Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62004CJ0493

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 maart 2006.
L. H. Piatkowski tegen Inspecteur van de Belastingdienst grote ondernemingen Eindhoven.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Gerechtshof te 's-Hertogenbosch - Nederland.
Vrij verkeer van werknemers - Sociale zekerheid - Persoon die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst in twee verschillende lidstaten uitoefent - Onderworpen aan socialezekerheidswetgeving van elk van deze staten - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Artikel 14 quater, sub b, en bijlage VII - Heffing van premie volksverzekeringen over rente die door in lidstaat gevestigde vennootschap is betaald aan ingezetene van andere lidstaat.
Zaak C-493/04.

Jurisprudentie 2006 I-02369

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2006:167

Zaak C‑493/04

L. H. Piatkowski

tegen

Inspecteur van de Belastingdienst grote ondernemingen Eindhoven

(verzoek van het Gerechtshof te ’s‑Hertogenbosch om een prejudiciële beslissing)

„Vrij verkeer van werknemers – Sociale zekerheid – Persoon die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst in twee verschillende lidstaten uitoefent – Toepassing van socialezekerheidswetgeving van elk van deze staten – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Artikel 14 quater, sub b, en bijlage VII – Socialezekerheidsbijdrage geheven over rente die door in lidstaat gevestigde vennootschap is betaald aan ingezetene van andere lidstaat”

Conclusie van advocaat-generaal F. G. Jacobs van 17 november 2005 

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 maart 2006 

Samenvatting van het arrest

Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Toepasselijke wetgeving – Persoon die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst in twee verschillende lidstaten uitoefent

[EG-Verdrag, art. 48 en 52 (thans, na wijziging, art. 39 EG en 43 EG); verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 14 quater, sub b, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1606/98]

Met betrekking tot een persoon die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst in twee verschillende lidstaten uitoefent, moeten de artikelen 48 en 52 van het Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 39 EG en 43 EG) en artikel 14 quater, sub b, van verordening nr. 1408/71, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1606/98, aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen de wetgeving van een lidstaat die rente die door een in deze lidstaat gevestigde vennootschap is betaald aan een onderdaan van de eerste staat die ingezetene is van de tweede en die krachtens voornoemde verordening wegens de aard van zijn beroepswerkzaamheden is onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van deze twee lidstaten, in de grondslag voor de heffing van premie voor de volksverzekeringen betrekt.

Al aangenomen dat het verbod van dubbele premieheffing, dat voortvloeit uit voornoemd artikel 14 quater, sub b, van verordening nr. 1408/71, volgens hetwelk ieder van de betrokken lidstaten slechts premies heft over het gedeelte van de inkomsten dat op zijn grondgebied is verworven, niet alleen van toepassing is op inkomsten uit werkzaamheden in loondienst en inkomsten uit werkzaamheden anders dan in loondienst, maar zich uitstrekt tot alle inkomsten die worden verworven door personen voor wie de bepalingen van voornoemd artikel gelden, kan de omstandigheid dat deze verordening geen criterium bevat om voor de inkomsten in de vorm van rente aan te knopen bij de lidstaat waar de werknemer of zelfstandige een activiteit uitoefent, op zichzelf namelijk niet eraan in de weg staan dat de wetgeving van deze lidstaat diezelfde inkomsten aan premie onderwerpt, wanneer daarover in de lidstaat waar de werknemer of zelfstandige ingezetene is en een andere activiteit uitoefent, geen socialezekerheidspremies zijn geheven.

Dienaangaande waarborgt het Verdrag een werknemer of zelfstandige niet dat de uitbreiding van zijn werkzaamheden naar meer dan één lidstaat of de verlegging daarvan naar een andere lidstaat, neutraal is voor de sociale zekerheid. Gelet op de verschillen tussen de socialezekerheidswetgevingen van de lidstaten, op wie de taak rust om, bij gebreke van harmonisatie op communautair niveau, de voorwaarden waaronder een persoon zich kan of moet aansluiten bij een stelsel van sociale zekerheid vast te stellen, kan een dergelijke uitbreiding of verlegging naar gelang van het geval voor de betrokkene meer of minder voordelig of nadelig uitvallen wat zijn sociale bescherming betreft. Hieruit volgt dat een dergelijke wetgeving, ook wanneer de toepassing ervan minder gunstig uitvalt, in overeenstemming is met de artikelen 48 en 52 van het Verdrag indien zij de betrokken werknemer of zelfstandige niet benadeelt ten opzichte van degenen die al hun werkzaamheden uitoefenen in de lidstaat waar zij van toepassing is, of ten opzichte van degenen die er voordien reeds aan onderworpen waren, en indien zij niet zonder meer ertoe leidt dat sociale bijdragen worden betaald die geen recht geven op een tegenprestatie.

