correcties. HOOFDSTUK 6UITGAVEN Artikel 81Financieringsbesluit 1. Elke uitgave is voorwerp van een vastlegging, een betaalbaarstelling, een betalingsopdracht en een betaling. 2. Behoudens in geval van kredieten die overeenkomstig artikel 51, lid 5, onder e), zonder basisbesluit mogen worden besteed, wordt de vastlegging van een uitgave voorafgegaan door een financieringsbesluit van de instelling of de door haar gedelegeerde autoriteiten. AFDELING 1VASTLEGGING VAN UITGAVEN ARTIKEL 82 SOORTEN VASTLEGGINGEN 1. De vastlegging in de begroting is de handeling waarbij de kredieten worden gereserveerd die nodig zijn voor de latere betalingen ter uitvoering van juridische verbintenissen. Het aangaan van een juridische verbintenis is de handeling waarbij de ordonnateur een verplichting doet ontstaan of constateert die tot een last leidt. De vastlegging en de juridische verbintenis worden door dezelfde ordonnateur aangegaan, behoudens in naar behoren gemotiveerde gevallen die bij de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 worden bepaald. 2. Bij een individuele vastlegging zijn de begunstigde en het bedrag van de uitgave bepaald. Van een globale vastlegging is sprake wanneer ten minste een van de elementen die nodig zijn voor de identificatie van de individuele vastlegging, niet is bepaald. Een voorlopige vastlegging heeft betrekking op in artikel 162 bedoelde uitgaven of lopende uitgaven van administratieve aard waarvan hetzij het bedrag, hetzij de eindbegunstigden niet definitief zijn aangegeven. 3. Vastleggingen voor acties waarvan de tenuitvoerlegging zich over meer dan een begrotingsjaar uitstrekt, mogen slechts in jaartranches worden verdeeld wanneer het basisbesluit daarin voorziet of voor administratieve uitgaven. Artikel 83Regels betreffende vastleggingen 1. Voor elke maatregel waardoor een uitgave ten laste van de begroting ontstaat, verricht de bevoegde ordonnateur een begrotingsvastlegging alvorens een individuele juridische verbintenis met derden te sluiten of middelen naar een trustfonds over te maken op grond van artikel 178. 2. De in lid 1 vervatte verplichting om een vastlegging in de begroting te doen alvorens een juridische verbintenis te sluiten, geldt niet voor juridische verbintenissen die worden aangegaan nadat in het kader van het bedrijfscontinuïteitsplan een crisissituatie is uitgeroepen, overeenkomstig de procedures die door de Commissie zijn vastgesteld uit hoofd van haar administratieve autonomie. 3. Behoudens het bepaalde in deel twee, titel IV, hebben de globale vastleggingen betrekking op de totale kosten van de betrokken individuele juridische verbintenissen gesloten tot 31 december van het jaar n + 1. Behoudens het bepaalde in artikel 82, lid 3, en artikel 195, lid 2, worden de individuele juridische verbintenissen betreffende individuele of voorlopige vastleggingen uiterlijk tot 31 december van het jaar n gesloten. Bij het verstrijken van de in de eerste en de tweede alinea bedoelde perioden wordt het niet-gebruikte saldo van deze vastleggingen door de bevoegde ordonnateur vrijgemaakt. Elke individuele juridische verbintenis die volgt op een globale vastlegging wordt vóór ondertekening door de bevoegde ordonnateur in de begrotingsboekhouding ingeschreven ten laste van de globale vastlegging. Waar het gaat om operaties op het gebied van humanitaire hulp en civiele bescherming, steun voor crisisbeheersing en spoedeisende gevallen mogen de bedragen onmiddellijk na de ondertekening van de individuele juridische verbintenis worden ingeschreven. 4. Voor vastleggingen in de begroting en juridische verbintenissen die worden aangegaan voor acties waarvan de tenuitvoerlegging zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, behalve wanneer het personeelskosten betreft, geldt een uiterste uitvoeringsdatum die overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer wordt bepaald. De delen van deze verbintenissen die zes maanden na deze datum niet zijn uitgevoerd, worden overeenkomstig artikel 11 vrijgemaakt. De vastlegging wordt vrijgemaakt voor het bedrag van een juridische verbintenis waarvoor gedurende een periode van drie jaar, te rekenen vanaf de ondertekening van deze juridische verbintenis, geen enkele betaling in de zin van artikel 87 is verricht, behalve voor zaken waarvoor een procedure loopt bij het gerecht of een arbitrage-instantie. Artikel 84Verificaties betreffende vastleggingen 1. Bij elke vastlegging vergewist de bevoegde ordonnateur zich van: a) de juistheid van de aanwijzing op de begroting; b) de beschikbaarheid van de kredieten; c) de overeenstemming van de uitgave met de bepalingen van de Verdragen, de begroting, deze verordening, de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 van deze verordening, alsmede alle besluiten die ter uitvoering van de Verdragen en de verordeningen zijn genomen; d) de naleving van het beginsel van goed financieel beheer. De noodzaak van voorfinanciering, het bedrag van de betalingen en het betalingsschema dienen in verhouding te staan met de geplande duur, de voortgang van de uitvoering en de financiële risico's die aan een dergelijke voorfinanciering verbonden zijn. 2. Bij de inschrijving van een juridische verbintenis door middel van een fysieke of elektronische handtekening vergewist de ordonnateur zich van: a) de dekking van de verbintenis door de overeenkomstige begrotingsvastlegging; b) de regelmatigheid van de uitgave en de overeenstemming ervan met de bepalingen van de Verdragen, de begroting, deze verordening, de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 van deze verordening, alsmede alle besluiten die ter uitvoering van de Verdragen en de verordeningen zijn genomen; c) de naleving van het beginsel van goed financieel beheer. AFDELING 2BETAALBAARSTELLING ARTIKEL 85 BETAALBAARSTELLING De betaalbaarstelling is de handeling waarbij de bevoegde ordonnateur: a) het bestaan van de rechten van de crediteur verifieert; b) het bestaan en het bedrag van de schuldvordering vaststelt of verifieert; c) de opeisbaarheid van de schuldvordering verifieert. AFDELING 3BETALINGSOPDRACHT ARTIKEL 86 BETALINGSOPDRACHT De betalingsopdracht is de handeling waarbij de bevoegde ordonnateur, nadat hij heeft geverifieerd of de kredieten beschikbaar zijn, de rekenplichtige door middel van een betalingsopdracht opdraagt het bedrag van de door hem betaalbaar gestelde uitgaven te betalen. Wanneer periodieke betalingen worden gedaan met betrekking tot verleende diensten of geleverde goederen kan de ordonnateur, afhankelijk van een risicoanalyse, opdracht geven tot de uitvoering van automatische incasso's. AFDELING 4BETALING VAN UITGAVEN ARTIKEL 87 SOORTEN BETALINGEN 1. Een betaling wordt slechts uitgevoerd indien is aangetoond dat de actie overeenkomstig het basisbesluit of het contract is en betrekking heeft op een of meer van de volgende verrichtingen: a) betaling van het volledige verschuldigde bedrag; b) betaling van het verschuldigde bedrag op een van de volgende wijzen: i) voorfinanciering, eventueel verdeeld in verschillende stortingen, na de ondertekening van de delegatieovereenkomst, het contract of de subsidieovereenkomst, of na ontvangst van het subsidiebesluit; ii) een of meer tussentijdse betalingen als tegenprestatie voor de uitvoering van een deel van de actie; iii) betaling van het saldo van de verschuldigde bedragen wanneer de actie volledig is uitgevoerd. 2. In de begrotings boekhouding wordt een onderscheid gemaakt tussen de in lid 1 genoemde soorten betalingen op het ogenblik waarop zij worden verricht. 3. De in artikel 143 bedoelde boekhoudregels omvatten regels voor de vereffening van voorfinanciering in de boekhouding en voor de erkenning van de subsidiabiliteit van kosten. 4. De voorfinancieringsbetalingen worden door de bevoegde ordonnateur regelmatig vereffend. Daartoe worden de nodige bepalingen opgenomen in de contracten, subsidiebesluiten en –overeenkomsten en in de delegatieovereenkomsten waarbij uitvoeringstaken worden toevertrouwd aan de in artikel 55, lid 1, onder b), genoemde entiteiten en personen. 5. Latere stortingen aan begunstigden van subsidies in de vorm van een vast bedrag worden behandeld als tussentijdse betalingen. Artikel 88Betalingen binnen de grenzen van de beschikbare middelen De betalingen worden door de rekenplichtige verricht binnen de grenzen van de beschikbare middelen. AFDELING 5TERMIJNEN VOOR DE UITGAVENVERRICHTINGEN ARTIKEL 89 TERMIJNEN VOOR DE UITGAVEN Tot betaalbaarstelling, afgifte van betalingsopdrachten en betaling van uitgaven wordt overgegaan binnen de in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 vastgestelde termijnen. In die verordening worden tevens de voorwaarden aangegeven waaronder te laat betaalde crediteuren recht hebben op achterstandsrente ten laste van het begrotingsonderdeel dat de hoofdsom van de betrokken uitgaven draagt. HOOFDSTUK 7COMPUTERSYSTEMEN Artikel 90Elektronisch beheer van verrichtingen Wanneer de uitgaven en ontvangsten met behulp van computersystemen worden beheerd, kunnen de handtekeningen door middel van een geautomatiseerde of elektronische procedure worden aangebracht. Artikel 91Documentenverkeer tussen instellingen Mits de betrokken instellingen daarmee van tevoren instemmen, kan alle documentenverkeer tussen instellingen via elektronische weg plaatsvinden. HOOFDSTUK 8INTERN CONTROLEUR Artikel 92Aanwijzing van een intern controleur Iedere instelling stelt een interne controlefunctie in, die moet worden uitgeoefend met inachtneming van de terzake doende internationale normen. De door de instelling aangewezen intern controleur is haar verantwoording schuldig voor de verificatie van de goede werking van de systemen en de procedures voor de uitvoering van de begroting. De intern controleur kan noch ordonnateur noch rekenplichtige zijn. Met het oog op de interne controle van de EDEO worden de hoofden van de delegaties van de Unie die overeenkomstig de tweede alinea van artikel 53 als gesubdelegeerd ordonnateur optreden, onderworpen aan de controlebevoegdheden van de intern controleur van de Commissie voor het aan hen gesubdelegeerde financieel beheer. De intern controleur van de Commissie treedt voor de uitvoering van de begrotingsafdeling van de EDEO ook op als intern controleur van de EDEO, met inachtneming van de bepalingen van artikel 208. Artikel 93Bevoegdheden en taken van de intern controleur 1. De intern controleur adviseert zijn instelling bij het beheersen van de risico's door onafhankelijke adviezen uit te brengen over de kwaliteit van de beheer- en controlesystemen en aanbevelingen te formuleren ter verbetering van de uitvoeringsvoorwaarden van de verrichtingen en ter bevordering van een goed financieel beheer. Hij is met name belast met: a) het beoordelen van de toereikendheid en doeltreffendheid van de interne beheersystemen, alsmede de prestaties van de diensten bij de uitvoering van de beleidsmaatregelen, programma's en acties in relatie met de ermee verbonden risico's; b) het beoordelen van de efficiëntie en de doeltreffendheid van de interne en andere controlesystemen die worden toegepast op alle verrichtingen tot uitvoering van de begroting. 2. De werkzaamheden van de intern controleur strekken zich uit tot alle activiteiten en diensten van de instelling. Hij heeft volledige en onbeperkte toegang tot alle informatie die hij voor de uitvoering van zijn taken nodig heeft, zo nodig ter plaatse, ook in de lidstaten en in derde landen. De intern controleur neemt kennis van het jaarlijks activiteitenverslag van de ordonnateurs en van de andere geïdentificeerde informatie. 3. De intern controleur brengt aan zijn instelling verslag uit van zijn bevindingen en aanbevelingen. De instelling zorgt ervoor dat de uit de controles voortvloeiende aanbevelingen worden opgevolgd. De intern controleur dient tevens jaarlijks een internecontroleverslag in bij de instelling waarin het aantal en de soorten uitgevoerde interne controles, de gedane aanbevelingen en het gevolg dat aan die aanbevelingen is gegeven, worden vermeld. 4. De instelling zendt de met de kwijting belaste autoriteit jaarlijks een overzicht toe van het aantal en de soorten uitgevoerde interne controles, de gedane aanbevelingen en het gevolg dat aan die aanbevelingen is gegeven. Artikel 94Onafhankelijkheid van de intern controleur Voor de intern controleur wordt door de instelling een bijzondere regeling bepaald om de volledige onafhankelijkheid van zijn functie te garanderen en zijn verantwoordelijkheid vast te stellen. Wanneer de intern controleur een personeelslid is, is hij aansprakelijk onder de in het statuut vastgestelde voorwaarden, welke nader worden aangegeven in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199. TITEL VPLAATSEN VAN OVERHEIDSOPDRACHTEN HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN AFDELING 1TOEPASSINGSGEBIED EN GUNNINGSBEGINSELEN ARTIKEL 95 DEFINITIE VAN OVERHEIDSOPDRACHTEN 1. Overheidsopdrachten zijn overeenkomsten onder bezwarende titel die schriftelijk tussen een of meer marktdeelnemers en een of meer aanbestedende diensten in de zin van de artikelen 111 en 181 worden gesloten om tegen een geheel of gedeeltelijk ten laste van de begroting komende prijs de levering van roerende of onroerende zaken, de uitvoering van werken of de verrichting van diensten te verkrijgen. Deze opdrachten kunnen betrekking hebben op: a) gebouwen; b) leveringen; c) de uitvoering van werken; d) dienstverlening. 2. Raamovereenkomsten zijn overeenkomsten tussen een of meer aanbestedende diensten en een of meer marktdeelnemers met het doel gedurende een bepaalde periode de voorwaarden inzake te plaatsen opdrachten vast te leggen, met name wat betreft de prijs en, in voorkomend geval, de beoogde hoeveelheid. Zij vallen onder de bepalingen van deze titel met betrekking tot de gunningsprocedure, inclusief publiciteit. 3. Onverminderd de artikelen 100 tot en met 103 vallen subsidies en dienstverleningsovereenkomsten tussen de Commissie, enerzijds, en de Europese Investeringsbank, het Europees Investeringsfonds of elke andere dochter van de Europese Investeringsbank, anderzijds, niet onder deze titel. Artikel 96Op overheidsopdrachten toepasselijke beginselen 1. Bij alle geheel of gedeeltelijk uit de begroting gefinancierde overheidsopdrachten worden het transparantiebeginsel, het evenredigheidsbeginsel, het beginsel van gelijke behandeling en het beginsel van non-discriminatie in acht genomen. 2. Elke procedure voor de plaatsing van een opdracht begint met een zo ruim mogelijke uitnodiging tot inschrijving, behalve bij toepassing van de procedure van gunning via onderhandelingen als bedoeld in artikel 98, lid 1, onder d). De aanbestedende diensten mogen raamovereenkomsten niet oneigenlijk gebruiken en evenmin op een wijze die ertoe strekt of ten gevolge heeft dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst. AFDELING 2BEKENDMAKING ARTIKEL 97 BEKENDMAKING VAN OVERHEIDSOPDRACHTEN 1. Alle opdrachten waarvan de waarde hoger is dan de in artikel 112 of artikel 181 bedoelde drempelwaarden worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie . De opdrachten worden vooraf bekendgemaakt, behalve in de in artikel 98, lid 2, van deze verordening bedoelde gevallen die nader worden bepaald in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199, en bij de onder bijlage II B bij Richtlijn 2004/18/EG vallende dienstenopdrachten. Bekendmaking van bepaalde inlichtingen na gunning van de opdracht kan achterwege blijven wanneer zulks aan de toepassing van de wetten in de weg zou staan, in strijd zou zijn met het openbaar belang, afbreuk zou doen aan gewettigde commerciële belangen van openbare of particuliere ondernemingen of een eerlijke concurrentie tussen hen onmogelijk zou maken. 2. Aan opdrachten waarvan de waarde lager is dan de in artikel 112 of artikel 181 bedoelde drempelwaarden en aan de onder bijlage II B bij Richtlijn 2004/18/EG vallende dienstenopdrachten wordt met passende middelen publiciteit gegeven, conform de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199. AFDELING 3PROCEDURES VOOR HET PLAATSEN VAN OPDRACHTEN ARTIKEL 98 PROCEDURES VOOR HET PLAATSEN VAN OPDRACHTEN 1. Bij het plaatsen van opdrachten kan een van de volgende procedures worden gevolgd: a) de openbare procedure; b) de niet-openbare procedure; c) de prijsvraag; d) de onderhandelingsprocedure; e) de concurrentiegerichte dialoog. Wanneer een overheidsopdracht of een raamovereenkomst voor twee of meer instellingen, uitvoerende agentschappen of in de artikelen 200 en 201 bedoelde organen van belang is en wanneer zulks de efficiëntie ten goede kan komen, trachten de betrokken aanbestedende diensten de aanbestedingsprocedure op interinstitutionele basis uit te voeren. Wanneer voor de uitvoering van een gezamenlijke actie van een instelling en een aanbestedende dienst van een lidstaat een overheidsopdracht of raamovereenkomst nodig is, kan de aanbestedingsprocedure gezamenlijk door de instelling en deze aanbestedende dienst worden uitgevoerd, overeenkomstig het bepaalde in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199. 