Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CN0332

    Zaak C-332/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo n° 17 de Barcelona (Spanje) op 19 mei 2022 — HM en VD / Generalitat de Catalunya

    PB C 472 van 12.12.2022, p. 26–29 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    12.12.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 472/26


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 17 de Barcelona (Spanje) op 19 mei 2022 — HM en VD / Generalitat de Catalunya

    (Zaak C-332/22)

    (2022/C 472/31)

    Procestaal: Spaans

    Verwijzende rechter

    Juzgado de lo Contencioso-Administrativo no 17 de Barcelona

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: HM en VD

    Verwerende partij: Generalitat de Catalunya

    Prejudiciële vragen

    1)

    Voldoen de maatregelen die zijn gelast in de arresten van de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) nr. 1425/2018 en nr. 1426/2018 van 26 september 2018, waarvan het onderliggende criterium tot op heden (30 november 2021) wordt gehanteerd — en waarbij de onrechtmatige onzekere arbeidsregeling van een ambtenaar die het slachtoffer is van misbruik wordt gehandhaafd totdat de overheidswerkgever vaststelt dat er een structurele behoefte bestaat en vervolgens de desbetreffende selectieprocedure organiseert ter invulling van de positie met een voor onbepaalde tijd aangestelde ambtenaar of een ambtenaar in vaste dienst –, aan de sanctievereisten van clausule 5 van de raamovereenkomst die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG (1)?

    Of kunnen deze maatregelen — die de werkonzekerheid en het gebrek aan bescherming in stand houden totdat de overheidswerkgever op willekeurige wijze besluit een selectieprocedure te organiseren om de betrokken positie in te vullen met een ambtenaar met een vaste aanstelling, waarbij het resultaat van deze procedure onzeker is omdat ook kandidaten die niet het slachtoffer zijn van misbruik deel kunnen nemen — daarentegen niet worden beschouwd als afschrikkende sanctiemaatregelen voor de toepassing van clausule 5 van de raamovereenkomst en evenmin worden geacht de verwezenlijking van de daarin vervatte doelstellingen te waarborgen?

    2)

    Moet een nationale rechterlijke instantie die bij het vervullen van haar verplichting om het vastgestelde misbruik hoe dan ook te bestraffen (de sanctie is “onontbeerlijk” en “onmiddellijk”) tot de slotsom komt dat de nuttige werking van richtlijn 1999/70 niet kan worden gewaarborgd zonder het nationale recht contra legem uit te leggen, juist omdat er in het recht van de lidstaat niet is voorzien in sanctiemaatregelen om clausule 5 van de raamovereenkomst in de overheidssector toe te passen, dan de overwegingen van het arrest van 17 april 2018 in de zaak Egenberger (2) of van het arrest (van de Grote kamer) van 15 april 2008 in zaak C-268/06 (3) toepassen, zodat het op grond van de artikelen 21 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie mogelijk is om bepalingen van nationaal recht die verhinderen dat de volle werking van de richtlijn wordt gewaarborgd, buiten toepassing te laten, ook al zijn deze bepalingen van grondwettelijke aard?

    Moet een onrechtmatige tijdelijke arbeidsverhouding bijgevolg worden omgezet in een vaste arbeidsverhouding die identiek of gelijkwaardig is aan die van vergelijkbare ambtenaren met een vaste aanstelling, waardoor het slachtoffer van misbruik werkzekerheid verkrijgt en wordt voorkomen dat het misbruik onbestraft blijft en dat de doelstellingen en de nuttige werking van clausule 5 van de raamovereenkomst worden ondermijnd, ook al is die omzetting volgens het nationale recht en de rechtspraak van de Tribunal Supremo verboden of mogelijkerwijs in strijd met de Spaanse grondwet?

