Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62000CJ0383

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 mei 2002.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland.
Niet-nakoming - Richtlijn 96/82/EG - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn.
Zaak C-383/00.

Jurisprudentie 2002 I-04219

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2002:289

62000J0383

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 mei 2002. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland. - Niet-nakoming - Richtlijn 96/82/EG - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn. - Zaak C-383/00.

Jurisprudentie 2002 bladzijde I-04219


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Beroep wegens niet-nakoming - Onderzoek van gegrondheid door Hof - In aanmerking te nemen situatie - Situatie bij verstrijken van in met redenen omkleed advies gestelde termijn

(Art. 226 EG)

2. Lidstaten - Verplichtingen - Uitvoering van richtlijnen - Niet-nakoming - Rechtvaardiging - Ontoelaatbaarheid - Verplichting van lidstaat tot loyale samenwerking met Commissie - Omvang

(Art. 10 EG en 226 EG)

3. Beroep wegens niet-nakoming - Recht van beroep van Commissie - Discretionaire uitoefening

(Art. 226 EG)

Samenvatting


1. In het kader van een beroep krachtens artikel 226 EG moet het bestaan van een niet-nakoming worden beoordeeld naar de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn. Het Hof kan geen rekening houden met sedertdien opgetreden wijzigingen.

( cf. punt 16 )

2. Een lidstaat kan zich niet op nationale bepalingen, praktijken of situaties, met inbegrip van zijn federale structuur, beroepen ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van door een richtlijn voorgeschreven verplichtingen of termijnen. Voorzover de Commissie en de lidstaten volgens het beginsel van loyale samenwerking te goeder trouw moeten samenwerken, dienen zij dit te doen met volledige inachtneming van de verdragsbepalingen en het afgeleide recht.

( cf. punt 18 )

3. In het systeem van artikel 226 EG beschikt de Commissie over een discretionaire bevoegdheid om een beroep wegens niet-nakoming in te stellen. Het staat niet aan het Hof om de uitoefening van deze bevoegdheid te toetsen.

( cf. punt 19 )

Partijen


In zaak C-383/00,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. zur Hausen als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing en B. Muttelsee-Schön als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek om vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet binnen de gestelde termijn alle maatregelen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PB 1997, L 10, blz. 13), en met name aan artikel 11 ervan, de krachtens het EG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: N. Colneric, kamerpresident, R. Schintgen (rapporteur) en V. Skouris, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,

griffier: R. Grass,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 maart 2002,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij op 18 oktober 2000 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 226 EG het Hof verzocht vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet binnen de gestelde termijn alle maatregelen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PB 1997, L 10, blz. 13), en met name aan artikel 11 ervan, de krachtens het EG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Richtlijn 96/82 betreft, zoals artikel 1 ervan aangeeft, de preventie van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn, en de beperking van de gevolgen daarvan voor mens en milieu, teneinde op coherente en doeltreffende wijze hoge niveaus van bescherming binnen de gehele Gemeenschap te waarborgen.

3 Artikel 11, lid 1, van richtlijn 96/82 bepaalt:

De lidstaten dragen er zorg voor dat voor de door artikel 9 bestreken inrichtingen:

a) door de exploitant een intern noodplan voor de binnen de inrichting te nemen maatregelen wordt opgesteld:

- voor nieuwe inrichtingen: vóór de inbedrijfstelling ervan;

- voor nog niet onder richtlijn 82/501/EEG vallende bestaande inrichtingen: binnen een termijn van drie jaar, gerekend vanaf de in artikel 24, lid 1, genoemde datum;

- voor andere inrichtingen: binnen een termijn van twee jaar, gerekend vanaf de in artikel 24, lid 1, genoemde datum;

b) door de exploitant binnen de volgende termijnen aan de bevoegde autoriteiten de noodzakelijke gegevens worden verstrekt, zodat zij het externe noodplan kunnen opstellen:

- voor nieuwe inrichtingen: vóór de inbedrijfstelling ervan;

- voor nog niet onder richtlijn 82/501/EEG vallende bestaande inrichtingen: binnen een termijn van drie jaar, gerekend vanaf de in artikel 24, lid 1, genoemde datum;

- voor andere inrichtingen: binnen een termijn van twee jaar, gerekend vanaf de in artikel 24, lid 1, genoemde datum;

c) door de voor dit doel door de lidstaat aangewezen autoriteiten een extern noodplan voor de buiten de inrichting te nemen maatregelen wordt opgesteld."

