Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62005CJ0254

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 7 juni 2007.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België.
Niet-nakoming - Artikelen 28 EG en 30 EG - Kwantitatieve invoerbeperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Systemen voor automatische branddetectie door puntdetector - Vereiste van inachtneming van nationale norm - Nationale goedkeuringsprocedure.
Zaak C-254/05.

Jurisprudentie 2007 I-04269

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2007:319

Zaak C‑254/05

Commissie van de Europese Gemeenschappen

tegen

Koninkrijk België

„Niet-nakoming – Artikelen 28 EG en 30 EG – Kwantitatieve invoerbeperkingen – Maatregelen van gelijke werking – Systemen voor automatische branddetectie door puntdetector – Vereiste van inachtneming van nationale norm – Nationale goedkeuringsprocedure”

Samenvatting van het arrest

Vrij verkeer van goederen – Kwantitatieve beperkingen – Maatregelen van gelijke werking

(Art. 28 EG en 30 EG)

Een lidstaat die eist dat systemen voor automatische branddetectie door puntdetector die in een andere lidstaat rechtmatig worden vervaardigd of in de handel gebracht, en niet het merkteken CE dragen,

– voldoen aan een nationale norm die technische voorschriften bevat waaraan bepaalde componenten van die systemen moeten beantwoorden;

– door een certificerende autoriteit worden goedgekeurd, welke belemmering wordt vergroot door de onevenredige kosten die deze goedkeuring meebrengt, en

– in het kader van deze goedkeuring tests en verificaties ondergaan die in wezen controles herhalen die reeds zijn verricht in het kader van andere procedures in een andere lidstaat,

komt de krachtens artikel 28 EG op hem rustende verplichtingen niet na.

Het vereiste van inachtneming van een nationale norm is weliswaar zonder onderscheid op alle producten van toepassing, maar belemmert de intracommunautaire handel en vormt een door artikel 28 EG verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking, aangezien het tot gevolg kan hebben dat ondernemingen uit andere lidstaten worden verplicht hun apparaten en uitrusting aan de eisen van de technische normen of regelingen van de lidstaat van invoer aan te passen en de aan die aanpassing verbonden extra kosten te dragen, en deze ondernemingen zelfs ervan kan doen afzien de betrokken producten in die lidstaat in de handel te brengen.

Bovendien beperkt het vereiste van een voorafgaande goedkeuring van een product ten blijke van de geschiktheid ervan voor een bepaald gebruik, de toegang tot de markt van de lidstaat van invoer, zodat het moet worden beschouwd als een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking in de zin van artikel 28 EG. Dit vereiste is onevenredig, aangezien de certificerende autoriteit geen rekening houdt met controles die in de lidstaat van herkomst van een product zijn verricht, wanneer er geen bilaterale overeenkomst met de certificerende autoriteit in die andere lidstaat is. De aan de tests en verificaties verbonden kosten die deze goedkeuringsprocedure meebrengt, zijn onevenredig voor zover een dergelijke procedure niet uitsluit dat tests en verificaties worden verlangd die reeds in de lidstaat van herkomst van het betrokken product zijn verricht.

Weliswaar staat het de lidstaten bij gebreke van harmonisatievoorschriften vrij te beslissen in welke mate zij de bescherming van de gezondheid en het leven van personen willen waarborgen, maar een uitzondering op het beginsel van het vrije verkeer van goederen kan uit hoofde van artikel 30 EG slechts worden gerechtvaardigd wanneer de nationale autoriteiten aantonen dat die uitzondering noodzakelijk is ter verwezenlijking van een of meer van de daarin genoemde doelstellingen en in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel. In dit verband moeten de rechtvaardigingsgronden die een lidstaat kan aanvoeren, vergezeld gaan van passende bewijzen of van een analyse van de geschiktheid en de evenredigheid van de door die staat genomen beperkende maatregel, en van precieze gegevens die zijn argumenten kunnen onderbouwen.

