Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02000L0053-20230330

Consolidated text: Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2000/53/2023-03-30

02000L0053 — NL — 30.03.2023 — 015.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

RICHTLIJN 2000/53/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 september 2000

betreffende autowrakken

(PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

 M1

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 27 juni 2002

  L 170

81

29.6.2002

 M2

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 24 januari 2005

  L 25

73

28.1.2005

 M3

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 10 juni 2005

  L 152

19

15.6.2005

 M4

BESCHIKKING VAN DE RAAD van 20 september 2005

  L 254

69

30.9.2005

 M5

RICHTLIJN 2008/33/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 11 maart 2008

  L 81

62

20.3.2008

 M6

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 1 augustus 2008

  L 225

10

23.8.2008

►M7

RICHTLIJN 2008/112/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 16 december 2008

  L 345

68

23.12.2008

 M8

BESLUIT VAN DE COMMISSIE van 23 februari 2010

  L 48

12

25.2.2010

 M9

RICHTLIJN 2011/37/EU VAN DE COMMISSIE van 30 maart 2011

  L 85

3

31.3.2011

 M10

RICHTLIJN 2013/28/EU VAN DE COMMISSIE van 17 mei 2013

  L 135

14

22.5.2013

 M11

RICHTLIJN (EU) 2016/774 VAN DE COMMISSIE van 18 mei 2016

  L 128

4

19.5.2016

 M12

RICHTLIJN (EU) 2017/2096 VAN DE COMMISSIE van 15 november 2017

  L 299

24

16.11.2017

►M13

RICHTLIJN (EU) 2018/849 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 30 mei 2018

  L 150

93

14.6.2018

 M14

GEDELEGEERDE RICHTLIJN (EU) 2020/362 VAN DE COMMISSIE van 17 december 2019

  L 67

116

5.3.2020

 M15

GEDELEGEERDE RICHTLIJN (EU) 2020/363 VAN DE COMMISSIE van 17 december 2019

  L 67

119

5.3.2020

►M16

GEDELEGEERDE RICHTLIJN (EU) 2023/544 VAN DE COMMISSIE van 16 december 2022

  L 73

5

10.3.2023


Gerectificeerd bij:

 C1

Rectificatie, PB L 103, 3.4.2020, blz.  53 (2020/362)




▼B

RICHTLIJN 2000/53/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 18 september 2000

betreffende autowrakken



Artikel 1

Doelstellingen

Bij deze richtlijn worden maatregelen vastgesteld die in de eerste plaats gericht zijn op de preventie van afvalstoffen van voertuigen, en daarenboven op hergebruik, recycling en andere vormen van nuttige toepassing van autowrakken en onderdelen daarvan, teneinde de hoeveelheid te verwijderen afval te verminderen, alsmede op verbetering van de milieuprestatie van alle ondernemingen die betrokken zijn bij de levenscyclus van voertuigen, in het bijzonder die welke rechtstreeks betrokken zijn bij de verwerking van autowrakken.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. 

„voertuig”: voertuigen die onder de in bijlage II A van Richtlijn 70/156/EEG omschreven categorie M1 of N1 vallen, alsmede driewielige motorvoertuigen als omschreven in Richtlijn 92/61/EEG, met uitzondering van driewielers;

2. 

„autowrak”: voertuig dat een afvalstof in de zin van artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG is;

3. 

„producent”: de voertuigfabrikant of de beroepsimporteur van een voertuig in een lidstaat;

4. 

„preventie”: maatregelen ter vermindering van de hoeveelheid en de schadelijkheid voor het milieu van autowrakken en de daarin aanwezige materialen en stoffen;

5. 

„verwerking”: activiteiten na de afgifte van een autowrak aan een inrichting voor de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen, demontage, versnijding, shredding, nuttige toepassing of voorbewerking voor de verwijdering van shredderafval, en elke andere handeling voor de nuttige toepassing en/of verwijdering van autowrakken en onderdelen daarvan;

6. 

„hergebruik”: handelingen waarbij onderdelen van autowrakken opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als waarvoor zij werden ontworpen;

7. 

„recycling”: het voor het oorspronkelijke doel of voor andere doeleinden in een productieproces opwerken van afvalmaterialen, met uitzondering van terugwinning van energie. Terugwinning van energie is het gebruik van brandbaar afval om energie op te wekken door directe verbranding met of zonder andere afvalstoffen, maar met terugwinning van de warmte;

8. 

„nuttige toepassing”: de in bijlage II B bij Richtlijn 75/442/EEG bedoelde toepasselijke handelingen;

9. 

„verwijdering”: de in bijlage II A bij Richtlijn 75/442/EEG bedoelde toepasselijke handelingen;

10. 

„ondernemingen”: bedrijven waar voertuigen, met inbegrip van de daarin aanwezige onderdelen en materialen, worden geproduceerd, gedistribueerd, ingezameld, verzekerd, gedemonteerd, in een shredder verwerkt, nuttig toegepast, gerecycleerd of anderszins verwerkt;

▼M7

11. 

