Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61988CJ0110

Arrest van het Hof van 13 juli 1989.
François Lucazeau en anderen tegen Société des Auteurs, Compositeurs et Editeurs de Musique (SACEM) en anderen.
Verzoeken om een prejudiciële beslissing: Cour d'appel de Poitiers en Tribunal de grande instance de Poitiers - Frankrijk.
Mededinging - Auteursrechten - Hoogte van royalty's - Overeenkomsten van wederzijdse vertegenwoordiging.
Gevoegde zaken 110/88, 241/88 en 242/88.

Jurisprudentie 1989 -02811

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1989:326

61988J0110

ARREST VAN HET HOF VAN 13 JULI 1989. - FRANCOIS LUCAZEAU EN ANDEREN TEGEN SOCIETE DES AUTEURS COMPOSITEURS ET EDITEURS DE MUSIQUE (SACEM). - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: COUR D'APPEL DE POITIERS EN TRIBUNAL DE GRANDE INSTANCE DE POITIERS - FRANKRIJK. - MEDEDINGING - AUTEURSRECHTEN - HOOGTE VAN ROYALTY'S - OVEREENKOMSTEN VAN WEDERZIJDSE VERTEGENWOORDIGING. - GEVOEGDE ZAKEN 110/88, 241/88 EN 242/88.

Jurisprudentie 1989 bladzijde 02811


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . Mededinging - Mededingingsregelingen - Aantasting van mededinging - Wederkerigheidscontracten tussen nationale auteursrechtenbureaus - Toelaatbaarheid - Exclusiviteitsclausule - Ontoelaatbaarheid

( EEG-Verdrag, artikel 85, lid 1 )

2 . Mededinging - Mededingingsregelingen - Onderling afgestemde feitelijke gedraging - Parallelle gedraging - Vermoeden van onderlinge afstemming - Grenzen - Weigering van nationale auteursrechtenbureaus, in andere Lid-Staat gevestigde gebruikers rechtstreeks toegang tot hun repertoire te geven - Beoordeling door nationale rechter

( EEG-Verdrag, artikel 85, lid 1, en 177 )

3 . Mededinging - Machtspositie - Misbruik - Onbillijke contractsvoorwaarden - Door auteursrechtenbureaus in rekening gebrachte royalty' s aanzienlijk hoger dan in andere Lid-Staten in rekening gebrachte royalty' s - Mogelijkheid van rechtvaardiging

( EEG-Verdrag, artikel 86 )

Samenvatting


1 . Wederkerigheidscontracten tussen nationale auteursrechtenbureaus voor muziekwerken, waarbij die bureaus elkaar wederzijds machtigen, op hun respectieve grondgebied de vereiste toestemming te verlenen voor het in het openbaar uitvoeren van door auteursrechten beschermde muziekwerken van auteurs die bij het andere bureau zijn aangesloten, en aan die toestemming bepaalde voorwaarden te verbinden, zulks in overeenstemming met de op het betrokken grondgebied geldende wettelijke regeling, beperken op zichzelf de mededinging niet dusdanig, dat zij onder het in artikel 85, lid 1, van het Verdrag vervatte verbod vallen, daar zij het volgende tweeledig doel hebben : enerzijds wordt in overeenstemming met het in de internationale overeenkomsten inzake auteursrechten neergelegde non-discriminatiebeginsel ervoor gezorgd, dat voor alle beschermde muziekwerken, ongeacht de oorsprong ervan, identieke voorwaarden gelden voor de gebruikers in een zelfde staat, en anderzijds kunnen de auteursrechtenbureaus voor de bescherming van hun repertoire in een andere staat gebruik maken van de organisatie van het bureau dat aldaar werkzaam is, zonder daarnaast nog een eigen netwerk van contracten met gebruikers te moeten opzetten en zelf ter plaatse toezicht te moeten uitoefenen .

Dit zou wel het geval kunnen zijn, indien die dienstverleningscontracten een exclusiviteit in het leven zouden roepen, in dier voege dat de auteursrechtenbureaus zich zouden hebben verbonden, buitenlandse gebruikers van muziekopnamen geen rechtstreekse toegang tot hun repertoire te geven .

