Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61997CJ0374

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 september 1999.
    Anton Feyrer tegen Landkreis Rottal-Inn.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bayerischer Verwaltungsgerichtshof - Duitsland.
    Richtlijn 85/73/EEG - Retributies voor keuringen en sanitaire controles van vers vlees - Rechtstreekse werking.
    Zaak C-374/97.

    Jurisprudentie 1999 I-05153

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1999:397

    61997J0374

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 9 september 1999. - Anton Feyrer tegen Landkreis Rottal-Inn. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bayerischer Verwaltungsgerichtshof - Duitsland. - Richtlijn 85/73/EEG - Retributies voor keuringen en sanitaire controles van vers vlees - Rechtstreekse werking. - Zaak C-374/97.

    Jurisprudentie 1999 bladzijde I-05153


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    Landbouw - Harmonisatie van wetgevingen inzake sanitaire controles - Financiering van keuringen en sanitaire controles van vers vlees - Richtlijn 85/73 - Niveaus van retributies - Mogelijkheid voor particulieren om zich te verzetten tegen heffing van retributies die forfaitaire bedragen overschrijden - Geen - Voorwaarde - Heffing van specifieke retributies die forfaitaire bedragen overschrijden - Toelaatbaarheid - Voorwaarde - Bevoegdheid van gemachtigde gemeentelijke autoriteiten tot afwijking naar boven - Draagwijdte

    (Richtlijn 85/73 van de Raad, art. 2, lid 3, en bijlage, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/118)

    Samenvatting


    $$Wanneer een lidstaat richtlijn 85/73 inzake de financiering van de keuringen en sanitaire controles van vers vlees en van vlees van pluimvee, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/118, niet binnen de gestelde termijn heeft uitgevoerd, kan een particulier zich niet verzetten tegen de inning van hogere retributies dan de forfaitaire bedragen vastgesteld in punt 1 van hoofdstuk I van de bijlage bij die richtlijn, op voorwaarde dat die retributies de werkelijk gemaakte kosten niet overschrijden.

    Een lidstaat kan zonder verdere voorwaarden gebruik kan maken van de hem bij punt 4, sub b, van hoofdstuk I van de bijlage bij die richtlijn verleende bevoegdheid om een specifieke retributie te innen die de forfaitaire bedragen vastgesteld in punt 1 van hoofdstuk I overschrijdt, zolang de specifieke retributie de werkelijk gemaakte kosten maar niet overschrijdt.

    Ingeval een lidstaat de bevoegdheid tot inning van de retributies voor de keuringen en sanitaire controles van vers vlees aan de gemeentelijke autoriteiten heeft overgedragen, staat artikel 2, lid 3, van de richtlijn hem toe retributies te innen waarvan het bedrag hoger is dan dat van de communautaire retributies, tot het bedrag van de werkelijke keuringskosten die de bevoegde gemeentelijke autoriteit heeft gemaakt.

    Partijen


    In zaak C-374/97,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van het Bayerische Verwaltungsgerichtshof (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

    A. Feyrer

    en

    Landkreis Rottal-Inn,

    in tegenwoordigheid van:

    Landesanwaltschaft Bayern als Vertreter des öffentlichen Interesses,

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 2, lid 3, en van de punten 1 en 4, sub b, van hoofdstuk I van de bijlage bij richtlijn 85/73/EEG van de Raad van 29 januari 1985 inzake de financiering van de keuringen en sanitaire controles van vers vlees en van vlees van pluimvee (PB L 32, blz. 14), zoals gewijzigd bij richtlijn 93/118/EG van de Raad van 22 december 1993 (PB L 340, blz. 15),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE

    (Tweede kamer),

    samengesteld als volgt: G. Hirsch, kamerpresident, G. F. Mancini en R. Schintgen (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: P. Léger

    griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    - A. Feyrer, vertegenwoordigd door W. Leinfelder, advocaat te Augsburg,

    - de Landkreis Rottal-Inn, vertegenwoordigd door T. Schönfeld, advocaat te München,

