This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52003DC0784
Communication from the Commission to the Council, the European Parliament, the European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions - The future of European Regulatory Audiovisual Policy
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - De toekomst van het Europese audiovisuele regelgevingsbeleid
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - De toekomst van het Europese audiovisuele regelgevingsbeleid
/* COM/2003/0784 def. */
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - De toekomst van het Europese audiovisuele regelgevingsbeleid /* COM/2003/0784 def. */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S - DE TOEKOMST VAN HET EUROPESE AUDIOVISUELE REGELGEVINGSBELEID INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding 1.1. Beschrijving van de stand van zaken op audiovisueel gebied in Europa 1.2. Recente technologische en marktontwikkelingen in de audiovisuele sector 1.3. Voornaamste audiovisuele beleidsinitiatieven van de Commissie, het Parlement en de Raad 2. Audiovisueel beleid in communautair verband 3. Een nieuw beleid voor de Europese audiovisuele media 3.1. Definities en basisconcepten 3.2. Algemene voorschriften 3.3. Recht op informatie 3.4. Bevordering van de productie, chronologie van de media 3.5. Commerciële communicatie 3.6. Bescherming van minderjarigen en de openbare orde 3.7. Recht van weerwoord 3.8. Institutionele aspecten 3.9. De aanbeveling betreffende de bescherming van minderjarigen en van de menselijke waardigheid 3.10. Co- en zelfregulering 4. Conclusies en tijdschema 1. Inleiding De audiovisuele media spelen een cruciale rol bij het functioneren van de hedendaagse democratische samenlevingen en bij de ontwikkeling en overdracht van maatschappelijke waarden. Zij zijn van grote invloed op de kennis, meningen en opinies van de burgers. Een duidelijk en voorspelbaar beleidsklimaat waarbinnen zij investeringen kunnen plannen en bedrijfsstrategieën kunnen ontwikkelen, is van essentieel belang voor de exploitanten in deze culturele sector bij uitstek. Door de formulering van de prioriteiten voor de communautaire regelgeving op de middellange termijn voor deze sector binnen een uitgebreid Europa beoogt deze mededeling een bijdrage te leveren aan dit voorspelbare klimaat. Het communautaire beleid inzake de audiovisuele sector heeft tot doel de ontwikkeling van deze sector in de Unie te bevorderen, met name door enerzijds de voltooiing van de interne markt op dit terrein te bewerkstelligen en anderzijds cruciale doelstellingen van algemeen belang zoals culturele en taalverscheidenheid, de bescherming van minderjarigen, de menselijke waardigheid en de consument te ondersteunen. De Gemeenschap maakt bij de verwezenlijking van deze doelstellingen van twee categorieën elkaar aanvullende en onderling verbonden benaderingen - die van meet af aan kenmerkend zijn geweest voor dit beleid - gebruik, namelijk regelgevende maatregelen en ondersteuningmechanismen. In de loop van 2003 stonden het regelgevend kader en de ondersteunende instrumenten, te weten de MEDIA-programma's, centraal bij een brede openbare raadpleging en evaluatie. Deze mededeling bevat de conclusies van de Commissie betreffende het regelgevende kader. In het eerste kwartaal van 2004 zal de Commissie in een afzonderlijk document een nieuwe generatie programma's voorstellen die aansluiten op de huidige MEDIA- programma's. 1.1. Beschrijving van de stand van zaken op audiovisueel gebied in Europa Volgens recente evaluaties [1] was in 2001 de gehele Europese audiovisuele markt, d.w.z. met inbegrip van alle audiovisuele activiteiten en aanbiedingsvormen, bijna 95 miljard euro waard en was er ten opzichte van 2000 sprake van een toename met 5,2%. Hieruit blijkt een constante positieve trend (+35% tegen de huidige prijzen sinds 1997). [1] Bron: Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector - Jaarboek 2003, deel 1. TV en filmindustrie, met inbegrip van video's - de twee voornaamste branches van de sector - vertegenwoordigden in 2001 respectievelijk tweederde en 15% van de markt; de rest kwam voor rekening van muziekopnames en amusementssoftware. De verkoop en verhuur van DVD-software was de meest dynamische sector, met een voorsprong op bioscoopproducties. In 2002 werd het belang van de DVD-sector bevestigd: de omzet in de detailverkoop was gelijk aan die van traditionele VHS-cassettes. Dit alles tegen de achtergrond van een algemene stijging van de verkoop van audiovisuele producten. De ontwikkeling van de tv-markt zwakte in 2001 af (+4% vergeleken met 2000, +40% vergeleken met 1997), voornamelijk als gevolg van de onbevredigende resultaten (-2.1% in 2001 ten opzichte van 2000) van de traditionele commerciële gratis kanalen, die kampten met een algehele crisis van de reclamemarkt. Het dynamische karakter van de gehele sector betaaltelevisie (aanbieders van televisiepakketten, thematische kanalen, tv-premiumdiensten en thuiswinkelkanalen) bleek uit een jaarlijkse groei met ca. 13% (+100% ten opzichte van 1997). De publieke omroepen (inclusief radio) boekten een totale omzet van ongeveer 27 miljard euro (28% van de totale markt: +4% in vergelijking met 2000; +20% in vergelijking met 1997). Voorlopige indicaties van de globale trends tonen aan dat voor 2002 in de EU sprake is van een negatieve groei van gratis zenders (volgens schattingen -3.5 % in vergelijking met 2001) en dat de betaaltelevisie zich minder snel ontwikkelt (+6% in vergelijking met 2001). De handelsbalans in de audiovisuele sector, met name voor omroepen, bioscoopproducties en distributierechten voor films op video zit voortdurend in de min als gevolg van de forse negatieve handelsbalans met de VS, die in 2000 meer dan acht miljard dollar bedroeg (volgens schattingen van het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector [2]). [2] Bron: Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector - Jaarboek 2003, deel 1. In de eerste jaren van het nieuwe millennium ging de audiovisuele sector door met de diversificatie van audiovisuele diensten. Volgens sommige schattingen [3] maakten begin 2003 van de traditionele aardse zenders in de EU 40 publieke en 47 commerciële kanalen deel uit. [3] Bron: Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector - Jaarboek 2002, deel 5. Tegelijkertijd waren er 35 aanbieders van televisiepakketten actief en 69 kanalen van de publieke omroep en 584 kanalen van particuliere exploitanten zonden op nationaal niveau via andere middelen uit dan het traditionele analoge aardse procédé. Ongeveer honderd - publieke en private - regionale kanalen verzorgden regelmatig uitzendingen en het aantal lokale zenders nam toe tot 2 000. Bijna alle EU-huishoudens beschikken over een tv-toestel [4] en een groot aantal heeft er twee of meer. De penetratiegraad van kabel en satelliet verschilt - evenals de structuur van de sector (meer dan 6 000 exploitanten) - aanzienlijk van land tot land. In 2002 had gemiddeld meer dan de helft van de EU-huishoudens toegang tot kabelnetwerken, maar slechts 31% van de huishoudens met tv abonneerde zich op kabeldiensten. Ten opzichte van 2001 is sprake van slechts een geringe toename: ca. 2.5%. Volgens schattingen van op het terrein van satellietdoorgifte werkzame bedrijven bedroeg het aantal huishoudens dat rechtstreeks satellietuitzendingen ontving in 2001 totaal ongeveer 38 miljoen, waarbij in de loop van 2001 een tamelijk snelle groei van om en nabij 14% vastgesteld kon worden. [4] Bron: Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector - Jaarboek 2003, deel 2. Eind 2001 ontvingen bijna 18% van de EU-huishoudens (27,4 miljoen) digitale uitzendingen, d.w.z. een toename van ca. 15%. Hierbij ging het voornamelijk om satellietdoorgifte. Meer dan 22 miljoen huishoudens maakten eind 2002 gebruik van deze wijze van doorgifte, terwijl digitale doorgifte via de kabel slechts in enkele landen wijd verbreid was (eind 2002: 3,5 miljoen huishoudens in de gehele EU). Digitale aardse televisie bestaat slechts in een paar lidstaten (Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Spanje, Zweden en Finland). Het aanbod van televisiediensten via DSL is technisch haalbaar, maar de diensten zijn nog niet volledig gereed voor volledig operationeel gebruik. Door de herinvoering van digitale aardse televisie in het VK en de eerste uitschakeling van analoge zenders in sommige gebieden in Duitsland hadden halverwege 2003 2,1 miljoen huishoudens in de EU toegang tot deze wijze van doorgifte. De gemiddelde dagelijkse kijktijd bleef in 2002 in alle lidstaten aanzienlijk hoog, terwijl er zich in 2001 minieme veranderingen voordeden. Oostenrijk is nog steeds het land waar de mensen het minst tv-kijken (153 minuten); in Spanje is de tv het populairst (262 minuten). De toetredende landen kennen soortgelijke gemiddelde kijktijden, variërend van 165 minuten in Slovenië tot 256 minuten in Hongarije. De EU bevestigde haar prominente rol bij de vervaardiging van speelfilms: 630 producties in 2002 (vrijwel ongewijzigd ten opzichte van 2001, +13% vergeleken met 1997) in vergelijking met omstreeks 450 in de Verenigde Staten. Er moet echter op gewezen worden dat een omvangrijk gedeelte van de Europese producties niet een kritische massa aan toeschouwers trekt (d.w.z. 100 000 of meer bioscoopbezoekers). Waar het gaat om investeringen in de productie van films, dient er in dit verband ook de aandacht op te worden gevestigd dat filmmakers in de VS nog altijd over productiebudgets kunnen beschikken die verscheidene malen hoger liggen dan de voor EU-producties beschikbare budgets en profiteren van veel hogere uitgaven ten behoeve van marketing. Het grote aantal Europese coproducties, waarbij met name een aantal van de grootste lidstaten betrokken zijn, zou een tegenwicht kunnen bieden tegen deze scheve verhouding. In 2002, werden er meer dan 250 films als paneuropese coproducties uitgebracht. In de toetredende landen werden in 2002 86 speelfilms vervaardigd. Coproducties zijn nog steeds een zeldzaamheid, zowel in samenwerking met de lidstaten als met andere toetredende landen. Toch hebben verscheidene toetredende landen een aanzienlijke productie-infrastructuur opgebouwd. 