„gevaarlijke stof”: stof waarvoor de criteria van een of meer van de volgende gevarenklassen of categorieën van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels ( 1 ) vervuld zijn:

a) 

de gevarenklassen 2.1 tot en met 2.4, 2.6 en 2.7, 2.8 typen A en B, 2.9, 2.10, 2.12, 2.13 categorieën 1 en 2, 2.14 categorieën 1 en 2, en 2.15 typen A tot en met F;

b) 

de gevarenklassen 3.1 tot en met 3.6, 3.7 schadelijke effecten op de seksuele functie en de vruchtbaarheid of de ontwikkeling, 3.8 andere effecten dan een narcotische werking, 3.9 en 3.10;

c) 

gevarenklasse 4.1;

d) 

gevarenklasse 5.1;

▼B

12. 

„shredder”: toestel dat voor het stuktrekken of versnijden van autowrakken wordt gebruikt, ook om direct herbruikbaar schroot te verkrijgen;

13. 

„demontage-informatie”: alle informatie die voor een doelmatige en milieuvriendelijke verwerking van een autowrak noodzakelijk is. Zij wordt door voertuigfabrikanten en onderdelenproducenten beschikbaar gesteld aan officieel erkende verwerkingsinrichtingen in de vorm van handboeken of in elektronische vorm (bv. CD-rom, on-linediensten).

Artikel 3

Werkingssfeer

1.  
Deze richtlijn bestrijkt voertuigen en autowrakken, met inbegrip van de daarin verwerkte onderdelen en materialen. Dit geldt — onverminderd artikel 5, lid 4, derde alinea — ongeacht hoe het voertuig tijdens het gebruik werd onderhouden of gerepareerd en ongeacht of het werd uitgerust met door de producent geleverde onderdelen dan wel met andere onderdelen die als vervangings- of inbouwonderdeel in overeenstemming met de relevante Gemeenschaps- of interne bepalingen werden aangebracht.
2.  
Deze richtlijn geldt onverminderd de bestaande Gemeenschapswetgeving en de toepasselijke nationale wetgeving, met name op het gebied van veiligheidsnormen, luchtemissies en lawaaibestrijding, alsmede bodem- en waterbescherming.
3.  
Indien een producent alleen voertuigen fabriceert of importeert die op grond van artikel 8, lid 2, onder a), van Richtlijn 70/156/EEG, vrijgesteld zijn van die richtlijn, kan de betrokken lidstaat die producent en zijn voertuigen vrijstellen van artikel 7, lid 4, alsmede van de artikelen 8 en 9 van de onderhavige richtlijn.
4.  
Voertuigen voor bijzondere doeleinden in de zin van artikel 4, lid 1, onder a), tweede streepje van Richtlijn 70/156/EEG, vallen niet onder artikel 7 van deze richtlijn.
5.  
Op driewielige motorvoertuigen zijn alleen artikel 5, leden 1 en 2, en artikel 6 van deze richtlijn van toepassing.

Artikel 4

Preventie

1.  

Om de preventie van afval te bevorderen, moedigen de lidstaten met name aan dat:

a) 

fabrikanten van voertuigen, in samenwerking met materiaal- en apparatuurfabrikanten, het gebruik van gevaarlijke stoffen in voertuigen beperken en voorzover mogelijk reeds in de ontwerpfase verminderen, teneinde het vrijkomen ervan in het milieu te voorkomen, recycling te vergemakkelijken en de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen te vermijden;

b) 

demontage, hergebruik en nuttige toepassing, en met name recycling, van autowrakken en van daarin verwerkte onderdelen en materialen, bij het ontwerp en de productie van nieuwe voertuigen volledig worden ingecalculeerd en vergemakkelijkt;

c) 

de fabrikanten van voertuigen, in samenwerking met materiaal- en apparatuurfabrikanten, steeds meer gerecycleerd materiaal in voertuigen en in andere producten gaan gebruiken, om de markten voor gerecycleerde materialen te ontwikkelen.

2.  
a) 

De lidstaten zien erop toe dat materialen en onderdelen van voertuigen die na 1 juli 2003 in de handel worden gebracht, geen lood, kwik, cadmium of zeswaardig chroom bevatten, behoudens in de gevallen genoemd in bijlage II, onder de aldaar vermelde voorwaarden.

▼M13

b) 

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II geregeld te wijzigen teneinde deze aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang aan te passen, met name door:

i) 

indien nodig, maximumconcentratiewaarden vast te leggen waaronder de onder a) van dit lid bedoelde stoffen in specifieke materialen en onderdelen van voertuigen moeten worden getolereerd;

ii) 

de vrijstelling van bepaalde materialen en onderdelen van voertuigen van punt a) van dit lid, indien het gebruik van de onder a) genoemde stoffen onvermijdelijk is;

iii) 

het schrappen van de materialen en onderdelen van voertuigen uit bijlage II, indien het gebruik van de onder a) van dit lid genoemde stoffen kan worden vermeden;

iv) 

de aanwijzing krachtens de punten i) en ii) van materialen en onderdelen van voertuigen die vóór verdere verwerking in aanmerking komen voor selectieve demontage, en het verplicht stellen van de etikettering of het op een andere passende wijze herkenbaar maken van deze materialen en onderdelen.

De Commissie stelt een afzonderlijke gedelegeerde handeling vast met betrekking tot elke stof, elk materiaal of onderdeel waarop de punten i) tot en met iv) betrekking hebben.

▼B

c) 

Uiterlijk op 21 oktober 2001 wijzigt de Commissie bijlage II voor de eerste keer. In geen geval kunnen een of meer van de in de bijlage vervatte uitzonderingen daaruit worden geschrapt voor 1 januari 2003.