(cf. punten 29‑30, 32, 35‑36, 41‑42, 45 en dictum)







ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

7 juni 2007 (*)

„Niet-nakoming – Artikelen 28 EG en 30 EG – Kwantitatieve invoerbeperkingen – Maatregelen van gelijke werking – Systemen voor automatische branddetectie door puntdetector – Vereiste van inachtneming van nationale norm – Nationale goedkeuringsprocedure”

In zaak C‑254/05,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 16 juni 2005,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. Stromsky als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk België, vertegenwoordigd door M. Wimmer als gemachtigde,

verweerder,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, E. Juhász, R. Silva de Lapuerta (rapporteur), G. Arestis en J. Malenovský, rechters,

advocaat-generaal: J. Mazák,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 februari 2007,

het navolgende

Arrest

1        De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat het Koninkrijk België, door te eisen dat systemen voor automatische branddetectie door puntdetector die in een andere lidstaat rechtmatig worden vervaardigd of in de handel gebracht, en niet het merkteken CE dragen:

–        voldoen aan de Belgische norm NBN S 21‑100 van september 1986 inzake de opvatting van algemene installaties voor automatische brandmelding door puntmelder, zoals gewijzigd bij addendum 2 van augustus 1996 (hierna: „norm NBN S 21‑100”);

–        door BOSEC (Belgian Organisation for Security Certification) worden goedgekeurd, welke belemmering wordt vergroot door de onevenredige kosten die deze goedkeuring meebrengt, en

–        in het kader van deze goedkeuring tests en verificaties ondergaan die in wezen controles herhalen die reeds zijn verricht in het kader van andere procedures in een andere lidstaat,

de krachtens artikel 28 EG op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

 Toepasselijke bepalingen

2        Artikel 2 van het Besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 24 december 1990 houdende vaststelling van de modaliteiten en van de procedure voor het bekomen van het veiligheidsattest voor de logiesverstrekkende inrichtingen die op 1 januari 1991 bestaan en houdende vaststelling van de veiligheidsnormen inzake brandbeveiliging, die specifiek zijn voor deze logiesverstrekkende inrichtingen (Belgisch Staatsblad van 21 juni 1991, blz. 13999; hierna: „Besluit van 24 december 1990”), luidt:

„Een logiesverstrekkende inrichting mag slechts uitgebaat worden na toekenning van een veiligheidsattest.”

3        Overeenkomstig artikel 3 van dat besluit wordt dit attest toegekend indien is voldaan aan de veiligheidsnormen inzake brandbeveiliging die specifiek zijn voor de logiesverstrekkende inrichtingen, welke normen zijn neergelegd in bijlage 1 bij het besluit.

4        Volgens punt 7.4.4 van die bijlage wordt de algemene automatische installatie van brandmelding door middel van een punctuele detector uitgevoerd en gekeurd overeenkomstig de norm NBN S 21‑100 en moet het materiaal de goedkeuring hebben gekregen waarbij zijn conformiteit met deze norm wordt bevestigd.

5        Voor het Waalse Gewest is het Besluit van 24 december 1990 ingetrokken bij artikel 158 van het Decreet van het Waalse Gewest van 18 december 2003 betreffende de toeristische logiesverstrekkende inrichtingen (Belgisch Staatsblad van 11 maart 2004, blz. 13669). De bepalingen van dit besluit zijn nog steeds van toepassing voor het Brusselse Gewest.

6        Artikel 27 van het Besluit van de Waalse Regering van 3 december 1998 tot uitvoering van het decreet van 5 juni 1997 betreffende de rustoorden, de serviceflats en de dagcentra voor bejaarden en houdende oprichting van de „Conseil wallon du troisième âge” (Waalse Raad voor de Derde Leeftijd) (Belgisch Staatsblad van 27 januari 1999, blz. 2221; hierna: „Besluit van 3 december 1998”), bepaalt:

„De in bijlage I bedoelde normen betreffende de bescherming tegen brandgevaar en paniek zijn van toepassing op de rustoorden, serviceflats en dagcentra voor bejaarden.

[...]”

7        Punt 0.5 van bijlage I bij het Besluit van 3 december 1998 luidt:

„Als bewijsstukken vaststellen dat een product aan de vereisten van dit besluit voldoet overeenkomstig gelijkwaardige proef‑ en rangschikkingsmethodes die in een andere lidstaat van de [Europese Economische Gemeenschap] van kracht zijn, wordt dit product beschouwd als voldoend aan de in dit aanhangsel bedoelde technische voorschriften.”