1.2. Recente technologische en marktontwikkelingen in de audiovisuele sector De belangrijkste kenmerken van de audiovisuele sector: bedrijfsmodellen, vormen van doorgifte, consumentengedrag, consumentenelektronica enz., zijn de afgelopen jaren - na in de jaren '90 ingrijpende veranderingen te hebben ondergaan - grotendeels ongewijzigd gebleven. Er worden - afgezien van ontwikkelingen die van invloed zijn op de economische situatie van de marktdeelnemers - in de nabije toekomst geen drastische veranderingen van de markttrends verwacht. De commerciële benutting van een aantal technologieën, die reeds beschikbaar zijn, maar grotendeels onbenut blijven, omdat ze geen duidelijke meerwaarde opleveren voor de consument en er onzekerheid bestaat omtrent de ondersteunende bedrijfsmodellen, zou radicaler veranderingen tot gevolg kunnen hebben. Naast de digitale televisie zijn de voornaamste technische vernieuwingen die een positieve bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van de audiovisuele sector: - vlakke beeldschermen; - hoge definitie televisie (HDTV); [5] [5] In een binnenkort te verschijnen werkdocument van de diensten van de Commissie wordt nader ingegaan op de rol van schermformaten - breedbeeld en hoge definitie - bij de bevordering van de acceptatie van digitale televisie door de consument. - interactieve televisie. Het internet heeft met de ontwikkeling van grafische browsers op het wereldwijde web de wijze waarop mensen met elkaar communiceren op ingrijpende wijze veranderd en heeft nieuwe toegang verschaft tot audiovisuele inhoud. Toch wordt er van het web nog steeds minder gebruik gemaakt dan van de televisie en om andere redenen. [6] Ook het bedrijfsleven verkent het gebruik van het internetprotocol voor digitale uitzendingen. Het internetprotocol (IP) vereenvoudigt het integreren van verschillende soorten diensten - waaronder de diensten van de informatiemaatschappij - en luidt een nieuwe fase in van convergentie bij het aanbod van diensten, aldus deskundigen. [6] Om toegang te krijgen tot audiovisuele inhoud via het web is een breedbandverbinding (via de kabel of de digitale abonneelijn=Digital Subscriber Line (DSL)) benodigd. Volgens Screen Digest beschikten in 2002 omstreeks 13 miljoen huishoudens in de EU over een breedbandinternetverbinding. 1.3. Voornaamste audiovisuele beleidsinitiatieven van de Commissie, het Parlement en de Raad De mededeling van de Commissie "Beginselen en richtsnoeren voor het audiovisuele beleid van de Gemeenschap in het digitale tijdperk" van 1999 [7] bevat een uiteenzetting van de vijf uitgangspunten voor regelgevende maatregelen in de sector. Volgens deze uitgangspunten dienen deze maatregelen niet verder te gaan dan voor de verwezenlijking van een duidelijk afgebakende beleidsdoelstelling minimaal noodzakelijk is, waardoor rechtszekerheid en technische neutraliteit worden gewaarborgd, en zo veel mogelijk door de betrokken exploitanten gehandhaafd. [7] COM(1999) 657 def. De in 1989 goedgekeurde richtlijn "Televisie zonder grenzen" (TZG) [8] ("de richtlijn") werd in 1997 herzien om recht te doen aan technologische en marktontwikkelingen. Zoals aan de hand van de evaluatie in 2003 werd bevestigd, [9] is de richtlijn sindsdien een stabiele en betrouwbare wettelijke basis voor de omroepdiensten in de Gemeenschap. Het vierde verslag over de toepassing van de richtlijn, dat op 6 januari 2003 is goedgekeurd door de Commissie [10], komt tot de conclusie dat de richtlijn over het algemeen op bevredigende wijze is toegepast en dat daarbij het vrije verkeer van televisiediensten in hoofdzaak gewaarborgd is. Het "Verslag over Televisie zonder grenzen" van het Europees Parlement [11] sluit zich bij dit oordeel aan, evenals het advies van het Comité van de Regio's over het vierde verslag over de toepassing van 3 juli 2003. De conclusies van de Raad van 19 december 2002 [12] inzake de richtlijn verwijzen naar de implicaties van nieuwe vormen van doorgifte van audiovisuele inhoud, bijvoorbeeld interactieve media. [8] Richtlijn 89/552/EEG van de Raad, gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad. [9] Zie hoofdstuk 3 van deze mededeling voor nadere bijzonderheden. [10] COM(2003) 778 def. Zie ook punt 5 van het verslag over de toepassing, waarin melding wordt gemaakt van eerdere werkzaamheden van het Europees Parlement en de Raad. [11] A5-0251/2003. [12] PB C 13, 18. 1. 2003, blz. 1. De aanbeveling van de Raad betreffende de bescherming van minderjarigen en van de menselijke waardigheid [13] van 24 september 1998 is het eerste wettelijke instrument - op EU-niveau - betreffende de inhoud van on-line audiovisuele en informatiediensten op het internet. Uit het in 2001 uitgebrachte evaluatieverslag over de toepassing van deze aanbeveling [14] bleek dat er in het algemeen van een adequate toepassing kon worden gesproken. In vrijwel alle lidstaten zijn meldpunten ("hotlines") opgericht, voorlichtingscampagnes gehouden en gedragscodes opgesteld. De sector heeft zich ingezet voor de ontwikkeling van betrouwbare internetfilters en de Commissie heeft de internationale samenwerking op dit terrein geïntensiveerd, aangezien veel illegale en schadelijke inhoud afkomstig is van buiten de Europese Unie. [13] Aanbeveling van de Raad van 24 september 1998 betreffende de ontwikkeling van de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en informatiediensten door de bevordering van nationale kaders teneinde een vergelijkbaar en doeltreffend niveau van bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid te bereiken (PB L 270, 7.10.1998, blz. 48). [14] COM(2001) 106 def. De mededeling van de Commissie over bepaalde juridische aspecten in verband met cinematografische en andere audiovisuele werken [15] zet uiteen op basis van welke criteria overheidssteun aan audiovisuele producties verenigbaar is met het EG-Verdrag. Voorts werd in deze mededeling nagegaan in hoeverre het wettelijk depot van audiovisuele werken een van de mogelijkheden zou kunnen zijn het Europese erfgoed te behouden en veilig te stellen. De resolutie van de Raad over het wettelijk depot van cinematografische werken in de Europese Unie [16] bevat een verzoek aan de lidstaten om doeltreffende systemen voor het depot en behoud van cinematografische werken in te voeren. [15] COM(2001) 534 def. of 26.09.2001, PB C 43, 26.9.2002, blz. 6. De Commissie is voornemens in aansluiting op de resolutie van de Raad een voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende het cinematografische erfgoed in te dienen. [16] Goedgekeurd op 24.11.2003. 2. Audiovisueel beleid in communautair verband Niet slechts de communautaire regelgeving inzake inhoud en ondersteuningsmechanismen is van invloed op de Europese audiovisuele sector, maar ook een groot aantal beleidsterreinen van de Gemeenschap heeft een aanzienlijk effect op mediaondernemingen; dit maakt een samenhangende aanpak des te noodzakelijker. Mededinging De Commissie ziet toe op de naleving van de mededingingsregels, die een voorname rol spelen in de audiovisuele sector. De mededingingswetgeving dient twee fundamentele doelstellingen van de EG. In de eerste plaats draagt zij bij tot open markten in iedere sector, met inbegrip van die van de audiovisuele diensten, door te verhinderen dat de mededinging op illegale wijze beperkt wordt. De Commissie helpt - zo nodig - bij de openstelling van markten, waar sprake is van geen, oneerlijke of vervalste concurrentie. In de tweede plaats brengt de Commissie door middel van deze instrumenten een van de doelstellingen van de EU tot uitvoering, namelijk de instelling van een gemeenschappelijke markt overeenkomstig artikel 2 van het EG-Verdrag door te waarborgen dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst ( artikel 3, onder g)). De regels inzake fusiecontrole zijn bedoeld de Commissie in staat te stellen te garanderen dat fusies niet de voor de interne markt essentiële concurrentie in gevaar brengen. In dit verband heeft de Commissie bijvoorbeeld de geplande overname van het Italiaanse betaaltelevisiebedrijf door de Australische mediagroep Newscorp onder de loep genomen [17]. Voorts zijn ook de voorschriften van het Gemeenschaprecht betreffende kartels van groot belang voor de audiovisuele sector. [17] Hierdoor kon Telepiú gefuseerd worden met Stream, het andere betaaltelevisiebefrijf in Italië dat momenteel een 50/50-joint venture is van Newscorp en Telecom Italia. Newscorp zal zeggenschap hebben over de nieuwe onderneming, terwijl Telecom Italia een minderheidsbelang behoudt. Door deze transactie komt een bijna-monopolie tot stand op de Italiaanse markt voor betaaltelevisie. De Commissie is echter van oordeel dat goedkeuring van de transactie, mits de nodige voorwaarden worden nageleefd, voor de consumenten voordeliger zou zijn dan de marktontwrichting die zou ontstaan door de verwachte sluiting van Stream. Overheidssteun, die door de bevoordeling van bepaalde ondernemingen of bepaalde bedrijfstakken de concurrentie vervalsen, zijn in beginsel krachtens het Verdrag verboden. Toch dient bij de toepassing van de voorschriften van het Verdrag betreffende overheidssteun rekening te worden gehouden met de bepalingen van artikel 86, lid 2, van het Verdrag en met de mededeling betreffende de toepassing van de regels inzake staatssteun op openbare omroepen [18]. De Commissie heeft deze in de loop van 2003 verscheidene malen toegepast [19]. [18] PB (2001/C 320/04). [19] De Commissie heeft Denemarken bij schrijven van 21 januari 2003 in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van overheidsfinanciering van de Deense openbare omroep TV2 door middel van retributies en andere maatregelen. In deze fase van de procedure is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de Deense autoriteiten de nettokosten verbonden aan de openbare-dienstverplichting van TV2 te sterk hebben gecompenseerd waardoor er gevaar is voor kruissubsidiëring van de commerciële activiteiten van TV2 en voor mededingingsvervalsing. Voorts heeft de Commissie besloten de onderzoeksprocedures tegen Italië en Portugal in verband met de financieringsregelingen van de publieke omroeporganisaties RAI en RTP te beëindigen. Via de goedkeuring van de mededeling over film in september 2001 [20] heeft de Commissie de criteria uiteengezet, op grond waarvan