Artikel 5

Inzameling

1.  

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen:

— 
dat de ondernemingen systemen opzetten voor het inzamelen van alle autowrakken en, voorzover dat technisch haalbaar is, van afval van gebruikte onderdelen die bij reparaties van passagiersvoertuigen werden weggenomen,
— 
dat op hun grondgebied voldoende inzamelterreinen beschikbaar zijn.
2.  
De lidstaten nemen tevens de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat alle autowrakken aan door het bevoegd gezag erkende verwerkers worden overgedragen.
3.  
De lidstaten zetten een systeem op waarbij het voorleggen van een certificaat van vernietiging een voorwaarde voor de uitschrijving van het afgedankte voertuig is. Dit bewijs wordt aan de houder en/of eigenaar verstrekt, wanneer het afgedankte voertuig aan een verwerker wordt afgegeven. Verwerkers met een vergunning overeenkomstig artikel 6 mogen een certificaat van vernietiging verstrekken. De lidstaten kunnen toestaan dat producenten, handelaren en inzamelaars namens een door het bevoegd gezag erkende verwerker bewijzen van afgifte verstrekken, op voorwaarde dat zij garanderen dat het afgedankte voertuig aan een door het bevoegd gezag erkende verwerker wordt overgedragen en dat zij bij de overheid geregistreerd zijn.

Het verstrekken van een certificaat van vernietiging door verwerkers, dan wel door handelaren of inzamelaars die voor rekening van een door het bevoegd gezag erkende verwerker optreden, geeft deze partijen geen recht op financiële vergoeding, behoudens in gevallen waarin zulks uitdrukkelijk door de lidstaten geregeld is.

Lidstaten die op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn niet over een uitschrijvingssysteem beschikken, zetten een systeem op waarbij aan de bevoegde instanties mededeling wordt gedaan van het certificaat van vernietiging zodra het afgedankte voertuig aan een verwerker wordt overgedragen en houden zich verder aan de bepalingen van dit lid. De lidstaten die gebruikmaken van deze alinea stellen de Commissie in kennis van de redenen voor hun besluit.

4.  
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het voertuig overeenkomstig lid 3 aan een door het bevoegd gezag erkende verwerker wordt overgedragen zonder kosten voor de laatste houder en/of eigenaar vanwege het feit dat het voertuig geen of een negatieve marktwaarde heeft.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de producenten alle of een aanzienlijk deel van de kosten voor de uitvoering van dit voorschrift voor hun rekening nemen en/of autowrakken terugnemen onder dezelfde voorwaarden als bepaald in de eerste alinea.

De lidstaten kunnen voorschrijven dat de overdracht van autowrakken niet geheel kosteloos is, indien het betrokken voertuig niet voorzien is van de essentiële voertuigonderdelen, met name motor en carrosserie, dan wel afval bevat dat aan het afgedankte voertuig is toegevoegd.

De Commissie controleert op gezette tijden de uitvoering van het bepaalde in de eerste alinea zodat er geen distorsies van de markt ontstaan, en stelt zo nodig een wijziging van deze bepaling aan het Europees Parlement en de Raad voor.

▼M13

5.  
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bevoegde instanties de in andere lidstaten overeenkomstig lid 3 van dit artikel afgegeven certificaten van vernietiging onderling erkennen en aanvaarden.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen door minimumeisen vast te stellen voor het certificaat van vernietiging.

▼B

Artikel 6

Verwerking

▼M13

1.  
De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat alle autowrakken (zelfs tijdelijk) worden opgeslagen en verwerkt overeenkomstig de afvalhiërarchie en de in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ) vervatte algemene vereisten, met naleving van de technische minimumeisen van bijlage I bij deze richtlijn, onverminderd nationale gezondheids- en milieuvoorschriften.

▼B

2.  
De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat inrichtingen of bedrijven waar verwerkingshandelingen worden verricht, een vergunning ontvangen van of geregistreerd worden bij de bevoegde instanties overeenkomstig de artikelen 9, 10 en 11 van Richtlijn 75/442/EEG.

De in artikel 11, lid 1, onder b), van Richtlijn 75/442/EEG bedoelde afwijking van het vergunningsvereiste kan van toepassing zijn op handelingen voor nuttige toepassing welke betrekking hebben op afval van autowrakken die overeenkomstig bijlage I, punt 3, zijn verwerkt, mits de bevoegde instanties vóór de registratie een inspectie uitvoeren. Die inspectie omvat verificatie van:

a) 

type en hoeveelheid van het te verwerken afval,

b) 

de algemene technische voorschriften die in acht moeten worden genomen,

c) 

de te treffen voorzorgsmaatregelen,

met het oog op het bereiken van de doelstellingen van artikel 4 van Richtlijn 75/442/EEG. Deze inspectie vindt één keer per jaar plaats. Lidstaten die gebruikmaken van de afwijking zenden de resultaten toe aan de Commissie.

3.  