8        Punt 7.7.1 van die bijlage bepaalt:

„De algemeen verspreide installaties voor automatische detectie worden in ontvangst genomen en gecontroleerd zoals bepaald in de Belgische norm NBN S 21‑100 ‚Concipiëring van de installaties voor automatische branddetectie door punctuele voeler’. De controles moeten echter betrekking hebben op het geheel van de installaties (voelers, centrales, versterkingstabellen, stuurinstallaties, etc.).”

9        De norm NBN S 21‑100 beschrijft de regels voor het ontwerpen van algemene automatische branddetectie-installaties door middel van puntdetector.

10      Punt 4.2 van deze norm, getiteld „Beschrijving”, luidt:

„Een automatische branddetectoren-installatie bestaat hoofdzakelijk uit:

–        elementen die gevoelig zijn voor één van de specifieke kenmerken van de verbranding, detectoren genoemd,

–        een net van elektrische draden en kabels,

–        een detectiecentrale om te waarschuwen, waarschuwingen door te geven, het detectiegebied en de storingen te melden,

–        elektrische voedingsbronnen.

Dit materieel is van een type conform de voorschriften van de Europese CEN‑normen of Belgische normen en de installateur en het systeem moet BOSEC (Belgian Organisation for Security Certification) zijn gecertifieerd. Alle componenten van eenzelfde detectiesysteem moeten verenigbaar zijn.

Herhalers, handbediende brandmelders of andere ondergeschikte beveiligingen mogen bij de installatie gevoegd worden, voor zover ze aan de voorschriften van deze norm voldoen.

Het geheel detectorvoetstuk is voorzien van een optisch waarschuwingssein.”

11      Punt 4.3.1 van die norm, getiteld „Types van detectoren”, bepaalt:

„Elk type van detector is conform de voorschriften van de Belgische normen.”

12      In de punten 4.4.6 en 4.4.8.2 van de norm NBN S 21‑100, respectievelijk getiteld „Energievoedingsbronnen” en „Leidingen”, is bepaald welke de vereiste kenmerken zijn voor de hulpbron voor energievoeding enerzijds en de leidingen voor installaties voor automatische branddetectie door puntdetector anderzijds.

 Feiten en precontentieuze procedure

13      Nadat zij op de hoogte was gebracht van de moeilijkheden die een Britse onderneming had ondervonden bij het in België in de handel brengen van branddetectiemateriaal, heeft de Commissie het Koninkrijk België bij brief van 21 januari 2003 aangemaand om haar opmerkingen te maken over de modaliteiten voor de invoer en de verhandeling in die lidstaat van systemen voor automatische branddetectie door puntdetector.

14      De Belgische autoriteiten hebben hun opmerkingen bij brief van 9 september 2003 ingediend.

15      Van oordeel dat het Koninkrijk België de krachtens artikel 28 EG op hem rustende verplichtingen niet was nagekomen, heeft de Commissie die lidstaat op 9 juli 2004 een met redenen omkleed advies gezonden, waarin deze werd verzocht de nodige maatregelen te nemen om binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving ervan aan dit advies te voldoen.

16      De Belgische autoriteiten hebben bij brief van 9 september 2004 op dit advies geantwoord.

17      Daar de Commissie geen genoegen kon nemen met het antwoord van de Belgische autoriteiten, heeft zij het onderhavige beroep ingesteld.

 Beroep

 Argumenten van partijen

18      Volgens de Commissie beperken de besluiten van 24 december 1990 en 3 december 1998 het vrije verkeer van systemen voor automatische branddetectie door puntdetector die in een andere lidstaat rechtmatig worden vervaardigd of in de handel gebracht en niet het merkteken CE dragen.

19      Door te vereisen dat de norm NBN S 21‑100 in acht genomen wordt, sluit de Belgische regeling immers het gebruik, door logiesverstrekkende inrichtingen en rustoorden, van de betrokken systemen die niet aan die norm voldoen, van een deel van de Belgische markt uit. Ondernemingen die deze producten vervaardigen of in de handel brengen, kunnen dus besluiten om hun producten niet op de Belgische markt te brengen, of kunnen verplicht zijn om deze aan te passen teneinde toegang te krijgen tot die markt.

20      Dit gaat ook op voor de gemeentelijke verordeningen inzake brandbeveiliging die, volgens de aanduidingen van de Belgische autoriteiten, vereisen dat branddetectoren voldoen aan de norm NBN S 21‑100, en voor de administratieve praktijk van de brandweerdiensten die van deze norm gebruikmaken wanneer zij brandpreventiemaatregelen vaststellen.