staatssteun voor film- en tv-producties verenigbaar is met artikel 87, lid 3, onder d), van het EG-Verdrag. Deze mededeling vormde een belangrijke stap voorwaarts ten aanzien van de rechtszekerheid voor de filmsector en de voortzetting van regelingen voor steunverlening, waarbij de werking van de interne markt in acht wordt genomen. De heldere regels van de mededeling hebben een uniforme beoordeling mogelijk gemaakt van de aan de Commissie ter kennis gebrachte regelingen voor steunverlening door de overheid [21]. De diensten van de Commissie werken nu aan een nieuwe filmmededeling, die vóór juni 2004 dient te worden goedgekeurd, zodat op langere termijn rechtszekerheid in overeenstemming met de regels inzake overheidssteun gewaarborgd kan worden. [20] PB C 45, 16.2.2002. [21] Laatste gevallen: N 410/02 (België: "tax-shelter"-regeling), N 261/03 (Duitsland: FFG). Zij zijn te vinden op: http://europa.eu.int/comm/ secretariat_general/sgb/droit_com/index_en.htm aides Mediapluralisme Maatregelen ter bescherming van het pluralisme stellen in de regel een limiet vast voor het maximale aantal participaties in mediabedrijven en belemmeren een gelijktijdige cumulatie van zeggenschap over of deelname in mediabedrijven. Daarnaast kan een breed scala van maatregelen - variërend van het mededingingsbeleid tot maatregelen ter bevordering van inhoud die zich kenmerkt door culturele en taalverscheidenheid - bijdragen tot mediapluralisme. Beoogd wordt hierdoor de vrijheid van meningsuiting te beschermen en te garanderen dat de media een breed scala aan standpunten en opinies uitdragen, zoals kenmerkend is voor een democratische samenleving. In het Groenboek over diensten van algemeen belang van de Commissie [22] van 21 mei 2003 wordt er op gewezen dat de bescherming van het pluralisme in de media in eerste instantie een taak voor de lidstaten is. Op het ogenblik bevat het afgeleid communautair recht geen enkele rechtstreekse bepaling ter bescherming van het pluralisme in de media. Een aantal communautaire wettelijke instrumenten levert echter een directe of indirecte bijdrage tot de doelstelling van het behoud van het mediapluralisme. De communautaire medededingingswetgeving is weliswaar in eerste instantie bedoeld om een zeker economisch evenwicht tussen de marktdeelnemers te garanderen, maar zij draagt er ook toe bij te voorkomen dat er sprake zou zijn van een zodanige cumulatie van zeggenschap of participatie in mediaondernemingen dat een breed scala aan standpunten en opinies op de mediamarkten bedreigd zou worden [23]. De richtlijn "Televisie zonder grenzen" draagt via een aantal bepalingen in verband met inhoud bij tot de bescherming van het pluralisme van de media, met name door haar voorschriften betreffende de bevordering van Europese producties en van producties van onafhankelijke producenten. [22] COM(2003) 270 def. [23] Zie ook het bij het Verdrag van Amsterdam gevoegde protocol betreffende het publieke-omroepstelsel in de lidstaten. Auteursrecht De bescherming van het auteursrecht speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de audiovisuele sector. Het wettelijk kader voor de vastlegging van deze rechten wordt uiteengezet in Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij [24]. Op 30 januari 2003 diende de Commissie een voorstel in voor een richtlijn betreffende de maatregelen en procedures om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te waarborgen [25]. Tot de doelstellingen van het voorstel behoren onder meer de harmonisatie van de wetgeving van de lidstaten inzake de middelen tot handhaving van de intellectuele eigendomsrechten en de vaststelling van een algemeen kader voor de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten. De voorgestelde richtlijn zou gelijke voorwaarden voor rechthebbenden in de EU garanderen en de maatregelen verscherpen tegen overtreders, zodat er een afschrikkende werking voor de bij namaak en piraterij betrokkenen van zou uitgaan. [24] PB L 167, 22. 6. 2001. [25] Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de maatregelen en procedures om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten te waarborgen COM(2003) 46 def.. Elektronische communicatienetwerken en -diensten en diensten van de informatiemaatschappij In 1999 nam de Commissie het initiatief tot een omvangrijke herziening van de bestaande EU-telecommunicatiewetgeving, die in 2002 resulteerde in de goedkeuring van een nieuw regelgevend kader voor elektronische communicatie, dat met ingang van juli 2003 van kracht is geworden. Het nieuwe kader is van toepassing op alle infrastructuren voor doorgifte; de regulering van de inhoud van omroepuitzendingen via elektronische communicatienetwerken valt evenwel buiten het toepassingsgebied. Het nieuwe kader reguleert met name de volgende kwesties: toegang tot het spectrum, vergunningen voor aanbieders van elektronische communicatienetwerken en -diensten, met inbegrip van netwerken en diensten die voor de doorgifte van omroepprogramma's dienen; doorgifteverplichtingen, toegangsregels voor netwerken, systemen voor voorwaardelijke toegang en bijbehorende faciliteiten. De herziening had als voornaamste doel een eenvoudig, technisch neutraal kader vast te leggen, dat gericht was op deregulering en flexibel genoeg was om op de snel veranderende markten op het terrein van de elektronische communicatie in te spelen. Dit nieuwe kader werd ingevoerd om de concurrentie op het gebied van de elektronische communicatie te stimuleren, de werking van de interne markt te verbeteren en de fundamentele belangen van de gebruikers te waarborgen, die door marktkrachten alleen niet voldoende gegarandeerd zouden zijn. [26] [26] Het "telecompakket'bestaat uit de volgende onderdelen: De richtlijn betreffende elektronische handel [27] biedt een eenvoudig en flexibel wettelijk kader voor e-handel en reguleert alleen die aspecten die voor de juiste werking van de interne markt voor e-handel absoluut onontbeerlijk zijn. Bij de opstelling ervan werd technische neutraliteit in acht genomen, zodat het wettelijk kader niet voortdurend aangepast moet worden aan nieuwe ontwikkelingen. [28] Het heeft betrekking op een breed aanbod van diensten die on line worden aangeboden (zogenaamde "diensten van de informatiemaatschappij"), uiteenlopend van on-line dagbladen, en gespecialiseerde nieuwsdiensten (zoals bedrijfs- en financiële informatie), verkoop op afstand van diverse producten (boeken, computerhardware en -software, farmaceutische producten, enz.) tot het on-line aanbod van financiële diensten (on- line bankieren, on-line investeren). Deze laatste zijn van groot belang, aangezien zij zich in het bijzonder voor grensoverschrijdende dienstverlening lenen; in haar mededeling over elektronische handel en financiële diensten heeft de Commissie nadrukkelijk op dit aspect gewezen. [29] De richtlijn geldt voor alle sectoren op alle terreinen van de wetgeving die betrekking hebben op het aanbod van de diensten van de informatiemaatschappij, ongeacht of het hierbij om publiek, privaat of strafrecht gaat. [27] PB L 178, 17. 7. 2000. [28] Zo vormen bijvoorbeeld nieuwe toepassingen (WAP of PDA), waardoor toegang tot inhoud via specifieke apparatuur mogelijk wordt gemaakt geen "wijziging van informatie" in de zin van artikel 12, maar slechts een "technische specificatie van inhoud". [29] COM(2001) 66 def., 7.2.2001. De mededeling van de Commissie betreffende belemmeringen voor een brede toegang tot de nieuwe diensten en toepassingen van de informatiemaatschappij via open platforms op het vlak van digitale televisie en mobiele communicatie van de 3e generatie [30] heeft betrekking op de interoperabiliteit van de diensten van de informatiemaatschappij. In het kader van de algemene doelstelling om belemmeringen voor een brede toegang tot nieuwe technologieën uit de weg te ruimen, wordt hierin het vraagstuk van de stimulering van open technologische platforms op het vlak van mobiele communicatie van de derde generatie (3G) en digitale televisie behandeld. Deze technologieën zouden in de toekomst de PC kunnen aanvullen door op grote schaal toegang te bieden tot het internet en interactieve diensten. De mededeling bevat suggesties voor follow-up maatregelen door de lidstaten. Voorts wordt er in de mededeling de verwachting uitgesproken dat er op de lange termijn een "multiplatformomgeving" zal ontstaan, die elkaar aanvullende geavanceerde diensten van de informatiemaatschappij zal bieden. [30] COM(2003) 410def.. De mededeling van de Commissie inzake digitale omschakeling ("overgang van analoge naar digitale omroep, van 'omschakeling' naar digitaal tot 'uitschakeling' van analoog") [31] bevat richtsnoeren om de lidstaten bij de moeilijke taak om over te stappen op digitale doorgifte van radio en televisie en uiteindelijk op gebruikersvriendelijke wijze een einde te maken aan de analoge doorgifte. Ook geeft de mededeling de aanzet tot een beleidsdebat over een optimaal gebruik van het radiospectrum dat beschikbaar komt nadat de analoge omroep beëindigd is. De nadruk Het actieplan eEurope 2005 verlangt van de lidstaten dat zij eind 2003 hun intenties met betrekking tot omschakeling publiceren, met inbegrip van de mogelijke datum voor de beëindiging van de analoge televisie Hierdoor kan gegarandeerd worden dat de consumenten voldoende informatie ontvangen en in de gelegenheid worden gesteld zich vertrouwd te maken met alle mogelijkheden van de nieuwe digitale tv-diensten en hun apparatuur te verbeteren. De mededeling bevat adviezen aan de lidstaten om beleidsfouten te vermijden en noemt aspecten die deel moeten uitmaken van de nationale omschakelingsplannen. De nationale maatregelen dienen transparant, proportioneel, relevant en technisch neutraal te zijn om discriminatie en concurrentieverstoringen te vermijden. [31] Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's inzake de overgang van analoge naar digitale omroep (van 'omschakeling' naar digitaal tot 'uitschakeling' van analoog), COM(2003) 541 def. Toegang tot televisie voor mensen met een functiebeperking De kwestie van toegang tot televisie voor mensen met een functiebeperking valt weliswaar niet onder de richtlijn TZG, maar toch zal de Commissie zich samen met de lidstaten over deze problematiek buigen om de nationale