2 . Artikel 85 EEG-Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat het iedere onderling afgestemde feitelijke gedraging tussen nationale auteursrechtenbureaus in de Lid-Staten verbiedt, die ertoe strekt of ten gevolge heeft, dat ieder bureau de rechtstreekse toegang tot zijn repertoire weigert aan in een andere Lid-Staat gevestigde gebruikers .

Binnen de in artikel 177 van het Verdrag voorziene bevoegdheidsverdeling staat het aan de nationale rechter om vast te stellen, of er tussen die auteursrechtenbureaus daadwerkelijk een dergelijke onderlinge afstemming is geweest .

Bij die beoordeling dient de nationale rechter enerzijds in acht te nemen, dat een parallelle gedraging op zichzelf in bepaalde omstandigheden een ernstige aanwijzing voor een onderling afgestemde feitelijke gedraging kan opleveren, wanneer zij leidt tot mededingingsvoorwaarden die niet met de normale marktvoorwaarden overeenkomen, en anderzijds dat een dergelijke onderlinge afstemming niet kan worden verondersteld, wanneer de parallelle gedraging anders dan door een onderlinge afstemming kan worden verklaard . Met betrekking tot gedragingen van auteursrechtenbureaus zou daarvan sprake kunnen zijn, indien deze bureaus zich bij een rechtstreekse toegang tot hun repertoire genoopt zouden zien, in het buitenland een eigen beheers - en controlesysteem op te zetten .

3 . Een nationaal auteursrechtenbureau met een machtspositie op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt legt onbillijke contractuele voorwaarden op wanneer de royalty' s die het aan discotheken in rekening brengt, aanzienlijk hoger zijn dan die welke in andere Lid-Staten worden verlangd, voor zover de vergelijking van de tariefniveaus op homogene grondslag heeft plaatsgevonden . Dit zou anders zijn, indien het betrokken bureau dat onderscheid kan rechtvaardigen op basis van objectieve en relevante verschillen tussen het beheer van de auteursrechten in de betrokken Lid-Staat en het beheer ervan in de andere Lid-Staten .

Partijen


In de gevoegde zaken 110/88, 241/88 en 242/88,

betreffende verzoeken aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag,

in zaak 110/88 van de cour d' appel te Poitiers, in het aldaar aanhangig geding tussen

F . Lucazeau, te Épargnes,

en

Société des auteurs, compositeurs et éditeurs de musique ( SACEM ), te Neuilly,

in de zaken 241/88 en 242/88 van het tribunal de grande instance te Poitiers, in de aldaar aanhangige gedingen tussen

Société des auteurs, compositeurs et éditeurs de musique ( SACEM ), te Neuilly,

en

X . Debelle, te Poitiers,

en tussen

Société des auteurs, compositeurs et éditeurs de musique ( SACEM ), te Neuilly,

en

C . Soumagnac, te Poitiers,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 85 en 86 EEG-Verdrag,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt : T . Koopmans, kamerpresident, waarnemend voor de president, G . F . Mancini, C . N . Kakouris, F . A . Schockweiler, J . C . Moitinho de Almeida, M . Diez de Velasco en M . Zuleeg, rechters,

advocaat-generaal : F . G . Jacobs

griffier : D . Louterman, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door :

- F . Lucazeau, verzoeker in het hoofdgeding in zaak 110/88, en door C . Soumagnac, verweerder in het hoofdgeding in zaak 242/88, vertegenwoordigd door J.-C . Fourgoux, en ter terechtzitting eveneens door P . F . Ryziger, advocaten te Parijs,

- SACEM, verzoekster in het hoofdgeding in de zaken 241/88 en 242/88 en verweerster in het hoofdgeding in zaak 110/88, vertegenwoordigd door O . Carmet, advocaat te Parijs,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door R . de Gouttes, M . Giacomini en E . Belliard als gemachtigden,

