EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32021D1442

Besluit (EU) 2021/1442 van de Europese Centrale Bank van 3 augustus 2021 betreffende de delegatie van de bevoegdheid tot vaststelling van besluiten inzake interne modellen en over verlenging van uiterste termijnen (ECB/2021/38)

PB L 314 van 6.9.2021, p. 22–29 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2021/1442/oj

6.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/22


BESLUIT (EU) 2021/1442 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 3 augustus 2021

betreffende de delegatie van de bevoegdheid tot vaststelling van besluiten inzake interne modellen en over verlenging van uiterste termijnen (ECB/2021/38)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name de artikelen 148, 149 en 150,

Gezien Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (2), en met name artikel 4, lid 1, punt e),

Gezien Besluit (EU) 2017/933 van de Europese Centrale Bank van 16 november 2016 betreffende een algemeen kader voor de delegatie van besluitvormingsbevoegdheden voor met toezichttaken verband houdende rechtsinstrumenten (ECB/2016/40) (3), en met name artikel 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Binnen het kader van artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 heeft de Europese Centrale Bank (ECB) de exclusieve taak toezicht te houden op kredietinstellingen met het oog op een consistente toepassing van de toezichtsnormen, het bevorderen van de financiële stabiliteit en het garanderen van gelijke voorwaarden.

(2)

Krachtens artikel 4, lid 1, punt e), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 is de ECB als de bevoegde autoriteit voor belangrijke onder toezicht staande entiteiten verantwoordelijk voor het verlenen van voorafgaande toestemming aan belangrijke onder toezicht staande entiteiten voor de verlenging van de termijn voor de stapsgewijze invoering van de interneratingbenadering voor de berekening van hun eigenvermogensvereisten voor het kredietrisico voor verschillende categorieën blootstellingen en bedrijfseenheden overeenkomstig artikel 148 van Verordening (EU) nr. 575/2013, het teruggrijpen op het gebruik van minder verfijnde benaderingen overeenkomstig artikel 149 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en het permanent toepassen van de standaardbenadering overeenkomstig artikel 150 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

(3)

ECB-toezichtbesluiten kunnen verplichtingen of vereisten bevatten waaraan de geadresseerde binnen een specifieke termijn moet voldoen, indien dit noodzakelijk is om een juiste tenuitvoerlegging van het besluit of andere vereisten te waarborgen. Op verzoek van onder toezicht staande entiteiten kan de ECB door middel van een ander toezichtbesluit de termijn voor verplichtingen of vereisten verlengen, voor zover dit redelijk wordt geacht. Bovendien kan de ECB op verzoek van kandidaat-verwervers de maximumtermijn voor het voltooien van de voorgenomen verwerving van een gekwalificeerde deelneming in een kredietinstelling verlengen.

(4)

Als bevoegde autoriteit is de ECB verplicht elk jaar een aanzienlijk aantal internemodellenbesluiten en besluiten inzake de verlenging van uiterste termijnen vast te stellen. Ter bevordering van het besluitvormingsproces is een delegatiebesluit noodzakelijk met betrekking tot de vaststelling van die besluiten. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft bevestigd dat bevoegdheidsdelegatie noodzakelijk is opdat een instelling die een aanzienlijk aantal besluiten moet vaststellen haar taken kan vervullen. Evenzo heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie de noodzaak van het goed functioneren van beslissingsbevoegdheid bezittende organen erkend als een beginsel dat inherent is aan elk institutioneel stelsel (4).

(5)

Delegatie van besluitvormende bevoegdheden moet beperkt en evenredig zijn en de delegatiereikwijdte moet duidelijk omschreven zijn.

(6)

Op 24 juni 2020 heeft de Raad van bestuur besloten een nauwe samenwerking aan te gaan tussen de ECB en de Republiek Bulgarije (5), en tussen de ECB en de Republiek Kroatië (6). Artikel 7, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 bepaalt dat indien overeenkomstig dat artikel een nauwe samenwerking is aangegaan, de ECB met het oog op de uitvoering van bepaalde taken met betrekking tot kredietinstellingen die gevestigd zijn in een lidstaat die de euro niet als munt heeft, instructies kan richten tot de nationale bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat. Daarom is het passend dergelijke instructies op te nemen in de handelingen die de ECB kan vaststellen door middel van delegatie aan hoofden van arbeidseenheden overeenkomstig de relevante bepalingen van dit besluit.