activiteiten en de maatregelen in het kader van het bij de richtlijn TZG ingestelde Contactcomité te coördineren en aan te vullen. Met name zullen er nog verdere discussies worden gevoerd over de verrijking van inhoud door audio-beschrijving, audio-ondertiteling, ondertiteling en gebarentaal. Consumentenbescherming Evenals voor de andere sectoren gelden alle EU-regels inzake consumentenbescherming ook voor de audiovisuele sector. Hiertoe behoren onder meer de algemene bepalingen voor reclame die van toepassing zijn op alle in de richtlijn inzake misleidende reclame opgenomen sectoren en het recente voorstel voor een kaderrichtlijn betreffende oneerlijke "business-to-consumer" handelspraktijken. De kaderrichtlijn is technisch neutraal en hanteert het beginsel van het land van herkomst, waardoor zij aansluit bij de aanpak van de bestaande richtlijn TZG. Het voorstel zet duidelijk uiteen dat in het geval van strijdigheid met sectorspecifieke EU-regels, die ook van toepassing zijn op dit gebied, de sectorspecifieke regels gelden. Het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming van 17 juli 2003 [32] beoogt een netwerk in te stellen van nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de wetgeving op het terrein van de consumentenbescherming. Het ligt onder meer in de bedoeling in het kader van de verordening een Permanent Comité voor samenwerking inzake consumentenbescherming in te stellen. Ook in de toekomst zal het Contactcomité zich alleen buigen over kwesties die onder de richtlijn TZG vallen. [32] COM(2003) 443 def. Wetgeving inzake niet-contractuele verbintenissen Het voorstel voor een verordening betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen ("ROME II") van 22 juli 2003 [33] bepaalt dat de volgende algemene regel geldt: "het recht dat van toepassing is op de niet-contractuele verbintenis is het recht van het land waar de schade is ontstaan of dreigt te ontstaan, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welk(e) land(en) sprake is van indirecte gevolgen van de schade". Het recht op weerwoord wordt echter geregeld bij een specifieke bepaling in artikel 6: "ten aanzien van het recht van antwoord of soortgelijke maatregelen is het recht van toepassing van het land waar de omroeporganisatie of de dagbladuitgeverij haar gewone verblijfplaats heeft". [33] COM(2003) 427 def. Handelsbeleid Bij de laatste multilaterale handelsonderhandelingen, die bekend staan als de "Uruquay- ronde", hebben de Europese Gemeenschap en haar lidstaten zich ten aanzien van de audiovisuele diensten niet vastgelegd en hebben zij aanspraak gemaakt op uitzonderingsregelingen op de clausule van de meest begunstigde natie. Hierdoor heeft de EU meer armslag binnen de audiovisuele sector, waardoor het mogelijk wordt de bestaande nationale en communautaire maatregelen binnen deze sector te garanderen en nationale en communautaire beleidsterreinen en instrumenten verder te ontwikkelen om in te spelen op ontwikkelingen binnen de sector. Deze vrijheid van handelen is een van de kernpunten van de conclusies van de EU-Raad van 26 oktober 1999 betreffende de onderhandelingen over de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS) voor de komende WTO (Wereldhandelsorganisatie)-ronde. Deze onderhandelingen worden thans onder de benaming "DDA-ronde" (DDA= Doha-Ontwikkelingsagenda) gevoerd. Deze conclusies roepen de Unie op erop toe te zien "dat de Gemeenschap en haar lidstaten in staat blijven hun vermogen tot vaststelling en uitvoering van een eigen cultureel en audiovisueel beleid te vrijwaren en te ontwikkelen, en zodoende hun culturele diversiteit te beschermen". Het standpunt van de Gemeenschap bij de DDA-onderhandelingen is volledig in overeenstemming met deze conclusies. Bevordering van de culturele verscheidenheid in de buitenlandse betrekkingen De Europese Unie staat open voor handel en samenwerking op het terrein van de audiovisuele diensten, aangezien de bevordering van de uitwisseling van deze diensten een onmisbaar element van haar doelstelling inzake culturele verscheidenheid vormt. Dergelijke doelstellingen worden nagestreefd door de verdere ontwikkeling van de culturele en audiovisuele dimensie van bestaande samenwerkingsverbanden tussen de EU en derde landen, bijvoorbeeld in het kader van de overeenkomst van Cotonou met Afrikaanse, Caribische en Pacifische landen of de Euromediterrane samenwerking. Voorts heeft de Commissie in augustus 2003 de mededeling "Naar een internationaal instrument inzake culturele verscheidenheid" goedgekeurd, waarin zij zich ervoor uitspreekt een dergelijk instrument in de context van UNESCO te ontwikkelen Tijdens de algemene conferentie van UNESCO (29 september-17 oktober 2003) werd besloten een begin te maken met de werkzaamheden in verband met een overeenkomst over culturele verscheidenheid en het ontwerp daarvan tijdens de volgende algemene conferentie in 2005 in te dienen. 3. Een nieuw beleid voor de Europese audiovisuele media De richtlijn "Televisie zonder grenzen [34] is "het voornaamste wettelijke instrument betreffende audiovisuele diensten op EU-niveau. Deze richtlijn is met name aangevuld door Richtlijn 2000/31/EG van de Raad betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (richtlijn "E-handel") [35] en Richtlijn 1993/83/EEG van de Raad tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel [36] (richtlijn "Kabel en satelliet"). De richtlijn betreffende elektronische handel beoogt ten opzichte van de richtlijn TZG een verduidelijking van een aantal juridische concepten en de harmonisatie van bepaalde aspecten, zodat de diensten van de informatiemaatschappij ten volle van de beginselen van de interne markt kunnen profiteren, terwijl de richtlijn betreffende kabel en satelliet tot doel heeft de grensoverschrijdende doorgifte van audiovisuele programma's per satelliet en verdere distributie via de kabel te vereenvoudigen. [34] Richtlijn 89/552/EEG, gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad. [35] Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000. [36] PB L 248 , 6. 10. 1993, blz. 15-21. De bijlage bij het vierde verslag over de toepassing van de richtlijn "Televisie zonder grenzen" [37] bevat het werkprogramma 2003 voor de herziening van de richtlijn. In het werkprogramma wordt een publiek debat aangekondigd, door middel waarvan de Commissie de informatie kan vergaren die noodzakelijk is om te kunnen beoordelen of de richtlijn geactualiseerd of aangepast moet worden. [37] COM(2002) 778 def. De raadpleging was gebaseerd op discussienota's, die zijn gepubliceerd op de website van de Commissie [38]. Op respectievelijk 2-4 april en 23-25 juni 2003 werden er in Brussel hoorzittingen gehouden. Belanghebbende partijen werden uitgenodigd om uiterlijk 15 juli 2003 schriftelijke bijdragen in te dienen. De Commissie ontving meer dan 150 schriftelijke reacties (ca. 1350 bladzijden). Alle betrokken partijen (private en publieke omroeporganisaties, regelgevende instanties, producenten, rechthebbenden, kunstenaars) en de meeste lidstaten dienden bijdragen in. In het merendeel ervan werd erkend dat de richtlijn een flexibel en adequaat regelgevend kader voor de lidstaten is gebleken en werd steun uitgesproken voor de pragmatische aanpak van de Commissie. De richtlijn droeg over het algemeen genomen op positieve wijze bij aan het vrije verkeer van omroepdiensten binnen de EU, maar er werden daarnaast terreinen gesignaleerd die nog nader dienen te worden bestudeerd. [38] http://europa.eu.int/comm/avpolicy/regul/ review-twf2003/consult_en.htm De resultaten van dit publieke debat (schriftelijke reacties en openbare hoorzittingen) zijn besproken met de leden van het op grond van de richtlijn TZG ingestelde Contactcomité en met de nationale regelgevende instanties. 3.1. Definities en basisconcepten De richtlijn "Televisie zonder grenzen" legt de minimumnormen vast, die de regelgeving van de lidstaten inzake de inhoud van televisie-uitzendingen moet waarborgen. Televisie-uitzendingen van omroeporganisaties die onder de bevoegdheid van een lidstaat vallen en voldoen aan de in die lidstaat geldende wettelijke eisen mogen in de gehele Gemeenschap vrij ontvangen en doorgegeven worden. In overeenstemming met de aanvankelijke nadruk op het belang van de media en communicatie voor een vrije, democratische en sociale samenleving omvatten deze minimumnormen in essentie de verplichting maatregelen te nemen om: * ervoor te zorgen dat evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving niet op een exclusieve basis zodanig worden uitgezonden dat belangrijke delen van het publiek in de desbetreffende lidstaat dergelijke evenementen niet via gratis toegankelijke televisie kan volgen; * de productie en verspreiding van Europese televisieprogramma's te bevorderen; * de consumenten te beschermen op het terrein van reclame, sponsoring en telewinkelen, ook in verband met oneerlijke handelspraktijken; * minderjarigen en de openbare orde te beschermen; * het recht van weerwoord te waarborgen. De richtlijn omvat fundamentele uitgangspunten die als beleidsdoelstellingen voor iedere vorm van aanbod van audiovisuele diensten in aanmerking komen (voorschriften betreffende de bescherming van minderjarigen, scheiding tussen inhoud en reclame, duidelijke herkenbaarheid van reclame, verbod op bepaalde producten) Een aantal gedetailleerde bepalingen van de richtlijn TZG hebben in het bijzonder betrekking op traditionele lineaire televisieprogrammering (bijvoorbeeld de bepalingen inzake de duur en het opnemen van reclameboodschappen en spots voor telewinkelen). Momenteel maakt het Gemeenschapsrecht onderscheid tussen "televisie-omroepdiensten", die onder de richtlijn "Televisie zonder grenzen" vallen en "diensten van de informatiemaatschappij", die onder de richtlijn inzake elektronische handel vallen. De regelgevende maatregelen van de richtlijn TZG zijn gedetailleerder dan die van de richtlijn "E-handel". Dit is voornamelijk het gevolg van het buitengewone belang van televisie-uitzendingen voor onze samenleving en het ongeëvenaarde maatschappelijk effect daarvan als gevolg van de beïnvloeding van de opinievorming. Tot dusverre kan geen enkele dienst van de informatiemaatschappij qua betekenis en effect het tegen de televisie-omroepdiensten