- de Spaanse regering, vertegenwoordigd door R . Silva de Lapuerta en J . Conde de Saro als gemachtigden,

- de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door L . Ferrari Bravo als gemachtigde, bijgestaan door I . M . Braguglia, avvocato dello stato,

- de Griekse regering, vertegenwoordigd door E.-M . Mamouna, G . Crippa en S . Zissimopoulos als gemachtigden,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseurs G . Marenco en I . Langermann als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 8 maart 1989,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 mei 1989,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij arrest van 3 maart 1988, ingekomen ten Hove op 5 april daaraan volgend, heeft de cour d' appel te Poitiers krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag ten einde de verenigbaarheid met die bepalingen te kunnen beoordelen van de door een nationale maatschappij voor het beheer van auteursrechten ( hierna : auteursrechtenbureau ) aan de gebruikers opgelegde contractsvoorwaarden ( zaak 110/88 ).

2 Bij twee vonnissen van 6 juni 1988, ingekomen ten Hove op 23 augustus daaraan volgend, heeft het tribunal de grande instance te Poitiers krachtens artikel 177 EEG-Verdrag dezelfde prejudiciële vragen gesteld ( zaken 241/88 en 242/88 ).

3 Deze vragen zijn opgeworpen in het kader van gedingen tussen drie discotheekhouders en de Société des auteurs, compositeurs et éditeurs de musique ( hierna : SACEM ), het Franse auteursrechtenbureau voor muziekwerken . De drie gedingen betreffen inzonderheid de weigering van de discotheekhouders om SACEM royalty' s te betalen voor het ten gehore brengen van beschermde muziekwerken in hun discotheek .

4 De discotheekhouders stellen aan de hand van een aantal argumenten, dat SACEM' s gedrag te hunnen opzichte de mededinging beperkt en dus verboden is op grond van bepalingen van het EEG-Verdrag . Om te beginnen betogen zij, dat het door SACEM verlangde tarief voor de royalty' s willekeurig en onbillijk is en derhalve een misbruik van de machtspositie oplevert die SACEM zou innemen . Het niveau van de royalty' s zou namelijk niet alleen veel hoger zijn dan in de andere Lid-Staten, maar ook zouden de tarieven voor discotheken in geen enkele verhouding staan tot die welke voor andere grote gebruikers van muziekopnamen, zoals de radio en de televisie, worden toegepast .

5 Verder zouden de discotheken grotendeels muziek van Anglo-Amerikaanse origine gebruiken, terwijl SACEM daarmee geen rekening zou houden in de door haar voor de berekening van de royalty' s gebruikte methode, waarbij een vast tarief van 8,25 % van de omzet, inclusief BTW, van de betrokken discotheek wordt toegepast . De discotheekexploitanten zouden deze zeer hoge royalty' s namelijk moeten betalen om toegang te krijgen tot het gehele repertoire van SACEM, hoewel zij slechts voor een gedeelte van het repertoire belangstelling hebben; SACEM heeft hun altijd de toegang tot een gedeelte van het repertoire geweigerd, terwijl zij zich evenmin rechtstreeks tot de auteursrechtenbureaus in andere landen konden wenden, aangezien zij via overeenkomsten van wederzijdse vertegenwoordiging ( wederkerigheidscontracten ) aan SACEM gebonden waren en zij op grond daarvan rechtstreekse toegang tot hun repertoire weigerden .

6 De cour d' appel te Poitiers overwoog, dat er weliswaar geen twijfel over bestaat dat SACEM een machtspositie op het Franse grondgebied bezit, doch dat het forfaitair karakter van de door SACEM verlangde royalty op zich niet als een misbruik van een machtspositie lijkt te kunnen worden aangemerkt, voor zover de heffing daardoor eenvoudiger wordt en de vergoeding van auteurs en componisten erdoor is verzekerd . De cour d' appel vraagt zich echter af of het tarief van 8,25 % wel gerechtvaardigd is . Gelet op deze overwegingen heeft zij de twee prejudiciële vragen gesteld, die het tribunal de grande instance te Poitiers heeft overgenomen in de twee zaken die bij dat gerecht aanhangig zijn .