4 Ingevolge artikel 24, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 96/82 moesten de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk 24 maanden na de inwerkingtreding ervan aan deze richtlijn te voldoen en de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

5 Overeenkomstig artikel 25 is richtlijn 96/82 in werking getreden op de 20e dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Aangezien die bekendmaking op 14 januari 1997 heeft plaatsgevonden, is deze richtlijn op 3 februari daaraanvolgend in werking getreden en is de in artikel 24, lid 1, eerste alinea, bepaalde termijn op 3 februari 1999 verstreken.

6 Aangezien de Commissie bij het verstrijken van deze termijn niet in kennis was gesteld van de bepalingen die de Bondsrepubliek Duitsland had vastgesteld om aan richtlijn 96/82 te voldoen, en evenmin beschikte over andere inlichtingen op grond waarvan zij tot de slotsom kon komen dat deze lidstaat de daartoe noodzakelijke bepalingen had vastgesteld, heeft zij geoordeeld dat de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet was nagekomen en heeft zij de Duitse regering bij brief van 10 mei 1999 aangemaand om binnen twee maanden haar opmerkingen te maken.

7 Bij brief van 19 juli 1999 deelden de Duitse autoriteiten de Commissie mee dat de Bondsrepubliek Duitsland, door het Fünfte Gesetz zur Änderung des Bundes-Immissionsschutzgesetzes van 19 oktober 1998 (BGBl. 1998 I, blz. 3178) vast te stellen, op federaal niveau heeft voldaan aan de voorwaarden die nodig zijn voor de uitvoering van richtlijn 96/82 door middel van een bestuursrechtelijke regeling. In deze brief deelden zij de Commissie bovendien de wettelijke bepalingen mee die de deelstaten Beieren, Berlijn, Hessen en Thüringen hadden vastgesteld om artikel 11 van genoemde richtlijn uit te voeren.

8 Bij twee brieven van 13 september en 8 november 1999 deelden de Duitse autoriteiten de Commissie ook de daartoe respectievelijk door de deelstaat Bremen en de deelstaten Noord-Rijnland-Westfalen en Baden-Württemberg vastgestelde wettelijke bepalingen mee. In de brief van 8 november 1999 deelden zij de Commissie bovendien een ontwerp-verordening van de federale regering houdende uitvoering van richtlijn 96/82 mee, en verklaarden zij dat de Bundesrat reeds was begonnen met de beraadslagingen met het oog op de goedkeuring van deze verordening.

9 Van oordeel dat de Bondsrepubliek Duitsland nog niet alle nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen had vastgesteld om te voldoen aan richtlijn 96/82, of in elk geval deze bepalingen nog niet integraal aan de Commissie had meegedeeld, met uitzondering van die welke met betrekking tot artikel 11 van de richtlijn waren vastgesteld door de deelstaten Baden-Württemberg, Beieren, Berlijn, Bremen, Hessen, Noord-Rijnland-Westfalen en Thüringen, zond de Commissie de Bondsrepubliek Duitsland op 21 januari 2000 een met redenen omkleed advies met het verzoek om binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de kennisgeving ervan de nodige maatregelen te nemen om dit advies op te volgen.

10 In antwoord op het met redenen omkleed advies deelden de Duitse autoriteiten de Commissie bij brief van 11 mei 2000 mee dat de Bundesrat voornoemde verordening ter uitvoering van richtlijn 96/82 op 17 maart 2000 had goedgekeurd, en dat zij haar de tekst ervan na de bekendmaking in het Bundesgesetzblatt zouden toesturen. In dezelfde brief werden ook de door de deelstaten Brandenburg, Bremen, Saarland en Hamburg ter uitvoering van artikel 11 van richtlijn 96/82 vastgestelde bepalingen aan de Commissie meegedeeld.

11 Bij brief van 3 augustus 2000 zonden de Duitse autoriteiten de Commissie de tekst van de Verordnung zur Umsetzung EG-rechtlicher Vorschriften betreffend die Beherrschung der Gefahren bei schweren Unfällen mit gefährlichen Stoffen van 26 april 2000 (BGBl. 2000 I, blz. 603), met de mededeling dat deze verordening op 3 mei 2000 in werking was getreden. Na erop te hebben gewezen dat de op het niveau van de deelstaten voor de uitvoering van artikel 11 van richtlijn 96/82 benodigde bepalingen reeds door tien deelstaten waren vastgesteld en aan de Commissie waren meegedeeld, kondigden zij aan dat de voor deze uitvoering in de deelstaten Mecklenburg-Voorpommeren, Nedersaksen, Rijnland-Palts, Saksen, Saksen-Anhalt en Sleeswijk-Holstein benodigde bepalingen naar alle waarschijnlijkheid vóór het einde van het lopende jaar zouden worden vastgesteld.