(cf. punten 29‑32, 34, 40 en dictum)




ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

9 maart 2006 (*)

„Vrij verkeer van werknemers – Sociale zekerheid – Persoon die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst in twee verschillende lidstaten uitoefent – Onderworpen aan socialezekerheidswetgeving van elk van deze staten – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Artikel 14 quater, sub b, en bijlage VII – Heffing van premie volksverzekeringen over rente die door in lidstaat gevestigde vennootschap is betaald aan ingezetene van andere lidstaat”

In zaak C‑493/04,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch bij beslissing van 9 juni 2004, ingekomen bij het Hof op 1 december 2004, in de procedure

L. H. Piatkowski

tegen

Inspecteur van de Belastingdienst grote ondernemingen Eindhoven,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J. Malenovský (rapporteur) en J.‑P. Puissochet, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

–       de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. Sevenster en C. Wissels als gemachtigden,

–       de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Martin en P. van Nuffel als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 november 2005,

het navolgende

Arrest

1       Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 48 en 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 39 EG en 43 EG), alsmede van artikel 14 quater, sub b, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1606/98 van de Raad van 29 juni 1998 (PB L 209, blz. 1; hierna: „verordening nr. 1408/71”).

2       Dit verzoek is ingediend in het kader van een procedure tussen L. H. Piatkowski en de Inspecteur van de Belastingdienst grote ondernemingen Eindhoven (hierna: „Inspecteur”) ter zake van de bepaling van de grondslag voor de heffing van de premie volksverzekeringen die betrokkene in Nederland verschuldigd is.

 Toepasselijke bepalingen

 De communautaire regeling

3       Artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1408/71 bepaalt:

„Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. [...]”

4       Artikel 14 quater van deze verordening stelt bijzondere regels vast voor personen die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van verschillende lidstaten uitoefenen.

5       Volgens artikel 14 quater, sub b, is op degene die gelijktijdig werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst op het grondgebied van verschillende lidstaten uitoefent, in de in bijlage VII bij deze verordening genoemde gevallen van toepassing de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij werkzaamheden in loondienst uitoefent en de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent.

6       Tot de in bijlage VII bij verordening nr. 1408/71 genoemde gevallen waarin op een persoon gelijktijdig de wetgeving van twee lidstaten van toepassing is, behoort het in punt 1 van deze bijlage genoemde geval waarin een persoon werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent in België en werkzaamheden in loondienst in een andere lidstaat.

 De nationale regeling

7       Volgens artikel 6, lid 1, sub b, van de Algemene Ouderdomswet is elke niet-ingezetene die ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen, verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet. Hetzelfde geldt op overeenkomstige wijze volgens de andere volksverzekeringswetten, namelijk de Algemene Kinderbijslagwet, de Algemene Nabestaandenwet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

8       In Nederland is de heffing van de premies volksverzekeringen geregeld in de Wet financiering volksverzekeringen (hierna: „WFV”).

9       Artikel 6 WFV luidt:

„Premieplichtig voor de volksverzekeringen is de verzekerde.”

10     Artikel 7 van deze wet bepaalt:

„De maatstaf voor de heffing van de premie voor de volksverzekeringen is het premie-inkomen van de premieplichtige.”

11     Volgens artikel 8 WFV wordt onder „premie-inkomen” verstaan het belastbare inkomen of het belastbare binnenlandse inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting (hierna: „WIB”).

12     Volgens artikel 49, lid 1, sub c, punt 4, WIB maken inkomsten uit schuldvorderingen ten laste van een in Nederland gevestigde vennootschap deel uit van het belastbare binnenlandse inkomen, indien de genieter in deze vennootschap een niet tot het vermogen van een onderneming behorend aanmerkelijk belang heeft in de zin van artikel 20, sub a, van deze wet.

 Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

13     Piatkowski, Nederlands onderdaan, is in 1996 in België gaan wonen, waar hij beroepswerkzaamheden verricht als zaakvoerder van vennootschappen. Deze werkzaamheden worden door de Belgische socialezekerheidswetgeving als werkzaamheden anders dan in loondienst aangemerkt.