    3)

    Leidt, gelet op het feit i) dat het Hof van Justitie in het arrest van 25 oktober 2018 in zaak C-331/17 (4) en het arrest van 13 januari 2022 in zaak C-[2]82/19 (5) heeft geoordeeld dat clausule 5 van de raamovereenkomst zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke de regels ter bestraffing van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd niet van toepassing zijn op bepaalde ambtenaren, wanneer er naar nationaal recht geen sprake is van andere effectieve maatregelen ter bestraffing van dat misbruik, en ii) dat er in het Spaanse recht geen maatregelen ter bestraffing van misbruik in de overheidssector bestaan die van toepassing zijn op de verzoekende tijdelijke ambtenaren,

    de toepassing van die rechtspraak van het Hof en van het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel ertoe dat de arbeidsverhouding van tijdelijke ambtenaren die het slachtoffer zijn van misbruik moet worden omgezet in een arbeidsverhouding als die van voor onbepaalde tijd aangestelde ambtenaren of ambtenaren in vaste dienst, zodat voor hen dezelfde redenen voor beëindiging van de arbeidsverhouding gelden als voor die andere ambtenaren, voor zover i) in de particuliere sector op grond van artikel 15 van het werknemersstatuut tijdelijke arbeidsovereenkomsten van werknemers die binnen een periode van 30 maanden langer dan 24 maanden bij dezelfde werkgever in dienst zijn, moeten worden omgezet in vaste arbeidsovereenkomsten en ii) artikel 83, [lid 5], van wet 40/2015 betreffende de overheidssector, zoals gewijzigd bij wet 11/2020 betreffende de algemene staatsbegroting voor 2021, het overeenkomstig het nationale recht mogelijk maakt dat werknemers van ondernemingen en organisaties die overgaan naar de overheid, onder ontbindende voorwaarde dezelfde functie vervullen als ambtenaren in vaste dienst, zodat voor hen dezelfde redenen voor beëindiging van de arbeidsverhouding gelden als voor die ambtenaren?

    4)

    Moet, indien de vorige vraag ontkennend wordt beantwoord en rekening houdend met het feit dat de voorwaarden in verband met de beëindiging van de arbeidsverhouding en de vereisten voor de beëindiging van een arbeidsovereenkomst volgens de arresten van het Hof van 13 maart 2014, Nierodzik, C-38/13 (6), punten 27 en 29, en 14 september 2016, Ana de Diego Porras, C-596/14 (7), punten 30 en 31, onder het begrip “arbeidsvoorwaarden” in de zin van clausule 4 van de raamovereenkomst vallen, de bestendiging van tijdelijke dienstverbanden van ambtenaren die het slachtoffer zijn van misbruik, zodat voor hen dezelfde redenen voor beëindiging van de arbeidsverhouding gelden als voor vergelijkbare ambtenaren in vaste dienst of vergelijkbare voor onbepaalde tijd aangestelde ambtenaren zonder dat zij de status van ambtenaar in vaste dienst of voor onbepaalde tijd aangestelde ambtenaar verkrijgen, worden beschouwd als een maatregel die krachtens de clausules 4 en 5 van de raamovereenkomst van richtlijn 1999/70 en het beginsel van Unierechtconforme uitlegging bindend is voor de nationale autoriteiten, aangezien het naar nationaal recht alleen is verboden dat ambtenaren die niet aan bepaalde vereisten voldoen, de status van voor onbepaalde tijd aangestelde ambtenaar of ambtenaar in vaste dienst verwerven en de bestendiging van de tijdelijke dienstverbanden onder de genoemde voorwaarden niet tot de verwerving van deze status leidt?