(7)

Besluit (EU) 2017/933 (ECB/2016/40) verduidelijkt de voor de vaststelling van delegatiebesluiten betreffende toezicht te volgen procedure en verduidelijkt tevens aan welke personen besluitvormingsbevoegdheden gedelegeerd mogen worden. Dat besluit doet geen afbreuk aan de vervulling van toezichttaken door de ECB en laat de bevoegdheden van de raad van toezicht om volledige ontwerpbesluiten aan de Raad van bestuur voor te leggen onverlet.

(8)

Indien niet is voldaan aan de criteria voor de vaststelling van een gedelegeerd besluit, moeten besluiten worden vastgesteld overeenkomstig de geen-bezwaarprocedure van artikel 26, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en artikel 13 octies van Besluit ECB/2004/2 van de Europese Centrale Bank (7). Voorts zou de geen-bezwaarprocedure eveneens moeten worden gevolgd indien de hoofden van arbeidseenheden betwijfelen of voldaan is aan de beoordelingscriteria voor internemodellenbesluiten en besluiten inzake de verlenging van termijnen vanwege de complexiteit van de beoordeling of de gevoeligheid van het onderwerp en wanneer de uitkomst van de desbetreffende beoordeling rechtstreeks van invloed is op een of meer van die andere besluiten en de besluiten derhalve gelijktijdig door hetzelfde besluitvormende orgaan moeten worden overwogen om tegenstrijdige uitkomsten te voorkomen.

(9)

ECB-toezichtbesluiten kunnen administratief getoetst worden overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en zoals nader bepaald in Besluit ECB/2014/16 van de Europese Centrale Bank (8). Ingeval van een dergelijke administratieve toetsing dient de raad van toezicht rekening te houden met het advies van de administratieve raad voor toetsing en aan de Raad van bestuur een nieuw ontwerpbesluit voor te leggen ter vaststelling in het kader van de geen-bezwaarprocedure,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit besluit gelden de volgende definities:

1)

“internemodellenbesluit”: een besluit van de ECB inzake voorafgaande toestemming voor het verlengen van de uiterste termijn voor stapsgewijze invoering voor de interneratingbenadering voor de berekening van de eigenvermogensvereisten voor het kredietrisico voor de verschillende blootstellingscategorieën overeenkomstig artikel 148 van Verordening (EU) nr. 575/2013, om terug te grijpen op het gebruik van minder verfijnde benaderingen overeenkomstig artikel 149 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en om permanent de standaardbenadering toe te passen overeenkomstig artikel 150 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

2)

“standaardbenadering”: de benadering voor de berekening van de risicogewogen posten voor de toepassing van artikel 92, lid 3, punten a) en f), van Verordening (EU) nr. 575/2013 als bedoeld in deel drie, titel II, hoofdstuk 2, van die verordening;

3)

“interneratingbenadering” (IRB-benadering): de benadering voor de berekening van de risicogewogen posten voor de toepassing van artikel 92, lid 3, punten a) en f), van Verordening (EU) nr. 575/2013 als bedoeld in deel drie, titel II, hoofdstuk 3, van die verordening;

4)

“tier 1-kernkapitaalratio”, “tier 1-kapitaalratio” en “totale kapitaalratio”: tier 1-kernkapitaalratio, tier 1-kapitaalratio en totale kapitaalratio als bedoeld in artikel 92, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

5)

“verplichting”: een aanvullende bepaling bij een toezichtbesluit op grond waarvan de geadresseerde(n) binnen een uiterste termijn actie moet(en) ondernemen om de correcte uitvoering van het toezichtbesluit te waarborgen;

6)

“beperking”: een aanvullende bepaling bij een toezichtbesluit die het toegestane gebruik van een intern model beperkt of wijzigt, onder meer door hogere vermenigvuldigingsfactoren of kapitaalopslagfactoren op te leggen;

7)