14     De betrokkene verricht tevens werkzaamheden als directeur van Vanderheide Beheer BV (hierna: „Vanderheide”), een in Nederland gevestigde besloten vennootschap die een volledige dochtervennootschap is van een Belgische vennootschap waarvan Piatkowski en zijn echtgenote elk de helft van de aandelen bezitten. Deze werkzaamheden, waarvoor de betrokkene in 1998 salaris heeft ontvangen dat onderworpen was aan de Nederlandse loonbelasting, worden door de Nederlandse socialezekerheidswetgeving als werkzaamheden in loondienst aangemerkt.

15     Piatkowski heeft een vordering op DuvedeC BV, een in Nederland gevestigde besloten vennootschap waarvan Vanderheide 41 % van de aandelen bezit. Op deze vordering heeft Piatkowski in 1998 rente ontvangen (hierna: „litigieuze rente”), die in aanmerking is genomen voor de berekening van zijn premie-inkomen over dat jaar.

16     Piatkowski heeft tegen deze inaanmerkingneming een bezwaarschrift ingediend bij de Inspecteur. De betrokken aanslag is evenwel bij uitspraak van 17 maart 2000 bevestigd. Piatkowski is tegen die uitspraak in beroep gegaan bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Hij heeft zich voor deze rechterlijke instantie met name op het standpunt gesteld dat het krachtens verordening nr. 1408/71 aan de bevoegde autoriteiten van het Koninkrijk België, zijn woonland, staat om premie te heffen over de litigieuze rente.

17     Aangezien het naar zijn oordeel voor gerede twijfel vatbaar is of het in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht dat in Nederland premie voor de volksverzekeringen wordt geheven over de litigieuze rente, heeft het Gerechtshof te ’s‑Hertogenbosch de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Staat het gemeenschapsrecht, in het bijzonder het recht op vrij verkeer en het bepaalde in artikel 14 quater, onderdeel b, van verordening nr. 1408/71 [...] eraan in de weg dat Nederland premie voor de volksverzekeringen heft over rente-inkomsten die door een in Nederland gevestigde vennootschap zijn betaald aan een ingezetene van België, op wie krachtens artikel 14 quater, onderdeel b, in samenhang met bijlage VII, onderdeel 1, bij verordening nr. 1408/71 zowel de Nederlandse als de Belgische socialezekerheidswetgeving van toepassing is?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

18     Blijkens de bewoordingen van de gestelde vraag, gelezen in samenhang met de motivering van de verwijzingsbeslissing, wenst het Gerechtshof te ’s‑Hertogenbosch in wezen te vernemen of artikel 48 van het Verdrag, betreffende het vrije verkeer van werknemers, en artikel 52 van het Verdrag, betreffende de vrijheid van vestiging, alsmede artikel 14 quater, sub b, van verordening nr. 1408/71, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de Nederlandse wetgeving die rente zoals die welke in het hoofdgeding door een in Nederland gevestigde vennootschap is betaald aan een in België wonende Nederlandse onderdaan, die krachtens voornoemde verordening wegens de aard van zijn beroepswerkzaamheden is onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van deze beide lidstaten, in de grondslag voor de heffing van premie voor de volksverzekeringen betrekt, hoewel er geen duidelijke aanknoping bestaat voor toerekening van deze rente aan de lidstaat van vestiging van deze vennootschap.

19     Er zij allereerst aan herinnerd, dat verordening nr. 1408/71 volgens de tweede en de vierde overweging van haar considerans tot doel heeft, het vrije verkeer van werknemers en zelfstandigen binnen de Europese Gemeenschap te verzekeren zonder afbreuk te doen aan de kenmerken van de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid. Zoals uit de vijfde, de zesde en de tiende overweging van de considerans blijkt, is de verordening daartoe gebaseerd op het beginsel van gelijke behandeling van werknemers en zelfstandigen ten aanzien van de verschillende nationale wetgevingen en beoogt zij zo goed mogelijk de gelijke behandeling te waarborgen van alle werknemers en zelfstandigen die op het grondgebied van een lidstaat werkzaam zijn, alsmede de werknemers en zelfstandigen die hun recht op vrij verkeer uitoefenen, niet te benadelen (zie arresten van 8 maart 2001, Commissie/Duitsland, C‑68/99, Jurispr. blz. I‑1865, punten 22 en 23, en 26 mei 2005, Allard, C‑249/04, Jurispr. blz. I‑4535, punt 31).