    5)

    Moet, voor zover i) artikel 15 van het werknemersstatuut bepaalt dat tijdelijke arbeidsovereenkomsten maximaal een looptijd van twee jaar hebben, aangezien er wordt aangenomen dat na het verstrijken van deze looptijd de behoefte waarin wordt voorzien niet langer voorlopig of uitzonderlijk, maar normaal en duurzaam is, waardoor werkgevers in de particuliere sector verplicht zijn om de tijdelijke arbeidsverhouding om te zetten in een vaste arbeidsverhouding, en ii) vacatures in de overheidssector die worden vervuld door tijdelijk personeel op grond van artikel 10 van het basisstatuut van het overheidspersoneel moeten worden opgenomen in het overzicht van vacatures bij de overheid voor het jaar van aanstelling of, indien dit binnen de termijn van ten hoogste twee jaar niet mogelijk is, in het overzicht voor het daaropvolgende jaar, zodat de positie kan worden ingevuld door een voor onbepaalde tijd aangestelde ambtenaar of ambtenaar in vaste dienst, worden geconcludeerd dat het misbruik als gevolg van het gebruik van langdurige tijdelijke dienstverbanden in de overheidssector zich voordoet vanaf het moment waarop de overheidswerkgever de door een tijdelijke ambtenaar beklede positie niet binnen de in het nationale recht gestelde termijn invult met een voor onbepaalde tijd aangestelde ambtenaar of ambtenaar in vaste dienst door deze positie op te nemen in het overzicht van vacatures bij de overheid binnen een termijn van ten hoogste twee jaar na de aanstelling van de ambtenaar in tijdelijke dienst en daarmee de verplichting aan te gaan om de arbeidsverhouding van deze ambtenaar te beëindigen en binnen de in artikel 70 van het basisstatuut van het overheidspersoneel vastgestelde termijn van ten hoogste drie jaar uitvoering te geven aan dat overzicht van vacatures bij de overheid?

    6)

    Schendt Spaanse wet 20/2021 van 28 december 2021 het Unierechtelijke legaliteitsbeginsel en het Unierechtelijke verbod van terugwerkende kracht van strafbepalingen, welke beginselen in onder andere artikel 49 van het Handvest zijn verankerd, aangezien die wet als sanctie voor misbruik van tijdelijke aanstellingen voorziet in selectieprocedures die zullen worden georganiseerd, ook al dateren het handelen of nalaten dat ten grondslag ligt aan de schending — en dus aan het misbruik — en de klacht daartegen van — meerdere jaren — vóór de vaststelling van wet 20/2021?

    7)

    Is wet 20/2021 in strijd met clausule 5 van de raamovereenkomst en richtlijn 1999/70, aangezien die wet als sanctiemaatregel voorziet in het organiseren van een selectieprocedure en een vergoeding die alleen wordt toegekend aan de slachtoffers van misbruik die deze selectieprocedure niet met goed gevolg afronden, zodat misbruik jegens tijdelijke ambtenaren die de selectieprocedure wel met succes doorlopen, onbestraft blijft, terwijl het Hof in zijn beschikking van 2 juni 2021 in zaak C-103/19 (8) heeft geoordeeld dat er altijd een sanctiemaatregel moet worden toegepast en het met succes doorlopen van de selectieprocedure geen sanctiemaatregel is die voldoet aan de vereisten van de richtlijn?

    Met andere woorden, is wet 20/2021 — doordat deze wet alleen in een vergoeding voorziet voor ambtenaren die het slachtoffer zijn van misbruik en de selectieprocedure niet met goed gevolg afronden, zodat het recht op vergoeding niet geldt voor ambtenaren die het slachtoffer zijn van misbruik en vervolgens via de selectieprocedure de status van ambtenaar met een vaste aanstelling verkrijgen — in strijd met richtlijn 1999/70 en in het bijzonder met de rechtspraak van het Hof in de beschikking van 2 juni 2021, punt 45, waarin het heeft geoordeeld dat de organisatie van selectieprocedures die openstaan voor ambtenaren die op onrechtmatige wijze zijn aangesteld in het kader van opeenvolgende arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, deze ambtenaren weliswaar de kans biedt om een vaste en stabiele positie en bijgevolg toegang tot de status van ambtenaar met een vaste aanstelling te verkrijgen, maar dat dit feit de lidstaten niet ontslaat van de verplichting om te voorzien in een passende maatregel om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd naar behoren te bestraffen?