7 De twee prejudiciële vragen luiden :

"1 ) Worden, wanneer een burgerlijke vennootschap van auteurs, componisten en muziekuitgevers, SACEM genaamd, die op een belangrijk deel van de gemeenschappelijke markt een machtspositie inneemt en overeenkomsten van wederzijdse vertegenwoordiging ( wederkerigheidscontracten ) heeft gesloten met auteursrechtenbureaus in andere EEG-landen, een tarief voor gecombineerde royalty' s vaststelt op basis van 8,25 % van de bruto-omzet van een discotheek, inclusief belastingen, aan de medecontractanten rechtstreeks of zijdelings onbillijke contractuele voorwaarden opgelegd, in de zin van artikel 86 EEG-Verdrag, indien dit tarief duidelijk hoger ligt dan dat wat door identieke auteursverenigingen in andere Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap wordt toegepast?

2 ) Kan de totstandkoming van een feitelijke exclusiviteit in de landen van de Gemeenschap door middel van een netwerk van wederkerigheidscontracten, waardoor een auteursrechtenbureau dat zijn werkzaamheden op het grondgebied van een Lid-Staat uitoefent, door middel van een toetredingscontract een vergoeding voor het gehele repertoire kan vaststellen, die de gebruiker moet betalen om van het repertoire van buitenlandse auteurs gebruik te kunnen maken, een met artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag strijdige onderling afgestemde feitelijke gedraging opleveren?"

8 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten, het procesverloop, de Franse wettelijke regeling inzake auteursrechten en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

9 Eerst dient de tweede vraag, betreffende de uitlegging van artikel 85 van het Verdrag, te worden onderzocht; daarna zal het in de eerste vraag aan de orde gestelde probleem van de toepasselijkheid van artikel 86 worden behandeld .

De tweede vraag ( artikel 85 )

10 Blijkens de overwegingen van het verwijzingsarrest van de cour d' appel te Poitiers gaat het bij de in de tweede vraag bedoelde onderling afgestemde feitelijke gedraging in de zin van artikel 85 om een praktijk van de nationale auteursrechtenbureaus van de verschillende Lid-Staten . Uit de bewoordingen van die vraag valt nochtans niet duidelijk op te maken, of met deze praktijk de opzetting van een netwerk van wederkerigheidscontracten is bedoeld dan wel de collectieve weigering om gebruikers uit andere Lid-Staten toegang tot hun respectieve repertoires te verlenen .

11 Onder het door de nationale rechter bedoelde "wederkerigheidscontract" dient blijkens het dossier te worden verstaan, een overeenkomst tussen twee nationale bureaus voor het beheer van auteursrechten op muziekwerken, waarbij die bureaus elkaar wederzijds machtigen, op hun respectieve grondgebied de vereiste toestemming te verlenen voor het in het openbaar uitvoeren van door auteursrechten beschermde muziekwerken van auteurs die bij het andere bureau zijn aangesloten, en aan die toestemming bepaalde voorwaarden te verbinden, zulks in overeenstemming met de op het betrokken grondgebied geldende wettelijke regeling . Een van deze voorwaarden is het betalen van royalty' s, welke door het gemachtigde bureau voor rekening van het andere bureau worden geïnd . De overeenkomst preciseert, dat elk bureau voor de werken van het repertoire van het andere bureau dezelfde tarieven, en innings - en verdelingsmethodes en -middelen toepast als voor de werken van zijn eigen repertoire .

12 Overeenkomstig de internationale overeenkomsten op het gebied van de auteursrechten genieten de door een nationale wettelijke regeling van een verdragsluitende staat beschermde auteursrechthebbenden in de andere verdragsluitende staten dezelfde bescherming tegen inbreuken op deze rechten als de onderdanen van die andere staten, en staan hun dezelfde beroepswegen open als die onderdanen .