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat inrichtingen of bedrijven waar verwerkingshandelingen worden verricht, ten minste voldoen aan de volgende verplichtingen overeenkomstig bijlage I:

a) 

autowrakken worden vóór verdere verwerking selectief gedemonteerd, of er worden andere gelijkwaardige regelingen getroffen, om negatieve milieueffecten te beperken. Overeenkomstig artikel 4, lid 2, gemerkte of anderszins herkenbaar gemaakte onderdelen of materialen worden selectief gedemonteerd vóór verdere verwerking;

b) 

gevaarlijke materialen en onderdelen worden weggenomen en selectief gescheiden, zodat het resterende shredderafval van autowrakken niet wordt verontreinigd;

c) 

het selectief demonteren en opslaan dient zodanig te geschieden dat hergebruik en terugwinning, en met name recycling van de voertuigonderdelen mogelijk is.

Verwerkingshandelingen voor de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen uit autowrakken als vermeld in bijlage I, punt 3, worden zo spoedig mogelijk uitgevoerd.

4.  
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat aan de in lid 2 bedoelde vergunning of registratie alle voorwaarden zijn verbonden die nodig zijn om aan de eisen van de leden 1, 2 en 3 te voldoen.
5.  
De lidstaten kunnen inrichtingen of bedrijven waar verwerkingshandelingen worden verricht, aanmoedigen gecertificeerde milieubeheersystemen in te voeren.

▼M13

6.  
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage I te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

▼B

Artikel 7

Hergebruik en nuttige toepassing

1.  
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om aan te moedigen dat hergebruikbare onderdelen worden hergebruikt, niet hergebruikbare onderdelen nuttig worden toegepast en dat, voorzover milieuhygiënisch verantwoord, de voorkeur wordt gegeven aan recycling, onverminderd de voorschriften betreffende de veiligheid van voertuigen en milieuvoorschriften zoals luchtemissies en beheersing van geluidhinder.
2.  

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de ondernemingen de volgende streefcijfers halen:

a) 

uiterlijk op 1 januari 2006 moet hergebruik en nuttige toepassing voor alle autowrakken ten minste 85 % bedragen van het gemiddelde voertuiggewicht op jaarbasis. Op die datum moet hergebruik en recyclage ten minste 80 % bedragen van het gemiddelde voertuiggewicht op jaarbasis.

Voor voertuigen die vóór 1980 zijn geproduceerd, mogen de lidstaten lagere streefcijfers vaststellen die evenwel voor hergebruik en nuttige toepassing niet lager dan 75 % en voor hergebruik en recycling niet lager dan 70 % mogen zijn. Lidstaten die van deze bepaling gebruikmaken, stellen de Commissie en de andere lidstaten in kennis van hun redenen voor dit besluit;

b) 

uiterlijk op 1 januari 2015 moet hergebruik en nuttige toepassing voor alle autowrakken ten minste 95 % bedragen van het gemiddelde voertuiggewicht op jaarbasis. Op die datum moet hergebruik en recyclage ten minste 85 % bedragen van het gemiddelde voertuiggewicht op jaarbasis.

Uiterlijk op 31 december 2005 bezien het Europees Parlement en de Raad de onder b) vermelde streefcijfers opnieuw, op basis van een van een voorstel vergezeld verslag van de Commissie. In haar verslag houdt de Commissie rekening met de ontwikkeling van de materialensamenstelling van de voertuigen, alsook met alle andere milieuaspecten die met voertuigen verband houden.

▼M13

De Commissie mag uitvoeringshandelingen vaststellen met betrekking tot de gedetailleerde voorschriften om na te gaan of de lidstaten voldoen aan de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde streefcijfers. Bij het voorbereiden van dergelijke voorschriften houdt de Commissie rekening met alle relevante factoren, onder meer de beschikbaarheid van gegevens en de kwestie van de in- en uitvoer van autowrakken. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

▼B

3.  
Op voorstel van de Commissie stellen het Europees Parlement en de Raad de streefcijfers vast voor hergebruik en nuttige toepassing en voor hergebruik en recyclage die na 2015 moeten worden gehaald.
4.  
Ter voorbereiding van de wijziging van Richtlijn 70/156/EEG bevordert de Commissie de opstelling van Europese normen inzake de mogelijkheid tot demontage, nuttige toepassing en recycling van voertuigen. Wanneer die normen goedgekeurd zijn, maar in geen geval later dan einde 2001, gaan het Europees Parlement en de Raad, op voorstel van de Commissie, over tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG, zodat de overeenkomstig die richtlijn goedgekeurde voertuigen die drie jaar na de wijziging van Richtlijn 70/156/EEG op de markt worden gebracht, voor minimum 85 % van hun gewicht herbruikbaar en/of recycleerbaar en voor minimum 95 % van hun gewicht herbruikbaar en/of nuttig toepasbaar zijn.
5.  
In haar voorstel tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG inzake de mogelijkheid tot demontage, nuttige toepassing en recycling van voertuigen, houdt de Commissie op passende wijze rekening met de noodzaak ervoor te zorgen dat het hergebruik van onderdelen geen veiligheids- of milieurisico's met zich meebrengt.

Artikel 8

Coderingsnormen/demontage-informatie

1.  
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de producenten, in samenwerking met de materiaal- en apparatuurfabrikanten, gemeenschappelijke onderdeel- en materiaalcoderingsnormen gebruiken, zodat met name onderdelen en materialen die zich voor hergebruik en nuttige toepassing lenen gemakkelijker kunnen worden herkend.