    - de Landesanwaltschaft Bayern als Vertreter des öffentlichen Interesses, vertegenwoordigd door M. Bauer, Oberlandesanwalt bij die Landesanwaltschaft,

    - de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Röder, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, als gemachtigde,

    - de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door A. Bos, juridisch adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

    - de Finse regering, vertegenwoordigd door H. Rotkirch, ambassadeur, hoofd van de dienst juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en T. Pynnä, juridisch adviseur bij dat ministerie, als gemachtigden,

    - de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K.-D. Borchardt, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, bijgestaan door I. Brinker, advocaat te Brussel,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de mondelinge opmerkingen van A. Feyrer, vertegenwoordigd door W. Leinfelder, advocaat; de Landkreis Rottal-Inn, vertegenwoordigd door T. Schönfeld, advocaat; de Landesanwaltschaft Bayern als Vertreter des öffentlichen Interesses, vertegenwoordigd door J. Mehler, Oberlandesanwalt bij die Landesanwaltschaft; de Duitse regering, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Financiën, als gemachtigde, en de Commissie, vertegenwoordigd door K.-D. Borchardt, bijgestaan door R. Karpenstein, advocaat te Hamburg, ter terechtzitting van 16 december 1998,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 maart 1999,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij beschikking van 20 oktober 1997, ingekomen bij het Hof op 3 november daaraanvolgend, heeft het Bayerische Verwaltungsgerichtshof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 2, lid 3, en van de punten 1 en 4, sub b, van hoofdstuk I van de bijlage bij richtlijn 85/73/EEG van de Raad van 29 januari 1985 inzake de financiering van de keuringen en sanitaire controles van vers vlees en van vlees van pluimvee (PB L 32, blz. 14), zoals gewijzigd bij richtlijn 93/118/EG van de Raad van 22 december 1993 (PB L 340, blz. 15, gerectificeerd in PB 1994, L 280, blz. 91; hierna: "richtlijn").

    2 Die vragen zijn gerezen in een geding tussen A. Feyrer en de Landkreis Rottal-Inn (hierna: "Landkreis") over het bedrag van de retributies die laatstgenoemde Feyrer in rekening heeft gebracht voor de keuringen en sanitaire controles die de diensten van de Landkreis in 1995 in de door Feyrer geëxploiteerde slagerij verrichtten.

    Het toepasselijke gemeenschapsrecht

    3 Volgens artikel 1, lid 1, eerste streepje, van de richtlijn dragen de lidstaten zorg voor de inning van een communautaire retributie voor de kosten die verbonden zijn aan de keuringen en sanitaire controles van het vlees bedoeld in verschillende communautaire richtlijnen.

    4 Artikel 1, lid 2, luidt als volgt:

    "De in lid 1 bedoelde retributies moeten de kosten dekken die de bevoegde autoriteit maakt in verband met

    - de loonkosten, met inbegrip van de sociale premies

    - de administratiekosten, eventueel met inbegrip van de kosten voor de na- en bijscholing van de inspecteurs

    voor het verrichten van de in lid 1 bedoelde controles en keuringen."

    5 Artikel 2 van de richtlijn bepaalt:

    "1. De lidstaten dragen er zorg voor dat, met het oog op de financiering van de controles die door de bevoegde autoriteiten worden verricht overeenkomstig de in artikel 1 bedoelde richtlijnen, en uitsluitend voor dat doel,

    - vanaf 1 januari 1994 voor het in de richtlijnen 64/433/EEG, 71/118/EEG en 72/462/EEG bedoelde vlees op de in de bijlage bepaalde wijze de communautaire retributies worden geheven;

    - (...)

    (...)

    3. Onder het voorbehoud dat de door elke lidstaat geïnde totale retributie niet meer bedraagt dan de werkelijk gemaakte keuringskosten, worden de lidstaten gemachtigd een bedrag te innen dat hoger is dan het niveau van de communautaire retributies.