opnemen. Breedbanddiensten hebben veel minder snel ingang gevonden dan aanvankelijk verwacht en in een ingrijpend gewijzigd economisch klimaat lijken de ontwikkelingen moeilijk voorspelbaar. De resultaten van de raadplegingsprocedure bevestigen deze veronderstelling. In sommige bijdragen (vooral van de lidstaten) wordt erop aangedrongen de werkingssfeer van de richtlijn uit te breiden. De voorstellen verschillen onderling echter nogal (van niet-traditionele televisiediensten tot iedere vorm van audiovisuele inhoud) en er staan andere voorstellen tegenover die een horizontale regelgeving voor inhoud voorbarig achten, aangezien er nog geen volledige mediaconvergentie bestaat. De Commissie is niettemin de mening toegedaan dat op de middellange termijn een grondige herziening van de richtlijn noodzakelijk zou kunnen zijn met het oog op technologische ontwikkelingen en veranderingen in de structuur van de audiovisuele markt. De Commissie zal zich er daarom met behulp van deskundigen (in focusgroepen) over beraden of veranderingen van de regelgeving inzake inhoud voor de verschillende distributiekanalen voor audiovisuele inhoud op communautair niveau noodzakelijk zijn, zodat rekening wordt gehouden met de technische convergentie van de media en eventuele afwijkingen van de nationale regelgeving, die een nadelige invloed hebben op de verwezenlijking en werking van de gemeenschappelijke markt. Het mandaat van de groep zal gebaseerd zijn op het huidige kader. Bij iedere interventie dient een juiste toepassing van regels inzake inhoud en een samenhangende toepassing van de in aanmerking komende, met deze sector samenhangende beleidsterreinen - zoals bijvoorbeeld mededinging, commerciële communicatie, consumentenbescherming en de internemarktstrategie voor de dienstensector - gewaarborgd te worden. 3.2. Algemene voorschriften De richtlijn "Televisie zonder grenzen" berust op een basisprincipe van de interne markt, namelijk de toepassing van de wetgeving van het land van oorsprong, waarop vrijwel geen uitzonderingen bestaan. In deze context legt de richtlijn een aantal criteria vast om vast te stellen welke lidstaat bevoegd is om te vermijden dat een bepaald programma onder de bevoegdheid van meer lidstaten valt. Bij de wijziging van de richtlijn in 1997 werden een aantal criteria toegevoegd die het mogelijk maken om zo nauwkeurig mogelijk te kunnen vaststellen welke lidstaat de bevoegdheid over een televisie-omroeporganisatie uitoefent: Tenslotte bepaalt de richtlijn dat indien de vraag welke lidstaat bevoegd is niet op grond van de criteria van artikel 2, lid 3, bepaald kan worden, dit kan geschieden aan de hand van de artikelen 52 (thans 43) en volgende van het Verdrag. Ook tijdens het publieke debat kwamen deze bepalingen van artikel 2 van de richtlijn aan de orde. Terwijl de meeste lidstaten en personen die aan het debat deelnamen, van oordeel waren dat de regels aan hun doel beantwoorden, gaven andere lidstaten en organisaties voor de consumentenbescherming uiting aan hun verontrusting in verband met de uiteenlopende aard van de nationale wetgevingen en het daaraan verbonden gevaar dat de omroeporganisaties zich zouden kunnen vestigen in de lidstaten met de meest liberale wetgeving. Voorts stelden enige lidstaten de problematiek van de reclamevensters aan de orde. Daaronder verstaat men de praktijk dat omroeporganisaties een programma dat eigenlijk voor het publiek in het land van oorsprong is bedoeld, in een ander land - meestal een buurland- uitzenden, waarbij de oorspronkelijke reclameblokken worden vervangen door reclameblokken, die specifiek gericht zijn op het doelpubliek in het andere land. In de desbetreffende bijdragen wordt erop gewezen dat deze praktijk de financiële gezondheid van de omroeporganisaties en daardoor de audiovisuele sector in de buurlanden kan bedreigen. Toch is deze praktijk in overeenstemming met de beginselen van het vrij verrichten van diensten [39] en van de vrije vestiging, [40] zoals geïnterpreteerd door het Hof van Justitie. [39] EHvJ, 26 april 1988, Zaak. 325/85, Jurispr. I-02085 [40] Zie voor dit beginsel: ,Guide to the Case Law of the European Court of Justice on Articles 43 et seq. EC Treaty: Freedom of establishment ,01/01/2001, http://europa.eu.int/comm/internal_market/ en/services/establ/art43_fr.pdf De toepassing van de voorschriften van de richtlijn heeft overigens ook aanleiding gegeven tot bepaalde problemen, zoals blijkt uit de inbreukprocedure, die in verband met de kanalen RTL4 en RTL5 tegen het Koninkrijk der Nederlanden ingesteld werd. Na een uitspraak van de Nederlandse Raad van State heeft de Commissie de zaak evenwel geseponeerd [41]. [41] Nadat het Commissariaat voor de Media had besloten zich bevoegd te verklaren voor de kanalen RTL 4 en RTL 5, die door een omroeporganisatie worden uitgezonden, die onder de jurisdictie van Luxemburg valt, besloot de Commissie een inbreukprocedure in te stellen tegen de Nederlandse autoriteiten. De Raad van State heeft intussen - zonder het besluit van het Commissariaat van de media inhoudelijk in twijfel te trekken - niettemin in een uitspraak het besluit vernietigd op grond van het feit dat deze instantie zich niet voor bevoegd kan verklaren en daarmee een situatie waarin sprake is van dubbele bevoegdheid kan doen ontstaan, die in strijd is met de richtlijn "Televisie zonder grenzen ». Gezien deze uitspraak hebben de Nederlandse autortiteiten het door de Commissie verdedigde standpunt in deze zaak, namelijk dat de richtlijn iedere situatie verbiedt waarbij een omroeporganisatie onder de bevoegdheid van meer lidstaten valt, erkend. Derhalve heeft de Commissie besloten deze zaak te seponeren. Zo nodig zal de Commissie eventuele kwesties in verband met deze beginselen in het kader van het Contactcomité bestuderen, zoals dit ook al in het verleden is gebeurd, eventueel met deelname van de nationale regelgevende instanties. 3.3. Recht op informatie Tijdens de raadplegingsprocedure werd het recht op informatie vanuit twee invalshoeken besproken. In de eerste discussienota werden het nut en de doeltreffendheid van de huidige bepalingen van artikel 3 bis van de richtlijn (evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving) aan de orde gesteld. In discussienota 6 werd de vraag aangesneden of in de toekomst voor onder exclusieve rechten vallende evenementen het recht op flitsen hiervan dient te worden ingevoerd en of op die wijze de "toegang" tot dergelijke evenementen gegarandeerd kan worden. In de meeste reacties werd artikel 3 bis nuttig, noodzakelijk, effectief en adequaat genoemd. Toch vielen er ook - met name van Duitse particuliere zenders - kritischer geluiden te horen. Sommige publieke omroeporganisaties kwamen ten aanzien van een mogelijke uitbreiding van deze bepalingen met het voorstel voor een Europese lijst van evenementen van aanzienlijk belang voor de (Europese) samenleving, voornamelijk met de bedoeling om een einde te maken aan de praktijk van de verkoop van bepaalde rechten op territoriale basis. Dit idee werd echter over het algemeen sceptisch ontvangen. In de bijdragen werden weliswaar diverse verbeteringen gesuggereerd, maar er werd geen overeenstemming bereikt over de vraag of het begrip "een aanzienlijk deel van het publiek" op Europees niveau gedefinieerd moest worden en over de noodzaak om de richtlijn op het punt van referentiedata te herzien. Sommige lidstaten en belangengroeperingen zouden het toejuichen indien in de richtlijn de mogelijkheid zou worden opgenomen dat de Commissie zich positief uitlaat over de eventuele verenigbaarheid van de voorgestelde maatregelen (lijsten) met het Gemeenschapsrecht. Hierdoor zou een grotere rechtszekerheid ontstaan ten opzichte van de huidige situatie, waarin de Commissie een inbreukprocedure moet instellen als zij van oordeel is dat de nationale maatregelen niet in de juiste verhouding staan tot het nagestreefde doel. Het debat toonde aan dat er geen dringende noodzaak bestaat tot een herziening van deze bepaling van de richtlijn. Zoals in sommige bijdragen werd vermeld, levert de binnenkort te verwachten uitspraak van het Gerecht van eerste aanleg [42] inzake artikel 3 bis wellicht nieuwe elementen op die een verdere discussie over de "grondbeginselen" of de rol van de Commissie noodzakelijk maken. De Commissie wil over deze kwesties gedurende de tweede helft van 2004 binnen het Contactcomité overleg voeren. Eventuele richtsnoeren zouden voor de lidstaten een concreet hulpmiddel kunnen zijn bij de keuze en implementatie van nationale maatregelen. De Commissie is de mening toegedaan dat het concept van een Europese lijst geen toegevoegde waarde zou bieden, aangezien de richtlijn het op het ogenblik aan de lidstaten overlaat om evenementen van aanzienlijk belang aan te wijzen op grond van het specifieke culturele en maatschappelijke karakter ervan op regionaal en nationaal niveau. Een ingrijpende wijziging van deze regeling, waardoor de lidstaten verplicht zouden worden om evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving aan te wijzen, zou niet in overeenstemming zijn met het subsidiariteitsbeginsel. Voorts zouden de voorstellen er niet toe bijdragen om een einde te maken aan de praktijk van de verkoop van bepaalde rechten op territoriale basis. De publieke omroepen en sommige lidstaten zijn van oordeel dat er op Europees niveau een geharmoniseerd recht op toegang tot gebeurtenissen met nieuwswaarde ingevoerd zou moeten worden. De huidige discrepanties tussen de nationale wetgevingen op dit punt veroorzaken concurrentieverstoringen. Andere lidstaten stelden zich echter sceptischer op; particuliere zenders en rechthebbenden toonden zich voorstander van vrijwillige codes en wezen ieder recht op "toegang" tot inhoud resoluut van de hand. [42] Kirch Media, T-33/01 CFI. De Commissie meent dat de kwestie van het recht op toegang tot gebeurtenissen met nieuwswaarde nog nader bestudeerd moet worden [43] en zal deskundigen uitnodigen om dit vraagstuk (in focusgroepen) verder te bespreken. De kwesties waarom het hier gaat, moeten in samenhang met de regelgeving inzake het auteursrecht behandeld worden. Drie belangrijke vragen dienen beantwoord te worden: in hoeverre biedt de richtlijn inzake het auteursrecht een toereikende oplossing via haar bepaling betreffende "fair dealing"? Maken de algemene beleidsdoelstellingen die hier op het spel staan (pluralisme van informatiebronnen, enz.) een wettelijke definitie voor het "recht van toegang" voor omroeporganisaties en persbureaus noodzakelijk? Aan welk soort interventie dient te worden gedacht? [43] Zie ook verzoekschrift nr. 1358/2002 aan het Europees Parlement. 