“besluit over verlenging van uiterste termijnen”: een besluit van de ECB tot verlenging van: a) de termijn voor de nakoming van verplichtingen of vereisten die door de ECB in een toezichtbesluit zijn opgelegd, en b) de maximumtermijn voor het voltooien van de voorgenomen verwerving zoals vastgelegd in een besluit inzake gekwalificeerde deelnemingen, zoals omschreven in artikel 1, punt 3), van Besluit (EU) 2019/1376 van de Europese Centrale Bank (ECB/2019/23) (9);

8)

“gedelegeerd besluit”: een gedelegeerd besluit als gedefinieerd in artikel 3, punt 4, van Besluit (EU) 2017/933 (ECB/2016/40);

9)

“hoofden van arbeidseenheden”: hoofden van arbeidseenheden van de ECB aan wie de bevoegdheid wordt gedelegeerd om internemodellenbesluiten en besluiten inzake de verlenging van uiterste termijnen vast te stellen;

10)

“geen-bezwaarprocedure”: de in artikel 26, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 uiteengezette procedure die nader wordt beschreven in artikel 13 octies van Besluit ECB/2004/2;

11)

“negatief besluit”: een besluit waarbij geen of geen volledige toestemming of verlenging wordt verleend zoals verzocht door de door de belangrijke onder toezicht staande entiteit of kandidaat-verwerver. Een besluit met aanvullende bepalingen zoals voorwaarden, verplichtingen of beperkingen wordt als een negatief besluit beschouwd, tenzij die aanvullende bepalingen: a) verzekeren dat de onder toezicht staande entiteit voldoet aan eisen van relevant Unierecht, zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 2 en artikel 6, lid 2, en schriftelijk zijn overeengekomen, of b) slechts een of meerdere bestaande voorwaarden herhalen waaraan de onder toezicht staande entiteit krachtens Unierecht moet voldoen of informatie vereisen betreffende de naleving van een of meerdere van die vereisten;

12)

“gevoeligheid”: een kenmerk dat of factor die een negatieve impact kan hebben op de reputatie van de ECB en/of de consistente werking van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme, met inbegrip van maar niet beperkt tot het volgende: a) de betrokken onder toezicht staande entiteit was voorheen, of is momenteel onderworpen aan strenge toezichtmaatregelen zoals maatregelen voor vroegtijdige interventie; b) het ontwerpbesluit, zodra het is aangenomen, zou een nieuw precedent scheppen dat de ECB in de toekomst zou kunnen binden; c) het ontwerpbesluit, zodra het is aangenomen, zou negatieve media-aandacht kunnen aantrekken, of d) een nationale bevoegde autoriteit die een nauwe samenwerking met de ECB is aangegaan, deelt haar ongenoegen ten aanzien van het ontwerpbesluit aan de ECB mee;

13)

“belangrijke onder toezicht staande entiteit”: een belangrijke onder toezicht staande entiteit als gedefinieerd in artikel 2, punt 16, van Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/17) (10);

14)

“belangrijke onder toezicht staande groep”: een belangrijke onder toezicht staande groep als gedefinieerd in artikel 2, punt 22, van Verordening (EU) nr. 468/2014 (ECB/2014/17);

15)

“SREP-besluit”: een door de ECB op basis van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 vastgesteld besluit, volgend op het jaarlijkse toetsings- en evaluatieproces in het kader van toezicht (Supervisory Review and Evaluation Process — SREP) als bedoeld in artikel 97 van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (11);

16)

“ECB-gids”: een door de Raad van bestuur op voorstel van de raad van toezicht vastgesteld document dat wordt gepubliceerd op de ECB-website en dat richtsnoeren geeft inzake de uitlegging door de ECB van de wettelijke vereisten;

17)

“ECB Guide to internal models” (Gids van de ECB betreffende interne modellen): een document met deze titel en elk ander document dat richtsnoeren geeft voor de interpretatie door de ECB van de wettelijke vereisten die van toepassing zijn op de beoordeling van interne modellen en dat op voorstel van de raad van toezicht wordt vastgesteld door de Raad van bestuur en gepubliceerd wordt op de ECB-website.

Artikel 2

Onderwerp en toepassingsgebied

1.   Dit besluit specificeert de criteria voor de delegatie van besluitvormingsbevoegdheden aan de hoofden van arbeidseenheden van de ECB tot het vaststellen van internemodellenbesluiten en besluiten inzake de verlenging van uiterste termijnen.