20     Het bij verordening nr. 1408/71 ingevoerde stelsel is uitsluitend een coördinatiestelsel, dat onder meer, in titel II, betrekking heeft op de vaststelling van de op werknemers en zelfstandigen die, in verschillende omstandigheden, gebruikmaken van hun recht van vrij verkeer, toe te passen wetgeving of wetgevingen. Het is inherent aan een dergelijk stelsel dat de hoogte van de uit hoofde van de uitoefening van een werkzaamheid te betalen sociale bijdragen verschilt naar gelang van de lidstaat waar deze werkzaamheid geheel of gedeeltelijk wordt uitgeoefend of naar gelang van de socialezekerheidswetgeving die op deze werkzaamheid van toepassing is (zie in deze zin arrest Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punt 29, en arrest van 19 maart 2002, Hervein e.a., C‑393/99 en C‑394/99, Jurispr. blz. I‑2829, punt 52).

21     Artikel 13 van verordening nr. 1408/71, het eerste artikel van titel II van deze verordening, betreffende de vaststelling van de toepasselijke wetgeving, bepaalt in lid 1 dat onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één lidstaat zijn onderworpen. Zoals met name blijkt uit de vijfde, de achtste en de tiende overweging van de considerans van de onderhavige verordening, beoogt dit beginsel volgens hetwelk slechts één socialezekerheidswetgeving toepasselijk is, de verschillen in behandeling op te heffen die werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen zouden ondervinden bij gedeeltelijke of volledige cumulatie van de toepasselijke wetgevingen (zie in die zin arrest van 15 februari 2000, Commissie/Frankrijk, C‑169/98, Jurispr. blz. I‑1049, punt 43). Zo is volgens artikel 14 bis, lid 2, van verordening nr. 1408/71 op degene die gewoonlijk op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van toepassing van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont (zie arrest van 30 januari 1997, De Jaeck, C‑340/94, Jurispr. blz. I‑461, punt 11).

22     Artikel 14 quater, sub b, van verordening nr. 1408/71 bepaalt evenwel dat in de in bijlage VII bij deze verordening bedoelde gevallen op degene die zowel werkzaamheden in loondienst in een lidstaat als werkzaamheden anders dan in loondienst in een andere lidstaat uitoefent, gelijktijdig de wetgeving van ieder van deze staten van toepassing is. Deze persoon is derhalve verplicht, de premies te betalen die van hem in voorkomend geval worden geheven op grond van elk van deze beide wetgevingen (arrest De Jaeck, reeds aangehaald, punt 39).

23     In een situatie als in het hoofdgeding, waarin vaststaat dat Piatkowski gelijktijdig werkzaamheden in loondienst in Nederland en werkzaamheden anders dan in loondienst in België uitoefent en zich dus het in bijlage VII, onderdeel 1, bij verordening nr. 1408/71 bedoelde geval voordoet, blijkt dan ook reeds uit de bepalingen van deze verordening, dat de betrokkene gehouden kan zijn tot betaling van de Nederlandse premie voor de volksverzekeringen, ook al betaalt hij premie uit hoofde van de Belgische socialezekerheidswetgeving.

24     Onderzocht moet dus worden, of artikel 14 quater, sub b, van verordening nr. 1408/71 uitsluit dat een werknemer of zelfstandige met betrekking tot dezelfde inkomsten kan worden onderworpen aan de sociale lasten voortvloeiend uit de gelijktijdige toepassing van de twee betrokken nationale wetgevingen.

25     Dienaangaande moet erop worden gewezen dat, zoals de verwijzende rechter opmerkt, de op de feiten in het hoofdgeding toepasselijke versie van artikel 14 quater, sub b, van verordening nr. 1408/71, anders dan de eerdere versie, niet meer preciseert dat de gelijktijdige toepassing van de wetgeving van elk van de betrokken lidstaten enkel plaatsvindt „voor wat de op hun grondgebied uitgeoefende werkzaamheden betreft”.

26     Bij de uitlegging van een gemeenschapsrechtelijke bepaling dient evenwel niet uitsluitend met de daarin gebezigde bewoordingen te rade te worden gegaan, doch eveneens met de context van die bepaling en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest De Jaeck, reeds aangehaald, punt 17, en arrest van 7 juni 2005, VEMW e.a., C‑17/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 41).