3.4. Bevordering van de productie, chronologie van de media Reservering van grootste gedeelte van zendtijd voor Europese producties (artikelen 4 en 6 van de richtlijn TZG) Artikel 4 van de richtlijn TZG bepaalt dat er maatregelen moeten worden genomen ter bevordering van "Europese producties". Artikel 6 geeft een definitie van deze "Europese producties". De meeste belanghebbenden zijn voor de status quo. Sommigen drongen aan op een aanscherping van de voorschriften; weer anderen stelden voor de bestaande voorschriften te vervangen door andere instrumenten, zoals investeringsverplichtingen of gerichte programma's ter ondersteuning van Europese producties. Een minderheid van de belanghebbende partijen blijft zich afvragen of dergelijke voorschriften wel noodzakelijk en/of proportioneel zijn. De voorstellen voor de aanscherping van de huidige voorschriften behelsden onder meer: * de invoering van een expliciete kwantitatieve doelstelling in plaats van de formulering "grootste gedeelte van de zendtijd". Het voorgestelde minimum varieerde van 51% tot 75%; * verduidelijking van de verplichting door de woorden "Voor zover mogelijk en met passende middelen" te schrappen. Dit voorstel kreeg bijval van een groot aantal producenten, scriptschrijvers en distributeurs. Slechts een gering aantal bijdragen bevatten een verzoek om nieuwe deeldoelstellingen en quota voor nationale producties, niet-nationale Europese producties, bioscoopproducties en "regionale" programma's met speciale taalcombinaties. Voorts werd ter aanvulling van de maatregelen inzake zendtijd een investeringsverplichting voorgesteld. Sommigen vroegen om een verbetering van het controlesysteem van de Europese Commissie met betrekking tot dit artikel door richtsnoeren voor het verzamelen en valideren van gegevens opnieuw uit te geven of door de controle op communautair niveau te regelen. De belanghebbende partijen waren sterk verdeeld aangaande de noodzaak tot verdere harmonisatie van de in artikel 6 neergelegde definitie van Europese producties. De voorstanders van harmonisatie stelden voor de in de Europese conventie inzake de coproductie op het gebied van de film opgenomen definitie over te nemen. Europese producties van onafhankelijke producenten (artikel 5 van de richtlijn TZG) Artikel 5 bepaalt dat 10% van de zendtijd of het programmabudget voor Europese producties van onafhankelijke producenten moet worden gereserveerd. Het merendeel van de betrokkenen was voor de status quo. Ook in dit verband waren er voorstellen om dit cijfer te verhogen tot 25% en/of de woorden "voor zover mogelijk en met passende middelen" te verwijderen. Ook drongen sommigen erop aan dat de bestaande voorschriften dienden te worden verwijderd of vervangen door andere mechanismen. Het merendeel van de betrokken partijen meende dat het ontbreken van een definitie van het begrip "onafhankelijke omroeporganisatie" geen belemmering voor de verspreiding van producties binnen de EU vormt. Kortom, er bestaat brede steun voor de status quo. Verscheidene actoren waren echter voor de invoering van een geharmoniseerde definitie. Zij dienden een uitgebreide lijst in met sleutelcriteria voor onafhankelijke producties in de zin van de richtlijn. Overwogen zou onder andere kunnen worden deze lijst met criteria in de vorm van richtsnoeren aan de lidstaten ter beschikking te stellen. Gemeenschappelijke bepalingen van de artikelen 4, 5 en 6 van de richtlijn TZG Er werden enkele verzoeken ingediend om uitzonderingen op de maatregelen ter bevordering van Europese producties voor thematische kanalen, televisiewinkelen, landen met een geringe audiovisuele productiecapaciteit of een beperkt taalgebied, kleine en middelgrote omroeporganisaties en kanalen met weinig kijkers ("de minimis-criterium"). In sommige gevallen werd verzocht om bijzondere bepalingen voor "nieuwe" omroeporganisaties en nieuwe vormen van aanbod en toegang tot programma's, zoals pay per view of video-on- demand. Iedere uitzondering op de toepassing van de maatregelen ter bevordering van Europese producties dienen echter nauwkeurig te worden gedefinieerd en beschreven in de richtlijn. Chronologie van de media (artikel 7 van de richtlijn TZG) De overgrote meerderheid van de belangengroeperingen sprak zich uit voor de in artikel 7 vastgelegde chronologie van de media. Uit de openbare hoorzittingen en de bijdragen aan de herzieningsprocedure kwam duidelijk naar voren dat hoofdstuk III van de richtlijn een evenwichtig compromis ten behoeve van de bevordering van een gevarieerd Europees audiovisueel landschap is. Daarom is de Commissie in dit stadium niet van plan wijzigingen van de desbetreffende bepalingen voor te stellen. De Commissie zal voortgaan de toepassing ervan te controleren in het licht van de bij artikel 25 bis van de richtlijn TZG voorgeschreven studie. 3.5. Commerciële communicatie In hoofdstuk IV van de richtlijn wordt een reeks voorschriften gegeven voor reclame, sponsoring en telewinkelen, waaronder ook voorschriften voor op minderjarigen gerichte reclame. Ook bevat zij bepalingen betreffende de op het scherm toegelaten hoeveelheid reclame (maxima per dag en per uur: artikel 18), het aantal spots en de wijze waarop deze moeten worden ingelast (artikel 11) en de inhoud en presentatie van de reclameboodschappen (artikelen 10, 12, 13, 14, 15 en 16). Voor sponsoring gelden specifieke voorschriften (artikel 17). Met de richtlijn wordt gestreefd naar de bescherming van de belangen van de kijkers, bijvoorbeeld door het maken van een duidelijk onderscheid tussen redactionele inhoud en reclameboodschappen, en naar de bescherming van de integriteit en de waarde van audiovisuele werken en rechthebbenden, bijvoorbeeld door te voorkomen dat werken te vaak worden onderbroken. De Commissie heeft in verband met het publieke debat de belanghebbende partijen uitgenodigd zich uit te spreken over de doelmatigheid van deze bepalingen in het licht van marktontwikkelingen en de technische vooruitgang. Met name werd gevraagd of de regels inzake de kwantitatieve beperking van de reclame konden worden versoepeld - rekening houdend met mogelijkheden van de kijkers om zelf te kiezen en te beslissen - en of de nieuwe reclametechnieken in overeenstemming zijn met de bepalingen van de richtlijn. De standpunten ten aanzien van de diverse thema's kunnen als volgt samengevat worden. De meeste bijdragen spreken zich ten aanzien van de concepten en definities in artikel 1 van de richtlijn uit voor de handhaving ervan. Slechts weinig bijdragen dringen aan op wijzigingen. Over het algemeen zijn de belanghebbende partijen van oordeel dat het nog te vroeg is om nieuwe reclametechnieken in de richtlijn vast te leggen. De meeste bijdragen staan positief tegenover de handhaving van de status quo ten aanzien van de bepalingen betreffende de bescherming van minderjarigen (artikel 16) en van de menselijke waardigheid (artikel 12), die toereikend worden geacht. Organisaties die consumenten en gezinnen vertegenwoordigen zijn niettemin voor een zekere aanscherping van de bepalingen betreffende de bescherming van minderjarigen. De Commissie heeft deze problematiek onlangs in haar voorstel inzake oneerlijke handelspraktijken behandeld. De meeste door de Commissie ontvangen bijdragen spreken zich uit voor de handhaving van de bestaande bepalingen inzake de vorm en presentatie van reclame (artikel 10). Enige marktdeelnemers daarentegen, in het bijzonder reclamebedrijven en commerciële zenders, stemmen weliswaar in met het principe van de scheiding van redactionele inhoud en reclame, maar bepleiten toch een zekere versoepeling van de bepalingen, met name waar het gaat om de bijzondere kenmerken van afzonderlijke spots of het verbod op sluikreclame. De bepalingen inzake het inlassen van reclameboodschappen en telewinkelen worden over het algemeen adequaat geacht. Ook al wordt geaccepteerd dat de reclamespots in beginsel tussen de programma's moeten worden ingelast en dat de onderbrekingen gedurende de programma's niet de waarde en integriteit van de desbetreffende programma's mogen aantasten, wordt er toch in talrijke bijdragen aangedrongen op een vereenvoudiging van de regels, met name met betrekking tot sportprogramma's en de tijdsafstand van 20 minuten tussen twee reclame-onderbrekingen. Televisiereclame voor tabaksproducten en geneesmiddelen die alleen op doktersvoorschrift verkrijgbaar zijn, is verboden. Voor alcoholhoudende dranken gelden een aantal beperkingen. Over het algemeen staan de belanghebbende partijen achter deze bepalingen. Eén lidstaat en sommige organisaties die zich inzetten voor de bescherming van minderjarigen en de volksgezondheid, staan evenwel een aanscherping van de bepalingen ter beperking van de reclame voor alcoholhoudende dranken voor. De meeste lidstaten stemmen in met de bepalingen inzake de duur van programma's. Toch vragen sommige lidstaten, de meeste commerciële zenders en enkele reclamebureaus of de voorschriften niet enigszins versoepeld kunnen worden. In het algemeen gaat het daarbij echter niet om een verandering in verband met het soort programma of met het kijkerspubliek. Diverse commerciële omroeporganisaties en reclamebedrijven pleiten er voor om frequenter gebruik te maken van mechanismen voor zelf- en coregulering. Andere deelnemers aan het debat zijn echter van oordeel dat dit in dit verband inefficiënt zou zijn. De voorschriften betreffende sponsoring worden in veel bijdragen als doelmatig beoordeeld. Toch wordt er in bepaalde gevallen verzocht om verduidelijking, met name met betrekking tot de vraag of het krachtens deze bepalingen toegestaan is om producten te tonen. De overgrote meerderheid is - wat betreft de nieuwe reclametechnieken - van oordeel dat, indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, split-screen, interactieve en virtuele reclame niet in strijd zijn met de richtlijn. Een groot aantal deelnemers aan het debat heeft echter de wens uitgesproken dat om redenen van rechtszekerheid en met het oog op een uniforme aanpak van deze nieuwe technieken in de verschillende lidstaten van de Europese Unie de Commissie de wijze van toepassing van de regels van de richtlijn ten aanzien van deze nieuwe technieken door middel van een interpretatieve mededeling toelicht. De Commissie heeft daarom besloten binnenkort een interpretatieve mededeling goed te keuren, waarin de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk IV van de richtlijn met name ten aanzien van de nieuwe reclametechnieken wordt toegelicht. Voorts wil de Commissie met behulp van deskundigen (binnen een studiegroep) nagaan hoe de voorschriften inzake onderbrekingen en de duur van de programma's verder uitgewerkt kunnen worden, zodat met name rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat de kijker zelf kan beslissen en over een groter programma-aanbod beschikt. Bij deze studie zullen ook de bevindingen van de door de Commissie uitbestede onafhankelijke studie inzake het effect van regelgevende maatregelen op de reclamemarkten [44] en het voorstel voor een richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken betrokken worden. [44] Zie PB S107-95378. 