    4. De communautaire retributies komen in de plaats van alle andere sanitaire heffingen of retributies die de nationale, regionale of gemeentelijke overheden van de lidstaten innen voor de in artikel 1 bedoelde keuringen en controles en voor de certificering daarvan. (...)

    (...)"

    6 Punt 1 van hoofdstuk I, "Vlees waarop de richtlijnen 64/433/EEG en 71/118/EEG van toepassing zijn", van de bijlage bij de richtlijn bepaalt, dat de lidstaten onverminderd de toepassing van de punten 4 en 5 voor de keuringskosten in verband met de slachtwerkzaamheden de in dit punt genoemde forfaitaire bedragen innen alsmede een deel dat betrekking heeft op de administratiekosten en het opsporen van residuen.

    7 Punt 4 van hoofdstuk I van de bijlage bij de richtlijn luidt als volgt:

    "De lidstaten kunnen ter dekking van hogere kosten

    a) voor een bepaalde inrichting de in de punten 1 en 2, onder a, genoemde forfaitaire bedragen verhogen.

    Afgezien van de in punt 5, onder a, vermelde voorwaarde, kunnen als voorwaarden hiervoor gelden:

    - hogere keuringskosten ingevolge de bijzonder grote heterogeniteit van de te slachten dieren qua leeftijd, omvang, gewicht en gezondheidstoestand;

    - langere wachttijden en ander tijdverlies voor het keuringspersoneel ingevolge ontoereikende voorafgaande planning binnen de inrichting van de aanvoer van dieren of wegens technische tekortkomingen en storingen, bijvoorbeeld in oude inrichtingen;

    - frequente vertragingen in het slachtproces, bijvoorbeeld omdat er voor het slachten te weinig personeel beschikbaar is, met als gevolg een verminderde benutting van het keuringspersoneel;

    - meerkosten ingevolge bijzondere transporttijden;

    - tijdverlies ingevolge frequent wisselende, door het keuringspersoneel niet beïnvloedbare slachttijden;

    - frequente onderbrekingen van het slachtproces ingevolge maatregelen die vereist zijn voor reiniging en ontsmetting;

    - uitvoering van keuringen van dieren die op verzoek van de eigenaar buiten de normale slachturen worden geslacht.

    De verhogingen van het forfaitaire referentiebedrag van de retributie hangen af van de omvang van de te dekken kosten,

    b) dan wel een specifieke retributie innen die de werkelijk gemaakte kosten dekt."

    8 Bij artikel 2 van richtlijn 93/118 is met ingang van 1 januari 1994 ingetrokken, beschikking 88/408/EEG van de Raad van 15 juni 1988 betreffende de niveaus van de overeenkomstig richtlijn 85/73 te heffen retributies voor de keuringen en sanitaire controles van vers vlees (PB L 194, blz. 24), die de Raad krachtens artikel 2, lid 1, van richtlijn 85/73 had vastgesteld.

    9 In artikel 2, lid 1, van deze beschikking waren voor de verschillende betrokken diersoorten de forfaitaire gemiddelden voor de retributie vastgesteld. Artikel 2, lid 2, eerste alinea, bepaalde echter, dat "de lidstaten waar de loonkosten, de structuur van de inrichtingen en de verhouding tussen dierenartsen en vleeskeurders afwijken van het communautaire gemiddelde waarvan gebruik is gemaakt voor de berekening van de in lid 1 vastgestelde forfaitaire bedragen, naar boven of naar beneden van deze bedragen [mogen] afwijken tot op het niveau van de reële keuringskosten".

    10 Volgens de tweede alinea van deze bepaling dienden de lidstaten zich voor de toepassing van de in de eerste alinea bedoelde afwijkingen te baseren op de beginselen vermeld in de bijlage bij beschikking 88/408. In punt 2, eerste alinea, van die bijlage werd bepaald, dat de lidstaten ter dekking van hogere kosten, krachtens artikel 2, lid 2, van de beschikking het forfaitaire referentiebedrag van de retributie konden verhogen. De in de tweede alinea van dit punt als voorbeeld genoemde voorwaarden waren in wezen gelijk aan die van punt 4, sub a, van de bijlage bij de richtlijn.