2. Bij opdrachten met een waarde die hoger is dan de in artikel 112 of artikel 181 bedoelde drempelwaarden is de procedure van gunning via onderhandelingen slechts toegestaan in de in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 genoemde gevallen. 3. De drempelwaarden waaronder de aanbestedende dienst hetzij gebruik mag maken van de procedure van gunning via onderhandelingen, hetzij in afwijking van het bepaalde in artikel 95, lid 1, eerste alinea, eenvoudig op factuur mag handelen, worden vastgesteld in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199. 4. In de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 wordt de in lid 1 bedoelde procedure voor het plaatsen van opdrachten omschreven die van toepassing is op de onder bijlage II B bij Richtlijn 2004/18/EG vallende dienstenopdrachten en op geheim verklaarde opdrachten, waarvan de uitvoering vergezeld moet gaan van speciale veiligheidsmaatregelen, of wanneer de bescherming van de wezenlijke belangen van de Unie zulks vereist. Artikel 99Inhoud van inschrijvingsdocumenten In de inschrijvingsdocumenten wordt een volledige, duidelijke en precieze beschrijving van het voorwerp van de opdracht gegeven en worden de uitsluitings-, selectie- en gunningscriteria voor de opdracht vermeld. Artikel 100Criteria voor de uitsluiting van deelname aan inschrijvingen 1. Van deelname aan een opdracht worden uitgesloten, gegadigden of inschrijvers die: a) in staat van faillissement, vereffening, akkoord of surseance van betaling verkeren, of tegen wie het faillissement is aangevraagd, een procedure van vereffening, akkoord of surseance van betaling loopt, of die hun werkzaamheden hebben gestaakt of die in een vergelijkbare toestand verkeren als gevolg van een soortgelijke procedure krachtens de nationale wet- en regelgeving; b) bij een beslissing van een bevoegde instantie van een lidstaat met kracht van gewijsde hetzij zelf, hetzij in hoofde van personen met vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid ten aanzien van hen, zijn veroordeeld voor een delict dat hun beroepsmoraliteit in het gedrang brengt; c) in de uitoefening van hun beroep een ernstige fout hebben begaan, vastgesteld op elke grond die de aanbestedende diensten aannemelijk kunnen maken, met inbegrip van besluiten van de Europese Investeringsbank en internationale organisaties; d) hun verplichtingen tot betaling van socialezekerheidsbijdragen of belastingen volgens de wetgeving van het land waar zij zijn gevestigd of van het land van de aanbestedende dienst dan wel van het land waar de opdracht moet worden uitgevoerd, niet nakomen; e) bij een rechterlijke beslissing met kracht van gewijsde hetzij zelf, hetzij in hoofde van personen met vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid ten aanzien van hen, zijn veroordeeld voor fraude, corruptie, deelname aan een criminele organisatie, het witwassen van geld of enige andere illegale activiteit die de financiële belangen van de Unie schaadt; f) een administratieve sanctie als bedoeld in artikel 103, lid 1, is opgelegd. De punten a) tot en met d) zijn niet van toepassing op de aankoop van leveringen tegen bijzonder gunstige voorwaarden, hetzij bij een leverancier die definitief zijn handelsactiviteit stopzet, hetzij bij curatoren of vereffenaars van een faillissement, een vonnis, of een in de nationale wetgeving of regelgeving bestaande procedure van dezelfde aard. De punten b) en e) zijn niet van toepassing wanneer gegadigden of inschrijvers kunnen aantonen dat passende maatregelen zijn getroffen tegen personen met vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid ten aanzien van hen, die het voorwerp uitmaken van een veroordeling als bedoeld in die punten. 2. Bij procedures van gunning door onderhandelingen waar de opdracht om technische of artistieke redenen of om redenen van bescherming van alleenrechten slechts aan één bepaalde marktdeelnemer kan worden toevertrouwd, kan de instelling besluiten de betrokken marktdeelnemer die in de in lid 1, onder a), c) en d), genoemde situaties verkeert niet uit te sluiten wanneer zulks noodzakelijk is om de continuïteit van de werking van de instelling te waarborgen. De instelling omkleedt haar besluit in dat geval met redenen. 3. De gegadigden of inschrijvers moeten bewijzen dat zij niet in een van de in lid 1 genoemde situaties verkeren. Bij opdrachten van zeer geringe waarde mag de aanbestedende dienst echter afzien van het opleggen van een dergelijke verplichting, overeenkomstig het bepaalde in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199. Met het oog op de juiste toepassing van lid 1 moet de gegadigde of inschrijver, wanneer de aanbestedende dienst hem daarom verzoekt: a) wanneer de gegadigde of inschrijver een juridische entiteit is, inlichtingen verstrekken over de eigendom van, het beheer of de zeggenschap over en de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van de juridische entiteit, en bewijzen dat hij niet in een van de in lid 1 genoemde situaties verkeert; b) wanneer onderaanbesteding wordt overwogen, bewijzen dat de subcontractant niet in een van de in lid 1 bedoelde situaties verkeert. 4. In de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 wordt de maximumtermijn vastgesteld gedurende welke de in lid 1 bedoelde situaties aanleiding geven tot uitsluiting van gegadigden of inschrijvers van deelname aan procedures voor het plaatsen van opdrachten. De maximumtermijn is niet langer dan tien jaar. Artikel 101Criteria voor uitsluiting tijdens de aanbestedingsprocedure Van gunning van een opdracht worden uitgesloten, gegadigden of inschrijvers die naar aanleiding van de aanbestedingsprocedure voor die opdracht: a) in een belangenconflict verkeren; b) valse verklaringen hebben afgelegd in de door de aanbestedende dienst verlangde inlichtingen voor deelname aan de aanbestedingsprocedure, of deze inlichtingen niet hebben verstrekt; c) in een van de in artikel 100, lid 1, bedoelde uitsluitingssituaties voor deze aanbestedingsprocedure verkeren. Artikel 102Centrale gegevensbank van uitsluitingen 1. Er wordt een centrale gegevensbank opgericht die wordt beheerd door de Commissie, met inachtneming van de voorschriften van de Unie inzake de bescherming van persoonsgegevens. De gegevensbank bevat gegevens over de gegadigden en de inschrijvers die zich in een van de in artikel 100, artikel 103, lid 1, onder b), en artikel 103, lid 2, onder a), bedoelde situaties bevinden. Het gaat om een gezamenlijke gegevensbank van de instellingen, de uitvoerende agentschappen en de in artikel 200 bedoelde organen. 2. De autoriteiten van de lidstaten en derde landen, alsmede de andere organen dan de in lid 1 genoemde, die overeenkomstig de artikelen 55 en 58 aan de uitvoering van de begroting deelnemen, verstrekken aan de bevoegde ordonnateur gegevens over gegadigden en inschrijvers die zich in een van de in artikel 100, lid 1, onder e), bedoelde situaties bevinden, wanneer het gedrag van de betrokkene de financiële belangen van de Unie heeft geschaad. De ordonnateur ontvangt deze gegevens en verzoekt de rekenplichtige deze in de gegevensbank op te nemen. De in de eerste alinea genoemde autoriteiten en organen hebben toegang tot de in de gegevensbank opgenomen gegevens en kunnen hiermee, waar nodig en onder hun eigen verantwoordelijkheid, rekening houden bij de gunning van opdrachten in verband met de uitvoering van de begroting. 3. De Europese Centrale Bank, de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds hebben ter bescherming van hun eigen middelen toegang tot de in de gegevensbank opgenomen gegevens en kunnen hiermee, waar nodig en onder hun eigen verantwoordelijkheid, rekening houden bij de gunning van opdrachten volgens hun regels voor het plaatsen van opdrachten. Zij verstrekken aan de Commissie gegevens over gegadigden en inschrijvers die zich in een van de in artikel 100, lid 1, onder c), bedoelde situaties bevinden, wanneer het gedrag van de betrokkene de financiële belangen van de Unie heeft geschaad. 4. In de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 worden transparante en samenhangende criteria opgenomen om een evenredige toepassing van de uitsluitingscriteria te waarborgen. De Commissie stelt gestandaardiseerde procedures en technische specificaties vast voor het beheer van de gegevensbank. Artikel 103Administratieve en financiële sancties 1. De aanbestedende dienst kan administratieve of financiële sancties opleggen aan: a) contractanten, gegadigden of inschrijvers die in de in artikel 101, onder b), bedoelde uitsluitingssituaties verkeren; b) contractanten van wie is vastgesteld dat zij ernstig zijn tekortgeschoten in hun verplichtingen uit hoofde van opdrachten die onder de begroting vallen. In alle gevallen dient de aanbestedende dienst de betrokken persoon eerst de gelegenheid te geven zijn opmerkingen te maken. 2. De in lid 1 bedoelde sancties dienen evenredig te zijn aan de omvang van de opdracht en de ernst van de begane fouten en kunnen bestaan in: a) de uitsluiting van de gegadigde, inschrijver of contractant gedurende een periode van maximaal tien jaar van de uit de begroting gefinancierde opdrachten en subsidies; en/of b) de betaling van geldboeten door de gegadigde of inschrijver of contractant tot maximaal de waarde van de betrokken opdracht. 3. De instelling kan overgaan tot bekendmaking van de besluiten of een samenvatting daarvan waarin de naam van de marktdeelnemer, een korte beschrijving van de feiten, de duur van de uitsluiting of het bedrag van de financiële sancties worden vermeld. Artikel 104Gunningscriteria voor opdrachten 1. Opdrachten worden gegund op basis van de gunningscriteria die op de inhoud van de offertes van toepassing zijn, nadat de geschiktheid van de marktdeelnemers die niet zijn uitgesloten krachtens artikel 100, artikel 101 en artikel 103, lid 2, onder a), is beoordeeld aan de hand van de in de inschrijvingsdocumenten opgenomen selectiecriteria. 2. De opdracht wordt gegund door automatische aanbesteding of door gunning aan de economisch voordeligste inschrijving. Artikel 105Indiening van offertes 1. De regels voor de indiening van de offertes zijn zo opgesteld dat een werkelijke concurrentie en de vertrouwelijkheid van de inhoud totdat zij gelijktijdig worden geopend, worden gegarandeerd. 2. Wanneer dit passend en evenredig wordt geacht, kan de aanbestedende dienst, om te waarborgen dat de inschrijvers de door hen ingediende offertes gestand doen, een voorafgaande zekerheidstelling verlangen onder de in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 bepaalde voorwaarden. 3. Behalve voor de in artikel 98, lid 3, bedoelde opdrachten voor een gering bedrag wordt het openen van de inschrijvingen of offertes verricht door een daartoe aangewezen openingscommissie. Elke offerte of inschrijving die door deze commissie ondeugdelijk wordt verklaard, wordt verworpen. 4. Alle door de openingscommissie deugdelijk verklaarde deelnemingsverzoeken of offertes worden op basis van de vooraf in de inschrijvingsdocumenten vastgestelde selectie- en gunningscriteria beoordeeld teneinde aan de aanbestedende dienst te kunnen voorstellen de opdracht te gunnen of tot een elektronische veiling over te gaan. Artikel 106Beginselen van gelijke behandeling en transparantie Zolang de procedure voor het plaatsen van een opdracht loopt, mogen de contacten tussen de aanbestedende dienst en de gegadigden of inschrijvers slechts plaatshebben onder voorwaarden die transparantie en een gelijke behandeling garanderen. Zij mogen niet leiden tot wijziging van de voorwaarden van de opdracht of van de offerte. Artikel 107Het gunningsbesluit 1. De bevoegde ordonnateur maakt de naam bekend van degene aan wie de opdracht wordt gegund, met inachtneming van de selectie- en gunningscriteria die vooraf in de inschrijvingsdocumenten werden vastgesteld en de regels voor het plaatsen van opdrachten. 2. De aanbestedende dienst deelt aan elke afgewezen gegadigde of inschrijver de redenen mede waarom zijn inschrijving of offerte niet in aanmerking werd genomen, en stelt elke inschrijver die voldoet aan de uitsluitings- en selectiecriteria op zijn schriftelijk verzoek in kennis van de kenmerken en relatieve voordelen van de gekozen offerte en van de naam van degene aan wie de opdracht werd gegund. De mededeling van bepaalde gegevens kan echter achterwege worden gelaten wanneer zulks de toepassing van de wetten in de weg zou staan, in strijd zou zijn met het openbaar belang, afbreuk zou doen aan gewettigde commerciële belangen van openbare of particuliere ondernemingen of een eerlijke concurrentie tussen hen onmogelijk zou maken. Artikel 108Annulering van de procedure De aanbestedende dienst kan tot op het ogenblik van de ondertekening van het contract van de opdracht afzien of de procedure voor het plaatsen van de opdracht annuleren, zonder dat de gegadigden of inschrijvers aanspraak kunnen maken op enige schadeloosstelling. Dit besluit moet worden gemotiveerd en ter kennis van de gegadigden of inschrijvers worden gebracht. Afdeling 4Zekerheden en controle ARTIKEL 109 ZEKERHEDEN 1. De aanbestedende dienst verlangt vooraf een zekerheidstelling van de contractanten in de in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 bepaalde gevallen. 2. De aanbestedende dienst kan, indien dit passend en evenredig wordt geacht, van de contractanten een dergelijke zekerheidstelling verlangen om: a) de goede uitvoering van de opdracht te verzekeren of b) de aan de voorfinanciering verbonden financiële risico's te beperken. Artikel 110Fouten, onregelmatigheden en fraude Indien blijkt dat de plaatsingsprocedure gepaard is gegaan met wezenlijke fouten, onregelmatigheden of fraude, schort de aanbestedende dienst de procedure op en kan hij alle maatregelen nemen die nodig zijn, waaronder annulering van de procedure. Indien na de gunning van de opdracht blijkt dat de plaatsingsprocedure of de uitvoering van de opdracht gepaard is gegaan met wezenlijke fouten, onregelmatigheden of fraude, kan de aanbestedende dienst , afhankelijk van het stadium van de procedure, van de opdracht afzien, of de uitvoering van de opdracht opschorten of de opdracht beëindigen. Indien deze fouten, onregelmatigheden of fraude door de contractant zijn begaan, kan de aanbestedende dienst bovendien weigeren te betalen, reeds betaalde bedragen terugvorderen of alle met deze contractant gesloten overeenkomsten beëindigen, in verhouding tot de ernst van de fouten, onregelmatigheden of fraude. HOOFDSTUK 2Bepalingen betreffende de door de instellingen voor eigen rekening geplaatste opdrachten Artikel 111De aanbestedende dienst De instellingen worden als aanbestedende diensten beschouwd wanneer zij voor eigen rekening opdrachten plaatsen. Zij delegeren overeenkomstig artikel 62 de nodige bevoegdheden voor de uitoefening van de functie van aanbestedende dienst. Artikel 112Toepasselijke drempelwaarden 1. Onder voorbehoud van deel twee, titel IV, van deze verordening, worden in Richtlijn 2004/18/EG de drempelwaarden vastgelegd die bepalend zijn voor: a) de in artikel 97 bedoelde publicatieregels; b) de keuze van de in artikel 98, lid 1, bedoelde procedures; c) de betrokken termijnen. 2. Onder voorbehoud van de in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 genoemde uitzonderingen en voorwaarden, wordt bij opdrachten die onder Richtlijn 2004/18/EG vallen, het contract of de raamovereenkomst met de succesvolle inschrijver pas door de aanbestedende dienst ondertekend wanneer een wachttermijn is verstreken. Artikel 113Regels betreffende de deelneming aan inschrijvingen De deelneming aan de inschrijvingen staat onder gelijke voorwaarden open voor alle natuurlijke en rechtspersonen die binnen de werkingssfeer van de Verdragen vallen en voor alle natuurlijke en rechtspersonen van een derde land dat een bijzondere overeenkomst heeft gesloten met de Unie, zulks onder de voorwaarden van deze overeenkomst. Artikel 114Regels voor het plaatsen van opdrachten van de Wereldhandelsorganisatie Ingeval de in het kader van de Wereldhandelsorganisatie gesloten multilaterale overeenkomst inzake overheidsopdrachten van toepassing is, staan de opdrachten ook open voor onderdanen van de staten die deze overeenkomst hebben geratificeerd, zulks onder de voorwaarden van deze overeenkomst. TITEL VISUBSIDIES HOOFDSTUK 1 Toepassingsgebied en vorm van subsidies Artikel 115Toepassingsgebied 1. Subsidies zijn rechtstreekse financiële bijdragen ten laste van de begroting, bij wijze van schenking verleend voor de financiering van: a) een actie die moet bijdragen tot de verwezenlijking van een in het kader van het beleid van de Unie passende doelstelling; b) de werking van een orgaan dat een doelstelling van algemeen Europees belang of een in het kader van het beleid van de Unie passende doelstelling nastreeft (exploitatiesubsidies). Zij zijn het voorwerp van een schriftelijke overeenkomst of van een besluit van de Commissie waarvan kennisgeving wordt gedaan aan de succesvolle aanvrager. 