21      De Commissie betoogt ook dat het door de Belgische regeling gestelde vereiste van inachtneming van de norm NBN S 21‑100 tot gevolg heeft dat die systemen door BOSEC moeten worden goedgekeurd.

22      Niet alleen vormt een dergelijke goedkeuringsprocedure op zich een door artikel 28 EG verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking, maar deze beperking wordt nog vergroot door de onevenredige vertragingen en kosten die deze procedure meebrengt, en door de omstandigheid dat BOSEC de tests en verificaties die reeds zijn verricht in het kader van andere procedures in een andere lidstaat, niet in aanmerking neemt.

23      Het Koninkrijk België betwist niet dat zowel de door de Commissie vermelde regeling als de praktijk van de brandweerdiensten vereisen dat de norm NBN S 21‑100 in acht genomen wordt. Het betoogt echter dat de norm NBN S 21‑100 gelet op de voorstellen voor wijziging die van 30 maart tot en met 30 september 2005 aan een openbaar onderzoek zijn onderworpen, en met name het voorstel inzake de weglating van de verwijzing naar BOSEC als certificerende autoriteit, in overeenstemming is met artikel 28 EG en niet langer een belemmering is voor het vrije verkeer van systemen voor automatische branddetectie door puntdetector die in een andere lidstaat rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel gebracht en niet het merkteken CE dragen.

24      De Belgische autoriteiten merken voorts op dat die norm in overeenstemming is met de Europese normen en geen extra eisen bevat die het noodzakelijk maken de componenten van installaties voor automatische branddetectie aan te passen of te wijzigen. De door die norm vereiste controle ziet immers niet op de componenten van de installatie, maar enkel op de werking van de installatie als geheel.

25      Een dergelijke controle is hoe dan ook gerechtvaardigd om redenen van openbare veiligheid en bescherming van de gezondheid en het leven van personen en dieren.

26      In dit verband betogen de Belgische autoriteiten dat de bepalingen van de norm NBN S 21‑100 zonder onderscheid van toepassing zijn en dat de daarin vereiste controle van branddetectie-installaties en ‑systemen noodzakelijk is en evenredig aan het beoogde doel.

 Beoordeling door het Hof

27      Wat in de eerste plaats het door de Belgische regeling en de administratieve praktijk van bepaalde Belgische overheidsdiensten gestelde vereiste van inachtneming van de norm NBN S 21‑100 betreft, is het vaste rechtspraak dat iedere handelsregeling van de lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren, een door artikel 28 EG verboden maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen is (arresten van 11 juli 1974, Dassonville, 8/74, Jurispr. blz. 837, punt 5, en 5 februari 2004, Commissie/Italië, C‑270/02, Jurispr. blz. I‑1559, punt 18).

28      Zo zijn de belemmeringen van het vrije verkeer van goederen die bij gebreke van harmonisatie van de wettelijke regelingen voortvloeien uit de toepassing op goederen uit andere lidstaten, waar zij rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel gebracht, van voorschriften betreffende de voorwaarden waaraan die goederen moeten voldoen, ook indien die voorschriften zonder onderscheid op alle producten van toepassing zijn, door artikel 28 EG verboden maatregelen van gelijke werking (arresten van 24 november 1993, Keck en Mithouard, C‑267/91 en C‑268/91, Jurispr. blz. I‑6097, punt 15, en 16 november 2000, Commissie/België, C‑217/99, Jurispr. blz. I‑10251, punt 16).

29      In casu blijkt reeds uit de bewoordingen van de punten 4.2, 4.3.1, 4.4.6 en 4.4.8.2 van de norm NBN S 21‑100 dat deze norm niet alleen controlevoorschriften inzake de algehele werking van installaties van systemen voor automatische branddetectie door puntdetector bevat, maar ook technische voorschriften waaraan bepaalde componenten van die systemen moeten beantwoorden.