13 Zo gezien blijken de wederkerigheidscontracten een tweeledig doel te hebben : enerzijds wordt in overeenstemming met het in de internationale overeenkomsten neergelegde beginsel ervoor gezorgd dat voor alle beschermde muziekwerken, ongeacht de oorsprong ervan, identieke voorwaarden gelden voor de gebruikers in een zelfde staat, en anderzijds kunnen de auteursrechtenbureaus voor de bescherming van hun repertoire in een andere staat gebruik maken van de organisatie van het bureau dat aldaar werkzaam is, zonder daarnaast nog een eigen netwerk van contracten met gebruikers te moeten opzetten en zelf ter plaatse toezicht te moeten uitoefenen .

14 Uit het voorgaande blijkt, dat de wederkerigheidscontracten dienstverleningsovereenkomsten zijn, die op zichzelf de mededinging niet dusdanig beperken dat zij onder het in artikel 85, lid 1, van het Verdrag vervatte verbod vallen . Dit zou wel het geval kunnen zijn, indien die contracten een exclusiviteit in het leven zouden roepen, in dier voege dat de auteursrechtenbureaus zich zouden hebben verbonden, buitenlandse gebruikers van muziekopnamen geen rechtstreekse toegang tot hun repertoire te verlenen . Uit de dossierstukken blijkt evenwel, dat dergelijke exclusiviteitsclausules, die vroeger wel in de wederkerigheidscontracten voorkwamen, op verzoek van de Commissie zijn geschrapt .

15 Niettemin merkt de Commissie op, dat het schrappen van deze exclusiviteitsclausule in de overeenkomsten niet tot een wijziging in de gedragingen van de auteursrechtenbureaus heeft geleid, aangezien zij weigeren in het buitenland een licentie te verlenen of het beheer van hun repertoire toe te vertrouwen aan andere bureaus dan het bureau dat op het betrokken grondgebied is gevestigd . Deze verklaring brengt ons tot het tweede door de prejudiciële vraag aan de orde gestelde probleem, namelijk of de auteursrechtenbureaus hun exclusiviteit in feite niet door een onderling afgestemde feitelijke gedraging in stand hebben gelaten .

16 Dienaangaande betogen de Commissie en SACEM, dat de auteursrechtenbureaus er geen belang bij hebben een andere werkwijze te kiezen dan het verlenen van een mandaat aan het op het betrokken grondgebied gevestigde bureau en dat het in die omstandigheden niet realistisch lijkt, de weigering van de auteursrechtenbureaus om buitenlandse gebruikers rechtstreeks toegang te verlenen tot hun repertoire als een onderling afgestemde feitelijke gedraging aan te merken . De discotheekhouders erkennen weliswaar, dat de buitenlandse auteursrechtenbureaus het beheer van hun repertoire aan SACEM toevertrouwen, omdat het te omslachtig zou zijn in Frankrijk een stelsel van directe invordering op te zetten, doch zij stellen zich op het standpunt, dat dit is geschied via een onderlinge afstemming . Tot staving van deze stelling verwijzen zij naar de brieven die Franse gebruikers van verschillende buitenlandse auteursrechtenbureaus hebben ontvangen en waarin in grotendeels identieke bewoordingen de rechtstreekse toegang tot het repertoire wordt geweigerd .

17 Een onderlinge afstemming van nationale auteursrechtenbureaus, ten gevolge waarvan buitenlandse gebruikers systematisch de rechtstreekse toegang tot hun repertoire wordt ontzegd, dient te worden aangemerkt als een onderling afgestemde feitelijke gedraging die de mededinging beperkt en de handel tussen Lid-Staten ongunstig kan beïnvloeden .