3.6. Bescherming van minderjarigen en de openbare orde Uit de reacties in het kader van het publieke debat komt naar voren dat de belanghebbenden het er over eens zijn dat de bepalingen van de richtlijn betreffende de bescherming van minderjarigen bevredigend en adequaat zijn. Sommige deelnemers geven aan dat het wenselijk zou zijn wanneer deze bepalingen ook zouden gaan gelden voor het internet. Artikel 22 van de richtlijn maakt een onderscheid naar programma's die de ontwikkeling van minderjarigen ernstig zouden kunnen belemmeren (artikel 22, lid 1) en programma's die schade kunnen toebrengen aan de ontwikkeling van minderjarigen (artikel 22, lid 2). Veel deelnemers aan het debat menen dat deze bepaling in de huidige vorm gehandhaafd dient te blijven en dat er zich geen moeilijkheden in verband met de toepassing van het artikel hebben voorgedaan. Tegelijkertijd zouden sommige deelnemers een nauwkeuriger interpretatie van de bepalingen van artikel 22, lid 1 en 2, op prijs stellen. De meeste deelnemers die commentaar gaven naar aanleiding van het onderwerp van het verbod op uitzendingen die enigerlei aansporing tot haat op grond van ras, geslacht of nationaliteit bevat, spraken hun tevredenheid uit over de huidige bepaling en er zijn hun geen problemen in dit verband bekend. Sommige deelnemers stelden dat co- of zelfregulering niet toereikend is voor dit terrein. Een aantal deelnemers riep op tot nadere bezinning op passende maatregelen tegen discriminatie op grond van ras, geslacht of nationaliteit, terwijl andere weer benadrukten dat er een juist evenwicht diende te worden gevonden tussen het fundamentele recht van vrije meningsuiting en maatregelen op dit terrein. Uit de bijdragen blijkt dat in sommige lidstaten coreguleringsmodellen zeer goed functioneren, maar een aantal betrokkenen waren de mening toegedaan dat gedragscodes zonder enig overheidstoezicht eenvoudigweg niet voldoende waren. De algemene indruk was dat de geldende voorschriften weliswaar zeer duidelijk zijn, maar dat de daadwerkelijke handhaving steeds meer problemen zou kunnen oproepen, met name in een digitale en on-line omgeving. In verband hiermee werd met klem op de uit zelf- en coreguleringsmodellen voortvloeiende voordelen gewezen. Er werd veel belangstelling aan de dag gelegd voor de intensivering van de uitwisseling van optimale praktijkbenaderingen en het ontwikkelen van netwerken tussen diverse instanties. Artikel 2 bis van de richtlijn staat toe dat tijdelijk van de verplichting tot waarborging van de vrijheid van ontvangst mag worden afgeweken in het geval van inhoud die nadelig zou kunnen zijn voor de ontwikkeling van minderjarigen. De meeste belanghebbende partijen die reageerden op dit onderwerp, meenden dat de bepaling van artikel 2 bis adequaat en toereikend is om de bescherming van het algemene belang in kwestie te garanderen. Sommige vinden evenwel dat de procedure vereenvoudigd zou kunnen worden of dat de eventuele toepassing van deze bepaling - bijvoorbeeld in een interpretatieve mededeling - nader dient te worden toegelicht. Als resultaat van de raadpleging en in het licht van de door vele deelnemers uitgesproken verontrusting betreffende de effectieve handhaving van de geldende voorschriften zal de Commissie in eerste instantie voorstellen de aanbeveling betreffende de bescherming van minderjarigen en van de menselijke waardigheid te actualiseren, waarbij het accent zal liggen op de ontwikkeling van zelf- en coreguleringsmodellen (zie hoofdstuk 3.10), met name in verband met de on-line omgeving, als bijdrage tot de effectieve naleving van de beginselen van de bescherming van minderjarigen en de openbare orde, waarvan het universele belang algemeen wordt erkend, ongeacht het soort dienst of de wijze van doorgifte ervan. 3.7. Recht van weerwoord De meeste deelnemers die reageerden op het recht van weerwoord in verband met televisiediensten vinden de bepaling in haar huidige vorm juist en achten aanvullende regelgeving overbodig. Sommige meenden dat het recht van weerwoord voor alle elektronische media zou moeten gaan gelden. Zoals reeds eerder vermeld, is de Commissie de mening toegedaan dat voor het recht op weerwoord of soortgelijke maatregelen de wetgeving van het land waar de omroeporganisatie is gevestigd, van toepassing dient te zijn. Zoals tijdens de raadplegingsprocedure is voorgesteld, zal de Commissie het idee dat het recht van weerwoord voor alle media moet gaan gelden, nader uitwerken. Als eerste stap in deze richting zou het recht van weerwoord kunnen worden opgenomen in de aanbeveling betreffende de bescherming van minderjarigen en van de menselijke waardigheid. Ook zal de Commissie actief deelnemen aan de werkzaamheden van de Raad van Europa in verband met het recht van weerwoord in de on-line omgeving. 3.8. Institutionele aspecten Tijdens de raadplegingsprocedure stonden het functioneren van het Contactcomité en de vraag hoe de nationale regelgevende instanties beter betrokken zouden kunnen worden bij de werkzaamheden op Europees niveau centraal. Ook werd in de discussienota's gewezen op de noodzaak om de aan coreguleringsmodellen klevende nadelen te overwinnen (marktfragmentatie, enz.) via verschillende vormen van samenwerking tussen bij coregulering betrokken instanties. Het Contactcomité wordt algemeen positief beoordeeld en geldt als een zinvolle en nuttige instantie. Er bestaat minder overeenstemming over de vraag hoe de nationale regelgevende instanties beter dienen te worden betrokken op Europees niveau. De meeste regelgevers en een aantal lidstaten zijn voor de instelling van een regelgevend comité op Europees niveau, terwijl andere lidstaten bezwaren hebben tegen de verdubbeling van comités. Voorts werd in enige bijdragen geopperd de handelingen van het Contactcomité publiek te maken, zodat haar activiteiten transparanter worden. Particuliere omroeporganisaties vroegen om de waarnemersstatus in het Contactcomité. Aan de hand van de bijdragen aan de raadplegingsprocedure kwam de Commissie tot de conclusie dat de samenstelling en de taken van het Contactcomité niet gewijzigd dienden te worden. Naar aanleiding van het verzoek om meer transparantie zal de Commissie tijdens de eerste bijeenkomst van het Contactcomité in 2004 een wijziging van artikel 7 van het "Reglement van orde van het Contactcomité" voorstellen, dat thans bepaalt dat de werkzaamheden van het Contactcomité vertrouwelijk zijn. De Commissie zal voorstellen dat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie [45] het reglement van orde de publicatie van de agenda, stukken en notulen van het Contactcomité mogelijk maakt, afgezien van de in de verordening vermelde uitzonderingen. Deze documenten zullen dan op de website van de Commissie gepubliceerd worden. [45] PB L 145/43, 31.5.2001. Evenals voorheen zal de Commissie vertegenwoordigers van het bedrijfsleven af en toe uitnodigen, wanneer de onderwerpen op de agenda hun aanwezigheid wenselijk maken, maar zij acht het niet opportuun dat de omroeporganisaties op permanente basis vertegenwoordigd zijn. De Commissie zal voortgaan met haar praktijk om de voorzitters en directeuren van nationale regelgevende instanties op ad-hocbasis uit te nodigen om aan vergaderingen deel te nemen. In 2003 vonden twee van dergelijke vergaderingen plaats. Indien de ervaringen met deze vergaderingen even bevredigend blijven als voorheen, zal de Commissie overwegen in de tweede helft van 2004 een permanente"Europese groep van regelgevers op het gebied van de audiovisuele diensten" in te stellen. Een eventueel besluit van die strekking van de Commissie dient duidelijk te vermelden dat de taken van het comité van regelgevers beperkt zijn tot de uitwisseling van standpunten inzake operationele en technische kwesties, terwijl het Contactcomité krachtens de bepalingen van de richtlijn het verantwoordelijke comité blijft. 