30      Voor de verhandeling in een lidstaat van producten of componenten die in een andere lidstaat rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel gebracht, en bij gebreke van een communautaire harmonisatie, kan het door de Belgische regeling gestelde vereiste van inachtneming van de norm NBN S 21‑100 dan ook tot gevolg hebben dat ondernemingen uit andere lidstaten worden verplicht hun apparaten en uitrusting aan de eisen van de technische normen of regelingen van de lidstaat van invoer aan te passen en de aan die aanpassing verbonden extra kosten te dragen (arrest Commissie/België, reeds aangehaald, punt 17; arrest van 8 mei 2003, ATRAL, C‑14/02, Jurispr. blz. I‑4431, punt 63, en arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 19), en deze ondernemingen zelfs ervan doen afzien de betrokken producten in België in de handel te brengen (arrest van 22 september 1988, Commissie/Ierland, 45/87, Jurispr. blz. 4929, punt 19, en arrest Commissie/België, reeds aangehaald, punt 18).

31      In dit verband kan het argument van het Koninkrijk België dat het geenszins noodzakelijk is om producten die in andere lidstaten rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel gebracht, aan de Belgische markt aan te passen, omdat de norm NBN S 21‑100 slechts een herhaling is van de technische eisen die in de Europese normen van de EN-54-serie zijn opgenomen, niet worden aanvaard, aangezien, zoals duidelijk blijkt uit het met redenen omkleed advies en het verzoekschrift van de Commissie, het onderhavige beroep enkel betrekking heeft op systemen voor automatische branddetectie door puntdetector die niet het merkteken CE dragen.

32      Derhalve is het vereiste van inachtneming van een nationale norm zoals de norm NBN S 21‑100 weliswaar zonder onderscheid op alle producten van toepassing, maar het belemmert de intracommunautaire handel en vormt een door artikel 28 EG verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking.

33      Een dergelijke maatregel kan slechts worden gerechtvaardigd door een van de in artikel 30 EG genoemde redenen van algemeen belang of door een van de in de rechtspraak van het Hof erkende dwingende eisen, in beide gevallen op voorwaarde dat die maatregel geschikt is om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en niet verder gaat dan nodig is om dat doel te bereiken (arrest ATRAL, reeds aangehaald, punt 64, en arrest van 10 november 2005, Commissie/Portugal, C‑432/03, Jurispr. blz. I‑9665, punt 42).

34      Het Koninkrijk België betoogt dat het vereiste van inachtneming van de norm NBN S 21‑100 zijn rechtvaardiging vindt in redenen van openbare veiligheid en bescherming van de gezondheid en het leven van personen en dieren.

35      Weliswaar kan niet worden ontkend dat dit redenen zijn die een lidstaat volgens artikel 30 EG kan aanvoeren om een dergelijk vereiste te rechtvaardigen en dat het de lidstaten bij gebreke van harmonisatievoorschriften vrijstaat te beslissen in welke mate zij de bescherming van de gezondheid en het leven van personen willen waarborgen (arrest van 27 juni 1996, Brandsma, C‑293/94, Jurispr. blz. I‑3159, punt 11, en arrest Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 44), maar een uitzondering op het beginsel van het vrije verkeer van goederen kan uit hoofde van dit artikel slechts worden gerechtvaardigd wanneer de nationale autoriteiten aantonen dat die uitzondering noodzakelijk is ter verwezenlijking van een of meer van de daarin genoemde doelstellingen en zij in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel (arresten van 30 november 1983, Van Bennekom, 227/82, Jurispr. blz. 3883, punt 40, en 13 maart 1997, Morellato, C‑358/95, Jurispr. blz. I‑1431, punt 14; arresten ATRAL, reeds aangehaald, punt 67, en Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 22).

36      In dit verband moeten de rechtvaardigingsgronden die een lidstaat kan aanvoeren, vergezeld gaan van passende bewijzen of van een analyse van de geschiktheid en de evenredigheid van de door die staat genomen beperkende maatregel, en van precieze gegevens die zijn argumenten kunnen onderbouwen (arresten van 13 november 2003, Lindman, C‑42/02, Jurispr. blz. I‑13519, punt 25; 18 maart 2004, Leichtle, C‑8/02, Jurispr. blz. I‑2641, punt 45; 7 juli 2005, Commissie/Oostenrijk, C‑147/03, Jurispr. blz. I‑5969, punt 63; 16 februari 2006, Rockler, C‑137/04, Jurispr. blz. I‑1441, punt 25, en Öberg, C‑185/04, Jurispr. blz. I‑1453, punt 22).