▼M13

2.  
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde deze richtlijn aan te vullen door de in lid 1 van dit artikel bedoelde normen vast te stellen. Bij het voorbereiden van dergelijke normen houdt de Commissie rekening met het werk dat op dit gebied wordt verricht in de bevoegde internationale fora. De Commissie draagt op passende wijze aan deze werkzaamheden bij.

▼B

3.  
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de producenten voor elk nieuw voertuigtype binnen zes maanden nadat het in de handel is gebracht, demontage-informatie verstrekken. In die informatie worden de verschillende voertuigonderdelen en -materialen en de plaats van alle gevaarlijke stoffen in de voertuigen aangegeven, voorzover de verwerkers die gegevens nodig hebben om aan deze richtlijn te voldoen, in het bijzonder met het oog op het bereiken van de in artikel 7 bedoelde doelstellingen.
4.  
Onverminderd de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële gegevens nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat fabrikanten van voertuigonderdelen aan erkende verwerkingsinrichtingen, voorzover deze daarom hebben verzocht, adequate informatie verstrekken omtrent demontage, opslag en het testen van onderdelen die opnieuw kunnen worden gebruikt.

Artikel 9

Informatie en rapportage

▼M13 —————

▼M13

1 bis.  
De lidstaten rapporteren de gegevens betreffende de uitvoering van artikel 7, lid 2, voor elk kalenderjaar aan de Commissie.

Zij rapporteren de gegevens via elektronische weg binnen 18 maanden na afloop van het verslagjaar waarvoor de gegevens zijn verzameld. De gegevens worden gerapporteerd in het formaat dat door de Commissie overeenkomstig lid 1 quinquies van dit artikel is vastgesteld.

De eerste verslagperiode vangt aan in het eerste volledige kalenderjaar na de vaststelling van de uitvoeringshandeling waarin het formaat voor de verslaglegging is vastgesteld overeenkomstig lid 1 quinquies van dit artikel, en omvat de gegevens voor die verslagperiode.

1 ter.  
De door de lidstaat overeenkomstig lid 1 bis gerapporteerde gegevens gaan vergezeld van een kwaliteitscontroleverslag.
1 quater.  
De Commissie beoordeelt de overeenkomstig lid 1 bis gerapporteerde gegevens en publiceert een verslag met de resultaten van haar beoordeling. Het verslag bevat een beoordeling van de organisatie van de gegevensverzameling, de bronnen van de gegevens en de in de lidstaten gebruikte methodologie alsmede van de volledigheid, betrouwbaarheid, tijdigheid en consistentie van de gegevens. De beoordeling kan specifieke aanbevelingen voor verbetering omvatten. Het verslag wordt opgesteld na de eerste rapportage over de gegevens door de lidstaten en vervolgens om de vier jaar.
1 quinquies.  
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om het formaat voor de in lid 1 bis van dit artikel bedoelde verslaglegging vast te stellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

▼B

2.  

De lidstaten eisen in ieder geval van de betrokken ondernemingen dat zij informatie bekendmaken over:

— 
de wijze waarop bij het ontwerp van voertuigen en voertuigonderdelen naar de mogelijkheid tot nuttige toepassing en recycling wordt gestreefd;
— 
de wijze waarop autowrakken milieuhygiënisch verantwoord worden verwerkt, waarbij met name informatie over de verwijdering van alle vloeistoffen en over de demontage dient te worden verschaft;
— 
de ontwikkeling en optimalisering van methoden voor hergebruik, recycling en nuttige toepassing van autowrakken en onderdelen ervan;
— 
de vooruitgang op het gebied van nuttige toepassing en recycling ter vermindering van het te verwijderen afval en ter verhoging van de percentages van nuttige toepassing en recycling.

De producent moet deze informatie ter beschikking stellen van potentiële kopers van voertuigen. De informatie moet worden opgenomen in het reclamemateriaal dat bij de verkoop van het nieuwe voertuig wordt gebruikt.

▼M13

Artikel 9 bis

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel gestelde voorwaarden.
2.  
De in artikel 4, lid 2, onder b), artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 6, en artikel 8, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang vanaf 4 juli 2018. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3.  
Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, lid 2, onder b), en in artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 6, en artikel 8, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere daarin genoemde datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.  
Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven ( 3 ).
5.  
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6.  
Een overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), artikel 5, lid 5, artikel 6, lid 6, en artikel 8, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

▼B

Artikel 10

Uitvoering

1.  
De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om op 21 april 2002 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
3.  

Mits het met de richtlijn beoogde resultaat wordt bereikt, kunnen de lidstaten de bepalingen van artikel 4, lid 1, artikel 5, lid 1, artikel 7, lid 1, artikel 8, leden 1 en 3, en artikel 9, lid 2, omzetten, en de wijze van toepassing van artikel 5, lid 4, preciseren door middel van convenanten tussen de bevoegde autoriteiten en de betrokken bedrijfssectoren. Die convenanten moeten voldoen aan de volgende voorschriften:

a) 

de convenanten zijn afdwingbaar;

b) 

de convenanten bevatten doelstellingen en termijnen daarvoor;

c) 

de convenanten worden bekendgemaakt in het staatsblad of een voor het publiek even toegankelijk officieel stuk, en worden toegezonden aan de Commissie;

d) 

de met een convenant bereikte resultaten worden onder de in dat convenant opgenomen voorwaarden geregeld gecontroleerd, aan de bevoegde autoriteiten en de Commissie gemeld en ter beschikking van het publiek gesteld;

e) 

de bevoegde instanties dragen er zorg voor dat nagegaan wordt welke vooruitgang met de convenanten geboekt wordt;

f) 

ingeval een convenant niet wordt nageleefd, moeten de lidstaten de betrokken bepalingen van de richtlijn door middel van wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen uitvoeren.