18 Gelijk het Hof overwoog in zijn arrest van 14 juli 1972 ( zaak 48/69, Imperial Chemical Industries, Jurispr . 1972, blz . 619 ), kan een parallelle gedraging op zichzelf in bepaalde omstandigheden een ernstige aanwijzing voor een onderling afgestemde feitelijke gedraging opleveren, wanneer zij leidt tot mededingingsvoorwaarden die niet met de normale marktvoorwaarden overeenkomen . Een dergelijke onderlinge afstemming kan echter niet worden verondersteld, wanneer de parallelle gedraging anders dan door een onderlinge afstemming kan worden verklaard . Dat zou het geval kunnen zijn, wanneer de auteursrechtenbureaus van andere Lid-Staten zich bij een rechtstreekse toegang tot hun repertoire genoopt zouden zien, hun eigen beheers - en controlesysteem op een ander grondgebied op te zetten .

19 Of er daadwerkelijk een door het Verdrag verboden onderlinge afstemming is geweest, hangt bijgevolg af van het oordeel omtrent een aantal vermoedens en van de waarde van een aantal documenten en andere bewijsmiddelen . Binnen de in artikel 177 van het Verdrag voorziene bevoegdheidsverdeling, staat die beoordeling aan de nationale rechter .

20 Mitsdien moet op de tweede prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 85 EEG-Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat het iedere onderling afgestemde feitelijke gedraging tussen nationale auteursrechtenbureaus in de Lid-Staten verbiedt, die ertoe strekt of ten gevolge heeft dat ieder bureau de rechtstreekse toegang tot zijn repertoire weigert aan in een andere Lid-Staat gevestigde gebruikers . Het staat aan de nationale rechter om vast te stellen, of er tussen die auteursrechtenbureaus daadwerkelijk een dergelijke onderlinge afstemming is geweest .

De eerste vraag ( artikel 86 )

21 De eerste vraag strekt ertoe, te vernemen aan de hand van welke criteria moet worden bepaald of een onderneming die een machtspositie op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt inneemt, onbillijke contractuele voorwaarden oplegt . De vraag doelt meer in het bijzonder op het geval waarin de betrokken onderneming een nationaal auteursrechtenbureau voor muziekwerken is, dat tevens het repertoire van de nationale bureaus van andere Lid-Staten beheert op grond van wederkerigheidscontracten, en dat een gecombineerd royaltytarief vaststelt op basis van 8,25 % van de omzet, inclusief BTW, van een discotheek .

22 Eerst moet het in de tekst van die prejudiciële vraag vermelde criterium worden onderzocht dat door de discotheekhouders is aangevoerd, namelijk de verhouding tussen het gehanteerde tarief en het tarief dat door de auteursrechtenbureaus in andere Lid-Staten wordt toegepast .

23 SACEM voert in dit verband aan, dat in de verschillende Lid-Staten niet dezelfde methodes worden gebruikt om de grondslag voor het tarief van de royalty te bepalen, en dat een royalty die wordt berekend op basis van de omzet van een discotheek, zoals in Frankrijk, niet is te vergelijken met een royalty die wordt vastgesteld op basis van de oppervlakte van de discotheek, zoals in sommige andere Lid-Staten gebeurt . Zou men de verschillen in berekeningsmethodes kunnen neutraliseren door een vergelijking op basis van dezelfde criteria, dan zou men vaststellen, dat het verschil tussen de royalty' s in de Lid-Staten onbeduidend is .

24 Hiermee zijn niet alleen de discotheekhouders, doch ook de Commissie het oneens . Laatstgenoemde verklaarde, dat zij in het kader van een onderzoek naar de door SACEM van de Franse discotheken ontvangen royalty' s alle nationale bureaus voor auteursrechten in de Gemeenschap heeft verzocht, mee te delen hoe hoog de royalty' s zijn die worden geïnd bij een standaarddiscotheek die bepaalde kenmerken heeft betreffende het aantal plaatsen, de oppervlakte, de openingstijden, de aard van de lokaliteit, het entreegeld, de prijs van het meest gedronken drankje en de hoogte van de jaarlijkse inkomsten, inclusief BTW . De Commissie erkent, dat bij die vergelijkingsmethode geen rekening wordt gehouden met de aanzienlijke verschillen in frequentie van het discotheekbezoek die per Lid-Staat kunnen bestaan en die afhankelijk zijn van diverse factoren zoals het klimaat, de sociale gewoonten en de historische traditie . Wanneer een royalty evenwel een veelvoud bedraagt van de royalty' s die in de andere Lid-Staten worden ontvangen, dan kan zulks aantonen, dat die royalty onbillijk is . Het onderzoek van de Commissie was tot die bevinding gekomen .