    11 Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/118 doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om, wat de eisen van de bijlage en van artikel 5 betreft, uiterlijk op 31 december 1993 en, wat de overige bepalingen betreft, uiterlijk op 31 december 1994 aan de richtlijn te voldoen.

    De toepasselijke nationale bepalingen

    12 In Duitsland worden voor ambtelijke handelingen die krachtens het Fleischhygienegesetz (hierna: "FlHG") worden verricht, kostendekkende retributies en verschillende rechten geheven. Die handelingen worden bepaald door het recht van de deelstaten, in dit geval het Bayerische Gesetz zur Ausführung des Fleischhygienegesetzes (hierna: "AGFlHG") van 24 augustus 1990 (GVBl. I, blz. 336). Het AGFlHG machtigt de Landkreise onder meer, bij reglement de handelingen aan te wijzen waarvoor op hun grondgebied de retributie wordt geïnd. Op basis hiervan heeft de Landkreis de Satzung über die Erhebung von Gebühren und Auslagen für Amtshandlungen im Vollzug fleischhygienischer Vorschriften van 20 augustus 1997 (Abl. des Landkreises Rottal-Inn 1997, blz. 123; hierna: "Satzung") vastgesteld, die met terugwerkende kracht op 1 januari 1994 in werking is getreden.

    13 § 24 van het FlHG, in de versie van 18 december 1992 (BGBl. I, blz. 2022) die ten tijde van de feiten van het hoofdgeding gold, bepaalt:

    "1) Voor ambtelijke handelingen krachtens deze wet en de ter uitvoering van deze wet vastgestelde regels worden kostendekkende retributies en onkosten in rekening gebracht.

    2) De handelingen waarvoor ingevolge lid 1 moet worden betaald, worden door het recht van de deelstaten vastgesteld. De retributies moeten worden berekend aan de hand van richtlijn 85/73/EEG van de Raad van 29 januari 1985 inzake de financiering van de keuringen en sanitaire controles van vers vlees en van vlees van pluimvee (PB L 32, blz. 14), en de op grond van die richtlijn vastgestelde handelingen van de instellingen van de Europese Gemeenschap (...)"

    14 Artikel 3 van het AGFlHG bepaalt:

    "1) De Landkreise en de al dan niet tot een Landkreis behorende gemeenten dragen de kosten voortvloeiende uit de uitoefening van de hun bij een verordening op basis van artikel 1, lid 2, sub 2, van deze wet opgedragen taken; dit geldt eveneens wanneer deze territoriale publiekrechtelijke lichamen diensten voor de inspectie bij invoer beheren.

    2) In de gevallen van lid 1 bepalen de Landkreise en de al dan niet tot een Landkreis behorende gemeenten voor hun gehele gebied bij reglement voor welke ambtelijke handelingen in de zin van § 24, lid 1, FlHG moet worden betaald, en stellen zij tevens voor hun gehele grondgebied, en los van de slachthuisheffingen, de kostendekkende retributies vast overeenkomstig § 24, lid 2, FlHG.

    (...)"

    15 § 1 van de Satzung, getiteld "Handelingen waarvoor retributie wordt geheven", bepaalt:

    "1) Voor ambtelijke handelingen verricht krachtens het Fleischhygienegesetz (...) en de Fleischhygiene-Verordnung (...) worden ingevolge deze Satzung retributies geheven. De vastgestelde retributies omvatten ook de onkosten.

    2) Retributie is verschuldigd voor:

    1. de uitvoering van ambtelijke controles, 2. de controle in de uitsnijderij, 3. de controle in het vleesverwerkingsbedrijf, 4. de controle in een koel- of vrieshuis.

    Voorts is retributie verschuldigd voor:

    1. het toezicht op een toegestane koeltechniek, 2. de afgifte van een verklaring van verbruiksgeschiktheid.

    3) Voor de definitieve beoordeling en het merken is geen aparte retributie verschuldigd."