▼M13

Artikel 10 bis

Evaluatie

Uiterlijk op 31 december 2020 evalueert de Commissie deze richtlijn, en hiertoe dient zij een verslag, indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel, in bij het Europees Parlement en de Raad.

▼M13

Artikel 11

Comitéprocedure

1.  
De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ).
2.  
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien het comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

▼B

Artikel 12

Inwerkingtreding

1.  
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
2.  

Artikel 5, lid 4, is van toepassing

— 
vanaf 1 juli 2002 voor voertuigen die met ingang van deze datum in de handel worden gebracht;
— 
vanaf 1 januari 2007 voor voertuigen die vóór de achter het eerste streepje genoemde datum in de handel zullen zijn gebracht.
3.  
De lidstaten kunnen artikel 5, lid 4, vóór de in lid 2 vermelde data toepassen.

Artikel 13

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.




BIJLAGE I

Technische minimumeisen voor verwerking overeenkomstig artikel 6, leden 1 en 3

1. Terreinen voor opslag (ook tussenopslag) van autowrakken vóór verwerking:

— 
met opvangvoorzieningen voor weglekkende vloeistoffen, bezinktanks en olie/slibafscheiders;
— 
waterzuiveringsapparatuur, ook voor regenwater, die voldoet aan de gezondheids- en milieuvoorschriften.

2. Terreinen voor verwerking:

— 
opvangvoorzieningen voor vloeistoffen, bezinktanks en olie/slibafscheiders;
— 
adequate opslagplaats voor gedemonteerde onderdelen, inclusief ondoorlatende opslagplaats voor door olie verontreinigde onderdelen;
— 
adequate containers voor de opslag van accu's (met neutralisering van elektrolyten ter plaatse of elders), filters en PCB/PCT-houdende condensatoren;
— 
adequate opslagtanks voor de gescheiden opslag van vloeistoffen van autowrakken: brandstof, motorolie, versnellingsbakolie, transmissieolie, hydraulische olie, koelvloeistoffen, antivriesmiddel, remvloeistoffen, accuzuren, airconditioningvloeistoffen en andere vloeistoffen van autowrakken;
— 
waterzuiveringsapparatuur, ook voor regenwater, die voldoet aan de gezondheids- en milieuvoorschriften;
— 
adequate opslag van gebruikte banden waaronder tevens begrepen het voorkomen van brandrisico's van buitensporige voorraadvorming.

3. Verwerkingshandelingen voor de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen uit autowrakken:

— 
verwijdering van accu's en LPG-tanks;
— 
verwijdering of onschadelijk maken van mogelijk ontplofbare onderdelen (bijvoorbeeld airbags);
— 
verwijdering en gescheiden inzameling en opslag van brandstof, motorolie, transmissieolie, versnellingsbakolie, hydraulische olie, koelvloeistoffen, antivriesmiddel, remvloeistoffen, airconditioningvloeistoffen en alle andere vloeistoffen in het afgedankte voertuig, tenzij zij nodig zijn voor het hergebruik van de betrokken onderdelen;
— 
verwijdering, voorzover uitvoerbaar, van alle onderdelen waarvan is vastgesteld dat zij kwik bevatten.

4. Verwerkingshandelingen ter bevordering van recycling:

— 
verwijdering van katalysatoren;
— 
verwijdering van metalen onderdelen die koper, aluminium en magnesium bevatten, indien deze metalen in de shredder niet worden gescheiden;
— 
verwijdering van banden en grote kunststofonderdelen (bumpers, instrumentenbord, vloeistoftanks, enz.) indien deze materialen bij de shredding niet zodanig worden gescheiden dat ze ook inderdaad als materialen gerecycleerd kunnen worden;
— 
verwijdering van glas.

5. De opslaghandelingen worden zodanig verricht dat schade aan onderdelen die vloeistoffen bevatten of aan onderdelen voor nuttige toepassing en reserveonderdelen voorkomen wordt.

▼M16




BIJLAGE II

Van de toepassing van artikel 4, lid 2, punt a), vrijgestelde materialen en onderdelen

Een maximale concentratie van 0,1 gewichtsprocent voor lood, zeswaardig chroom en kwik in homogeen materiaal en 0,01 gewichtsprocent voor cadmium in homogeen materiaal wordt toegestaan.

Na 1 juli 2003 in de handel gebrachte reserveonderdelen die worden gebruikt voor voertuigen die vóór 1 juli 2003 in de handel werden gebracht, met uitzondering van wielbalansgewichten, koolborstels voor elektrische motoren en remvoeringen, zijn vrijgesteld van artikel 4, lid 2, punt a), van Richtlijn 2000/53/EG.