2. Geen subsidies in de zin van deze titel zijn: a) uitgaven voor de leden en het personeel van de instellingen en bijdragen voor de Europese scholen; b) de in artikel 95 bedoelde overheidsopdrachten, de bij wijze van macrofinanciële bijstand verleende steun en begrotingssteun; c) financieringsinstrumenten als bedoeld in deel een, titel VIII, en aandelenbezit in of deelnemingen in het aandelenkapitaal van internationale financiële instellingen, zoals de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) of gespecialiseerde organen van de Unie zoals het Europees Investeringsfonds; d) bijdragen van de Unie aan organisaties waarvan zij lid is; e) uitgaven uitgevoerd volgens de methode van indirect beheer in de zin van de artikelen 55, 56 en 57; f) bijdragen die, op grond van het oprichtingsbesluit, worden betaald aan organen die overeenkomstig artikel 59 zijn opgericht; g) de in artikel 3, lid 2, onder f), van Verordening (EG) nr. 1290/2005[21] bedoelde uitgaven betreffende de visserijmarkten; h) vergoeding van reis- en verblijfkosten van of, in voorkomend geval, alle andere vergoedingen betaald aan personen die door de instellingen zijn uitgenodigd of uitgezonden; i) prijzen die als beloning naar aanleiding van een wedstrijd zijn toegekend, waarop deel een, titel VII, van toepassing is. 3. Elke instelling kan subsidies voor communicatieactiviteiten toekennen indien om naar behoren gemotiveerde redenen het gebruik van procedures inzake overheidsopdrachten niet geschikt is. Artikel 116Vormen van subsidies Subsidies kunnen de volgende vormen hebben: a) terugbetaling van een bepaald deel van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten; b) vaste bedragen; c) een standaardschaal van eenheidskosten; d) forfaitaire financiering; e) een combinatie van de onder a) tot en met d) genoemde vormen. HOOFDSTUK 2BEGINSELEN Artikel 117Algemene beginselen van toepassing op subsidies 1. Met betrekking tot subsidies gelden het transparantiebeginsel en het beginsel van gelijke behandeling. 2. Subsidies mogen niet worden gecumuleerd noch met terugwerkende kracht worden toegekend. 3. Onverminderd de specifieke regels van deel twee, titel IV, moeten subsidies gepaard gaan met medefinanciering. Voor de absolute waarde van subsidies wordt een algemeen maximum in acht genomen, dat wordt vastgesteld op basis van de geraamde subsidiabele kosten. Subsidies mogen niet meer bedragen dan de voor financiering in aanmerking komende kosten. 4. Subsidies mogen niet tot doel of tot gevolg hebben dat zij de begunstigde binnen het kader van de actie of het werkprogramma winst opleveren. De eerste alinea is niet van toepassing op: a) acties die beogen de financiële capaciteit van een begunstigde te vergroten of inkomsten voort te brengen; b) aan natuurlijke personen toegekende studie-, onderzoeks- of opleidingsbeurzen. 5. Wanneer een politieke partij op het niveau van de Unie aan het eind van een begrotingsjaar waarvoor zij een exploitatiesubsidie heeft ontvangen meer inkomsten dan uitgaven telt, mag zij in afwijking van het in lid 2 vervatte winstverbod een gedeelte van het overschot tot maximaal 25 % van de totale inkomsten voor dat jaar overdragen naar het volgende begrotingsjaar, op voorwaarde dat het overschot vóór het einde van het eerste kwartaal van dat volgende jaar wordt opgebruikt. De in de jaarlijkse verrichtingen van een politieke partij op het niveau van de Unie samengevoegde eigen middelen, met name bijdragen en lidmaatschapsbijdragen, die de 15 % van de subsidiabele kosten ten laste van de begunstigde overschrijden, worden buiten beschouwing gelaten voor de toetsing van het winstverbod. Het bepaalde in de tweede alinea geldt niet wanneer de financiële reserves van een politieke partij op Europees niveau meer bedragen dan 100 % van haar gemiddelde jaarlijkse inkomsten. 6. Voor vaste bedragen, standaardschalen van eenheidskosten en forfaitaire financiering geldt dat op de nakoming van de in lid 3 en lid 4 vastgestelde regels dat geen winst mag worden gemaakt en dat medefinanciering vereist is, redelijkerwijs wordt toegezien op het tijdstip waarop zij worden vastgesteld of de subsidieaanvraag wordt beoordeeld. 7. De artikelen 122, 123 en 124 zijn niet van toepassing op subsidies toegekend aan de Europese Investeringsbank, het Europees Investeringsfonds of elke andere dochter van die Bank. Artikel 118Transparantie 1. Er wordt een subsidieprogramma vastgesteld dat aan het begin van het begrotingsjaar wordt bekendgemaakt. Dat werkprogramma wordt ten uitvoer gelegd door middel van publicatie van oproepen tot het indienen van voorstellen, behalve in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen of indien er gezien de kenmerken van de begunstigde of van de actie, voor een bepaalde actie geen andere keuze is of indien in een basisbesluit is bepaald dat de begunstigde een subsidie ontvangt. Voor hulp in crisissituaties, civielebeschermingsoperaties en humanitaire hulp is de eerste alinea niet van toepassing. 2. Jaarlijks wordt overeenkomstig artikel 31, leden 2 en 3, een overzicht gepubliceerd van alle in de loop van het begrotingsjaar toegekende subsidies. Artikel 119Beginsel van niet-cumuleerbaarheid Voor eenzelfde actie kan slechts één subsidie ten laste van de begroting aan eenzelfde begunstigde worden toegekend, tenzij in het betrokken basisbesluit anders is bepaald. Per begrotingsjaar kan aan een begunstigde slechts één subsidie voor huishoudelijke uitgaven ten laste van de begroting worden toegekend. De aanvrager stelt de ordonnateurs onmiddellijk ervan in kennis wanneer voor dezelfde actie of hetzelfde werkprogramma meer dan één aanvraag is gedaan en meer dan één subsidie is toegekend. Dezelfde kosten worden in geen geval tweemaal uit de begroting gefinancierd. Artikel 120Toekenning met terugwerkende kracht 1. Subsidiëring van reeds begonnen acties kan slechts worden toegestaan indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de toekenning van de subsidie. In dit geval mogen de voor financiering in aanmerking komende kosten evenwel niet vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag zijn gedaan, behalve in naar behoren gemotiveerde, uitzonderlijke gevallen die in het basisbesluit worden bepaald of in uiterst dringende spoedgevallen voor hulp in crisissituaties, civielebeschermingsoperaties en humanitaire hulp. Subsidiëring met terugwerkende kracht van reeds voltooide acties is niet mogelijk. 2. Een subsidie voor huishoudelijke uitgaven wordt binnen zes maanden na het begin van het boekjaar van de begunstigde toegekend. De voor financiering in aanmerking komende uitgaven mogen niet vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag of vóór het begin van het boekjaar van de begunstigde zijn gedaan. Artikel 121Beginsel van degressiviteit Tenzij anders is bepaald in het basisbesluit of, voor subsidies toegekend op grond van artikel 51, lid 5, onder d), in het financieringsbesluit ten gunste van organisaties die een doel van algemeen belang voor de Unie nastreven, hebben subsidies voor huishoudelijke uitgaven in geval van verlenging voor een termijn van vier jaar een degressief karakter na het vierde jaar. HOOFDSTUK 3Toekenningsprocedure Artikel 122Subsidieaanvragen 1. Subsidieaanvragen worden schriftelijk ingediend. 2. Subsidieaanvragen worden in aanmerking genomen indien zij zijn ingediend door: a) rechtspersonen; b) natuurlijke personen, voor zover de aard of de kenmerken van de actie of het door de aanvrager nagestreefde doel zulks vereisen. Voor de toepassing van punt a) worden subsidieaanvragen in aanmerking genomen die zijn ingediend door entiteiten die naar het toepasselijke nationale recht geen rechtspersoonlijkheid hebben, mits de vertegenwoordigers van die entiteiten bevoegd zijn namens de entiteit juridische verbintenissen aan te gaan en zij wat de bescherming van de financiële belangen van Unie betreft gelijkwaardige garanties bieden als rechtspersonen. 3. De artikelen 100 tot en met 103 zijn ook van toepassing op subsidieaanvragers. De aanvragers moeten bewijzen dat zij niet in een van de in de artikelen 100 tot en met 103 bedoelde situaties verkeren. De ordonnateur kan evenwel beslissen een dergelijk bewijs, zoals nader bepaald in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199, niet te verlangen: (a) voor subsidies van zeer kleine bedragen; (b) wanneer dat bewijs recentelijk is geleverd in een andere toekenningsprocedure; c) wanneer het materieel onmogelijk is een dergelijk bewijs te leveren. 4. De ordonnateur kan de aanvragers overeenkomstig artikel 103 doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties opleggen. Deze sancties kunnen ook worden opgelegd aan begunstigden die ten tijde van de indiening van de aanvraag of tijdens de uitvoering van de subsidie valse verklaringen hebben afgelegd bij het verstrekken van de door de ordonnateur verlangde inlichtingen of die nalaten deze inlichtingen te verstrekken. Artikel 123Selectie- en toekenningscriteria 1. Aan de hand van de selectiecriteria wordt beoordeeld of de aanvrager de voorgestelde actie of het voorgestelde werkprogramma tot een goed einde kan brengen. 2. Aan de hand van de vooraf in de oproep tot het indienen van voorstellen bekendgemaakte toekenningscriteria wordt de kwaliteit van de ingediende voorstellen beoordeeld in het licht van de doelstellingen en prioriteiten. Artikel 124Evaluatieprocedure 1. De voorstellen worden op basis van de vooraf bekendgemaakte selectie- en toekenningscriteria geëvalueerd om te bepalen welke voorstellen voor financiering in aanmerking komen. 2. De bevoegde ordonnateur stelt vervolgens op basis van de in lid 1 bedoelde evaluatie de lijst van de begunstigden en de aangehouden bedragen vast. 3. De bevoegde ordonnateur brengt de aanvrager schriftelijk op de hoogte van het gevolg dat aan zijn aanvraag is gegeven. Indien de gevraagde subsidie niet wordt verleend, deelt de instelling de redenen voor de verwerping van de aanvraag mede, met name in het licht van de vooraf bekendgemaakte selectie- en toekenningscriteria. HOOFDSTUK 4Betaling en controle Artikel 125Zekerheid voor voorfinancieringen De bevoegde ordonnateur kan, wanneer zulks passend en evenredig wordt geoordeeld, van de begunstigde een voorafgaande zekerheidstelling verlangen om de aan de voorfinanciering verbonden financiële risico's te beperken. Artikel 126Betaling van subsidies en controles 1. Het bedrag van de subsidie wordt eerst definitief vastgesteld nadat de bevoegde ordonnateur de eindverslagen en -rekeningen heeft aanvaard, onverminderd latere controles door de instelling. 2. Wanneer tijdens de toekenningsprocedure of de uitvoering van de subsidie wezenlijke fouten, onregelmatigheden of fraude worden gepleegd, kan de bevoegde ordonnateur, nadat de begunstigde in de gelegenheid is gesteld zijn opmerkingen te formuleren , de in artikel 110 genoemde maatregelen nemen. 3. Wanneer controles of audits voor een begunstigde terugkerende fouten aan het licht brengen met gevolgen voor niet-gecontroleerde projecten waaraan die begunstigde deelneemt of heeft deelgenomen, kan de ordonnateur de bevindingen bij uitbreiding toepassen op de niet-gecontroleerde projecten die op grond van de subsidieovereenkomst nog gecontroleerd kunnen worden en terugbetaling van het betrokken bedrag eisen. De begunstigde kan in een procedure van hoor en wederhoor de toegepaste correctie betwisten, waarbij hij aantoont dat de berekening ervan onjuist is en een nieuwe berekening verstrekt. HOOFDSTUK 5Uitvoering Artikel 127Onderaanneming en doorgifte van subsidies 1. Wanneer voor de uitvoering van de actie of, bij een exploitatiesubsidie, van het werkprogramma door de begunstigde overheidsopdrachten moeten worden geplaatst, gelden hiervoor de in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 beschreven procedures. 2. Wanneer voor de uitvoering van de actie of van het werkprogramma financiële steun aan derden moet worden verleend, mag de begunstigde van een subsidie van de Unie dergelijke financiële steun verlenen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan: a) de bevoegde ordonnateur heeft zich vóór de toekenning van de subsidie ervan vergewist dat de begunstigde voldoende garanties biedt wat betreft het invorderen van bedragen die aan de Commissie verschuldigd zijn; b) de voorwaarden voor de toekenning van deze steun zijn nauwkeurig in het subsidiebesluit of de subsidieovereenkomst tussen de begunstigde en de Commissie vastgelegd, zodat de begunstigde geen discretionaire bevoegdheid kan uitoefenen; c) de betrokken bedragen zijn klein, zoals bepaald in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199. 3. In elk subsidiebesluit of elke subsidieovereenkomst wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Commissie en de Rekenkamer bevoegd zijn bij alle derde partijen die middelen van de Unie hebben ontvangen, controles op stukken, controles ter plaatse en controles op informatie, zelfs opgeslagen op elektronische media, uit te voeren. TITEL VIIPRIJZEN Artikel 128 Definitie Voor de toepassing van deze verordening wordt onder "prijs" verstaan, een naar aanleiding van een wedstrijd toegekende geldelijke beloning. Artikel 129Algemene regels 1. Met betrekking tot prijzen gelden het transparantiebeginsel en het beginsel van gelijke behandeling. 2. Prijzen worden opgenomen in het in artikel 118 bedoelde werkprogramma dat door de Commissie wordt vastgesteld en zijn onderworpen aan artikel 118, lid 2. In het wedstrijdreglement worden minimaal de toekenningsvoorwaarden, de criteria, het prijzengeld en de wijze van betaling vastgesteld. Prijzen mogen niet direct, zonder wedstrijd, worden toegekend en dienen op dezelfde wijze als oproepen tot het indienen van voorstellen te worden bekendgemaakt. 3. Prijzen worden toegekend door de bevoegde ordonnateur of door een wedstrijdjury. Deze kunnen vrijelijk beslissen al dan niet prijzen toe te kennen, afhankelijk van hun beoordeling van de kwaliteit van de inzendingen aan de hand van het wedstrijdreglement. 4. Het prijzengeld wordt niet gekoppeld aan de kosten die de ontvanger heeft gemaakt. 5. Wanneer prijzen van meer dan 500 000 euro worden toegekend door een begunstigde van een subsidie of door een contractant, dienen de toekenningsvoorwaarden en –criteria door de Commissie te worden goedgekeurd. TITEL VIIIFINANCIERINGSINSTRUMENTEN Artikel 130 Definitie en toepassingsgebied 1. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder "financieringsinstrument" verstaan, een met begrotingsmiddelen bekostigde en voor een specifiek beleidsdoel bestemde financiële steunmaatregel van de Unie, in de vorm van een lening, garantie, financiering met eigen vermogen, met eigen vermogen gelijk te stellen financiering, deelneming in het aandelenkapitaal of ander risicodragend instrument, eventueel in combinatie met een subsidie. 2. De bepalingen van deze titel zijn eveneens van toepassing op elementen die rechtstreeks verband houden met financieringsinstrumenten, met inbegrip van technische bijstand. 3. De Commissie kan financieringsinstrumenten gebruiken bij direct beheer of bij indirect beheer, waarbij zij taken toevertrouwt aan de in artikel 55, lid 1, onder b), iii) en iv), bedoelde entiteiten. Artikel 131Op financieringsinstrumenten toepasselijke beginselen 1. Financieringsinstrumenten worden aan eindontvangers van middelen van de Unie verstrekt met inachtneming van de beginselen van goed financieel beheer, transparantie en gelijke behandeling, en van de doelstellingen die in het op die instrumenten toepasselijke basisbesluit zijn vastgesteld. 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 46, lid 1, onder d) en e), mogen de begrotingsuitgaven voor een financieringsinstrument de grenzen van de vastlegging die daarvoor in de begroting is gedaan, niet overschrijden. 3. Financiële intermediairs die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële verrichtingen in het kader van financieringsinstrumenten zijn gehouden tot naleving van de voorschriften inzake het voorkomen van het witwassen van geld en het bestrijden van terrorisme. Zij mogen niet gevestigd zijn in gebieden waarvan het gerecht niet samenwerkt met de Unie wat betreft de toepassing van internationaal aanvaarde belastingregels. 4. In elke overeenkomst tussen een entiteit in de zin van artikel 55, lid 1, onder b), iii) en iv), en een financieel intermediair in de zin van lid 3 wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Commissie en de Rekenkamer bevoegd zijn bij alle derde partijen die middelen van de Unie hebben ontvangen, controles op stukken, controles ter plaatse en controles op informatie, zelfs opgeslagen op elektronische media, uit te voeren. TITEL IXREKENING EN VERANTWOORDING EN BOEKHOUDING HOOFDSTUK 1 Rekening en verantwoording Artikel 132Structuur van de rekeningen van de Unie De rekeningen van de Unie omvatten: a) de geconsolideerde financiële staten, zijnde de consolidatie van de financiële gegevens vervat in de financiële staten van de instellingen die uit de begroting worden gefinancierd, de financiële staten van de in artikel 200 bedoelde organen en de financiële staten van de andere organen waarvan de rekeningen overeenkomstig de boekhoudregels van de Unie moeten worden geconsolideerd; b) de geaggregeerde begrotingsboekhouding, waarin de gegevens worden weergegeven die zijn vervat in de begrotingsrekeningen van de instellingen die uit de begroting worden gefinancierd. Artikel 133Verslag over het begrotings- en financieel beheer 1. Elk van de in artikel 132 bedoelde instellingen en organen stelt een verslag over het begrotings- en financieel beheer van het begrotingsjaar op. Dit verslag wordt uiterlijk op 31 maart van het jaar volgende op het begrotingsjaar aan de begrotingsautoriteit en de Rekenkamer toegezonden. 