    8)

    Is wet 20/2021 — doordat daarin is bepaald dat selectieprocedures ter vermindering van tijdelijke dienstverbanden in de overheidssector moeten worden georganiseerd binnen een termijn van drie jaar die afloopt op 31 december 2024, en als sanctiemaatregel is voorzien in een vergoeding die verschuldigd is bij beëindiging van de arbeidsverhouding of ontslag van het slachtoffer van het misbruik — in strijd met clausule 5 van de raamovereenkomst in het licht van de beschikking van het Hof van 9 februari 2017 in zaak C-446/16 (9) of de arresten van het Hof van 14 [september] 2016 in zaak C-16/15 (10) en 21 november 2018 in zaak C-619/17 (11), aangezien de situatie van misbruik, het gebrek aan bescherming en de werkonzekerheid van het slachtoffer van het misbruik in stand worden gehouden en de nuttige werking van richtlijn 1999/70 wordt ondermijnd totdat de ambtenaar uiteindelijk wordt ontslagen en de genoemde vergoeding kan ontvangen?

    9)

    Schendt wet 20/2021 het gelijkwaardigheidsbeginsel, daar deze wet ter omzetting van de richtlijn rechten verleent die niet gelijkwaardig zijn aan de rechten die uit het nationale recht voortvloeien, aangezien:

    wet 11/2020 betreffende de algemene staatsbegroting voor 2021, waarbij artikel 87, [lid 5], van wet 40/2015 wordt gewijzigd en het nationale recht wordt toegepast, het mogelijk maakt dat werknemers van ondernemingen die overgaan naar de overheid, onder ontbindende voorwaarde dezelfde functie vervullen als ambtenaren in vaste dienst en dat voor hen dezelfde redenen voor beëindiging van de arbeidsverhouding gelden, ook al hebben zij geen selectieprocedure doorlopen, terwijl wet 20/2021, waarbij het Unierecht wordt omgezet, het niet mogelijk maakt dat ambtenaren die zijn geselecteerd op basis van selectieprocedures waarbij de beginselen van gelijkheid, openbaarheid en vrije toegang in acht zijn genomen, dezelfde functie blijven vervullen als ambtenaren in vaste dienst en dat voor hen dezelfde redenen voor beëindiging van de arbeidsverhouding gelden;

    artikel 15 van het werknemersstatuut, zoals gewijzigd bij wet 1/1995 van 24 maart 1995 (dus vóór de vaststelling van richtlijn 1999/70), het overeenkomstig het nationale recht mogelijk maakt dat de tijdelijke arbeidsovereenkomsten van werknemers die langer dan twee jaar voor dezelfde werkgever hebben gewerkt in een vaste arbeidsovereenkomst worden omgezet, terwijl ambtenaren die het slachtoffer zijn van misbruik, overeenkomstig de manier waarop de richtlijn is omgezet slechts worden vergoed met twintig dagen salaris per dienstjaar, met een maximum van twaalf maandsalarissen, en de omzetting van hun dienstverband verboden is;

    in de artikelen 32 en volgende van wet 40/2015 betreffende de overheidssector het beginsel van volledige vergoeding is neergelegd, op grond waarvan overheidsinstanties verplicht zijn om alle schade te vergoeden die slachtoffers als gevolg van hun handelingen hebben geleden, terwijl de vergoeding voor slachtoffers van misbruik overeenkomstig de manier waarop het Unierecht wordt toegepast vooraf is beperkt, zowel wat betreft de hoogte (twintig dagen salaris per dienstjaar) als wat betreft de duur (twaalf maandsalarissen)?