    16 In § 2 van de Satzung is het bedrag van de retributies vastgesteld.

    De feiten en het hoofdgeding

    17 Feyrer, die een slagerij binnen de Landkreis exploiteert en zelf slacht, ontving ter zake van de keuringen en sanitaire controles van vlees die de diensten van de Landkreis in 1995 hadden verricht, een op basis van de Satzung berekende aanslag voor de betaling van retributies, waarvan het bedrag de in hoofdstuk I, punt 1, van de bijlage bij de richtlijn forfaitair vastgestelde bedragen overschreed. Ofschoon Feyrer niet betwistte, dat de hem opgelegde retributies overeenkwamen met de daadwerkelijke inspectiekosten van de Landkreis, betoogde hij, dat zij in strijd waren met het gemeenschapsrecht en verzocht hij om vermindering tot de door de richtlijn vastgestelde forfaitaire bedragen.

    18 De Landkreis voerde hiertegen aan, dat de richtlijn de inning van de keuringskosten dekkende retributies toestaat wanneer de forfaitaire bedragen lager zijn dan de reële kosten die de betrokken autoriteiten voor de keuring zijn opgekomen. De Landkreis stelde in het bijzonder, dat de richtlijn niet tot doel had, de in de Gemeenschap voor de keuring geïnde retributies zo veel mogelijk op een gelijk niveau te brengen, maar verstoringen van de mededinging als gevolg van de vaststelling van te lage retributies beoogde te voorkomen.

    19 Het Bayerische Verwaltungsgerichtshof, waar het hoger beroep van partijen aanhangig is, was van oordeel, dat het geding vragen over de uitlegging van het gemeenschapsrecht deed rijzen en heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende drie prejudiciële vragen voorgelegd:

    "1) Kan een particulier zich verzetten tegen de inning van hogere retributies dan de forfaitaire bedragen vermeld in punt 1 van de bijlage bij artikel 2, lid 1, van richtlijn 85/73/EEG van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/118/EG, wanneer de lidstaat richtlijn 93/118/EG niet binnen de gestelde termijn heeft uitgevoerd?

    2) Kan een lidstaat zonder verdere voorwaarden met een beroep op punt 4, sub b, van de bijlage bij artikel 2, lid 1, van richtlijn 85/73/EEG van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/118/EG, hogere retributies dan de forfaitaire bedragen innen, zolang de geïnde retributies de werkelijke kosten niet overschrijden?

    3) Is de op artikel 2, lid 3, van richtlijn 85/73/EEG van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/118/EG, gebaseerde bevoegdheid van de lidstaten om een hoger bedrag dan de communautaire retributies te innen, afhankelijk van het totale bedrag van de in de gehele lidstaat geheven retributies en de in de gehele lidstaat werkelijk gemaakte keuringskosten, of volstaat het, ingeval de lidstaat de bevoegdheid tot inning van de retributies aan de gemeentelijke autoriteiten heeft overgedragen, dat het totale bedrag van de door de betrokken gemeentelijke autoriteiten geïnde retributie de werkelijke keuringskosten van die autoriteiten niet overschrijdt?"

    De eerste vraag

    20 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of een particulier zich kan verzetten tegen de inning van hogere retributies dan de in hoofdstuk I, punt 1, van de bijlage bij de richtlijn vastgestelde forfaitaire bedragen.

    21 Volgens vaste rechtspraak (zie met name arrest van 24 september 1998, Tögel, C-76/97, Jurispr. blz. I-5357, punt 42) zijn particulieren gerechtigd om, in alle gevallen waarin de bepalingen van een richtlijn inhoudelijk onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn, op deze bepalingen een beroep te doen tegenover de staat, wanneer deze hetzij verzuimt de richtlijn binnen de gestelde termijn in nationaal recht om te zetten, hetzij dit op onjuiste wijze doet.