25 Opgemerkt zij, dat wanneer een onderneming met een machtspositie voor de door haar verrichte diensten aanzienlijk hogere tarieven verlangt, dan die welke in de andere Lid-Staten worden toegepast, en de tariefniveaus op homogene grondslag zijn vergeleken, dit verschil als een aanwijzing voor een misbruik van een machtspositie is te beschouwen . De betrokken onderneming dient het verschil dan te rechtvaardigen op basis van objectieve verschillen tussen de situatie in de betrokken Lid-Staat en die in de andere Lid-Staten .

26 Ter rechtvaardiging van het verschil heeft SACEM een aantal omstandigheden aangevoerd . Zo verwijst zij naar de hoge prijzen in de Franse discotheken, de traditioneel hoge mate van bescherming van het auteursrecht in Frankrijk, en de bijzonderheden van de Franse wettelijke regeling, op grond waarvan voor het ten gehore brengen van opnamen van muziekwerken niet alleen een uitvoeringsrecht maar ook een aanvullend recht voor mechanische verveelvoudiging wordt geheven .

27 Dienaangaande moet echter worden opgemerkt, dat dergelijke omstandigheden niet een aanzienlijk verschil tussen de royaltytarieven in de verschillende Lid-Staten kunnen verklaren . De hoge prijzen - zo al bewezen - die in de discotheken van een bepaalde Lid-Staat worden toegepast, kunnen verschillende feitelijke oorzaken hebben, waaronder juist de hoogte van de royalty' s voor het ten gehore brengen van muziekopnamen . Met betrekking tot de mate van de door een wettelijke regeling geboden bescherming dient te worden opgemerkt, dat het auteursrecht op muziekwerken gewoonlijk uit een uitvoeringsrecht en een verveelvoudigingsrecht bestaat, en dat de omstandigheid dat in bepaalde Lid-Staten, waaronder Frankrijk, een "aanvullend verveelvoudigingsrecht" voor de uitvoering in het openbaar wordt geheven, niet impliceert dat de mate van bescherming er verschilt . Gelijk het Hof in zijn arrest van 9 april 1987 ( zaak 402/85, Basset, Jurispr . 1987, blz . 1747 ) overwoog, vormt het aanvullend recht voor mechanische verveelvoudiging, de in de Franse wetgeving en praktijk gehanteerde begrippen buiten beschouwing gelaten, een deel van de auteursrechtelijke vergoeding voor de openbare uitvoering van een muziekopname en komt zijn functie dus overeen met die van het in andere Lid-Staten in een zelfde situatie geïnde uitvoeringsrecht .

28 SACEM betoogt verder nog, dat met betrekking tot de heffing verschillende praktijken bestaan : bepaalde auteursrechtenbureaus zijn minder genegen lage royalty' s te innen bij over het gehele land verspreide kleine gebruikers zoals discotheekhouders, organisatoren van dansavonden en caféhouders . In Frankrijk heeft zich een andere traditie ontwikkeld, omdat de auteurs er op een strikte handhaving van hun rechten staan .

29 Deze redenering kan niet worden aanvaard . Blijkens het dossier vormt het niveau van de huishoudelijke kosten een van de markantste verschillen tussen de auteursrechtenbureaus in de verschillende Lid-Staten . Wanneer - zoals bepaalde aanwijzingen in de dossiers van de zaken in het hoofdgeding doen vermoeden - een auteursrechtenbureau aanzienlijk meer personeel in dienst heeft dan de vergelijkbare bureaus in andere Lid-Staten, en verder een veel groter percentage van de inkomsten uit royalty' s wordt besteed aan kosten van inning, beheer en verdeling, en dus niet ten goede komt aan de auteursrechthebbenden, dan is het niet uitgesloten, dat juist het ontbreken van concurrentie op de betrokken markt het logge beheersapparaat en dus de hoge royaltytarieven verklaart .