    10)

    Is wet 20/2021, doordat daarin als enige echte sanctiemaatregel is voorzien in een vergoeding van twintig dagen salaris per dienstjaar voor slachtoffers van misbruik die de selectieprocedure niet met goed gevolg hebben afgerond, in strijd met de rechtspraak van het Hof als ontwikkeld in het arrest van 7 maart 2018 in de zaak Santoro (12), waarin het heeft geoordeeld dat het voor de naleving van de richtlijn niet voldoende is om een vergoeding toe te kennen, maar dat deze vergezeld moet gaan van andere sanctiemaatregelen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn?

    11)

    Is wet 20/2021, doordat de vergoeding voor slachtoffers die een selectieprocedure niet met goed gevolg afronden daarin is vastgesteld op twintig dagen salaris per dienstjaar, met een maximum van twaalf maandsalarissen, in strijd met de Unierechtelijke beginselen van billijke en volledige vergoeding en evenredigheid, voor zover er geen sprake is van gederfde inkomsten of andere posten die in aanmerking komen voor vergoeding of compensatie, zoals i) het (door het Hof in het arrest in de zaak Santoro gehanteerde begrip) verlies van een kans, ii) de onmogelijkheid om de status van ambtenaar met een vaste aanstelling te verwerven omdat er binnen de in de nationale regeling gestelde termijnen geen selectieprocedures worden georganiseerd of er geen promotie kan worden gemaakt, iii) immateriële schade als gevolg van het gebrek aan bescherming dat voortvloeit uit een situatie van werkonzekerheid, iv) de beëindiging van de arbeidsverhouding van slachtoffers van misbruik die aan bepaalde voorwaarden in verband met leeftijd en geslacht voldoen (bijvoorbeeld vrouwen ouder dan 50 jaar) waardoor er geen alternatieve arbeidsmarkt beschikbaar is, of v) de vermindering van pensioenrechten?

    12)

    Is wet 20/2021, doordat daarin een maximale vergoeding van twintig dagen salaris per dienstjaar en van twaalf maandsalarissen is vastgesteld, in strijd met het Unierecht in het licht van de arresten van het Hof van 2 augustus 1993, Marshall, C-271/91 (13), en 17 december 2015, Arjona, C-407/14 (14), waarin het heeft geoordeeld dat het Unierecht zich ertegen verzet dat de vergoeding van de door een persoon geleden schade als gevolg van ontslag wordt beperkt tot een vooraf bepaald maximumbedrag?


    (1)  Richtlijn van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43).

    (2)  Arrest van 17 april 2018, Egenberger (C-414/16, EU:C:2018:257).

    (3)  Arrest van 15 april 2018, Impact (C-268/06, EU:C:2008:223).

    (4)  Arrest van 25 oktober 2018, Sciotto (C-331/17, EU:C:2018:859).

    (5)  Arrest van 13 januari 2022, MIUR en Ufficio Scolastico Regionale per la Campania (C-282/19, EU:C:2022:3).

    (6)  Arrest van 13 maart 2014, Nierodzik (C-38/13, EU:C:2014:152).

    (7)  Arrest van 14 september 2016, De Diego Porras (C-596/14, EU:C:2016:683).

    (8)  Beschikking van 2 juni 2021, SUSH en CGT Sanidad de Madrid (C-103/19, niet gepubliceerd, EU:C:2021:460).

    (9)  Beschikking van 9 februari 2017, Rodrigo Sanz (C-443/16, EU:C:2017:109).

    (10)  Arrest van 14 september 2016, Pérez López (C-16/15, EU:C:2016:679).

    (11)  Arrest van 21 november 2018, de Diego Porras (C-619/17, EU:C:2018:936).

    (12)  Arrest van 7 maart 2018, Santoro (C-494/16, EU:C:2018:166).

    (13)  Arrest van 2 augustus 1993, Marshall (C-271/91, EU:C:1993:335).

    (14)  Arrest van 17 december 2015, Arjona Camacho (C-407/14, EU:C:2015:831).


    Top