2.   De delegatie van besluitvormingsbevoegdheden doet geen afbreuk aan de toezichthoudende beoordeling die moet worden uitgevoerd met het oog op het nemen van internemodellenbesluiten en besluiten inzake de verlenging van uiterste termijnen.

Artikel 3

Delegatie van internemodellenbesluiten en besluiten inzake de verlenging van termijnen

1.   In overeenstemming met artikel 4 van Besluit (EU) 2017/933 (ECB/2016/40) delegeert de Raad van bestuur hierbij aan de hoofden van arbeidseenheden van de ECB die overeenkomstig artikel 5 van dat besluit door de directie zijn benoemd de bevoegdheid tot het vaststellen van besluiten inzake:

a)

toestemming voor het verlengen van de termijn voor de stapsgewijze invoering van de IRB-benadering overeenkomstig artikel 148 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

toestemming om terug te grijpen op het gebruik van minder verfijnde benaderingen overeenkomstig artikel 149 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

c)

toestemming voor het permanent gedeeltelijk gebruik van de gestandaardiseerde benadering overeenkomstig artikel 150 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

d)

de verlenging van uiterste termijnen.

2.   De delegatie van besluitvormingsbevoegdheden krachtens lid 1 is van toepassing op:

a)

de vaststelling door de ECB van toezichtbesluiten;

b)

de vaststelling door de ECB van instructies die krachtens artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013, geadresseerd zijn aan de nationale bevoegde autoriteiten waarmee de ECB een nauwe samenwerking is aangegaan.

3.   De in lid 1 genoemde internemodellenbesluiten worden door middel van een gedelegeerd besluit vastgesteld indien is voldaan aan de in de artikelen 4, 5 en 6 bedoelde vaststellingscriteria voor gedelegeerde besluiten.

4.   De in lid 1 bedoelde besluiten inzake de verlenging van uiterste termijnen worden door middel van een gedelegeerd besluit vastgesteld indien is voldaan aan de in artikelen 7 en 8 bedoelde vaststellingscriteria voor gedelegeerde besluiten.

5.   Internemodellenbesluiten en besluiten inzake de verlenging van uiterste termijnen worden niet door middel van een gedelegeerd besluit genomen indien de complexiteit van de beoordeling of de gevoeligheid van de zaak vereist dat de besluiten in het kader van de geen-bezwaarprocedure worden vastgesteld. Hoofden van arbeidseenheden leggen een internemodellenbesluit of een besluit inzake de verlenging van uiterste termijnen dat voldoet aan de in de artikelen 4 tot en met 8 neergelegde vaststellingscriteria voor gedelegeerde besluiten ter goedkeuring in het kader van de geen-bezwaarprocedure voor aan de raad van toezicht en de Raad van bestuur, indien de toezichthoudende beoordeling van dat internemodellenbesluit of besluit over de verlenging van uiterste termijnen rechtstreeks van invloed is op de toezichthoudende beoordeling van een ander besluit dat in het kader van de geen-bezwaarprocedure moet worden vastgesteld.

6.   Negatieve internemodellenbesluiten en negatieve besluiten inzake negatieve verlenging van termijnen worden niet vastgesteld door middel van een gedelegeerd besluit.

Artikel 4

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten inzake voorafgaande toestemming voor de verlenging van de uiterste termijn voor de stapsgewijze invoering van de IRB-benadering

1.   Besluiten waarbij toestemming verlenging van de uiterste termijn voor de stapsgewijze invoering van de IRB-benadering worden genomen door middel van een gedelegeerd besluit indien aan elk van de volgende criteria is voldaan:

a)

de verlenging wordt gevraagd voor een periode van ten hoogste drie jaar vanaf de uiterste datum zoals vastgelegd in het laatste goedgekeurde plan voor de stapsgewijze invoering van de IRB-benadering voor de desbetreffende categorie blootstellingen of bedrijfsonderdelen of voor het gebruik van eigen ramingen van verlies bij wanbetaling of omrekeningsfactoren als bedoeld in artikel 148 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

b)

de blootstellingswaarde en de risicogewogen post van de blootstellingen waarop de instelling de IRB-benadering toepast, die worden berekend met inachtneming van de richtsnoeren voor de berekening van deze bedragen zoals uiteengezet in de “ECB Guide to internal models”, zijn en blijven na het besluit boven 50 % van de totale blootstellingswaarde en de totale risicogewogen post op geconsolideerd niveau van een belangrijke onder toezicht staande groep of op individueel niveau van een belangrijke onder toezicht staande entiteit, indien die belangrijke onder toezicht staande entiteit geen deel uitmaakt van een belangrijke onder toezicht staande groep.