Materialen en onderdelen

Werkingssfeer en einde van de geldigheidsduur van de vrijstelling

Te merken of herkenbaar te maken overeenkomstig artikel 4, lid 2, punt b), iv)

Lood als legeringselement

1 a)  Staal voor verwerkingsdoeleinden en discontinu thermisch verzinkte stalen onderdelen met een loodgehalte van niet meer dan 0,35 gewichtsprocent

 

 

1 b)  Continu verzinkt plaatstaal dat niet meer dan 0,35 gewichtsprocent lood bevat

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2016 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

 

2 a)  Aluminium voor verwerkingsdoeleinden dat niet meer dan 2 gewichtsprocent lood bevat

Als reserveonderdelen voor voertuigen die vóór 1 juli 2005 in de handel zijn gebracht

 

2b)  Aluminium dat niet meer dan 1,5 gewichtsprocent lood bevat

Als reserveonderdelen voor voertuigen die vóór 1 juli 2008 in de handel zijn gebracht

 

2 c) i)  Aluminiumlegeringen voor verwerkingsdoeleinden die niet meer dan 0,4 ewichtsprocent lood bevatten

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2028 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

 

2 c) ii)  Aluminiumlegeringen die niet onder 2 c) i) vallen en die niet meer dan 0,4 gewichtsprocent lood bevatten (2)

 (1)

 

3.  Koperlegeringen die niet meer dan 4 gewichtsprocent lood bevatten

 (3)

 

4 a)  Lagerschalen en -zuigers

Als reserveonderdelen voor voertuigen die vóór 1 juli 2008 in de handel zijn gebracht

 

4 b)  Lagerschalen en -zuigers in motoren, transmissies en aircocompressoren

Als reserveonderdelen voor voertuigen die vóór 1 juli 2011 in de handel zijn gebracht

 

Lood en loodverbindingen in onderdelen

5 a)  Lood in batterijen die worden gebruikt in hoogspanningsystemen (4) die alleen worden gebruikt voor de aandrijving van voertuigen van de categorieën M1 en N1.

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2019 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

X

5 b) i)  Lood in batterijen:

1)  die in 12 V-toepassingen worden gebruikt;

2)  die in 24 V-toepassingen worden gebruikt in voertuigen voor speciale doeleinden als gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad (7).

 (3)

X

5 b) ii)  Lood in batterijen die in toepassingen worden gebruikt die niet onder punt 5, a), of punt 5, b), i), vallen

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2024 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

X

6.  Trillingsdempers

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2016 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

X

7 a)  Vulkaniseermiddelen en stabilisatoren voor elastomeren in remslangen, brandstofslangen, luchtventilatieslangen, elastomeer/metaalonderdelen in de chassistoepassingen en motorophangingen

Als reserveonderdelen voor voertuigen die vóór 1 juli 2005 in de handel zijn gebracht

 

7 b)  Vulkaniseermiddelen en stabilisatoren voor elastomeren in remslangen, brandstofslangen, luchtventilatieslangen, elastomeer/metaalonderdelen in de chassistoepassingen en motorophangingen die niet meer dan 0,5 gewichtsprocent lood bevatten

Als reserveonderdelen voor voertuigen die vóór 1 juli 2006 in de handel zijn gebracht

 

7 c)  Bindmiddelen voor elastomeren die in aandrijftoepassingen worden gebruikt, met een loodgehalte van niet meer dan 0,5 gewichtsprocent

Als reserveonderdelen voor voertuigen die vóór 1 juli 2009 in de handel zijn gebracht

 

8 a)  Lood in soldeer om elektrische en elektronische onderdelen aan elektronische printplaten te bevestigen en lood in de afwerking van de uiteinden van andere onderdelen dan elektrolytische aluminiumcondensatoren, in pinnen van onderdelen en in elektronische printplaten

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2016 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

(5)

8 b)  Lood in soldeer in elektrische toepassingen, behalve soldeer op elektronische printplaten of op glas

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2011 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

(5)

8 c)  Lood in de afwerking van de uiteinden van elektrolytische aluminiumcondensatoren

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2013 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

(5)

8 d)  Lood in soldeer op glas in luchtmassameters

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2015 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

(5)

8 e)  Lood in soldeer met een hoog smeltpunt (d.w.z. loodlegeringen met ten minste 85 gewichtsprocent lood)

 (1)

(5)

8 f) i)  Lood in flexibele penconnectorsystemen

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2017 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

(5)

8 f) ii)  Lood in andere flexibele penconnectorsystemen dan het pasvlak van kabelboomconnectoren

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2024 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

(5)

8 g) i)  Lood in soldeer voor de totstandbrenging van een haalbare elektrische verbinding tussen een halfgeleider-die en een drager in „flip chip”-behuizingen voor geïntegreerde schakelingen

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 oktober 2022 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

(5)

8 g) ii)  Lood in soldeer voor de totstandbrenging van een haalbare elektrische verbinding tussen de halfgeleider-die en de drager in „flip chip”-behuizingen voor geïntegreerde schakelingen waarbij die elektrische verbinding bestaat uit:

1)  een halfgeleidertechnologieknoop van 90 nm of groter;

2)  een enkele die van 300 mm2 of groter, in om het even welke halfgeleidertechnologieknoop;

3)  pakketten gestapelde die’s van 300 mm2 of groter, of „silicon interposers” van 300 mm2 of groter.