37      In casu is dit bewijs niet geleverd. De Belgische autoriteiten stellen immers enkel dat het betrokken vereiste zonder onderscheid op nationale en ingevoerde producten van toepassing is en aan bovenvermelde voorwaarden van noodzaak en evenredigheid voldoet, en dat de norm NBN S 21‑100 tot doel heeft het correcte ontwerp van de installatie te verifiëren en een goede werking van het systeem te waarborgen.

38      Wat in de tweede plaats de onderwerping van systemen voor automatische branddetectie door puntdetector aan de goedkeuring van BOSEC betreft, brengt het Koninkrijk België een voorstel voor wijziging van de norm NBN S 21‑100 ter sprake, dat beoogt de verwijzing naar deze instantie weg te laten.

39      In dit verband kan ermee worden volstaan te herinneren aan de vaste rechtspraak volgens welke het bestaan van een niet-nakoming moet worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en het Hof met sindsdien opgetreden wijzigingen geen rekening kan houden (zie met name arresten van 17 januari 2002, Commissie/België, C‑423/00, Jurispr. blz. I‑593, punt 14, en 14 juli 2005, Commissie/Duitsland, C‑433/03, Jurispr. blz. I‑6985, punt 32).

40      In casu staat vast dat het Koninkrijk België aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, het voorstel voor wijziging van de norm NBN S 21‑100 inzake de weglating van de verwijzing naar BOSEC als certificerende autoriteit voor systemen voor automatische branddetectie door puntdetector, niet had aangenomen.

41      Bovendien heeft het Hof reeds geoordeeld dat het vereiste van een voorafgaande goedkeuring van een product ten blijke van de geschiktheid ervan voor een bepaald gebruik, de toegang tot de markt van de lidstaat van invoer beperkt en dus een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking in de zin van artikel 28 EG is (arrest Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 41).

42      Met betrekking tot het onevenredige karakter van dit vereiste dient te worden vastgesteld dat het Koninkrijk België tijdens de precontentieuze procedure heeft toegegeven dat BOSEC op zijn minst in het tijdvak waarop het onderhavige beroep betrekking heeft, bij het verlenen van goedkeuring in het kader van de norm NBN S 21‑100 geen rekening hield met controles die in de lidstaat van herkomst van een product waren verricht, wanneer er geen bilaterale overeenkomst met de goedkeuringsinstantie in deze andere lidstaat was. Zoals de Commissie opmerkt, heeft het Koninkrijk België geen gegevens aangevoerd op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat deze praktijk niet langer wordt toegepast.

43      Aangaande de kosten die deze goedkeuringsprocedure meebrengt, volstaat het op te merken dat voor zover een dergelijke procedure niet uitsluit dat tests en verificaties worden verlangd die reeds in de lidstaat van herkomst van het betrokken product zijn verricht, de aan die tests en verificaties verbonden kosten onevenredig zijn.

44      Het beroep van de Commissie is derhalve gegrond.

45      Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat het Koninkrijk België, door te eisen dat systemen voor automatische branddetectie door puntdetector die in een andere lidstaat rechtmatig worden vervaardigd of in de handel gebracht, en niet het merkteken CE dragen:

–        voldoen aan de norm NBN S 21‑100;

–        door BOSEC worden goedgekeurd, welke belemmering wordt vergroot door de onevenredige kosten die deze goedkeuring meebrengt, en

–        in het kader van deze goedkeuring tests en verificaties ondergaan die in wezen controles herhalen die reeds zijn verricht in het kader van andere procedures in een andere lidstaat,

de krachtens artikel 28 EG op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

 Kosten

46      Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen voor zover dit is gevorderd. Aangezien het Koninkrijk België in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart:

1)      Door te eisen dat systemen voor automatische branddetectie door puntdetector die in een andere lidstaat rechtmatig worden vervaardigd of in de handel gebracht, en niet het merkteken CE dragen:

–        voldoen aan de Belgische norm NBN S 21‑100 van september 1986 inzake de opvatting van algemene installaties voor automatische brandmelding door puntmelder, zoals gewijzigd bij addendum 2 van augustus 1996;

–        door BOSEC (Belgian Organisation for Security Certification) worden goedgekeurd, welke belemmering wordt vergroot door de onevenredige kosten die deze goedkeuring meebrengt, en

–        in het kader van deze goedkeuring tests en verificaties ondergaan die in wezen controles herhalen die reeds zijn verricht in het kader van andere procedures in een andere lidstaat,

is het Koninkrijk België de krachtens artikel 28 EG op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)      Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.

Top