    22 In zijn verwijzingsbeschikking heeft de nationale rechter uitdrukkelijk vastgesteld, dat de richtlijn ten tijde van de feiten van het hoofdgeding nog niet in Duits recht was omgezet en dat § 24, lid 2, FlHG, in de op die datum geldende versie, noch artikel 3, lid 2, AGFlHG als omzetting kon worden beschouwd.

    23 Bijgevolg moet worden onderzocht, of de betrokken bepalingen van de richtlijn inhoudelijk onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn om door een particulier tegenover de staat te kunnen worden ingeroepen.

    24 Gelijk het Hof met betrekking tot beschikking 88/408, die is vervangen door de richtlijn, reeds heeft geoordeeld, kan het enkele feit dat een beschikking de lidstaten waartoe zij is gericht, toestaat van haar duidelijke en nauwkeurige bepalingen af te wijken, op zich niet tot gevolg hebben, dat die bepalingen rechtstreekse werking missen, inzonderheid wanneer het gebruik van de aldus toegekende afwijkingsmogelijkheden vatbaar is voor rechterlijke toetsing (arrest van 10 november 1992, Hansa Fleisch Ernst Mundt, C-156/91, Jurispr. blz. I-5567, punt 15).

    25 In die omstandigheden oordeelde het Hof, dat de bij artikel 2, lid 2, van beschikking 88/408 aan de lidstaten toegekende mogelijkheid om, met inachtneming van de in de bijlage bij die beschikking genoemde voorwaarden, naar boven af te wijken van de in artikel 2, lid 1, vastgestelde forfaitaire retributieniveaus, laatstgenoemde bepaling haar rechtstreekse werking niet kon ontnemen (arrest Hansa Fleisch Ernst Mundt, reeds aangehaald, punten 16 en 17).

    26 Met betrekking tot de richtlijn moet worden opgemerkt, dat volgens hoofdstuk I, punt 4, van de bijlage de lidstaten hogere kosten mogen dekken en niet alleen bevoegd zijn om voor een bepaalde inrichting en onder bepaalde voorwaarden, die in wezen gelijk zijn aan die van de bijlage bij beschikking 88/408, de vastgestelde forfaitaire bedragen te verhogen (punt 4, sub a), maar eveneens om een specifieke retributie te innen die de werkelijk gemaakte kosten dekt (punt 4, sub b). Voorts staat artikel 2, lid 3, van de richtlijn de lidstaten algemeen toe, een bedrag te innen dat hoger is dan de communautaire retributie, onder voorbehoud dat het totaal van de geïnde retributie niet meer bedraagt dan de werkelijk gemaakte keuringskosten.

    27 De bevoegdheid om de forfaitaire bedragen te verhogen, die de lidstaten bij punt 4, sub a, van hoofdstuk I van de bijlage bij de richtlijn is verleend, vormt een mogelijkheid om voor een bepaalde inrichting en onder bepaalde, voor rechterlijke toetsing vatbare voorwaarden af te wijken van het niveau van de communautaire retributies. De bevoegdheid om een specifieke retributie te innen die de werkelijk gemaakte kosten dekt, welke hun bij punt 4, sub b, is verleend, is daarentegen een bevoegdheid waarvan zij algemeen en naar eigen inzicht gebruik kunnen maken, met als enige voorwaarde, dat de retributie de werkelijk gemaakte kosten niet overschrijdt.

    28 Daar de bevoegdheid van de lidstaten om de werkelijke kosten dekkende bedragen te innen wanneer die kosten hoger zijn dan de forfaitaire bedragen vastgesteld in punt 1 van hoofdstuk I van de bijlage bij de richtlijn, dus geen voorwaarden bevat waarvan de inachtneming vatbaar is voor rechterlijke toetsing, moet worden geconcludeerd, dat artikel 2, lid 1, van de richtlijn voor de lidstaten geen onvoorwaardelijke verplichting inhoudt waarop particulieren voor de nationale rechterlijke instanties een beroep kunnen doen.