30 Bijgevolg moet worden vastgesteld, dat de vergelijking met de situatie in de andere Lid-Staten bruikbare aanwijzingen kan opleveren voor een eventueel misbruik van een machtspositie van een nationaal auteursrechtenbureau . Mitsdien moet de door de nationale rechter geformuleerde prejudiciële vraag bevestigend worden beantwoord .

31 Tijdens de terechtzitting voor het Hof zijn in de pleidooien van de discotheekexploitanten en van SACEM nog andere, niet in de prejudiciële vraag genoemde criteria besproken, aan de hand waarvan het onbillijke karakter van het betrokken tarief zou kunnen worden vastgesteld . De discotheekexploitanten voerden bij voorbeeld het verschil aan tussen het tarief voor discotheekhouders en dat voor andere grote gebruikers van muziekopnamen zoals de radio en de televisie . Zij hebben echter geen gegevens vermeld, waarmee een geschikte methode kan worden bepaald voor een betrouwbare vergelijking op homogene grondslag, en de Commissie en de regeringen die opmerkingen hebben ingediend, hebben zich terzake niet uitgelaten . In die omstandigheden kan het Hof dat criterium in het kader van het onderhavige prejudiciële verzoek niet onderzoeken .

32 De cour d' appel te Poitiers, die als eerste de prejudiciële vragen heeft gesteld, heeft uitdrukkelijk overwogen dat de omstandigheid dat het royaltytarief een forfaitair tarief is, niet van belang is om te bepalen of het niveau van de royalty al dan niet onbillijk is . Het Hof heeft zich in de onderhavige zaak derhalve niet over dat probleem uit te spreken .

33 Uit al het voorgaande volgt, dat op de eerste prejudiciële vraag moet worden geantwoord, dat artikel 86 EEG-Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat een nationaal auteursrechtenbureau met een machtspositie op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt onbillijke contractuele voorwaarden oplegt wanneer de royalty' s die het aan discotheken in rekening brengt, aanzienlijk hoger zijn dan die welke in andere Lid-Staten worden verlangd, voor zover de vergelijking van de tariefniveaus op homogene grondslag heeft plaatsgevonden . Dit zou anders zijn, indien het betrokken bureau dat onderscheid kan rechtvaardigen op basis van objectieve en relevante verschillen tussen het beheer van de auteursrechten in de betrokken Lid-Staat en het beheer ervan in de andere Lid-Staten .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

34 De kosten door de Franse, de Italiaanse, de Griekse en de Spaanse regering en door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door de cour d' appel te Poitiers bij arrest van 3 maart 1988 en door het tribunal de grande instance te Poitiers bij 2 vonnissen van 6 juni 1988 gestelde vragen, verklaart voor recht :

1 ) Artikel 85 EEG-Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat het iedere onderling afgestemde feitelijke gedraging tussen nationale auteursrechtenbureaus in de Lid-Staten verbiedt, die ertoe strekt of ten gevolge heeft dat ieder bureau de rechtstreekse toegang tot zijn repertoire weigert aan in een andere Lid-Staat gevestigde gebruikers . Het staat aan de nationale rechter om vast te stellen, of er tussen die auteursrechtenbureaus daadwerkelijk een dergelijke onderlinge afstemming is geweest .

2 ) Artikel 86 EEG-Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat een nationaal auteursrechtenbureau met een machtspositie op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt onbillijke contractuele voorwaarden oplegt wanneer de royalty' s die het aan discotheken in rekening brengt, aanzienlijk hoger zijn dan die welke in andere Lid-Staten worden verlangd, voor zover de vergelijking van de tariefniveaus op homogene grondslag heeft plaatsgevonden . Dit zou anders zijn, indien het betrokken bureau dat onderscheid kan rechtvaardigen op basis van objectieve en relevante verschillen tussen het beheer van de auteursrechten in de betrokken Lid-Staat en het beheer ervan in de andere Lid-Staten .

Top