 (1)

Voertuigen met typegoedkeuring van 1 oktober 2022 of later, en reserveonderdelen voor deze voertuigen

(5)

8 h)  Lood in soldeer om warmteverspreiders te bevestigen aan het koelingslichaam in krachtige halfgeleiders met een chipgrootte van minstens 1 cm2 projectieoppervlak en een nominale spanningsdichtheid van minstens 1 A per mm2 siliciumchipoppervlak

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2016 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

(5)

8 i)  Lood in soldeer in elektrische toepassingen op glas, met uitzondering van soldeer op gelamineerd glas

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2016 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

(5)

8 j)  Lood in soldeer op gelamineerd glas

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2020 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

(5)

8 k)  Solderen van verwarmingstoepassingen met een verwarmingsstroom van 0,5 A of meer per betrokken soldeerverbinding met een enkele ruit van gelamineerd glas met een dikte van ten hoogste 2,1 mm. Deze vrijstelling geldt niet voor het solderen aan contactpunten in de tussenlaag van polymeer.

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2024 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

(5)

9.  Klepzittingen

Als reserveonderdelen voor motortypen die vóór 1 juli 2003 zijn ontwikkeld

 

10 a)  Elektrische en elektronische onderdelen die lood in glas of keramiek, in een glas- of composiet met keramische matrix, in een glaskeramisch materiaal of een composiet met glaskeramische matrix bevatten.

Deze vrijstelling heeft geen betrekking op het gebruik van lood in:

i)  glas in lampen en glazuur van bougies;

ii)  de in de punten 10 b) tot en met 10 d) genoemde diëlektrische keramische materialen en onderdelen.

 

(6) (voor andere onderdelen dan piëzo-onderdelen in motoren)

10 b)  Lood in op PZT gebaseerde diëlektrische keramische materialen in condensatoren die onderdeel zijn van geïntegreerde schakelingen of discrete halfgeleiders

 

 

10 c)  Lood in diëlektrische keramische materialen in condensatoren voor een nominale spanning van minder dan 125 V wisselstroom of 250 V gelijkstroom

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2016 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

 

10 d)  Lood in diëlektrische keramische materialen in condensatoren die de temperatuurgebonden afwijkingen van sensoren in ultrasone sonarinstallaties compenseren

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2017 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

 

11.  Pyrotechnische ontstekers

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 juli 2006 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

 

12.  Loodhoudende thermo-elektrische materialen in elektrische toepassingen in de automobielsector om de CO2-emissies te verminderen door de terugwinning van uitlaatgaswarmte

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2019 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

X

Zeswaardig chroom

13 a)  Corrosiewerende beschermlagen

Als reserveonderdelen voor voertuigen die vóór 1 juli 2007 in de handel zijn gebracht

 

13 b)  Corrosiewerende beschermlagen van schroefmoerverbindingen voor chassistoepassingen

Als reserveonderdelen voor voertuigen die vóór 1 juli 2008 in de handel zijn gebracht

 

14.  

 

Zeswaardig chroom als anticorrosiemiddel in het koolstofstalen koelsysteem in absorptiekoelkasten tot 0,75 gewichtsprocent in de koeloplossing:

a)  ontworpen om volledig of gedeeltelijk met een elektrische verwarmingseenheid te werken, met een gemiddeld gebruikt elektrisch ingangsvermogen van minder dan 75 W bij constante bedrijfsomstandigheden;

b)  ontworpen om volledig of gedeeltelijk met een elektrische verwarmingseenheid te werken, met een gemiddeld gebruikt elektrisch ingangsvermogen van minstens 75 W bij constante bedrijfsomstandigheden;

c)  ontworpen om volledig met een niet-elektrische verwarmingseenheid te werken.

Voor a): voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2020 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

Voor b): voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 januari 2026 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

X

Kwik

15 a)  Ontladingslampen voor koplampen

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 juli 2012 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

X

15 b)  Fluorescentiebuizen voor instrumentenpanelen

Voertuigen met typegoedkeuring van vóór 1 juli 2012 en reserveonderdelen voor deze voertuigen

X

Cadmium

16.  Batterijen voor elektrische voertuigen

Als reserveonderdelen voor voertuigen die vóór 31 december 2008 in de handel zijn gebracht

 

(1)   

Deze vrijstelling wordt opnieuw bekeken in 2024.

(2)   

Van toepassing op aluminiumlegeringen waar lood niet opzettelijk aan is toegevoegd maar waarin het aanwezig is door het gebruik van gerecycleerd aluminium.

(3)   

Deze vrijstelling wordt opnieuw bekeken in 2025.

(4)   

Systemen met een spanning van > 75 V gelijkstroom zoals gedefinieerd in artikel 1 van Richtlijn 2014/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (PB L 96 van 29.3.2014, blz. 357).

(5)   

Demontage als in combinatie met in punt 10 a) genoemde toepassingen een gemiddelde drempelwaarde van 60 gram per voertuig wordt overschreden. Bij de toepassing van deze bepaling worden elektronische apparaten die niet door de fabrikant op de productielijn worden geïnstalleerd, niet meegerekend.

(6)   

Demontage als in combinatie met in de punt 8, a) tot en met k), genoemde toepassingen een gemiddelde drempelwaarde van 60 gram per voertuig wordt overschreden. Bij de toepassing van deze bepaling worden elektronische apparaten die niet door de fabrikant op de productielijn worden geïnstalleerd, niet meegerekend.

(7)   

Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1).

Aantekeningen bij de tabel:



( 1 ) PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1

( 2 ) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

( 3 ) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

( 4 ) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

Top