2.   De beoordeling van de verlenging van de uiterste termijn voor de stapsgewijze invoering van de IRB-benadering wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 148 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en door de Europese Commissie vastgestelde technische uitvoerings- en reguleringsnormen, waarbij tevens rekening wordt gehouden met alle toepasselijke ECB-gidsen of soortgelijke door de ECB uitgegeven documenten, alsmede met richtsnoeren en definitieve ontwerpen van technische reguleringsnormen van de Europese toezichthoudende autoriteiten.

Artikel 5

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten inzake voorafgaande toestemming om terug te grijpen op het gebruik van minder verfijnde benaderingen

1.   Besluiten waarbij toestemming wordt verleend om terug te grijpen op het gebruik van minder verfijnde benaderingen worden genomen door middel van een gedelegeerd besluit indien aan elk van de volgende criteria is voldaan:

a)

nadat is teruggegrepen op het gebruik van minder verfijnde benaderingen wordt het eigen vermogen van de onder toezicht staande entiteit geacht hoger te blijven dan de som van de vereisten van artikel 92, lid 1, punten a) tot en met c), van Verordening (EU) nr. 575/2013, het eigen vermogen dat overeenkomstig artikel 16, lid 2, punt a), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 moet worden aangehouden, het gecombineerde buffervereiste als gedefinieerd in artikel 128, punt 6, van Richtlijn 2013/36/EU en de pijler 2-kapitaalrichtsnoeren als bedoeld in het laatst beschikbare SREP-besluit en de tier 1-kernkapitaalratio neemt met niet met meer dan 50 basispunten af en de daaruit voortvloeiende marge op het totaal vereiste kapitaal en pijler 2-kapitaalrichtsnoeren als bedoeld in het meest recente SREP-besluit is niet lager dan 50 basispunten van de tier 1-kernkapitaalratio op geconsolideerd niveau van een belangrijke onder toezicht staande groep of op individueel niveau van een belangrijke onder toezicht staande entiteit, indien die belangrijke onder toezicht staande entiteit geen deel uitmaakt van een belangrijke onder toezicht staande groep;

b)

nadat is teruggegrepen op het gebruik van minder verfijnde benaderingen worden de eigenvermogensvereisten niet verlaagd op geconsolideerd niveau van een belangrijke onder toezicht staande groep of op individueel niveau van een belangrijke onder toezicht staande entiteit, indien die belangrijke onder toezicht staande entiteit geen deel uitmaakt van een belangrijke onder toezicht staande groep.

2.   Wanneer een verzoek om terug te grijpen op het gebruik van minder verfijnde benaderingen betrekking heeft op meer dan één ratingsysteem, wordt het besluit genomen door middel van een gedelegeerd besluit indien met betrekking tot elk ratingsysteem binnen het toepassingsgebied van het besluit aan alle criteria van lid 1 is voldaan.

3.   De beoordeling van het teruggrijpen op het gebruik van minder verfijnde benaderingen wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 149 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en door de Commissie vastgestelde technische uitvoerings- en reguleringsnormen, waarbij tevens rekening wordt gehouden met alle toepasselijke ECB-gidsen of soortgelijke door de ECB uitgegeven documenten, alsmede met richtsnoeren en definitieve ontwerpen van technische reguleringsnormen van de Europese toezichthoudende autoriteiten.