    29 Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat wanneer een lidstaat de richtlijn niet binnen de gestelde termijn heeft uitgevoerd, een particulier zich niet kan verzetten tegen de inning van hogere retributies dan de forfaitaire bedragen vastgesteld in punt 1 van hoofdstuk I van de bijlage bij die richtlijn, op voorwaarde dat die retributies de werkelijk gemaakte kosten niet overschrijden.

    De tweede vraag

    30 Met zijn tweede vraag wenst de nationale rechter te vernemen, of een lidstaat zonder verdere voorwaarden gebruik kan maken van de hem bij punt 4, sub b, van hoofdstuk I van de bijlage bij de richtlijn verleende bevoegdheid om een specifieke retributie te innen die de forfaitaire bedragen vastgesteld in punt 1 van hoofdstuk I overschrijdt, zolang de specifieke retributie de werkelijk gemaakte kosten maar niet overschrijdt.

    31 Gelijk in punt 27 van dit arrest reeds is gezegd, is de bij punt 4, sub b, van hoofdstuk I van de bijlage bij de richtlijn aan de lidstaten geboden mogelijkheid, een bevoegdheid waarvan zij algemeen en naar eigen inzicht gebruik kunnen maken, en geldt hiervoor als enige voorwaarde, dat de specifieke retributie de werkelijk gemaakte kosten niet overschrijdt.

    32 Mitsdien moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat een lidstaat zonder verdere voorwaarden gebruik kan maken van de hem bij punt 4, sub b, van hoofdstuk I van de bijlage bij de richtlijn verleende bevoegdheid om een specifieke retributie te innen die de forfaitaire bedragen vastgesteld in punt 1 van hoofdstuk I overschrijdt, zolang de specifieke retributie de werkelijk gemaakte kosten maar niet overschrijdt.

    De derde vraag

    33 Met zijn derde vraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of, ingeval een lidstaat de bevoegdheid tot inning van de retributies voor de keuringen en sanitaire controles van vers vlees aan de gemeentelijke autoriteiten heeft overgedragen, artikel 2, lid 3, van de richtlijn hem toestaat retributies te innen waarvan het bedrag hoger is dan dat van de communautaire retributies, tot het bedrag van de werkelijke keuringskosten die op het gehele grondgebied van die lidstaat zijn gemaakt, of van de werkelijke keuringskosten die de bevoegde gemeentelijke autoriteit heeft gemaakt.

    34 Volgens de rechtspraak van het Hof staat het elke lidstaat vrij, de bevoegdheden op nationaal vlak te verdelen en niet rechtstreeks toepasselijke gemeenschapshandelingen via maatregelen van regionale of plaatselijke overheden te doen uitvoeren, voor zover die bevoegdheidsverdeling een juiste uitvoering van de gemeenschapshandelingen mogelijk maakt (arrest Hansa Fleisch Ernst Mundt, reeds aangehaald, punt 23).

    35 Voorts heeft het Hof in het arrest Hansa Fleisch Ernst Mundt (reeds aangehaald, punt 24) geoordeeld, dat geen enkele bepaling van beschikking 88/408 de lidstaten verbood, aan regionale of plaatselijke instanties de bevoegdheid te delegeren, onder de voorwaarden en binnen de grenzen van artikel 2, lid 2, van die beschikking, van de forfaitaire retributieniveaus af te wijken.

    36 Dit geldt eveneens voor de richtlijn die beschikking 88/408 heeft vervangen. Door, evenals de beschikking, in artikel 2, lid 4, te bepalen, dat de communautaire retributies in de plaats komen van alle andere sanitaire heffingen of retributies die de nationale, regionale of gemeentelijke overheden van de lidstaten innen voor de in artikel 1 bedoelde keuringen en controles, bevestigen de bewoordingen van deze richtlijn, dat de betrokken retributies zowel op nationaal als op regionaal of plaatselijk niveau kunnen worden geïnd.