12 Van oordeel dat, in deze omstandigheden, de Bondsrepubliek Duitsland nog niet alle bepalingen had vastgesteld die nodig waren voor de omzetting van artikel 11 van richtlijn 96/82 in Duits recht, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

13 De Duitse regering betwist niet dat nog niet alle voor de omzetting van artikel 11 van richtlijn 96/82 in nationaal recht benodigde maatregelen zijn getroffen. Zij beklemtoont dat, na het nemen van de verschillende in de loop van de precontentieuze fase genoemde wettelijke maatregelen, uitvoering alleen nog aan de orde is in de deelstaten Mecklenburg-Voorpommeren, Nedersaksen, Rijnland-Palts, Saksen, Saksen-Anhalt en Sleeswijk-Holstein.

14 In dit verband verklaart de Duitse regering dat de wetten die nodig zijn voor de omzetting van artikel 11 van richtlijn 96/82 in het recht van de deelstaten Sleeswijk-Holstein en Rijnland-Palts respectievelijk op 1 en 21 december 2000 in werking zijn getreden, en dat de procedures voor de uitvoering in de deelstaten Mecklenburg-Voorpommeren, Nedersaksen, Saksen en Saksen-Anhalt aan de gang zijn.

15 De Duitse regering is van mening dat vanwege het grote aantal en de complexiteit van de uitvoeringsmaatregelen, zowel op federaal als op deelstaatniveau, er in casu sprake is van bijzondere omstandigheden waarmee de Commissie overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking, zoals dat in artikel 10 EG is geformuleerd, rekening zou moeten houden. Zij wijst er bovendien op dat zij de autoriteiten van de deelstaten herhaaldelijk heeft gewezen op de urgentie van de uitvoering, en beklemtoont dat de lopende procedures zich in een vergevorderd stadium bevinden, zodat ervan uitgegaan mag worden dat de zaak binnen afzienbare tijd zal zijn afgehandeld.

16 Er dient aan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het bestaan van een niet-nakoming moet worden beoordeeld naar de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn, en dat het Hof met sedertdien opgetreden wijzigingen geen rekening kan houden (zie met name arresten van 11 oktober 2001, Commissie/Oostenrijk, C-110/00, Jurispr. blz. I-7545, punt 13, en 17 januari 2002, Commissie/België, C-423/00, Jurispr. blz. I-593, punt 14).

17 Vaststaat dat de Bondsrepubliek Duitsland niet voor het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn van twee maanden alle maatregelen had genomen die nodig zijn voor de omzetting van richtlijn 96/82 in nationaal recht.

18 Bovendien heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat een lidstaat zich niet op nationale bepalingen, praktijken of situaties, met inbegrip van zijn federale structuur, kan beroepen ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van door een richtlijn voorgeschreven verplichtingen of termijnen (zie met name arrest van 17 januari 2002, Commissie/België, reeds aangehaald, punt 16). Voorzover de Commissie en de lidstaten volgens het beginsel van loyale samenwerking te goeder trouw moeten samenwerken, dienen zij dit te doen met volledige inachtneming van de verdragsbepalingen en het afgeleide recht.

19 Bovendien beschikt de Commissie in het systeem van artikel 226 EG over een discretionaire bevoegdheid om een beroep wegens niet-nakoming in te stellen en staat het niet aan het Hof om de uitoefening van deze bevoegdheid te toetsen (zie met name arrest van 6 juli 2000, Commissie/België, C-236/99, Jurispr. blz. I-5657, punt 28).

20 Derhalve kon de Bondsrepubliek Duitsland niet eisen dat de Commissie zou afzien van het instellen van het onderhavige beroep, dan wel dit zou opschorten om rekening te houden met het aantal en de complexiteit van de uitvoeringsmaatregelen, alsmede met de verrichte of lopende inspanningen.

21 In die omstandigheden moet het door de Commissie ingestelde beroep gegrond worden geacht.

22 Mitsdien moet worden vastgesteld dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet binnen de gestelde termijn alle maatregelen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 11 van richtlijn 96/82, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

23 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien de Bondsrepubliek Duitsland in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de gestelde termijn alle maatregelen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 11 van richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, is de Bondsrepubliek Duitsland de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.

Top