27     Indien artikel 14 quater, sub b, van verordening nr. 1408/71 aldus werd uitgelegd dat over dezelfde inkomsten dubbele premie mag worden geheven, zou zulks de werknemers en zelfstandigen die hun recht op vrij verkeer uitoefenen benadelen en derhalve onmiskenbaar in strijd zijn met de doelstelling van deze verordening. Zoals het Hof met betrekking tot artikel 14 quinquies, lid 2, van deze verordening heeft geoordeeld, legt deze bepaling de lidstaten de verplichting op om werknemers en zelfstandigen op wie artikel 14 quater, sub b, van toepassing is, niet te discrimineren ten opzichte van degenen die al hun werkzaamheden in één lidstaat uitoefenen (zie in die zin arrest Hervein e.a., reeds aangehaald, punt 61).

28     Uit deze bepalingen volgt dan ook impliciet, maar noodzakelijkerwijs, dat in de in bijlage VII bij verordening nr. 1408/71 genoemde gevallen op de verzekerde voor wat betreft zijn werkzaamheden in loondienst de wetgeving van toepassing is van de lidstaat waar hij die werkzaamheden in loondienst uitoefent, en voor wat betreft zijn werkzaamheden anders dan in loondienst de wetgeving van de lidstaat waar hij die werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent.

29     Derhalve kan, voor wat betreft inkomsten uit werkzaamheden in loondienst en inkomsten uit werkzaamheden anders dan in loondienst, die in geen geval voorwerp van dubbele premieheffing mogen vormen, ieder van de betrokken lidstaten slechts premies heffen over het gedeelte van de inkomsten dat op zijn grondgebied is verworven (zie in die zin arrest De Jaeck, reeds aangehaald, punt 40).

30     Vaststaat dat over de litigieuze rente in België geen socialezekerheidspremies zijn geheven. Al aangenomen dat het in het voorgaande punt van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte verbod van dubbele premieheffing niet enkel van toepassing is op inkomsten uit werkzaamheden in loondienst en inkomsten uit werkzaamheden anders dan in loondienst, maar zich uitstrekt tot alle inkomsten die worden verworven door personen voor wie de bepalingen van artikel 14 quater, sub b, van verordening nr. 1408/71 gelden, druist de betrokken Nederlandse wetgeving bijgevolg hoe dan ook niet in tegen dit verbod.

31     Derhalve kan de omstandigheid dat deze verordening geen criterium bevat om voor de inkomsten in de vorm van rente aan te knopen bij Nederland, op zichzelf niet eraan in de weg staan dat de wetgeving van deze lidstaat deze inkomsten aan premie voor de volksverzekeringen onderwerpt.

32     Aangezien het gemeenschapsrecht bovendien de bevoegdheid van de lidstaten om hun socialezekerheidsstelsels in te richten onverlet laat (arrest van 13 mei 2003, Müller-Fauré en Van Riet, C‑385/99, Jurispr. blz. I‑4509, punt 100), is het bij gebreke van harmonisatie op communautair niveau een aangelegenheid van de wetgever van elke betrokken lidstaat, de voorwaarden waaronder een persoon zich kan of moet aansluiten bij een stelsel van sociale zekerheid alsmede de hoogte van de door de verzekerden verschuldigde premies vast te stellen (zie met name arrest van 8 september 2005, Blanckaert, C‑512/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 49) en te bepalen welke inkomsten bij de berekening van deze premies in aanmerking moeten worden genomen (arrest van 26 januari 1999, Terhoeve, C‑18/95, Jurispr. blz. I‑345, punt 51).

33     Van belang is enkel dat de betrokken lidstaat bij de uitoefening van zijn bevoegdheid het gemeenschapsrecht eerbiedigt (zie met name arrest Terhoeve, reeds aangehaald, punt 34, en arrest van 7 juli 2005, Van Pommeren-Bourgondiën, C‑227/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 39).