    37 Met betrekking tot de vraag, tot welk niveau van de werkelijke keuringskosten een lidstaat mag afwijken van de forfaitaire bedragen van de communautaire retributies indien hij de bevoegdheid om die retributies te innen aan de gemeentelijke autoriteiten heeft overgedragen, moet ten slotte worden opgemerkt, dat de retributies volgens artikel 1, lid 2, van de richtlijn in beginsel aldus worden vastgesteld, dat zij de kosten dekken die de bevoegde autoriteit voor de betrokken keuringen en sanitaire controles draagt.

    38 Voorts mogen de lidstaten volgens de bewoordingen van artikel 2, lid 3, van de richtlijn een bedrag innen dat de communautaire retributies overschrijdt tot aan het bedrag van de werkelijke keuringskosten.

    39 Hieruit volgt, dat wanneer een lidstaat, gelijk in het hoofdgeding, de bevoegdheid tot inning van de in de richtlijn bedoelde retributies aan de gemeentelijke autoriteiten heeft overgedragen, hij naar boven mag afwijken van de in de richtlijn vastgestelde forfaitaire bedragen tot aan het bedrag van de kosten die die autoriteiten werkelijk hebben gemaakt.

    40 Aan deze conclusie kan niet worden afgedaan door overwegingen inzake het doel van de richtlijn. Deze beoogt immers niet, door naast de inning van forfaitaire retributies, de inning van retributies van een hoger bedrag toe te staan ter dekking van de werkelijk gemaakte keuringskosten, voor de gehele Gemeenschap retributies van een en hetzelfde bedrag in te voeren, maar, gelijk uit de zesde en de zevende overweging van de considerans van de richtlijn blijkt, verstoringen van de mededinging te voorkomen die kunnen voortvloeien uit de toepassing van per lidstaat verschillende regels betreffende de financiering van de door het gemeenschapsrecht ingevoerde keuringen en sanitaire controles.

    41 Mitsdien moet op de derde vraag worden geantwoord, dat ingeval een lidstaat de bevoegdheid tot inning van de retributies voor de keuringen en sanitaire controles van vers vlees aan de gemeentelijke autoriteiten heeft overgedragen, artikel 2, lid 3, van de richtlijn hem toestaat retributies te innen waarvan het bedrag hoger is dan dat van de communautaire retributies, tot het bedrag van de werkelijke keuringskosten die de bevoegde gemeentelijke autoriteit heeft gemaakt.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    42 De kosten door de Duitse, de Nederlandse en de Finse regering alsmede door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

    uitspraak doende op de door het Bayerische Verwaltungsgerichtshof bij beschikking van 20 oktober 1997 gestelde prejudiciële vragen, verklaart voor recht:

    1) Wanneer een lidstaat richtlijn 85/73/EEG van de Raad van 29 januari 1985 inzake de financiering van de keuringen en sanitaire controles van vers vlees en van vlees van pluimvee, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/118/EG van de Raad van 22 december 1993, niet binnen de gestelde termijn heeft uitgevoerd, kan een particulier zich niet verzetten tegen de inning van hogere retributies dan de forfaitaire bedragen vastgesteld in punt 1 van hoofdstuk I van de bijlage bij die richtlijn, op voorwaarde dat die retributies de werkelijk gemaakte kosten niet overschrijden.

    2) Een lidstaat kan zonder verdere voorwaarden gebruik maken van de hem bij punt 4, sub b, van hoofdstuk I van de bijlage bij richtlijn 85/73, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/118, verleende bevoegdheid om een specifieke retributie te innen die de forfaitaire bedragen vastgesteld in punt 1 van hoofdstuk I overschrijdt, zolang de specifieke retributie de werkelijk gemaakte kosten maar niet overschrijdt.

    3) Ingeval een lidstaat de bevoegdheid tot inning van de retributies voor de keuringen en sanitaire controles van vers vlees aan de gemeentelijke autoriteiten heeft overgedragen, staat artikel 2, lid 3, van richtlijn 85/73, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/118, hem toe, retributies te innen waarvan het bedrag hoger is dan dat van de communautaire retributies, tot het bedrag van de werkelijke keuringskosten die de bevoegde gemeentelijke autoriteit heeft gemaakt.

    Top