2. Het in lid 1 bedoelde verslag bevat minstens informatie over het kredietbestedingspercentage en beknopte informatie over kredietoverschrijvingen tussen begrotingsonderdelen. Artikel 134Regels betreffende de rekeningen De in artikel 132 bedoelde financiële staten zijn in overeenstemming met de boekhoudregels van de Unie die door de rekenplichtige van de Commissie worden vastgesteld en geven een getrouw beeld van de activa en passiva, de lasten en baten, en de kasstromen. De in artikel 132 bedoelde begrotingsrekeningen zijn in overeenstemming met de begrotingsbeginselen van deze verordening. Zij geven een getrouw beeld van de begrotingsontvangsten en –uitgaven. Artikel 135Boekhoudbeginselen De in artikel 132 bedoelde financiële staten verschaffen informatie, onder andere over het gevoerde boekhoudbeleid, die relevant, betrouwbaar, vergelijkbaar en begrijpelijk is. Zij worden opgemaakt volgens de algemeen erkende boekhoudbeginselen die in de boekhoudregels van de Unie zijn neergelegd. Artikel 136Financiële staten 1. De financiële staten zijn uitgedrukt in miljoen euro en omvatten: a) de balans en de staat van de financiële resultaten, die de vermogenssituatie en de financiële situatie, alsook het economisch resultaat op 31 december van het afgelopen begrotingsjaar weergeven. Zij worden ingericht volgens de toepasselijke boekhoudregels die door de rekenplichtige van de Commissie worden vastgesteld; b) de kasstaat, die de inningen en uitbetalingen van het begrotingsjaar, alsook de afsluitende kaspositie weergeeft; c) de staat van de veranderingen van de netto-activa, die een overzicht geeft van de gedurende het jaar opgetreden mutaties van de reserves en van de gecumuleerde resultaten. 2. De opmerkingen bij de financiële staten vullen de in de in lid 1 bedoelde staten opgenomen informatie aan, lichten deze toe en verstrekken alle door de toepasselijke boekhoudregels van de rekenplichtige van de Commissie voorgeschreven aanvullende inlichtingen. Artikel 137Verslagen over de uitvoering van de begroting De verslagen over de uitvoering van de begroting worden opgesteld in miljoen euro. Zij omvatten: a) het verslag over de begrotingsuitvoering, dat een samenvatting is van de begrotingsverrichtingen van het begrotingsjaar aan de ontvangsten- en de uitgavenzijde; b) de opmerkingen bij het verslag van de begrotingsuitvoering, die de in het verslag gegeven informatie aanvullen en toelichten. De verslagen over de uitvoering van de begroting worden opgesteld volgens dezelfde structuur als de begroting zelf. Artikel 138 Voorlopige rekeningen De rekenplichtigen van de andere instellingen en van de in artikel 132 bedoelde organen zenden uiterlijk op 1 maart van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar hun voorlopige rekeningen toe aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Rekenkamer. De rekenplichtigen van de andere instellingen en van de in artikel 132 bedoelde organen zenden uiterlijk op 1 maart van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar een financieel informatiepakket aan de rekenplichtige van de Commissie toe, in een standaardformaat dat met het oog op consolidatie door de rekenplichtige van de Commissie wordt vastgesteld. De rekenplichtige van de Commissie consolideert deze voorlopige rekeningen met de voorlopige rekeningen van de Commissie en zendt de Rekenkamer uiterlijk op 31 maart van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar de voorlopige rekeningen van de Commissie en de voorlopige geconsolideerde rekeningen van de Unie toe. Artikel 139Goedkeuring van de definitieve geconsolideerde rekeningen 1. Uiterlijk op 1 juni maakt de Rekenkamer haar opmerkingen over de voorlopige rekeningen van de andere instellingen en van elk in artikel 132 bedoeld orgaan, en uiterlijk op 15 juni haar opmerkingen over de voorlopige rekeningen van de Commissie en de voorlopige geconsolideerde rekeningen van de Unie bekend. 2. De andere instellingen dan de Commissie en elk van de in artikel 132 bedoelde organen stellen hun definitieve rekeningen op en zenden deze uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar aan de rekenplichtige van de Commissie, aan de Rekenkamer, het Europees Parlement en de Raad toe met het oog op de opstelling van de definitieve geconsolideerde rekeningen. De rekenplichtigen van de andere instellingen en van de in artikel 132 bedoelde organen zenden uiterlijk op 1 juli van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar een financieel informatiepakket aan de rekenplichtige van de Commissie toe, in een standaardformaat dat met het oog op consolidatie door de rekenplichtige van de Commissie wordt vastgesteld. 3. De rekenplichtige van elk van de instellingen en elk van de in artikel 132 bedoelde organen zendt dezelfde dag als die waarop hij de definitieve rekeningen verzendt een begeleidende brief ("representation letter") betreffende die definitieve rekeningen aan de Rekenkamer toe, met kopie aan de rekenplichtige van de Commissie. De definitieve rekeningen gaan vergezeld van een nota van de rekenplichtige waarin hij verklaart dat de rekeningen zijn opgesteld overeenkomstig deze titel en de toepasselijke boekhoudbeginselen, -regels en -methoden. 4. De rekenplichtige van de Commissie stelt op grond van de inlichtingen die de andere instellingen en de in artikel 132 bedoelde organen overeenkomstig lid 2 hebben verstrekt, de definitieve geconsolideerde rekeningen op. De definitieve geconsolideerde rekeningen gaan vergezeld van een door de rekenplichtige van de Commissie afgegeven nota dat zij zijn opgesteld overeenkomstig titel IX en de in de bijlage bij de financiële staten beschreven boekhoudbeginselen, -regels en methoden. 5. De Commissie keurt de definitieve geconsolideerde rekeningen en haar eigen definitieve rekeningen goed en zendt deze voor 31 juli van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer. Dezelfde dag zendt de rekenplichtige van de Commissie een begeleidende brief ("representation letter") betreffende die definitieve geconsolideerde rekeningen aan de Rekenkamer toe. 6. De definitieve geconsolideerde rekeningen worden voor 15 november van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt, vergezeld van de betrouwbaarheidsverklaring die door de Rekenkamer wordt verstrekt overeenkomstig artikel 287 VWEU en artikel 160 C van het Euratom-Verdrag. HOOFDSTUK 2Informatie over de uitvoering van de begroting Artikel 140 Verslag over de begrotingsgaranties en risico's Naast de in de artikelen 136 en 137 bedoelde staten brengt de Commissie eenmaal per jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de situatie in verband met de in artikel 46, lid 1, onder d), bedoelde begrotingsgaranties en de desbetreffende risico's. Deze gegevens worden tegelijk aan de Rekenkamer toegezonden. Artikel 141Verslag over de uitvoering van de begroting 1. Naast de in de artikelen 136 en 137 bedoelde staten zendt de rekenplichtige van de Commissie het Europees Parlement en de Raad eenmaal per maand, zowel voor de ontvangsten als voor de uitgaven betreffende alle kredieten, minstens per hoofdstuk samengevoegde kwantitatieve gegevens over de uitvoering van de begroting toe. Deze gegevens omvatten ook gegevens over het gebruik van de overgedragen kredieten. De kwantitatieve gegevens worden binnen tien werkdagen na het einde van elke maand toegezonden. 2. De rekenplichtige van de Commissie zendt driemaal per jaar, binnen dertig werkdagen na 31 mei, 31 augustus en 31 december, het Europees Parlement en de Raad een verslag over de uitvoering van de begroting toe, dat zowel betrekking heeft op de ontvangsten als op de uitgaven, die naar hoofdstuk, artikel en post worden gespecificeerd. Dit verslag bevat ook gegevens over de besteding van de uit vorige begrotingsjaren overgedragen kredieten. 3. De kwantitatieve gegevens en het verslag over de uitvoering van de begroting worden tegelijk aan de Rekenkamer toegezonden. HOOFDSTUK 3Boekhouding Afdeling 1Gemeenschappelijke bepalingen ARTIKEL 142 HET BOEKHOUDSYSTEEM 1. De boekhouding van de instellingen is een systeem van ordening van budgettaire en financiële informatie om kwantitatieve gegevens te behandelen, in te delen en te registreren. 2. De boekhouding bestaat uit een algemene boekhouding en een begrotingsboekhouding. Deze boekhoudingen worden per kalenderjaar en in euro gevoerd. 3. Lid 2 vormt geen beletsel voor de gedelegeerd ordonnateur om een analytische boekhouding te voeren. Artikel 143Gemeenschappelijke bepaling betreffende het boekhoudsysteem van de instellingen 1. De rekenplichtige van de Commissie stelt na raadpleging van de rekenplichtigen van de andere instellingen en de in artikel 132 bedoelde organen de boekhoudmethoden en -regels en het geharmoniseerde rekeningstelsel vast die door alle uit de begroting gefinancierde instellingen, de in titel V van deel twee bedoelde bureaus en alle in artikel 132 bedoelde organen moeten worden toegepast. 2. De rekenplichtige van de Commissie stelt de in lid 1 bedoelde regels en methoden vast op basis van de internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de overheidssector, waarvan hij mag afwijken wanneer de bijzondere aard van de activiteiten van de Unie dat wettigt. Afdeling 1Algemene boekhouding ARTIKEL 144 DE ALGEMENE BOEKHOUDING De algemene boekhouding volgt op chronologische wijze, volgens de methode van dubbel boekhouden, alle gebeurtenissen en verrichtingen die van invloed zijn op de economische, financiële en vermogenssituatie van de instellingen en van de in artikel 132 bedoelde organen. Artikel 145Boekingen 1. Alle verrichtingen per rekening en de saldi worden in de boekhouding geregistreerd. 2. Iedere boeking, inclusief de boekhoudkundige correcties, wordt gestaafd met bewijsstukken waarnaar zij verwijst. 3. Het boekhoudsysteem maakt het mogelijk alle boekingen terug te vinden. Artikel 146Boekhoudkundige correcties De rekenplichtige brengt tussen de afsluiting van het begrotingsjaar en de dag van rekening en verantwoording de correcties aan die, zonder tot een betaling of inning voor dit begrotingsjaar te leiden, nodig zijn opdat de rekeningen overeenkomstig de boekhoudregels van de Unie een getrouw beeld geven. Afdeling 3Begrotingsboekhouding ARTIKEL 147 DE BEGROTINGSBOEKHOUDING 1. De begrotingsboekhouding maakt het mogelijk de uitvoering van de begroting in detail te volgen. 2. Voor de toepassing van lid 1 worden in de begrotingsboekhouding alle handelingen tot uitvoering van de begroting aan de ontvangsten- en de uitgavenzijde, als bedoeld in titel IV van deel een, geregistreerd. HOOFDSTUK 4Inventaris van de vaste activa Artikel 148De inventaris 1. Iedere instelling en elk in artikel 132 bedoeld orgaan houdt van alle materiële, immateriële en financiële vaste activa die tot het vermogen van de Unie behoren, naar aantal en waarde gespecificeerde inventarislijsten bij volgens het door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde model. Iedere instelling en elk in artikel 132 bedoeld orgaan controleert of de stand op de inventarislijsten overeenstemt met de werkelijkheid. 2. Verkoop van vaste activa wordt op een daartoe geëigende wijze bekendgemaakt. TITEL XEXTERNE CONTROLE EN KWIJTING HOOFDSTUK 1 Externe controle Artikel 149Externe controle door de Rekenkamer 1. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie stellen de Rekenkamer zo spoedig mogelijk in kennis van alle beslissingen en besluiten die zij ter uitvoering van de artikelen 9, 13, 18, 22, 23, 25 en 37 hebben genomen. 2. De instellingen brengen de interne voorschriften die zij op financieel gebied vaststellen ter kennis van de Rekenkamer en van de begrotingsautoriteit. 3. De Rekenkamer wordt in kennis gesteld van de aanwijzing van ordonnateurs, intern controleurs, rekenplichtigen en beheerders van gelden ter goede rekening, alsmede van de delegaties krachtens de artikelen 53, 65, 66, 67 en 92. Artikel 150Regels en procedure voor de controle 1. De controle door de Rekenkamer van de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven vindt plaats in het licht van de bepalingen van de Verdragen, de begroting, deze verordening, de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199, en alle ter uitvoering van de Verdragen genomen besluiten. 2. Bij de vervulling van haar taak kan de Rekenkamer onder de in artikel 152 vastgestelde voorwaarden kennis nemen van alle documenten en inlichtingen betreffende het financieel beheer van de diensten en organen betreffende alle door de Unie gefinancierde of medegefinancierde maatregelen. Zij is bevoegd ieder personeelslid dat verantwoordelijkheid draagt voor uitgaven- of ontvangstenverrichtingen te horen en alle controlemogelijkheden te benutten die de bedoelde diensten en organen zijn toegekend. De controle in de lidstaten geschiedt in samenwerking met de nationale controle-instanties of, indien deze niet over de nodige bevoegdheden beschikken, in samenwerking met de bevoegde nationale diensten. De Rekenkamer en de nationale controle-instanties van de lidstaten werken samen in onderling vertrouwen en met behoud van hun onafhankelijkheid. Teneinde alle gegevens te verzamelen die nodig zijn voor de vervulling van de taak die haar bij de Verdragen of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten is opgedragen, kan de Rekenkamer op haar verzoek aanwezig zijn bij de controleverrichtingen die in het kader van de uitvoering van de begroting door of voor rekening van een instelling worden uitgevoerd. Op verzoek van de Rekenkamer geeft elke instelling de financiële instellingen die houder zijn van tegoeden van de Unie toestemming om de Rekenkamer in staat te stellen na te gaan of de externe gegevens overeenstemmen met de boekhoudkundige situatie. 3. Ter vervulling van haar taak deelt de Rekenkamer aan de instellingen en autoriteiten waarop deze verordening van toepassing is, de namen mede van de personeelsleden die bevoegd zijn bij hen controles te verrichten. Artikel 151Controles betreffende waardepapieren en kasmiddelen De Rekenkamer ziet erop toe dat alle waardepapieren en middelen welke gedeponeerd zijn of zich in kas bevinden, worden gecontroleerd aan de hand van verklaringen, ondertekend door de depothouders, of van processen-verbaal van de stand van de kas en de portefeuille. Zij kan deze controles zelf verrichten. Artikel 152Recht van toegang van de Rekenkamer 1. De Commissie, de andere instellingen, de organen die ontvangsten of uitgaven namens de Unie beheren en de eindbegunstigden van uit de begroting verrichte betalingen, verlenen de Rekenkamer alle faciliteiten en verstrekken haar alle inlichtingen welke zij bij de vervulling van haar taak nodig meent te hebben. Zij houden ter beschikking van de Rekenkamer alle bescheiden inzake plaatsing en uitvoering van overheidsopdrachten die uit de begroting worden gefinancierd, en alle geld- en goederenrekeningen, alle boekingsbescheiden en bewijsstukken, alsmede de daarop betrekking hebbende administratieve documenten, alle documentatie betreffende de ontvangsten en uitgaven van de Unie, alle inventarislijsten en alle organigrammen welke de Rekenkamer voor de controle, aan de hand van stukken of ter plaatse, van het verslag over het resultaat van de begrotingsuitvoering nodig meent te hebben en, voor hetzelfde doel, alle op geautomatiseerde gegevensdragers opgestelde of bewaarde documenten en gegevens. De verschillende interne controlediensten en -eenheden van de betrokken nationale administraties verstrekken de Rekenkamer alle faciliteiten welke zij voor de vervulling van haar taak nodig meent te hebben. De eerste alinea geldt tevens voor de natuurlijke personen aan wie of de rechtspersonen waaraan de overmakingen uit de begroting ten goede komen. 2. De aan de controle van de Rekenkamer onderworpen personeelsleden zijn gehouden: a) hun kas te openen, en hun gelden, waardepapieren en andere goederen te tonen, alsmede de bewijsstukken van hun beheer die zij onder zich hebben, alsook elk boek, register of ander document dat daarop betrekking heeft; b) inzage te geven in de correspondentie en ieder ander document dat noodzakelijk is voor de volledige uitvoering van de in artikel 150, lid 1, bedoelde controle. Om mededeling van de onder b) bedoelde inlichtingen kan slechts door de Rekenkamer worden verzocht. 3. De Rekenkamer is bevoegd de documenten betreffende de uitgaven en ontvangsten van de Unie te verifiëren die berusten bij de diensten van de instellingen, met name bij de diensten die verantwoordelijk zijn voor de beslissingen omtrent deze uitgaven en ontvangsten, bij de organen die uitgaven en ontvangsten namens de Unie beheren en bij de natuurlijke personen aan wie of de rechtspersonen waaraan de overmakingen uit de begroting ten goede komen. 