Artikel 6

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten inzake voorafgaande toestemming voor permanent gedeeltelijk gebruik van de standaardbenadering

1.   Besluiten waarbij toestemming wordt verleend voor het permanent gedeeltelijk gebruik van de standaardbenadering worden genomen door middel van een gedelegeerd besluit indien aan elk van de volgende criteria is voldaan:

a)

volgend op het besluit inzake het permanent gedeeltelijk gebruik van de standaardbenadering, zijn de blootstellingswaarde en de risicogewogen post van de blootstellingen waarvoor de instelling de IRB-benadering hanteert, berekend met inachtneming van de richtsnoeren voor de berekening van deze bedragen zoals uiteengezet in de “ECB Guide to internal models”, gelijk aan of hoger dan 50 % van de totale blootstellingswaarde en de totale risicogewogen post op geconsolideerd niveau van een belangrijke onder toezicht staande groep of op individueel niveau van een belangrijke onder toezicht staande entiteit, indien die belangrijke onder toezicht staande entiteit geen deel uitmaakt van een belangrijke onder toezicht staande groep;

b)

volgend op het besluit over het permanent gedeeltelijk gebruik van de standaardbenadering bedraagt de stijging van de blootstellingswaarde en de risicogewogen posten die onder de standaardbenadering vallen, niet meer dan 20 % van de totale blootstellingswaarde en de totale risicogewogen post op geconsolideerd niveau van een belangrijke onder toezicht staande groep of op individueel niveau van een belangrijke onder toezicht staande entiteit, indien die belangrijke onder toezicht staande entiteit geen deel uitmaakt van een belangrijke onder toezicht staande groep.

2.   De beoordeling van het permanent gedeeltelijk gebruik van de standaardbenadering wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 150 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en door de Commissie vastgestelde technische uitvoerings- en reguleringsnormen, waarbij tevens rekening wordt gehouden met alle toepasselijke ECB-gidsen of soortgelijke door de ECB uitgegeven documenten, alsmede met richtsnoeren en definitieve ontwerpen van technische reguleringsnormen van de Europese toezichthoudende autoriteiten.

Artikel 7

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten inzake de verlenging van uiterste termijnen voor verplichtingen en voor vereisten die in een eerder ECB-toezichtbesluit zijn opgelegd

1.   Besluiten inzake de verlenging van de termijnen voor verplichtingen en voor vereisten die in een eerder ECB-toezichtbesluit zijn opgelegd, worden genomen door middel van een gedelegeerd besluit indien aan elk van de volgende criteria is voldaan:

a)

de onder toezicht staande entiteit verzoekt om verlenging van de uiterste termijn en het verzoek wordt ten minste dertig dagen vóór het verstrijken van de uiterste termijn bij de ECB ingediend;

b)

de verlenging duurt niet langer dan de periode voorafgaande aan de oorspronkelijke uiterste termijn en bedraagt niet meer dan twaalf maanden;

c)

de verlenging heeft geen afbreuk doet aan de rechten van de onder toezicht staande entiteit.

2.   Niettegenstaande lid 1 worden besluiten inzake de verlenging van uiterste termijnen niet genomen door middel van een gedelegeerd besluit in één van de volgende situaties:

a)

de verlenging leidt tot een wijziging van de oorspronkelijke reikwijdte van de verplichting of het vereiste in een eerder ECB-toezichtbesluit, of in een onderliggende beoordeling waarop dat eerdere besluit was gebaseerd;

b)

de verlenging heeft betrekking op een reeds verlengde termijn;

c)

de verlenging wordt aangevraagd door een kredietinstelling waarvan de governancescore, zoals uiteengezet in het laatst beschikbare SREP-besluit, 4 is;

d)

de verlenging wordt aangevraagd door een kredietinstelling waarvan de marge voor eigen vermogen boven de pijler 2-kapitaalrichtsnoeren zoals bedoeld in het laatst beschikbare SREP-besluit, lager is dan 100 basispunten voor de tier 1-kernkapitaalratio;

e)

de verlenging wordt aangevraagd door een kredietinstelling waaraan in de voorgaande periode van drie jaar de in artikel 27 van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (12) vervatte vroegtijdige-interventiemaatregelen zijn gericht;

f)

de verlenging is niet toegestaan onder het toepasselijke recht.

3.   De beoordeling van verzoeken om verlenging wordt uitgevoerd met het oog op het feit of a) de verlenging redelijk is, rekening houdend met de door de kredietinstelling verstrekte motivering voor de gevraagde verlenging, en b) de verlenging de effectieve uitvoering van de toezichtmaatregel in gevaar brengt.