3.9. De aanbeveling betreffende de bescherming van minderjarigen en van de menselijke waardigheid De aanbeveling betreffende de bescherming van minderjarigen en van de menselijke waardigheid [46] is - op EU-niveau - het eerste wettelijke instrument inzake de inhoud van audiovisuele en informatiediensten, die on line op het internet toegankelijk zijn. De aanbeveling bevat richtsnoeren voor de ontwikkeling van nationale zelfregulering ten aanzien van de bescherming van minderjarigen en van de menselijke waardigheid. Met name verplicht de aanbeveling de aanbieders van on-line internetdiensten gedragscodes op te stellen met het oog op een betere toepassing en verduidelijking van de huidige wetgeving. [46] Aanbeveling van de Raad van 24 september 1998 betreffende de ontwikkeling van de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en informatiediensten door de bevordering van nationale kaders teneinde een vergelijkbaar en doeltreffend niveau van bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid te bereiken (PB L 270, 7.10.1998, blz. 48). Het tweede verslag over de toepassing van de aanbeveling concludeert dat er zich bij de toepassing van de aanbeveling door de lidstaten (alsook de toetredende landen en de andere landen die de vragenlijst hebben beantwoord) nog grote verschillen voordoen. Het aantal hotlines en gedragscodes is echter aanzienlijk toegenomen en het feit dat twee van de toetredende landen die de vragenlijst beantwoord hebben, hotlines hebben opgezet, is ook een bemoedigend teken. De classificatie van audiovisuele inhoud speelt een cruciale rol bij de bescherming van minderjarigen. In een aantal bijdragen werd in overweging gegeven dat een classificatiesysteem recht moet doen aan de culturele en sociale verschillen tussen de lidstaten. Niettemin zou er een EU-systeem van pictogrammen kunnen worden ingevoerd, aan de hand waarvan de kijkers de inhoud van programma's beter zouden kunnen beoordelen. Dit zou bijvoorbeeld via een bottom-up benadering door middel van samenwerking tussen voor coregulering verantwoordelijke instanties in de lidstaten en de uitwisseling van optimale praktijkvoorbeelden gerealiseerd kunnen worden. Gelet op de overkoepelende aanpak van de media van de aanbeveling, is de Commissie voornemens om in een geactualiseerde versie van de aanbeveling een oproep tot de harmonisatie van dergelijke pictogrammen op te nemen. Het als gevolg van nieuwe technologieën en media-innovatie veranderende medialandschap maakt het noodzakelijk om kinderen (en ouders) effectief met de media te leren omgaan. Tegenwoordig is de vaardigheid te weten waar informatie kan worden gevonden en hoe deze geïnterpreteerd moet worden onontbeerlijk. Een aantal deelnemers aan het publieke debat over de richtlijn TZG stelden ook voor om - naast de reeds eerder vermelde onderwerpen - media-alfabetisme in de aanbeveling op te nemen. Dit is een kwestie die de Commissie zorgvuldig zal overwegen in het licht van het geplande voorstel voor een geactualiseerde versie van de aanbeveling van de Raad. De Commissie is van plan naar aanleiding van de reacties in verband met de bescherming van minderjarigen voor te stellen de aanbeveling te actualiseren. Het zou hierbij onder meer kunnen gaan om kwesties zoals media-geletterdheid, het recht op weerwoord en maatregelen tegen discriminatie of aansporing tot haat op grond van ras, geslacht of nationaliteit in alle on-line media. Dit voorstel zal voortbouwen op de conclusies van het tweede verslag over de tenuitvoerlegging van de aanbeveling. 3.10. Co- en zelfregulering De mededeling inzake het audiovisuele beleid van 1999 [47] benadrukte het belang van instrumenten voor co- en zelfregulering. Op basis van haar witboek over Europese governance [48] en het actieplan voor een betere regelgeving [49] bracht de Commissie in haar vierde verslag over de toepassing van de richtlijn TZG [50] de fundamentele uitgangspunten voor regelgeving in herinnering: richtlijnen dienen weer instrumenten te worden waarin een juridisch kader en te verwezenlijken doelstellingen worden omschreven. Door middel van coregulering kan de tenuitvoerlegging van de door de communautaire wetgever omschreven doelstelling worden geregeld in maatregelen die worden genomen door erkende partijen op het desbetreffende gebied. De wetgever bepaalt in welke mate de vaststelling en de tenuitvoerlegging van uitvoeringsmaatregelen op grond van hun deskundigheid ter zake kunnen worden overgelaten aan de betrokken partijen. Wanneer de coregulering niet tot de verwachte resultaten leidt, behoudt de wetgever zich het recht voor rechtstreeks wettelijke maatregelen te treffen. [47] Beginselen en richtsnoeren voor het audiovisuele beleid van de Gemeenschap in het digitale tijdperk - COM(1999) 657 def. [48] COM(2001) 428 def. 25.7.2001. [49] COM(2002) 278 def. [50] COM(2002) 778 def., 6.1.2003, Bijlage, punt 2.1.2. Uit de bijdragen aan de raadplegingsprocedure komt duidelijk naar voren dat begrippen als zelfregulering, zelfcontrole of coregulering in de diverse lidstaten op uiteenlopende wijze worden gehanteerd. Regelgevingsmodellen die "zelfregulering" heten in de ene lidstaat, zouden in andere lidstaten ongetwijfeld "coregulering"worden genoemd. Uit een groot aantal gegeven voorbeelden blijkt hoezeer coreguleringsmodellen al op grote schaal binnen het huidige kader toegepast worden. Vooral met betrekking tot de toepassing van de voorschriften inzake reclame en de bescherming van minderjarigen lijken zij een succes. Gezien de terminologische problemen die deze begrippen voor veel betrokkenen nog opleveren, lijkt een verduidelijking op zijn plaats. De Commissie meent dat het witboek over Europese governance en het actieplan inzake betere regelgeving de voornaamste uitgangspunten bieden voor de huidige discussie. Met het oog op een betere en snellere regelgeving zet het witboek de diverse factoren uiteen die verbeteringen mogelijk maken en brengt het de voorwaarden voor het gebruik van coregulering in kaart. De bijdragen aan de raadplegingsprocedure tonen aan dat er in een aantal lidstaten regelgevende modellen van de grond zijn gekomen, die niet in strijd zijn met de richtlijn. Ook blijkt er evenwel uit dat veel partijen van oordeel zijn dat zelfregulering geen geschikt middel is voor de verwezenlijking van alle in de richtlijn neergelegde beleidsdoelstellingen. In dit verband moet ook worden nagegaan hoe optimaal kan worden gegarandeerd dat de ontwikkeling van nationale co- en zelfreguleringsmodellen door een nieuwe marktfragmentatie de werking van de interne markt niet nadelig beïnvloeden. De Commissie is voornemens het initiatief te nemen tot een studie naar coreguleringsmodellen in de mediasector. Deze analyse zou het mogelijk maken een volledig beeld te verkrijgen van de tot dusverre in de lidstaten en toetredende landen genomen maatregelen op het terrein van de coregulering en het reeds verrichte onderzoek hiernaar. Aan de hand van de studie moet duidelijk worden in welke sectoren deze maatregelen het vaakst worden aangetroffen, welk effect zij hebben en in hoeverre zij afgestemd zijn op doelstellingen van openbaar belang. 4. Conclusies en tijdschema Ook al hebben technologische veranderingen zich op de audiovisuele markt in een langzamer tempo voltrokken dan nog maar een paar jaar geleden verwacht, zal de digitale technologie en de convergentie steeds meer nieuwe vormen van inhoud, nieuwe middelen om deze aan te bieden en nieuwe bedrijfsmodellen voor de financiering ervan opleveren. Het regelgevingsbeleid in deze sector moet thans en in de toekomst bepaalde openbare belangen, zoals culturele verscheidenheid, het recht op informatie, de bescherming van minderjarigen en de consumentenbescherming moeten garanderen. De zeer breed opgezette raadpleging heeft duidelijk gemaakt dat deze doelstellingen door de technologische en marktontwikkelingen recht overeind zijn blijven staan. Wel moeten nog de middelen worden verduidelijkt, waardoor deze doelstellingen in een veranderd klimaat verwerkelijkt kunnen worden. De Commissie zal ten aanzien van de regelgeving een uit twee fasen bestaande benadering hanteren. Op de korte termijn kan er door middel van een interpretatieve mededeling over televisiereclame een grotere rechtszekerheid worden bereikt, aangezien er geen herziening van de richtlijn noodzakelijk is. Deze interpretatieve mededeling zal in het bijzonder verduidelijken in hoeverre de huidige richtlijn van toepassing is op nieuwe reclametechnieken. Ook zal de Commissie voorstellen de aanbeveling betreffende de bescherming van minderjarigen en van de menselijke waardigheid te actualiseren. Op de middellange termijn dienen een aantal kwesties nader te worden overdacht en besproken: dit zou kunnen resulteren in wijzigingen van de richtlijn TZG in een later stadium. Deze vraagstukken worden of door de Commissie met behulp van deskundigen (focusgroepen), of aan de hand van onafhankelijke studies naar de respectieve thema's in opdracht van de Commissie doorgelicht. Voor 2004 zijn vergaderingen van focusgroepen in verband met de volgende onderwerpen gepland: * regelgeving van de audiovisuele inhoud; * de mate van detail van de regelgeving inzake reclame; * het recht op korte verslagen en het recht op beknopte rapportages. Verder zullen er studies beschikbaar zijn over de volgende kwesties: * Vergelijkende studie over het effect van controlemaatregelen op de markten voor televisiereclame in de lidstaten van de Europese Unie en bepaalde andere landen * Studies over het effect van maatregelen betreffende de bevordering van de verspreiding en vervaardiging van tv-programma's (op communautair en nationaal niveau) overeenkomstig artikel 25 bis van de richtlijn TZG * Studie over maatregelen in verband met coregulering in de mediasector * Studie over maatregelen in verband met coregulering van interactieve televisie Het actieplan is opgenomen in de bijlage. Bijlage Actie // Tijdstip van voltooiing Interpretatieve mededeling van de Commissie over reclame // 1e kwartaal 2004 Voorstel voor een geactualiseerde versie van de aanbeveling van de Raad betreffende de bescherming van minderjarigen en van de menselijke waardigheid // 1e kwartaal 2004 Voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende het cinematografische erfgoed // 1e kwartaal 2004 Voorstel voor een geactualiseerde versie van de mededeling van de Commissie over film // 1e kwartaal 2004 Verslag over de toepassing van de artikelen 4 en 5 van de richtlijn TZG // 1e helft 2004 Vergadering van de focusgroepen (regelgeving inzake audiovisuele inhoud, mate van detail in de regelgeving inzake reclame, recht op informatie) // 2004 Eventueel beschikking van de Commissie inzake de groep van regelgevers op audiovisueel terrein // 2e helft 2004 Presentatie van de studie over het effect van maatregelen betreffende de bevordering van de verspreiding en vervaardiging van tv-programma's (op communautair en nationaal niveau) overeenkomstig artikel 25 bis van de richtlijn TZG // Omstreeks eind 2004 Presentatie van de vergelijkende studie over het effect van controlemaatregelen op de markten voor televisiereclame in de lidstaten ven de Europese Unie en bepaalde andere landen // Omstreeks eind 2004 Vijfde verslag van de Commissie over de toepassing van de richtlijn TZG // 2005 Derde Europese audiovisuele conferentie // 2005 Presentatie van studie over maatregelen in verband met coregulering in de mediasector // 2005