4. De controle van de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven en de controle van het goed financieel beheer strekken zich uit tot het gebruik van als subsidies ontvangen middelen van de Unie door niet onder de instellingen ressorterende organen. 5. Financieringen van de Unie waarvan de ontvangers niet onder de instellingen ressorteren, worden slechts toegekend na schriftelijke instemming door de ontvangers of, wanneer deze niet instemmen, de contractanten en subcontractanten, met de controle door de Rekenkamer van het gebruik van de toegekende middelen. 6. De Commissie verstrekt de Rekenkamer op verzoek alle inlichtingen over de opgenomen en verstrekte leningen. 7. Het gebruik van geïntegreerde computersystemen mag niet tot gevolg hebben dat de toegang van de Rekenkamer tot de bewijsstukken wordt beperkt. Artikel 153Jaarverslag van de Rekenkamer 1. De Rekenkamer doet uiterlijk op 15 juni aan de Commissie en op 1 juni aan de andere instellingen en de in artikel 132 bedoelde organen de opmerkingen toekomen die naar haar mening in het jaarverslag dienen te worden opgenomen. Deze opmerkingen zijn vertrouwelijk en het voorwerp van een procedure van hoor en wederhoor. Alle instellingen zenden hun antwoorden uiterlijk op 15 oktober aan de Rekenkamer. Tegelijkertijd zenden de andere instellingen hun antwoord aan de Commissie. 2. Na afwikkeling van de procedure van hoor en wederhoor zenden alle betrokken instellingen of organen hun antwoord uiterlijk op 15 oktober aan de Rekenkamer. Tegelijkertijd zenden de andere instellingen en organen hun antwoord aan de Commissie. 3. Het jaarverslag bevat een beoordeling van het financiële beheer. 4. Het jaarverslag omvat evenveel afdelingen als er instellingen zijn. De Rekenkamer kan elke door haar dienstig geachte samenvatting of opmerking van algemene aard toevoegen. De Rekenkamer neemt de nodige maatregelen opdat de antwoorden van de instellingen op haar opmerkingen naast of na de opmerking waarop zij betrekking hebben, worden gepubliceerd. 5. De Rekenkamer zendt haar jaarverslag met de antwoorden van de instellingen uiterlijk op 15 november toe aan de autoriteiten die kwijting verlenen en aan de andere instellingen, en draagt zorg voor de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie . 6. Zodra de Rekenkamer haar jaarverslag heeft toegezonden, doet de Commissie de betrokken lidstaten onmiddellijk de opmerkingen van de Rekenkamer toekomen betreffende het beheer van de middelen waarvoor zij op grond van de toepasselijke regelgeving een bevoegdheid uitoefenen. Na ontvangst daarvan beschikken de lidstaten over 100 dagen om de maatregelen die zij hebben genomen naar aanleiding van de opmerkingen van de Rekenkamer betreffende hun land aan de Commissie mee te delen. De Commissie doet deze informatie toekomen aan de Rekenkamer, de Raad en het Europees Parlement. Artikel 154Speciale verslagen van de Rekenkamer 1. De Rekenkamer deelt aan de betrokken instelling of het betrokken orgaan alle opmerkingen mede die naar haar mening in een speciaal verslag dienen te worden opgenomen. Deze opmerkingen zijn vertrouwelijk en het voorwerp van een procedure van hoor en wederhoor. De betrokken instelling of het betrokken orgaan beschikt over een termijn van twee en een halve maand om de Rekenkamer haar eventuele antwoorden op deze opmerkingen mede te delen. De Rekenkamer stelt in de daaropvolgende maand na ontvangst van de antwoorden van de betrokken instelling of het betrokken orgaan de definitieve tekst van het betrokken speciaal verslag vast. De speciale verslagen worden samen met de antwoorden van de betrokken instellingen of organen onverwijld ter kennis gebracht van het Europees Parlement en de Raad, die elk, eventueel samen met de Commissie, bepalen welk gevolg eraan moet worden gegeven. De Rekenkamer neemt de nodige maatregelen opdat de antwoorden van de instellingen op haar opmerkingen naast of na de opmerking waarop zij betrekking hebben worden gepubliceerd. 2. De in artikel 287, lid 4, VWEU bedoelde adviezen kunnen door de Rekenkamer in het Publicatieblad van de Europese Unie worden bekendgemaakt, voor zover zij geen betrekking hebben op voorstellen of ontwerpen in het kader van de wetgevingsprocedure. De Rekenkamer besluit tot publicatie na raadpleging van de instelling die het advies heeft gevraagd of waarop het advies betrekking heeft. De bekendgemaakte adviezen gaan vergezeld van de eventuele opmerkingen van de betrokken instellingen. Artikel 155Overzichten van preliminaire bevindingen 1. De Rekenkamer brengt de overzichten van voorlopige bevindingen van haar controles ter kennis van de betrokken instellingen, organen of lidstaten. De overzichten van preliminaire bevindingen die naar de mening van de Rekenkamer in het jaarverslag dienen te worden opgenomen, worden uiterlijk op 1 juni van het begrotingsjaar na dat waarop zij betrekking hebben, meegedeeld. De overzichten van preliminaire bevindingen zijn vertrouwelijk. 2. De betrokken instellingen, organen of lidstaten beschikken over een termijn van twee en een halve maand om de Rekenkamer hun eventuele commentaar op deze overzichten van preliminaire bevindingen mede te delen. HOOFDSTUK 2Kwijting Artikel 156Tijdschema voor de kwijtingsprocedure 1. Vóór 15 mei van het jaar n + 2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de Commissie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar n . 2. Indien de in lid 1 bedoelde datum niet in acht kan worden genomen, deelt het Europees Parlement of de Raad de Commissie de redenen mede waarom het besluit moet worden uitgesteld. 3. Ingeval het Europees Parlement het besluit waarbij kwijting wordt verleend uitstelt, tracht de Commissie zo spoedig mogelijk maatregelen te treffen om de factoren die dat besluit in de weg staan, op te heffen. Artikel 157De kwijtingsprocedure 1. Het kwijtingsbesluit betreft de rekeningen van alle uitgaven en ontvangsten van de Unie, alsmede het saldo dat daaruit resulteert, en de in de financiële balans beschreven activa en passiva van de Unie. 2. Met het oog op het verlenen van kwijting onderzoekt het Europees Parlement na de Raad de rekeningen, de financiële balans en het in artikel 318 VWEU genoemde evaluatieverslag. Het Parlement onderzoekt tevens het jaarverslag van de Rekenkamer met de antwoorden van de gecontroleerde instellingen en alle speciale verslagen van de Rekenkamer met betrekking tot het betrokken begrotingsjaar, alsmede haar verklaring waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd. 3. De Commissie verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar, overeenkomstig artikel 319 VWEU. Artikel 158Follow-upmaatregelen 1. Overeenkomstig artikel 319 VWEU en artikel 180 ter van het Euratom-Verdrag stellen de Commissie en de andere instellingen alles in het werk om gevolg te geven aan de opmerkingen waarvan het kwijtingsbesluit van het Europees Parlement vergezeld gaat en de opmerkingen waarvan de door de Raad aangenomen aanbeveling tot kwijting vergezeld gaat. 2. Op verzoek van het Europees Parlement of de Raad brengen de instellingen verslag uit over de maatregelen die naar aanleiding van deze opmerkingen zijn genomen, met name over de instructies die door de instellingen zijn gegeven aan hun diensten die met de uitvoering van de begroting zijn belast. De lidstaten werken met de Commissie samen door haar de maatregelen mede te delen die zij hebben genomen om aan deze opmerkingen gevolg te geven, zodat de Commissie hiermee in haar verslag rekening kan houden. De verslagen van de instellingen worden ook aan de Rekenkamer toegezonden. Artikel 159 Specifieke bepalingen voor de EDEO De EDEO is volledig onderworpen aan de procedures van artikel 319 VWEU en van de artikelen 156, 157 en 158 van deze verordening. De EDEO werkt volledig samen met de instellingen die bij de kwijtingsprocedure betrokken zijn, en verstrekt, waar nodig, de vereiste aanvullende informatie, onder meer in de vergaderingen van de relevante organen. DEEL TWEEBIJZONDERE BEPALINGEN TITEL I EUROPEES LANDBOUWGARANTIEFONDS Artikel 160 Bijzondere bepalingen betreffende het Europees Landbouwgarantiefonds 1. Deel een en deel drie zijn van toepassing op de uitgaven die door de in de regelgeving inzake het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) bedoelde diensten en organen worden verricht, alsook op de ontvangsten, behoudens de in deze titel genoemde afwijkingen. 2. De rechtstreeks door de Commissie beheerde verrichtingen worden uitgevoerd volgens de regels van deel een en deel drie. Artikel 161Vastlegging van middelen van het ELGF 1. Voor elk begrotingsjaar omvat het ELGF niet-gesplitste kredieten, met uitzondering van de uitgaven voor de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 bedoelde maatregelen, die door gesplitste kredieten worden gedekt. 2. Overgedragen betalingskredieten die aan het einde van het begrotingsjaar niet zijn gebruikt, worden geannuleerd. 3. Niet-vastgelegde kredieten voor de in artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 bedoelde acties kunnen uitsluitend naar het volgende begrotingsjaar worden overgedragen. Een dergelijke overdracht kan, binnen het maximum van 2 % van de in de eerste alinea bedoelde oorspronkelijke kredieten, niet hoger zijn dan de in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad[22] bedoelde aanpassing van de rechtstreekse betaling die in het vorige begrotingsjaar is toegepast. Overgedragen kredieten worden uitsluitend opgevoerd op de begrotingsonderdelen die betrekking hebben op de in artikel 3, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 1290/2005 bedoelde acties. Een dergelijke overdracht kan alleen leiden tot een aanvullende betaling aan de eindbegunstigden die in het vorige begrotingsjaar onderworpen waren aan de in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde aanpassing van de rechtstreekse betalingen. Het overdrachtbesluit wordt uiterlijk op 15 februari van het begrotingsjaar waarnaar kredieten worden overgedragen, genomen door de Commissie, die er de begrotingsautoriteit van in kennis stelt. Artikel 162Globale voorlopige vastleggingen van ELGF-kredieten 1. De Commissie vergoedt de uitgaven die door de lidstaten zijn gedaan. 2. De besluiten van de Commissie houdende vaststelling van het bedrag van deze betalingen vormen globale voorlopige vastleggingen, waarbij het totaalbedrag van de kredieten van het ELGF niet mag worden overschreden. 3. Voor de uitgaven van dagelijks beheer van het ELGF mogen vanaf 15 november vervroegde vastleggingen worden verricht ten laste van de kredieten van het volgende begrotingsjaar. Deze vastleggingen mogen echter niet meer bedragen dan driekwart van het totaal van de overeenkomstige kredieten van het lopende begrotingsjaar. Zij mogen slechts betrekking hebben op uitgaven die in beginsel op een bestaand basisbesluit berusten. Artikel 163Tijdschema voor vastleggingen van ELGF-middelen in de begroting 1. De uitgaven die door de in de regelgeving inzake het ELGF bedoelde diensten en organen worden verricht, worden binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van de door de lidstaten toegezonden staten per hoofdstuk, artikel en post vastgelegd. Deze vastleggingen mogen na het verstrijken van deze termijn van twee maanden worden verricht wanneer een procedure voor de overschrijving van kredieten met betrekking tot de betrokken begrotingsonderdelen nodig is. Behalve in gevallen waarin de betaling door de lidstaten nog niet is geschied of de subsidiabiliteit onzeker is, worden de betalingen binnen dezelfde termijn van twee maanden geboekt. Deze vastlegging in de begroting wordt in mindering gebracht op de in artikel 162 bedoelde globale voorlopige vastlegging. 2. De globale voorlopige vastleggingen uit hoofde van een begrotingsjaar die vóór 1 februari van het volgende begrotingsjaar niet hebben geleid tot nadere vastleggingen volgens de begrotingsnomenclatuur, worden uit hoofde van het oorspronkelijke begrotingsjaar geannuleerd. 3. De leden 1 en 2 zijn van toepassing onder voorbehoud van de goedkeuring van de rekeningen. Artikel 164ELGF-middelenboekhouding In de begrotingsboekhouding worden de uitgaven in de rekening van een begrotingsjaar verantwoord op basis van de betalingen van de Commissie aan de lidstaten tot 31 december van het betrokken begrotingsjaar, voor zover de rekenplichtige uiterlijk op 31 januari van het volgende begrotingsjaar de betalingsopdracht heeft ontvangen. Artikel 165Overschrijving van ELGF-kredieten 1. Wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 23, lid 1, kredieten mag overschrijven, neemt zij daartoe uiterlijk op 31 januari van het volgende begrotingsjaar een besluit, waarvan zij de begrotingsautoriteit overeenkomstig artikel 23, lid 1, in kennis stelt. 2. In andere dan de in lid 1 bedoelde gevallen stelt de Commissie de overschrijvingen uiterlijk op 10 januari van het volgende begrotingsjaar aan de begrotingsautoriteit voor. De begrotingsautoriteit neemt overeenkomstig de procedure van artikel 24 een besluit over de overschrijvingen, doch binnen een termijn van drie weken. Artikel 166Bestemmingsontvangsten betreffende ELGF-middelen 1. De onder deze titel vallende bestemmingsontvangsten worden overeenkomstig artikel 18, lid 4, naar gelang van de oorsprong toegewezen. 2. Het resultaat van de in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 bedoelde beschikkingen tot goedkeuring van de rekeningen wordt in één enkel artikel opgenomen. TITEL IISTRUCTUURFONDSEN, HET COHESIEFONDS, HET EUROPEES VISSERIJFONDS, HET EUROPEES LANDBOUWFONDS VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING EN DE GEDEELD BEHEERDE FONDSEN OP HET GEBIED VAN VRIJHEID, VEILIGHEID EN RECHTVAARDIGHEID Artikel 167 Toepassingsgebied van de bijzondere bepalingen betreffende de andere fondsen van de Unie 1. Deel een en deel drie van deze verordening zijn van toepassing op de uitgaven van de diensten en organen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1290/2005 inzake het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad[23] inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, Verordening (EG) nr. 1081/2006 van het Europees Parlement en de Raad[24] inzake het Europees Sociaal Fonds, Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad[25] inzake het Cohesiefonds, Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad[26] inzake het Europees Visserijfonds, en van de overeenkomstig artikel 56 van deze verordening gedeeld beheerde fondsen op het gebied van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, (hierna "de fondsen" genoemd), alsook op hun ontvangsten, behoudens de in deze titel genoemde afwijkingen. 2. De rechtstreeks door de Commissie beheerde verrichtingen worden eveneens uitgevoerd volgens de regels van deel één en deel drie van deze verordening. Artikel 168Inachtneming van de toewijzingen aan vastleggingskredieten Het Europees Parlement en de Raad verbinden zich ertoe de bij de basisbesluiten inzake de structuurmaatregelen, plattelandsontwikkeling en het Europees Visserijfonds voorziene toewijzingen aan vastleggingskredieten in acht te nemen. Artikel 169Betalingen van bijdragen, tussentijdse betalingen en terugbetalingen betreffende andere fondsen van de Unie 1. De betaling door de Commissie van de bijdrage uit de fondsen geschiedt overeenkomstig de in artikel 167 bedoelde regelgeving. 2. De termijn waarbinnen de Commissie de tussentijdse betalingen moet verrichten, wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 167 bedoelde regelgeving. 3. De behandeling van de terugbetaling door de lidstaten en de gevolgen daarvan voor het bedrag van de bijdrage uit de fondsen worden geregeld in de in artikel 167 bedoelde regelgeving. 4. In afwijking van artikel 10 kunnen per 31 december beschikbare vastleggingskredieten die afkomstig zijn van de terugbetaling van vooruitbetalingen, worden overgedragen totdat het programma wordt afgesloten en gebruikt worden wanneer daaraan behoefte is, op voorwaarde dat er geen andere vastleggingskredieten meer beschikbaar zijn. Artikel 170Vrijmaking van kredieten van andere fondsen van de Unie De vastgelegde kredieten worden overeenkomstig de in artikel 167 bedoelde regelgeving ambtshalve door de Commissie vrijgemaakt. De aldus vrijgemaakte kredieten kunnen worden wederopgevoerd in geval van een slechts aan de Commissie toe te rekenen kennelijke fout. De Commissie onderzoekt daartoe de vrijmakingen van het vorige begrotingsjaar en neemt, naar gelang van de behoeften, uiterlijk op 15 februari van het lopende begrotingsjaar een besluit over de noodzaak tot wederopvoering van de betrokken kredieten. Artikel 171Overschrijving van kredieten tussen andere fondsen van de Unie Met betrekking tot de in deze titel bedoelde beleidsuitgaven kan de Commissie, behalve in het geval van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, kredieten overschrijven van de ene titel naar de andere, mits het om kredieten gaat die voor dezelfde doelstelling bestemd zijn in de zin van de in artikel 167 bedoelde verordeningen of die bestemd zijn voor uitgaven voor technische bijstand. Artikel 172Beheer, selectie en controle van andere fondsen van de Unie De aspecten die betrekking hebben op het beheer en de selectie van de projecten, alsmede de controle worden geregeld in de in artikel 167 bedoelde verordeningen. TITEL IIIONDERZOEK Artikel 173 Middelen voor onderzoek 1. Deel een en deel drie zijn van toepassing op de kredieten voor onderzoek en technologische ontwikkeling, behoudens de in deze titel genoemde afwijkingen. Deze kredieten worden opgenomen, hetzij in een van de begrotingstitels voor het beleidsterrein onderzoek door eigen werkzaamheden of werkzaamheden onder contract, hetzij in een hoofdstuk voor onderzoeksactiviteiten dat deel uitmaakt van een andere titel. Zij worden besteed door middel van de in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 opgesomde acties. 