Artikel 8

Criteria voor de vaststelling van gedelegeerde besluiten inzake de verlenging van de maximumtermijn voor het voltooien van een voorgenomen verwerving

1.   Besluiten inzake de verlenging van de in besluiten inzake gekwalificeerde deelnemingen voor het voltooien van een voorgenomen verwerving vastgestelde maximumtermijn worden genomen door middel van een gedelegeerd besluit indien de verlenging wordt toegestaan voor een periode van ten hoogste twaalf maanden te rekenen vanaf het verstrijken van de oorspronkelijke termijn voor het voltooien van de voorgenomen verwerving.

2.   Niettegenstaande lid 1 worden besluiten inzake de verlenging van de desbetreffende maximumtermijn niet door middel van een gedelegeerd besluit genomen indien een van de volgende situaties van toepassing is:

a)

de uitbreiding leidt tot een wijziging van de oorspronkelijke reikwijdte van het besluit inzake gekwalificeerde deelnemingen of de onderliggende beoordeling waarop dat besluit is gebaseerd;

b)

de maximumtermijn is reeds verlengd;

c)

de kandidaat-verwerver of de doelentiteit is een kredietinstelling waarvan de governancescore, zoals uiteengezet in het laatst beschikbare SREP-besluit, 4 is;

d)

de kandidaat-verwerver of de doelentiteit is een kredietinstelling waarvan de marge voor eigen vermogen boven de pijler 2-kapitaalrichtsnoeren zoals bedoeld in het laatst beschikbare SREP-besluit, is lager dan 100 basispunten voor de tier 1-kernkapitaalratio;

e)

de kandidaat-verwerver of de doelentiteit is een kredietinstelling waaraan in de voorgaande periode van drie jaar de in artikel 27 van Richtlijn 2014/59/EU vervatte vroegtijdige-interventiemaatregelen zijn gericht.

3.   De beoordeling van verzoeken om verlenging van de maximumtermijn wordt uitgevoerd met betrekking tot het feit of: a) de verlening redelijk is, rekening houdend met de door de kredietinstelling verstrekte motivering voor de gevraagde verlenging, en b) de verlenging de effectieve tenuitvoerlegging van de toezichtmaatregel niet in gevaar brengt.

Artikel 9

Overgangsbepaling

Dit besluit wordt niet toegepast indien het verzoek om toestemming of verlenging van een termijn bij de ECB werd ingediend vóór de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Frankfurt am Main, 3 augustus 2021.

De president van de ECB

Christine LAGARDE


(1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(2)  PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63.

(3)  PB L 141 van 1.6.2017, blz. 14.

(4)  Arrest van het Hof van Justitie van 23 september 1986, AKZO Chemie tegen Commissie, 5/85, ECLI:EU:C:1986:328, punt 37, en arrest van het Hof van Justitie van 26 mei 2005, Carmine Salvatore Tralli tegen ECB, C-301/02 P, ECLI:EU:C:2005:306, punt 59.

(5)  Besluit (EU) 2020/1015 van de Europese Centrale Bank van 24 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van nauwe samenwerking tussen de Europese Centrale Bank en Българска народна банка (Bulgaarse Nationale Bank) (ECB/2020/30) (PB L 224 I van 13.7.2020, blz. 1).

(6)  Besluit (EU) 2020/1016 van de Europese Centrale Bank van 24 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van nauwe samenwerking tussen de Europese Centrale Bank en de Hrvatska narodna banka (ECB/2020/31) (PB L 224I van 13.7.2020, blz. 4).

(7)  Besluit ECB/2004/2 van de Europese Centrale Bank van 19 februari 2004 houdende goedkeuring van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank (PB L 80 van 18.3.2004, blz. 33).

(8)  Besluit ECB/2014/16 van de Europese Centrale Bank van 14 april 2014 betreffende de oprichting van een administratieve raad voor toetsing en zijn werkwijze (PB L 175 van 14.6.2014, blz. 47).

(9)  Besluit (EU) 2019/1376 van de Europese Centrale Bank van 23 juli 2019 inzake de delegatie van de bevoegdheid tot de vaststelling van besluiten inzake paspoortprocedures, de verwerving van gekwalificeerde deelnemingen en de intrekking van vergunningen van kredietinstellingen (ECB/2019/23) (PB L 224 van 28.8.2019, blz. 1).

(10)  Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).

(11)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

(12)  Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).


Top