34     Dienaangaande heeft het Hof geoordeeld, dat het EG-Verdrag een werknemer of zelfstandige niet waarborgt dat de uitbreiding van zijn werkzaamheden naar meer dan één lidstaat of de verlegging daarvan naar een andere lidstaat, voor de sociale zekerheid neutraal is. Gelet op de verschillen tussen de socialezekerheidswetgevingen van de lidstaten, kan een dergelijke uitbreiding of verlegging naargelang het geval voor de betrokkene meer of minder voordelig of nadelig uitvallen voor zijn sociale bescherming. Hieruit volgt dat een dergelijke wetgeving, ook wanneer de toepassing ervan minder gunstig uitvalt, in overeenstemming is met de artikelen 48 en 52 van het Verdrag indien zij de betrokken werknemer of zelfstandige niet benadeelt ten opzichte van degenen die al hun werkzaamheden uitoefenen in de lidstaat waar zij van toepassing is of ten opzichte van degenen die er voordien reeds aan onderworpen waren en indien zij niet zonder meer ertoe leidt dat sociale bijdragen worden betaald die geen recht geven op een tegenprestatie (zie in die zin arrest Hervein e.a., reeds aangehaald, punt 51).

35     In casu moet allereerst worden vastgesteld dat artikel 49, lid 1, sub c, punt 4, WIB, volgens hetwelk inkomsten uit schuldvorderingen ten laste van een in Nederland gevestigde vennootschap deel uitmaken van het premie-inkomen voor de volksverzekeringen, zonder onderscheid van toepassing is op eenieder die deze inkomsten geniet, zonder werknemers of zelfstandigen die, zoals Piatkowski, gebruik hebben gemaakt van hun recht van vrij verkeer, te benadelen ten opzichte van degenen die al hun werkzaamheden uitoefenen in deze lidstaat.

36     Vervolgens staat vast dat de door betrokkene in Nederland betaalde premie voor de volksverzekeringen hem in deze lidstaat een recht geven op aanvullende sociale bescherming naast de bescherming die hij in België geniet, en dus niet worden betaald zonder dat zij recht geven op een tegenprestatie.

37     De inaanmerkingneming van de litigieuze rente voor het premie-inkomen, op basis waarvan de door Piatkowski verschuldigde premie voor de volksverzekeringen wordt berekend, zal betrokkene als zodanig weliswaar geen recht op aanvullende sociale uitkeringen in Nederland verlenen naast de uitkeringen die hij reeds in deze lidstaat genoot, maar dit is een situatie die, zoals in punt 32 van het onderhavige arrest is opgemerkt, voortvloeit uit de bevoegdheid die elke lidstaat behoudt om de hoogte van de door de verzekerden verschuldigde premies vast te stellen en te bepalen welke inkomsten bij de berekening van deze premies in aanmerking moeten worden genomen. De omvang van de sociale bescherming en de exacte wijze van berekening van de premies zijn niet relevant, aangezien tegenover de verplichting tot premiebetaling de geboden algemene sociale bescherming staat.

38     Voorzover voorts de omvang van de sociale bescherming in het hoofdgeding onafhankelijk is van het bedrag van de betaalde premie voor de volksverzekeringen, is deze situatie inherent aan een op het solidariteitsbeginsel berustend stelsel van sociale zekerheid.

39     In deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat de Nederlandse wetgeving die in het hoofdgeding aan de orde is het door de artikelen 48 en 52 van het Verdrag gewaarborgde beginsel van het vrije verkeer van personen schendt.

40     Op de door de verwijzende rechter gestelde vraag moet dus worden geantwoord dat de artikelen 48 en 52 van het Verdrag, betreffende respectievelijk het vrije verkeer van werknemers en de vrijheid van vestiging, alsmede artikel 14 quater, sub b, van verordening nr. 1408/71, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen de Nederlandse wetgeving die rente zoals die welke in het hoofdgeding door een in Nederland gevestigde vennootschap is betaald aan een in België wonende Nederlandse onderdaan, die krachtens voornoemde verordening wegens de aard van zijn beroepswerkzaamheden is onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van deze beide lidstaten, in de grondslag voor de heffing van premie voor de volksverzekeringen betrekt.

 Kosten

41     Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart:

De artikelen 48 en 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 39 EG en 43 EG), betreffende respectievelijk het vrije verkeer van werknemers en de vrijheid van vestiging, alsmede artikel 14 quater, sub b, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1606/98 van de Raad van 29 juni 1998, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen de Nederlandse wetgeving die rente zoals die welke in het hoofdgeding door een in Nederland gevestigde vennootschap is betaald aan een in België wonende Nederlandse onderdaan, die krachtens voornoemde verordening wegens de aard van zijn beroepswerkzaamheden is onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van deze beide lidstaten, in de grondslag voor de heffing van premie voor de volksverzekeringen betrekt.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.

Top