2. De kredieten met betrekking tot de ontvangsten uit het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal, dat is ingesteld bij het aan het VWEU gehechte Protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal, worden als bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 18 behandeld. De uit deze ontvangsten voortvloeiende vastleggingskredieten worden beschikbaar gesteld zodra de schuldvordering is geraamd en de betalingskredieten zodra de ontvangsten zijn ontvangen. 3. De Commissie kan met betrekking tot de in deze titel bedoelde beleidsuitgaven kredieten overschrijven van de ene titel naar de andere, voor zover het gaat om kredieten met hetzelfde doel. 4. De uit de kredieten voor onderzoek en technologische ontwikkeling bezoldigde deskundigen worden aangeworven volgens de procedures die bij de goedkeuring van elk kaderprogramma voor onderzoek worden vastgesteld. Artikel 174Vastleggingen van middelen voor onderzoek 1. De vastleggingskredieten die overeenkomen met het bedrag van de vastlegging dat is vrijgemaakt wegens gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering van de onderzoeksprojecten waarvoor zij bestemd waren, kunnen, bij wijze van uitzondering en in naar behoren gemotiveerde gevallen, worden wederopgevoerd wanneer het van wezenlijk belang is het aanvankelijk geplande programma absoluut uit te voeren, tenzij de begroting voor het lopende begrotingsjaar daarvoor middelen bevat. 2. Voor de toepassing van lid 1 onderzoekt de Commissie bij de aanvang van elk begrotingsjaar de vrijmakingen van het vorige begrotingsjaar en beoordeelt zij, in het licht van de behoeften, of wederopvoering van de kredieten nodig is. Op grond van deze beoordeling kan de Commissie uiterlijk op 15 februari van elk begrotingsjaar bij de begrotingsautoriteit passende voorstellen indienen, waarbij voor elke begrotingspost de redenen voor de wederopvoering van de kredieten worden vermeld. 3. De begrotingsautoriteit neemt binnen zes weken een besluit over de voorstellen van de Commissie. Indien binnen deze termijn geen besluit is genomen, worden de voorstellen geacht te zijn goedgekeurd. De in jaar n weder op te voeren vastleggingskredieten mogen in geen geval meer bedragen dan 25 % van het totale bedrag dat in het begrotingsjaar n -1 op hetzelfde begrotingsonderdeel is vrijgemaakt. 4. Wederopgevoerde vastleggingskredieten kunnen niet worden overgedragen. Juridische verbintenissen met betrekking tot wederopgevoerde vastleggingskredieten worden uiterlijk op 31 december van het jaar n overeengekomen. Aan het einde van het jaar n wordt het niet-gebruikte saldo van de wederopgevoerde vastleggingskredieten door de bevoegde ordonnateur definitief vrijgemaakt. Artikel 175Deelname van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek aan uit andere dan middelen voor onderzoek gefinancierde acties 1. Het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (GCO) kan middelen ontvangen uit andere kredieten dan die van de in artikel 173, lid 1, bedoelde titels en hoofdstukken, zulks in het kader van zijn deelname aan procedures voor het toekennen van opdrachten of subsidies overeenkomstig deel een, titels V en VI, die geheel of gedeeltelijk uit de begroting worden gefinancierd. In het kader van de deelneming aan procedures voor het toekennen van opdrachten of subsidies wordt het GCO beschouwd als een in een lidstaat gevestigde juridische entiteit. 2. Worden gelijkgesteld met bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 18, lid 2, de kredieten voor: a) procedures voor het toekennen van opdrachten of subsidies waaraan het GCO deelneemt; of b) activiteiten van het GCO voor rekening van derden; of c) activiteiten uit hoofde van een administratieve overeenkomst met andere instellingen of andere diensten van de Commissie voor de verstrekking van technische en wetenschappelijke diensten. De uit ontvangsten als bedoeld onder a) en c) voortkomende vastleggingskredieten worden beschikbaar gesteld zodra de schuldvordering is geraamd. Met betrekking tot activiteiten als bedoeld onder c) worden kredieten die binnen vijf jaar niet zijn gebruikt, geannuleerd. De besteding van deze kredieten wordt per categorie van de acties in een analytische boekhouding van de resultatenrekening van de begrotingsuitvoering vermeld; zij wordt gescheiden gehouden van de ontvangsten afkomstig van financiering door derden, uit de openbare of de particuliere sector, alsook van de ontvangsten uit andere diensten die de Commissie voor derden verricht. 3. Wanneer het GCO deelneemt aan procedures voor het toekennen van opdrachten of subsidies overeenkomstig lid 1 van dit artikel, is het niet onderworpen aan de voorwaarden van artikel 100, artikel 101, onder b) en c), artikel 102, artikel 103 en artikel 122, leden 3 en 4, betreffende bepalingen inzake uitsluitingen en sancties in het kader van opdrachten en subsidies. Het GCO wordt tevens geacht te voldoen aan de vereisten inzake economische en financiële geschiktheid. Het GCO wordt vrijgesteld van de bij de artikelen 109 en 125 voorgeschreven zekerheden. 4. De in titel V van deel een genoemde regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten zijn niet van toepassing op de activiteiten van het GCO voor rekening van derden. 5. Binnen de begrotingstitel voor het beleidsterrein onderzoek door eigen werkzaamheden kan de Commissie, in afwijking van artikel 23, kredieten overschrijven van het ene hoofdstuk naar het andere tot maximaal 15 % van de kredieten van het begrotingsonderdeel waarvan een bedrag wordt overgeschreven. TITEL IVEXTERNE MAATREGELEN HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen Artikel 176 Externe maatregelen 1. Deel een en deel drie zijn van toepassing op de externe maatregelen die uit de begroting worden gefinancierd, behoudens de in deze titel genoemde afwijkingen. 2. De kredieten die voor de in lid 1 bedoelde maatregelen bestemd zijn, worden door de Commissie besteed: a) hetzij in het kader van autonoom verleende steun; b) hetzij in partnerschap met een derde land als bedoeld in artikel 55, lid 1, onder b), i), door de ondertekening van een financieringsovereenkomst. HOOFDSTUK 2Uitvoering van de maatregelen Artikel 177Uitvoering van externe maatregelen De in deze titel bedoelde maatregelen kunnen door de Commissie worden uitgevoerd, hetzij direct overeenkomstig artikel 55, lid 1, onder a), hetzij indirect door een van de in artikel 55, lid 1, onder b), genoemde entiteiten of personen, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van de artikelen 55 tot en met 60. De kredieten voor externe maatregelen kunnen worden samengevoegd met middelen uit andere bronnen om een gezamenlijke doelstelling te verwezenlijken. Artikel 178Trustfondsen voor externe maatregelen Voor noodsituaties, operaties na een noodsituatie of crisis, of thematische acties kan de Commissie trustfondsen oprichten nadat met andere donoren een overeenkomst is gesloten. De doelstellingen van het trustfonds worden in elke oprichtingsakte vastgesteld. De bijdragen van de Unie en de donoren worden op een specifiek daartoe bestemde bankrekening gestort. Deze bijdragen worden niet opgenomen in de begroting en worden door de Commissie beheerd onder verantwoordelijkheid van de gedelegeerd ordonnateur. Aan de in artikel 55, lid 1, onder b), genoemde entiteiten of personen kunnen taken tot uitvoering van de begroting worden toevertrouwd in overeenstemming met de geldende voorschriften voor indirect beheer. De rekenplichtige van de Commissie is de rekenplichtige van het trustfonds. Hij is bevoegd om de boekhoudprocedures en het rekeningstelsel vast te stellen. De intern controleur van de Commissie en de Rekenkamer oefenen ten aanzien van het trustfonds dezelfde bevoegdheden uit als ten aanzien van andere maatregelen die door de Commissie worden uitgevoerd. De specifieke bankrekening wordt geopend en afgesloten door de rekenplichtige. De Commissie zorgt ervoor dat de taken van de rekenplichtige en die van de ordonnateurs strikt van elkaar gescheiden worden. Bij elk trustfonds wordt een door de Commissie voorgezeten bestuursorgaan opgericht om de donoren te vertegenwoordigen en te beslissen hoe de middelen worden gebruikt. De in het trustfonds samengebrachte middelen worden beheerd volgens de beginselen van goed financieel beheer en transparantie. De middelen worden vastgelegd en uitbetaald door financiële functionarissen van de Commissie. De Commissie mag tot maximaal 7 % van de in het trustfonds samengebrachte bedragen inhouden bij wijze van vergoeding voor haar beheerskosten. Deze beheersvergoedingen worden voor de duur van het trustfonds gelijkgesteld met bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 18, lid 2, onder b), van het Financieel Reglement. De rekenplichtige neemt de invorderingsopdrachten betreffende door het trustfonds gefinancierde maatregelen in behandeling. De inkomsten uit naar aanleiding van deze invorderingsopdrachten verrichte terugbetalingen worden weer op de specifieke bankrekening van het trustfonds gestort. Het annuleren of afzien van een invorderingsopdracht geschiedt volgens de regels van artikel 77 van het Financieel Reglement. Trustfondsen worden opgericht voor een bepaalde duur die in de oprichtingsakte ervan wordt vermeld. Deze duur kan bij besluit van de Commissie op verzoek van het bestuursorgaan worden verlengd. De Commissie beslist na afloop van deze duur over de liquidatie van het trustfonds. De regels voor de werking, de verslaggeving en het beheer van deze trustfondsen worden nader bepaald in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199. Artikel 179Uitvoering van externe maatregelen via indirect beheer De Commissie en de delegaties van de Unie oefenen controle uit op de uitvoering van maatregelen die onder indirect beheer staan, overeenkomstig artikel 53, tweede alinea. Deze controle geschiedt door middel van goedkeuring vooraf of controle achteraf, dan wel volgens een gemengde procedure. Artikel 180Overeenkomsten over de uitvoering van externe maatregelen 1. De maatregelen worden uitgevoerd op grond van een of meer van de volgende instrumenten: a) een overeenkomst tussen de Commissie en een entiteit als bedoeld in artikel 177; b) een contract of subsidieovereenkomst tussen de Commissie en de natuurlijke of rechtspersonen die met de uitvoering van de acties zijn belast. De voorwaarden van de externe steun worden vastgesteld in het instrument op grond waarvan de in de punten a) en b) van dit lid bedoelde overeenkomst of contracten of subsidies worden beheerd. 2. Overeenkomsten met de in lid 1, onder a), bedoelde entiteiten worden uiterlijk op 31 december van het jaar n+1 gesloten, n zijnde het jaar waarin de vastlegging werd goedgekeurd. In de overeenkomsten wordt de termijn bepaald waarbinnen de in lid 1, onder a), bedoelde entiteiten alle individuele contracten en subsidies waarmee de maatregel ten uitvoer worden gelegd, afsluiten. Uitgezonderd voor multidonormaatregelen bedraagt deze termijn maximaal drie jaar na de datum van sluiting van de overeenkomst, behalve: a) voor individuele contracten die betrekking hebben op controle en evaluatie; b) in uitzonderlijke omstandigheden waar het gaat om: i) aan reeds gesloten contracten toegevoegde clausules; ii) individuele contracten die worden gesloten na de vervroegde beëindiging van een bestaand contract; iii) verandering van met de uitvoering van de taken belaste entiteit. 3. Lid 2 is niet van toepassing op de meerjarenprogramma's die uit gesplitste vastleggingskredieten worden uitgevoerd in de onderstaande gevallen: a) de onderdelen omschakeling en institutionele opbouw, grensoverschrijdende samenwerking, regionale ontwikkeling, ontwikkeling van menselijke hulpbronnen en plattelandsontwikkeling van een instrument voor pretoetredingssteun; b) het onderdeel grensoverschrijdende samenwerking van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsbeleid. In die gevallen worden de kredieten automatisch door de Commissie vrijgemaakt overeenkomstig de sectorspecifieke voorschriften. HOOFDSTUK 3 Plaatsing van overheidsopdrachten Artikel 181 Opdrachten voor externe maatregelen 1. De bepalingen van deel een, titel V, hoofdstuk 1, betreffende de algemene bepalingen voor de plaatsing van overheidsopdrachten zijn van toepassing op de opdrachten die onder deze titel vallen, behoudens de in de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 opgenomen specifieke bepalingen betreffende de drempelwaarden en de modaliteiten voor het plaatsen van externe opdrachten. Aanbestedende diensten in de zin van dit hoofdstuk zijn: a) de Commissie, namens en voor rekening van een of meer derde landen; b) de in artikel 177 bedoelde entiteiten waaraan de overeenkomstige taken tot uitvoering van de begroting zijn toevertrouwd. 2. De procedures voor de plaatsing van overheidsopdrachten worden vastgesteld in de in artikel 180 bedoelde overeenkomsten. 3. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op de maatregelen die overeenkomstig artikel 118 op grond van sectorspecifieke basisbesluiten worden genomen in het kader van hulp in crisissituaties, civielebeschermingsoperaties en humanitaire hulp. Artikel 182Regels betreffende de deelneming aan inschrijvingsprocedures 1. De deelneming aan inschrijvingen staat onder gelijke voorwaarden open voor alle personen die vallen onder het toepassingsgebied van de Verdragen en voor alle natuurlijke en rechtspersonen overeenkomstig de specifieke bepalingen van de basisbesluiten betreffende het betrokken samenwerkingsterrein. 2. In de in artikel 51 genoemde gevallen kunnen andere onderdanen van derde landen dan die bedoeld in lid 1, onder door de ordonnateur naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke omstandigheden aan aanbestedingen deelnemen. 3. Wanneer een overeenkomst inzake de openstelling van opdrachten voor goederen en diensten waaraan de Unie deelneemt, dient te worden toegepast, staan de uit de begroting gefinancierde opdrachten onder de in die overeenkomst vastgestelde voorwaarden eveneens open voor andere onderdanen van derde landen dan die bedoeld in de leden 1 en 2. HOOFDSTUK 4Subsidies Artikel 183Volledige financiering van een externe maatregel Een maatregel kan alleen volledig door de begroting worden gefinancierd indien dat noodzakelijk blijkt voor de uitvoering ervan. Artikel 184 Regels betreffende subsidies voor externe maatregelen De subsidieprocedures die bij indirect beheer door de in artikel 177 bedoelde entiteiten moeten worden toegepast, worden vastgesteld in de overeenkomsten tussen de Commissie en die entiteiten. Artikel 185Inkomsten uit een maatregel De bevoegde ordonnateur kan de inkomsten uit een maatregel in mindering brengen op de in artikel 117, lid 4, bedoelde winst, mits de subsidieovereenkomst voorziet in het voortbrengen van inkomsten en de inkomsten opnieuw worden geïnvesteerd om de duurzaamheid van de maatregel te verzekeren. HOOFDSTUK 5Controle van de rekeningen Artikel 186EU-controle van subsidies voor externe maatregelen In elke overeenkomst tussen de Commissie en een in artikel 177 bedoelde entiteit wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Commissie en de Rekenkamer bevoegd zijn bij alle contractanten en subcontractanten die middelen van de Unie hebben ontvangen, controles op stukken en controles ter plaatse uit te voeren. TITEL VEUROPESE BUREAUS Artikel 187 De Europese bureaus 1. Voor de toepassing van deze titel worden als „Europese bureaus” beschouwd, de administratieve structuren die door één of meer instellingen zijn opgericht om specifieke horizontale taken uit te voeren. 2. Deze titel is van toepassing op het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), met uitzondering van de artikelen 190, 191 en 192. 3. Deel een en deel drie zijn van toepassing op de werking van de Europese bureaus, behoudens de in deze titel genoemde afwijkingen. Artikel 188Kredieten voor de bureaus 1. De kredieten van elk Europees bureau, waarvan het totaalbedrag wordt opgevoerd op een specifiek begrotingsonderdeel binnen de begrotingsafdeling van de Commissie, worden in detail vermeld in een bijlage bij die afdeling. Deze bijlage heeft de vorm van een staat van uitgaven en ontvangsten die op dezelfde wijze is onderverdeeld als de begrotingsafdelingen. De in deze bijlage opgenomen kredieten dekken de totale financiële behoeften van elk Europees bureau in de uitoefening van zijn taak ten dienste van de instellingen. 2. De personeelsformatie van elk Europees bureau wordt toegevoegd aan die van de Commissie. 3. De directeur van elk Europees bureau beslist over de overschrijvingen binnen de in lid 1 bedoelde bijlage. De Commissie stelt de begrotingsautoriteit in kennis van deze overschrijvingen. 4. De rekeningen van elk Europees bureau maken integrerend deel uit van de in artikel 132 bedoelde rekeningen van de Unie. Artikel 189Ordonnateur van de interinstitutionele bureaus De Commissie delegeert voor de in de bijlage voor elk Europees bureau opgenomen kredieten ordonnateursbevoegdheden aan de directeur van het betrokken Europees bureau, overeenkomstig artikel 62. Artikel 190De boekhouding van de interinstitutionele bureaus 1. Elk interinstitutioneel Europees bureau stelt een analytische boekhouding van zijn uitgaven op waaruit het aandeel van de voor elk van de instellingen verrichte diensten kan worden afgeleid. De directeur van het betrokken Europees bureau stelt, na goedkeuring door het directiecomité, de criteria vast volgens welke deze boekhouding wordt gevoerd. 2. De toelichting bij het speciale begrotingsonderdeel waarop het totaal van de kredieten van elk interinstitutioneel Europees bureau is opgevoerd, bevat een voorlopige raming van de kosten van de door het bureau voor elk van de instellingen verrichte diensten op basis van de in lid 1 bedoelde analytische boekhouding. 3. Elk interinstitutioneel Europees bureau deelt de resultaten van deze analytische boekhouding aan de betrokken instellingen mee. Artikel 191Delegatie van bevoegdheden aan interinstitutionele bureaus 1. Elke instelling kan voor het beheer van de in haar eigen afdeling opgenomen kredieten ordonnateursbevoegdheden delegeren aan de directeur van een interinstitutioneel Europees bureau en stelt de grenzen en voorwaarden van deze delegatie van deze bevoegdheden vast. 2. De intern controleur van de Commissie kwijt zich van alle in deel een, titel IV, hoofdstuk 8, vastgestelde verantwoordelijkheden. Artikel 192Diensten aan derden Wanneer de opdracht van een Europees bureau het verrichten van diensten onder bezwarende titel aan derden inhoudt, stelt de directeur, na goedkeuring van het directiecomité, de bijzondere bepalingen vast betreffende de voorwaarden voor het verrichten van deze diensten, alsook het voeren van de desbetreffende boekhouding. TITEL VIADMINISTRATIEVE KREDIETEN Artikel 193 Algemene bepalingen Deel een en deel drie zijn van toepassing op de administratieve kredieten, behoudens de in deze titel genoemde afwijkingen. Artikel 194Vastleggingen 1. Voor de uitgaven van dagelijks beheer mogen vanaf 15 oktober van elk jaar vervroegde vastleggingen worden verricht ten laste van de kredieten van het volgende begrotingsjaar. Deze vastleggingen mogen echter niet meer bedragen dan een vierde van de door de begrotingsautoriteit toegestane kredieten van het betrokken begrotingsonderdeel voor het lopende begrotingsjaar. Zij mogen geen betrekking hebben op nieuwe uitgaven die nog niet in beginsel zijn aanvaard in de laatste op regelmatige wijze vastgestelde begroting. 2. De uitgaven die op grond van wettelijke of contractuele bepalingen vooruit betaald moeten worden, zoals huur, mogen vanaf 1 december worden betaald ten laste van de kredieten van het volgende begrotingsjaar. In dat geval is het in lid 1 bedoelde maximum niet van toepassing. Artikel 195Specifieke bepalingen betreffende administratieve kredieten 1. Administratieve kredieten zijn niet-gesplitste kredieten. 2. De administratieve uitgaven die voortvloeien uit contracten voor perioden welke de duur van het begrotingsjaar overschrijden, hetzij overeenkomstig de plaatselijke gebruiken, hetzij met betrekking tot de levering van materieel, worden geboekt ten laste van de begroting van het begrotingsjaar waarin zij worden gedaan. 3. De instellingen stellen de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van ieder onroerendgoedproject dat aanzienlijke financiële gevolgen voor de begroting kan hebben. Indien een tak van de begrotingsautoriteit advies wil uitbrengen, stelt deze tak binnen twee weken na ontvangst van de gegevens over het onroerendgoedproject de betrokken instelling in kennis van zijn voornemen om een dergelijk advies te verstrekken. Indien geen van de takken van de begrotingsautoriteit reageert, kan de betrokken instelling de voorgenomen transactie uitvoeren uit hoofde van haar administratieve autonomie, onder voorbehoud van artikel 335 VWEU en artikel 185 van het Euratom-Verdrag wat betreft de vertegenwoordiging van de Unie. Het advies wordt binnen twee weken vanaf de kennisgeving aan de betrokken instelling toegezonden. De instellingen vragen de goedkeuring van de begrotingsautoriteit voor de verwerving van onroerende activa en alle andere vastgoedprojecten die met een lening worden gefinancierd. TITEL VIIDESKUNDIGEN Artikel 196 Deskundigen In de gedelegeerde verordening als bedoeld in artikel 199 wordt een specifieke procedure opgenomen voor de selectie van natuurlijke personen als deskundigen die de instellingen bijstaan voor het beoordelen van subsidieaanvragen en offertes en het verstrekken van advies in specifieke gevallen. Deze personen worden betaald op basis van een vast, van tevoren meegedeeld bedrag en geselecteerd op basis van hun professionele geschiktheid. De selectie geschiedt aan de hand van criteria die beantwoorden aan de beginselen van non-discriminatie, gelijke behandeling en afwezigheid van belangenconflicten. DEEL DRIESLOTBEPALINGEN Artikel 197 Overgangsbepalingen 1. Wat de in artikel 167, lid 1, genoemde fondsen betreft, waarvoor de basisbesluiten vóór de toepassingsdatum van deze verordening zijn ingetrokken, mogen kredieten die uit hoofde van artikel 170 zijn vrijgemaakt, worden wederopgevoerd in geval van een slechts aan de Commissie toe te rekenen kennelijke fout of overmacht met ernstige gevolgen voor de uitvoering van de door deze fondsen gesteunde verrichtingen. 2. Wat betreft de kredietoverschrijvingen die betrekking hebben op beleidsuitgaven als vermeld in Verordening (EG) nr. 1290/2005, Verordening (EG) nr. 1080/2006, Verordening (EG) nr. 1081/2006, Verordening (EG) nr. 1084/2006 en Verordening (EG) nr. 1198/2006 voor de programmeringsperiode 2000-2006, waarvoor nog betalingen van de Unie moeten worden verricht met het oog op de financiële afwikkeling van bedragen die de Unie, in afwachting van de beëindiging van de steunregeling, nog betaalbaar moet stellen, kan de Commissie kredieten overschrijven van de ene titel naar de andere, mits het om kredieten gaat die voor dezelfde doelstelling bestemd zijn of betrekking hebben op initiatieven van de Unie of op technische bijstand en innoverende acties en zij worden overgeschreven naar maatregelen van dezelfde aard. Artikel 198Verzoeken om informatie van de begrotingsautoriteit Het Europees Parlement en de Raad zijn gemachtigd alle terzake doende inlichtingen en verantwoordingen te verkrijgen die betrekking hebben op tot hun respectieve bevoegdheden behorende begrotingsvraagstukken. Artikel 199Vaststelling van de uitvoeringsvoorschriften voor deze verordening De Commissie stelt de uitvoeringsvoorschriften voor de toepassing van deze verordening vast in een gedelegeerde verordening overeenkomstig de artikelen 202, 203 en 204. Deze gedelegeerde verordening bevat ook regels voor de uitvoering van de administratieve uitgaven uit de kredieten waarin de begroting voorziet voor het Voorzieningsagentschap van Euratom. Artikel 200Financiële kaderregeling voor de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte agentschappen en organen 1. De Commissie stelt een financiële kaderregeling voor de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte agentschappen en organen met rechtspersoonlijkheid die bijdragen uit de begroting ontvangen, vast bij een gedelegeerde handeling overeenkomstig de artikelen 202, 203 en 204 van deze verordening. De financiële kaderregeling is gebaseerd op de in deze verordening vervatte beginselen en regels. De financiële regels voor deze organen mogen slechts van de financiële kaderregeling afwijken voor zover hun specifieke behoeften zulks vereisen, en met voorafgaande instemming van de Commissie. Er kan niet worden afgeweken van de in deel een, titel II, vastgestelde begrotingsbeginselen, van het beginsel van gelijke behandeling van marktdeelnemers en van specifieke bepalingen van de basisbesluiten waarbij die organen zijn opgericht. 2. De kwijting voor de uitvoering van de begroting van de in lid 1 bedoelde organen wordt verleend door het Europees Parlement, op aanbeveling van de Raad. 3. Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde organen oefent de intern controleur van de Commissie dezelfde bevoegdheden uit als die welke hem zijn toegekend met betrekking tot de diensten van de Commissie. 4. Tenzij anders is bepaald in het basisbesluit tot oprichting van een in lid 1 bedoeld orgaan, onderzoekt de Rekenkamer de wettigheid en de regelmatigheid van de uitgaven en ontvangsten van dat orgaan voordat de rekeningen ervan worden geconsolideerd met die van de Commissie. Voor dit onderzoek wordt uitgegaan van het controleverslag van een onafhankelijke externe controleur die door het orgaan wordt aangesteld om na te gaan of de rekeningen van het orgaan in overeenstemming zijn met artikel 134. Artikel 201Financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen De bij een basisbesluit opgerichte organen met rechtspersoonlijkheid waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap in de zin van artikel 55, lid 1, onder b), v), is toevertrouwd, stellen hun financiële regels vast. Deze regels omvatten een geheel van beginselen dat een goed financieel beheer van de middelen van de Unie waarborgt en is gebaseerd op artikel 57 en een financiële modelregeling, door de Commissie vast te stellen bij een gedelegeerde handeling overeenkomstig de artikelen 202, 203 en 204. Artikel 202Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid tot vaststelling van de gedelegeerde handeling bedoeld in de artikelen 199, 200 en 201 wordt aan de Commissie verleend voor onbepaalde tijd. 2. Zodra de Commissie de gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij daar tegelijkertijd het Europees Parlement en de Raad van in kennis. 3. De bevoegdheid tot vaststelling van de gedelegeerde handeling wordt de Commissie verleend onder de in de artikelen 203 en 204 gestelde voorwaarden. Artikel 203Intrekking van de delegatie 1. De in artikel 199 bedoelde delegatie van bevoegdheden kan door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. 2. De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, brengt de andere instelling en de Commissie hiervan op de hoogte binnen een redelijke termijn voordat een definitief besluit wordt genomen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken en waarom. 3. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld in werking. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie . Artikel 204Bezwaren tegen gedelegeerde handelingen 1. Het Europees Parlement en de Raad kunnen binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving bezwaar maken tegen de gedelegeerde handeling. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met een maand worden verlengd. 2. Indien bij het verstrijken van deze termijn het Europees Parlement noch de Raad bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum. Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie hebben meegedeeld dat zij voornemens zijn geen bezwaar aan te tekenen, mag de gedelegeerde handeling vóór het verstrijken van de termijn worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden. 3. Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar maakt tegen de gedelegeerde handeling, vermeldt de redenen daarvoor. Artikel 205Herziening Deze verordening wordt herzien telkens wanneer zulks nodig is, volgens de procedure van artikel 322 VWEU en artikel 183 van het Euratom-Verdrag. Artikel 206Intrekking Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 wordt ingetrokken. Artikel 53 ter van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002[27] blijft evenwel van toepassing op alle vóór 31 december 2013 gedane vastleggingen in het kader van de in artikel 167 genoemde fondsen. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening, volgens de concordantietabel in de bijlage. Artikel 207Herziening in verband met de EDEO Artikel 65, lid 1, derde alinea, en artikel 92, derde alinea, worden in 2013 herzien, waarbij terdege rekening wordt gehouden met het specifieke karakter van de EDEO en met name van de delegaties van de Unie en, indien van toepassing, met een adequate capaciteit voor financieel beheer van de EDEO. Artikel 208Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie . Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2012. Artikel 56 is wat betreft de in artikel 167 genoemde fondsen slechts van toepassing op vanaf 1 januari 2014 gedane vastleggingen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te […] Voor het Europees Parlement Voor de Raad De Voorzitter De Voorzitter BIJLAGE – Concordantietabel Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad, gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1081/2010 van het Europees Parlement en de Raad | Wetgevingsvoorstel | Titels | DEEL 1 | DEEL 1 | GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN | TITEL I | TITEL I | ONDERWERP EN TOEPASSINGSGEBIED | Artikel 1 | Artikel 1 | Onderwerp | Artikel 2 | Artikel 2 | Toepassingsgebied | TITEL II | TITEL II | BEGROTINGSBEGINSELEN | Artikel 3 | Artikel 3 | Begrotingsbeginselen | HOOFDSTUK 1 | HOOFDSTUK 1 | Beginselen van eenheid en begrotingswaarachtigheid | Artikel 4 | Artikel 4 | Definitie van de begroting | Artikel 5 | Artikel 5 | Regels betreffende het eenheidsbeginsel en het begrotingswaarachtigheidsbeginsel | Artikel 5 bis | - | - | HOOFDSTUK 2 | HOOFDSTUK 2 | Jaarperiodiciteitsbeginsel | Artikel 6 | Artikel 6 | Definitie | Artikel 7 | Artikel 7 | Soorten kredieten | Artikel 8 | Artikel 8 | Boekhoudregels voor ontvangsten en kredieten | Artikel 9 | Artikel 9 | Annulering en overdracht van kredieten | Artikel 10 | Artikel 10 | Regels betreffende de overdracht van bestemmingsontvangsten | Artikel 11 | Artikel 11 | Annulering van kredieten | Artikel 12 | Artikel 12 | Vastlegging van kredieten | Artikel 13 | Artikel 13 | Regels bij vaststelling van de begroting met vertraging | HOOFDSTUK 3 | HOOFDSTUK 3 | Evenwichtsbeginsel | Artikel 14 | Artikel 14 | Definitie en toepassingsgebied | Artikel 15 | Artikel 15 | Saldo van het begrotingsjaar | HOOFDSTUK 4 | HOOFDSTUK 4 | Rekeneenheidsbeginsel | Artikel 16 | Artikel 16 | Gebruik van de euro | HOOFDSTUK 5 | HOOFDSTUK 5 | Universaliteitsbeginsel | Artikel 17 | Artikel 17 | Definitie en toepassingsgebied | Artikel 18 | Artikel 18 | Bestemmingsontvangsten | Artikel 19 | Artikel 19 | Schenkingen | Artikel 20 | Artikel 20 | Regels betreffende inhoudingen en verrekening van koersverschillen | HOOFDSTUK 6 | HOOFDSTUK 6 | Specialiteitsbeginsel | Artikel 21 | Artikel 21 | Algemene bepalingen | Artikel 22 | Artikel 22 | Overschrijvingen door andere instellingen dan de Commissie | Artikel 23 | Artikel 23 | Interne overschrijvingen door de Commissie | Artikel 24 | Artikel 24 | Aan de begrotingsautoriteit voor te leggen overschrijvingen door de Commissie | Artikel 25 | - | - | Artikel 26 | Artikel 25 | Overschrijvingen onderworpen aan bijzondere bepalingen | HOOFDSTUK 7 | HOOFDSTUK 7 | Beginsel van goed financieel beheer | Artikel 27 | Artikel 26 | Beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid | Artikel 28 | Artikel 27 | Verplicht financieel memorandum | - | Artikel 28 | Interne controle op de begrotingsuitvoering | - | Artikel 29 | Aanvaardbaar foutenrisico | HOOFDSTUK 8 | HOOFDSTUK 8 | Transparantiebeginsel | Artikel 29 | Artikel 30 | Bekendmaking van de rekeningen, begrotingen en verslagen | Artikel 30 | Artikel 31 | Bekendmaking van de ontvangers van middelen van de Unie en andere informatie | TITEL III | TITEL III | OPSTELLING EN STRUCTUUR VAN DE BEGROTING | HOOFDSTUK 1 | HOOFDSTUK 1 | Opstelling van de begroting | Artikel 31 | Artikel 32 | Raming van uitgaven en ontvangsten | Artikel 32 | Artikel 33 | Geraamde begroting van de in artikel 204 bedoelde organen | Artikel 33 | Artikel 34 | Ontwerp-begroting | Artikel 34 | Artikel 35 | Nota van wijzigingen bij de ontwerp-begroting | - | Artikel 36 | Goedkeuring van het resultaat van het bemiddelingscomité | Artikel 35 | - | - | Artikel 36 | Artikel 37 | Goedkeuring van de begroting | Artikel 37 | Artikel 38 | Ontwerp van gewijzigde begroting | Artikel 38 | - | - | Artikel 39 | Artikel 39 | Vervroegde indiening van de ramingen en ontwerpbegrotingen | HOOFDSTUK 2 | HOOFDSTUK 2 | Structuur en inrichting van de begroting | Artikel 40 | Artikel 40 | Structuur van de begroting | Artikel 41 | Artikel 41 | Indeling van de begroting | Artikel 42 | Artikel 42 | Verbod op negatieve ontvangsten | Artikel 43 | Artikel 43 | Voorzieningen | Artikel 44 | Artikel 44 | Negatieve reserve | Artikel 45 | Artikel 45 | Reserve voor noodhulp | Artikel 46 | Artikel 46 | Inrichting van de begroting | Artikel 47 | Artikel 47 | Regels betreffende de personeelsformaties | - | HOOFDSTUK 3 | Begrotingsdiscipline | - | Artikel 48 | Overeenstemming van de begroting met het meerjarig financieel kader | - | Artikel 49 | Overeenstemming van handelingen van de Unie met de begroting en het meerjarig financieel kader | TITEL IV | TITEL IV | UITVOERING VAN DE BEGROTING | HOOFDSTUK 1 | HOOFDSTUK 1 | Bepalingen van algemene aard | Artikel 48 | Artikel 50 | Begrotingsuitvoering volgens goed financieel beheer | Artikel 49 | Artikel 51 | Basisbesluit en uitzonderingen | Artikel 50 | Artikel 52 | Uitvoering van de begroting door andere instellingen | Artikel 51 | Artikel 53 | Delegatie van bevoegdheden tot uitvoering van de begroting | Artikel 52 | Artikel 54 | Belangenconflicten | HOOFDSTUK 2 | HOOFDSTUK 2 | Wijze van uitvoering | Artikel 53 | Artikel 55 | Wijzen van uitvoering van de begroting | Artikel 53 bis | - | - | Artikel 53 ter | Artikel 56 | Gedeeld beheer met de lidstaten | Artikel 53 quater | Artikel 57 | Indirect beheer met andere entiteiten en personen dan lidstaten | Artikel 53 quinquies | - | - | Artikel 54 | Artikel 58 | Controles vooraf en overeenkomsten bij indirect beheer | Artikel 55 | Artikel 59 | Uitvoerende agentschappen | Artikel 56 | - | - | Artikel 57 | Artikel 60 | Grenzen aan de delegatie van bevoegdheden | HOOFDSTUK 3 | HOOFDSTUK 3 | Financiële actoren | Afdeling 1 | Afdeling 1 | Beginsel van scheiding van functies | Artikel 58 | Artikel 61 | Scheiding van functies | Afdeling 2 | Afdeling 2 | De ordonnateur | Artikel 59 | Artikel 62 | De ordonnateur | Artikel 60 | Artikel 63 | Bevoegdheden en taken van de ordonnateur | Artikel 60 bis | Artikel 64 | Bevoegdheden en taken van de hoofden van de delegaties van de Unie | Afdeling 3 | Afdeling 3 | De rekenplichtige | Artikel 61 | Artikel 65 | Bevoegdheden en taken van de rekenplichtige | Artikel 62 | Artikel 66 | Bevoegdheden die de rekenplichtige kan delegeren | Afdeling 4 | Afdeling 4 | De beheerder van gelden ter goede rekening | Artikel 63 | Artikel 67 | Beheer van gelden ter goede rekening | HOOFDSTUK 4 | HOOFDSTUK 4 | Verantwoordelijkheid van de financiële actoren | Afdeling 1 | Afdeling 1 | Algemene regels | Artikel 64 | Artikel 68 | Schorsing en intrekking van delegaties aan ordonnateurs | Artikel 65 | Artikel 69 | Verantwoordelijkheid van de ordonnateur voor illegale activiteiten, fraude of corruptie | Afdeling 2 | Afdeling 2 | Regels betreffende de ordonnateur en de gedelegeerd en gesubdelegeerd ordonnateurs | Artikel 66 | Artikel 70 | Regels betreffende de ordonnateurs | Afdeling 3 | Afdeling 3 | Regels betreffende de rekenplichtigen en de beheerders van gelden ter goede rekening | Artikel 67 | Artikel 71 | Regels betreffende de rekenplichtigen | Artikel 68 | Artikel 72 | Regels betreffende de beheerders van gelden ter goede rekening | HOOFDSTUK 5 | HOOFDSTUK 5 | Ontvangsten | Afdeling 1 | Afdeling 1 | Terbeschikkingstelling van eigen middelen | Artikel 69 | Artikel 73 | Eigen middelen | Afdeling 2 | Afdeling 2 | Raming van schuldvorderingen | Artikel 70 | Artikel 74 | Raming van een schuldvordering | Afdeling 3 | Afdeling 3 | Vaststelling van schuldvorderingen | Artikel 71 | Artikel 75 | Vaststelling van schuldvorderingen | Afdeling 4 | Afdeling 4 | Invorderingsopdrachten | Artikel 72 | Artikel 76 | Invorderingsopdracht | Afdeling 5 | Afdeling 5 | Invordering | Artikel 73 | Artikel 77 | Regels betreffende de invordering | Artikel 73 bis | Artikel 78 | Verjaringstermijn | - | Artikel 79 | Nationale behandeling voor vorderingen van de Unie | Artikel 74 | Artikel 80 | Door de Commissie opgelegde boeten, dwangsommen en rente hierover | HOOFDSTUK 6 | HOOFDSTUK 6 | Uitgaven | Artikel 75 | Artikel 81 | Financieringsbesluit | Afdeling 1 | Afdeling 1 | Vastlegging van uitgaven | Artikel 76 | Artikel 82 | Soorten vastleggingen | Artikel 77 | Artikel 83 | Regels betreffende vastleggingen | Artikel 78 | Artikel 84 | Verificaties betreffende vastleggingen | Afdeling 2 | Afdeling 3 | Betaalbaarstelling | Artikel 79 | Artikel 85 | Betaalbaarstelling | Afdeling 3 | Afdeling 3 | Betalingsopdracht | Artikel 80 | Artikel 86 | Betalingsopdracht | Afdeling 4 | Afdeling 4 | Betaling van uitgaven | Artikel 81 | Artikel 87 | Soorten betalingen | Artikel 82 | Artikel 88 | Betalingen binnen de grenzen van de beschikbare middelen | Afdeling 5 | Afdeling 5 | Termijnen voor de uitgavenverrichtingen | Artikel 83 | Artikel 89 | Termijnen voor de uitgaven | HOOFDSTUK 7 | HOOFDSTUK 7 | Computersystemen | Artikel 84 | Artikel 90 | Elektronisch beheer van verrichtingen | - | Artikel 91 | Documentenverkeer tussen instellingen | HOOFDSTUK 8 | HOOFDSTUK 8 | Intern controleur | Artikel 85 | Artikel 92 | Aanwijzing van een intern controleur | Artikel 86 | Artikel 93 | Bevoegdheden en taken van de intern controleur | Artikel 87 | Artikel 94 | Onafhankelijkheid van de intern controleur | TITEL V | TITEL V | PLAATSEN VAN OVERHEIDSOPDRACHTEN | HOOFDSTUK 1 | HOOFDSTUK 1 | Algemene bepalingen | Afdeling 1 | Afdeling 1 | Toepassingsgebied en gunningsbeginselen | Artikel 88 | Artikel 95 | Definitie van overheidsopdrachten | Artikel 89 | Artikel 96 | Op overheidsopdrachten toepasselijke beginselen | Afdeling 2 | Afdeling 2 | Bekendmaking | Artikel 90 | Artikel 97 | Bekendmaking van overheidsopdrachten | Afdeling 3 | Afdeling 3 | Procedures voor het plaatsen van opdrachten | Artikel 91 | Artikel 98 | Procedures voor het plaatsen van opdrachten | Artikel 92 | Artikel 99 | Inhoud van inschrijvingsdocumenten | Artikel 93 | Artikel 100 | Criteria voor de uitsluiting van deelname aan inschrijvingen | Artikel 94 | Artikel 101 | Criteria voor uitsluiting tijdens de aanbestedingsprocedure | Artikel 95 | Artikel 102 | Centrale gegevensbank van uitsluitingen | Artikel 96 | Artikel 103 | Administratieve en financiële sancties | Artikel 97 | Artikel 104 | Gunningscriteria voor opdrachten | Artikel 98 | Artikel 105 | Indiening van offertes | Artikel 99 | Artikel 106 | Beginselen van gelijke behandeling en transparantie | Artikel 100 | Artikel 107 | Het gunningsbesluit | Artikel 101 | Artikel 108 | Annulering van de procedure | Afdeling 4 | Afdeling 4 | Zekerheden en controle | Artikel 102 | Artikel 109 | Zekerheden | Artikel 103 | Artikel 110 | Fouten, onregelmatigheden en fraude | HOOFDSTUK 2 | HOOFDSTUK 2 | Bepalingen betreffende de door de instellingen voor eigen rekening geplaatste opdrachten | Artikel 104 | Artikel 111 | De aanbestedende dienst | Artikel 105 | Artikel 112 | Toepasselijke drempelwaarden | Artikel 106 | Artikel 113 | Regels betreffende de deelneming aan inschrijvingen | Artikel 107 | Artikel 114 | Regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten van de Wereldhandelsorganisatie | TITEL VI | TITEL VI | SUBSIDIES | HOOFDSTUK 1 | HOOFDSTUK 1 | Toepassingsgebied en vorm van subsidies | Artikel 108 | Artikel 115 | Toepassingsgebied | Artikel 108 bis | Artikel 116 | Vormen van subsidies | HOOFDSTUK 2 | HOOFDSTUK 2 | Beginselen | Artikel 109 | Artikel 117 | Algemene beginselen van toepassing op subsidies | Artikel 110 | Artikel 118 | Transparantie | Artikel 111 | Artikel 119 | Beginsel van niet-cumuleerbaarheid | Artikel 112 | Artikel 120 | Toekenning met terugwerkende kracht | Artikel 113 | Artikel 121 | Beginsel van degressiviteit | HOOFDSTUK 3 | HOOFDSTUK 3 | Toekenningsprocedure | Artikel 114 | Artikel 122 | Subsidieaanvragen | Artikel 115 | Artikel 123 | Selectie- en toekenningscriteria | Artikel 116 | Artikel 124 | Evaluatieprocedure | Artikel 117 | - | - | HOOFDSTUK 4 | HOOFDSTUK 4 | Betaling en controle | Artikel 118 | Artikel 125 | Zekerheid voor voorfinancieringen | Artikel 119 | Artikel 126 | Betaling van subsidies en controles | HOOFDSTUK 5 | HOOFDSTUK 5 | Uitvoering | Artikel 120 | Artikel 127 | Onderaanneming en doorgifte van subsidies | - | TITEL VII | PRIJZEN | - | Artikel 128 | Definitie | - | Artikel 129 | Algemene regels | - | TITEL VIII | FINANCIERINGSINSTRUMENTEN | - | Artikel 130 | Definitie en toepassingsgebied | - | Artikel 131 | Op financieringsinstrumenten toepasselijke beginselen | TITEL VII | TITEL IX | REKENING EN VERANTWOORDING EN BOEKHOUDING | HOOFDSTUK 1 | HOOFDSTUK 1 | Rekening en verantwoording | Artikel 121 | Artikel 132 | Structuur van de rekeningen van de Unie | Artikel 122 | Artikel 133 | Verslag over het begrotings- en financieel beheer | Artikel 123 | Artikel 134 | Regels betreffende de rekeningen | Artikel 124 | Artikel 135 | Boekhoudbeginselen | Artikel 125 | - | - | Artikel 126 | Artikel 136 | Financiële staten | Artikel 127 | Artikel 137 | Verslagen over de uitvoering van de begroting | Artikel 128 | Artikel 138 | Voorlopige rekeningen | Artikel 129 | Artikel 139 | Goedkeuring van de definitieve geconsolideerde rekeningen | HOOFDSTUK 2 | HOOFDSTUK 2 | Informatie over de uitvoering van de begroting | Artikel 130 | Artikel 140 | Verslag over de begrotingsgaranties en risico's | Artikel 131 | Artikel 141 | Verslag over de uitvoering van de begroting | HOOFDSTUK 3 | HOOFDSTUK 3 | Boekhouding | Afdeling 1 | Afdeling 1 | Gemeenschappelijke bepalingen | Artikel 132 | Artikel 142 | Het boekhoudsysteem | Artikel 133 | Artikel 143 | Gemeenschappelijke bepaling betreffende het boekhoudsysteem van de instellingen | Afdeling 2 | Afdeling 2 | Algemene boekhouding | Artikel 134 | Artikel 144 | De algemene boekhouding | Artikel 135 | Artikel 145 | Boekingen | Artikel 136 | Artikel 146 | Boekhoudkundige correcties | Afdeling 3 | Afdeling 3 | Begrotingsboekhouding | Artikel 137 | Artikel 147 | De begrotingsboekhouding | HOOFDSTUK 4 | HOOFDSTUK 4 | Inventaris van de vaste activa | Artikel 138 | Artikel 148 | De inventaris | TITEL VIII | TITEL X | EXTERNE CONTROLE EN KWIJTING | HOOFDSTUK 1 | HOOFDSTUK 1 | Externe controle | Artikel 139 | Artikel 149 | Externe controle door de Rekenkamer | Artikel 140 | Artikel 150 | Regels en procedure voor de controle | Artikel 141 | Artikel 151 | Controles betreffende waardepapieren en kasmiddelen | Artikel 142 | Artikel 152 | Recht van toegang van de Rekenkamer | Artikel 143 | Artikel 153 | Jaarverslag van de Rekenkamer | Artikel 144 | Artikel 154 | Speciale verslagen van de Rekenkamer | - | Artikel 155 | Overzichten van preliminaire bevindingen | HOOFDSTUK 2 | HOOFDSTUK 2 | Kwijting | Artikel 145 | Artikel 156 | Tijdschema voor de kwijtingsprocedure | Artikel 146 | Artikel 157 | De kwijtingsprocedure | Artikel 147 | Artikel 158 | Follow-upmaatregelen | Artikel 147 bis | Artikel 159 | Specifieke bepalingen voor de EDEO | DEEL TWEE | DEEL TWEE | BIJZONDERE BEPALINGEN | TITEL I | TITEL I | EUROPEES LANDBOUWGARANTIEFONDS | Artikel 148 | Artikel 160 | Bijzondere bepalingen betreffende het Europees Landbouwgarantiefonds | Artikel 149 | Artikel 161 | Vastlegging van middelen van het ELGF | Artikel 150 | Artikel 162 | Globale voorlopige vastleggingen van ELGF-kredieten | Artikel 151 | Artikel 163 | Tijdschema voor vastleggingen van ELGF-middelen in de begroting | Artikel 152 | Artikel 164 | ELGF-middelenboekhouding | Artikel 153 | Artikel 165 | Overschrijving van ELGF-kredieten | Artikel 154 | Artikel 166 | Bestemmingsontvangsten betreffende ELGF-middelen | TITEL II | TITEL II | STRUCTUURFONDSEN, HET COHESIEFONDS, HET EUROPEES VISSERIJFONDS, HET EUROPEES LANDBOUWFONDS VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING EN DE GEDEELD BEHEERDE FONDSEN OP HET GEBIED VAN VRIJHEID, VEILIGHEID EN RECHTVAARDIGHEID | Artikel 155 | Artikel 167 | Toepassingsgebied van de bijzondere bepalingen betreffende de andere fondsen van de Unie | - | Artikel 168 | Inachtneming van de toewijzingen aan vastleggingskredieten | Artikel 156 | Artikel 169 | Betalingen van bijdragen, tussentijdse betalingen en terugbetalingen betreffende andere fondsen van de Unie | Artikel 157 | Artikel 170 | Vrijmaking van kredieten van andere fondsen van de Unie | Artikel 158 | Artikel 171 | Overschrijving van kredieten tussen andere fondsen van de Unie | Artikel 159 | Artikel 172 | Beheer, selectie en controle van andere fondsen van de Unie | TITEL III | TITEL III | ONDERZOEK | Artikel 160 | Artikel 173 | Middelen voor onderzoek | Artikel 160 bis | Artikel 174 | Vastleggingen van middelen voor onderzoek | Artikel 161 | Artikel 175 | Deelname van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek aan uit andere dan middelen voor onderzoek gefinancierde acties | TITEL IV | TITEL IV | EXTERNE MAATREGELEN | HOOFDSTUK 1 | HOOFDSTUK 1 | Algemene bepalingen | Artikel 162 | Artikel 176 | Externe maatregelen | HOOFDSTUK 2 | HOOFDSTUK 2 | Uitvoering van de maatregelen | Artikel 163 | Artikel 177 | Uitvoering van externe maatregelen | Artikel 164 (ingetrokken) | Artikel 178 | Trustfondsen voor externe maatregelen | Artikel 165 | Artikel 179 | Uitvoering van externe maatregelen via indirect beheer | Artikel 166 | Artikel 180 | Overeenkomsten over de uitvoering van externe maatregelen | HOOFDSTUK 3 | HOOFDSTUK 3 | Plaatsen van overheidsopdrachten | Artikel 167 | Artikel 181 | Opdrachten voor externe maatregelen | Artikel 168 | Artikel 182 | Regels betreffende de deelneming aan inschrijvingsprocedures | HOOFDSTUK 4 | HOOFDSTUK 4 | Subsidies | Artikel 169 | Artikel 183 | Volledige financiering van een externe maatregel | Artikel 169 bis | Artikel 184 | Regels betreffende subsidies voor externe maatregelen | - | Artikel 185 | Inkomsten uit een maatregel | HOOFDSTUK 5 | HOOFDSTUK 5 | Controle van de rekeningen | Artikel 170 | Artikel 186 | EU-controle van subsidies voor externe maatregelen | TITEL V | TITEL V | EUROPESE BUREAUS | Artikel 171 | Artikel 187 | De Europese bureaus | Artikel 172 | Artikel 188 | Kredieten voor de bureaus | Artikel 173 | Artikel 189 | Ordonnateur van de interinstitutionele bureaus | Artikel 174 | Artikel 190 | De boekhouding van de interinstitutionele bureaus | Artikel 174 bis | Artikel 191 | Delegatie van bevoegdheden aan interinstitutionele bureaus | Artikel 175 | Artikel 192 | Diensten aan derden | Artikel 176 (ingetrokken) | - | - | TITEL VI | TITEL VI | ADMINISTRATIEVE KREDIETEN | Artikel 177 | Artikel 193 | Algemene bepalingen | Artikel 178 | Artikel 194 | Vastleggingen | Artikel 179 | Artikel 195 | Specifieke bepalingen betreffende administratieve kredieten | TITEL VII | TITEL VII | DESKUNDIGEN | Artikel 179 bis | Artikel 196 | Deskundigen | DEEL DRIE | DEEL DRIE | SLOTBEPALINGEN | TITEL I | - | - | Artikel 180 (ingetrokken) | - | - | Artikel 181 | Artikel 197 | Overgangsbepalingen | TITEL II | - | - | Artikel 182 | Artikel 198 | Verzoeken om informatie van de begrotingsautoriteit | Artikel 183 | Artikel 199 | Vaststelling van de uitvoeringsvoorschriften voor deze verordening | Artikel 185 | Artikel 200 | Financiële kaderregeling voor de bij het VWEU en het Euratom-Verdrag opgerichte agentschappen en organen | - | Artikel 201 | Financiële modelregeling voor publiek-private partnerschapsorganen | - | Artikel 202 | Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie | - | Artikel 203 | Intrekking van de delegatie | - | Artikel 204 | Bezwaren tegen gedelegeerde handelingen | Artikel 184 | Artikel 205 | Herziening | Artikel 186 | Artikel 206 | Intrekking | Artikel 186 bis | Artikel 207 | Herziening in verband met de EDEO | Artikel 187 | Artikel 208 | Inwerkingtreding | [pic][pic][pic] [1] Verordening nr. 1605/2002 van de Raad van 26 juni 2002. [2] Verordening nr. 1081/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010. [3] Verordening nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002. [4] Artikel 2 van het Financieel Reglement. [5] Artikel 310, lid 6, VWEU. [6] Artikel 290 VWEU bepaalt dat het Europees Parlement en de Raad aan de Commissie de bevoegdheid kunnen overdragen "niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van de wetgevingshandeling", in dit geval het FR. [7] http://ec.europa.eu/budget/library/consultations/FRconsult2009/draft_report_en.pdf [8] PB XXX. [9] PB C […] van […], blz. […]. [10] PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. [11] PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. [12] PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1. [13] COM(XXX) [14] PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114. [15] PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1. [16] PB L 130 van 31.5.2000, blz. 1. [17] PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. [18] PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1. [19] PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30. [20] PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1. [21] PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1. [22] PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. [23] PB L 210 van 31.7.2006, blz. 1. [24] PB L 210 van 31.7.2006, blz. 12. [25] PB L 210 van 31.7.2006, blz. 79. [26] PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1. [27] PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.