Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32020R0611

    Uitvoeringsverordening (EU) 2020/611 van de Commissie van 30 april 2020 tot het opnieuw instellen van het bij Verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad ingestelde definitieve antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ten aanzien van bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië

    C/2020/2626

    PB L 141 van 5.5.2020, p. 1–8 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2020/611/oj

    5.5.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 141/1


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/611 VAN DE COMMISSIE

    van 30 april 2020

    tot het opnieuw instellen van het bij Verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad ingestelde definitieve antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ten aanzien van bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”),

    Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), en met name artikel 13 en artikel 14, lid 1,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1.   PROCEDURE

    (1)

    Bij Verordening (EG) nr. 91/2009 (2) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“de VRC”). Deze maatregelen worden hierna “de oorspronkelijke maatregelen” genoemd, en het onderzoek dat tot deze maatregelen heeft geleid, wordt hierna “het oorspronkelijke onderzoek” genoemd.

    (2)

    Na de instelling van het definitieve antidumpingrecht heeft de Commissie bewijsmateriaal ontvangen waaruit bleek dat deze maatregelen werden ontweken door middel van overlading via Maleisië.

    (3)

    Daarom heeft de Commissie op 28 november 2010 bij Verordening (EU) nr. 966/2010 (3) een onderzoek geopend naar de mogelijke ontwijking van de bij Verordening (EG) nr. 91/2009 ingestelde antidumpingmaatregelen (“het onderzoek naar ontwijking”).

    (4)

    Op 26 juli 2011 heeft de Raad bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 723/2011 (4) (“de antiontwijkingsverordening”) het bij Verordening (EG) nr. 91/2009 ingestelde antidumpingrecht uitgebreid tot bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië.

    (5)

    Op 27 februari 2016 heeft de Commissie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/278 (5) het bij Verordening (EG) nr. 91/2009 ingestelde definitieve antidumpingrecht, zoals uitgebreid bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 723/2011, ingetrokken.

    (6)

    Bij arrest van 3 juli 2019 in zaak C‐644/17, Eurobolt (6), heeft het Hof van Justitie Uitvoeringsverordening (EU) nr. 723/2011 ongeldig verklaard omdat deze is vastgesteld in strijd met de in artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (7) voorziene raadplegingsprocedure.

    2.   UITVOERING VAN HET ARREST VAN HET HOF VAN JUSTITIE IN ZAAK C‐644/17, EUROBOLT

    (7)

    Volgens het Hof van Justitie behoort het in artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 geformuleerde vereiste dat alle relevante gegevens uiterlijk tien werkdagen voorafgaand aan de vergadering van het raadgevend comité aan dat comité worden meegedeeld, tot de wezenlijke vormvoorschriften van de regelmatigheid van de procedure waarvan de niet-inachtneming tot ongeldigheid van de betrokken handeling leidt (8). Het Hof acht deze bepaling geschonden, omdat de opmerkingen van Eurobolt, een Nederlandse importeur van bevestigingsmiddelen uit Maleisië, niet uiterlijk tien werkdagen voorafgaand aan de vergadering van het raadgevend comité aan de lidstaten zijn medegedeeld.

    (8)

    Overeenkomstig artikel 266 VWEU moeten de instellingen van de Unie de maatregelen nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De Commissie heeft derhalve op 27 augustus 2019 het onderzoek naar ontwijking heropend om de door het Hof van Justitie vastgestelde onwettigheid te verhelpen (9).

    (9)

    De heropening van het onderzoek naar ontwijking was beperkt tot de uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie in zaak C‐644/17, Eurobolt, namelijk waarborgen dat wordt voldaan aan alle vormvoorschriften in verband met de procedure van het raadgevend comité als bedoeld in artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 (10). Deze procedure is inmiddels vervangen door de onderzoeksprocedure van artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (11).

    (10)

    In dit verband moet erop worden gewezen dat handelingen van de Europese Unie moeten worden vastgesteld overeenkomstig de ten tijde van de vaststelling geldende procedurevoorschriften. Artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 in de versie die gold op het tijdstip van het achterliggende onderzoek, is ingetrokken. Derhalve kan een procedure als de huidige procedure tot heropening van een uit hoofde van artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 geopend onderzoek naar ontwijking sinds het tijdstip van intrekking van artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 in de ten tijde van de vaststelling van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 723/2011 geldende versie, uitsluitend worden afgerond op basis van de momenteel voor het instellen van antiontwijkingsmaatregelen geldende comitéprocedure (12). Ingevolge artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009, zoals gewijzigd en gecodificeerd bij Verordening (EU) 2016/1036, moet voor deze heropening de procedure bedoeld in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 worden gevolgd.

    3.   BEOORDELING VAN DE ARGUMENTEN

    3.1.   In het onderzoek naar ontwijking geformuleerde argumenten

    (11)

    Eurobolt trok in haar opmerkingen van 13 juni 2011 de rechtmatigheid van de uitlegging van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 door de Commissie op twee punten in twijfel. In de eerste plaats mochten volgens haar de maatregelen zoals uitgebreid niet ten aanzien van het betrokken product worden toegepast als dat daadwerkelijk van oorsprong uit Maleisië is. In de tweede plaats was de Commissie volgens haar niet bevoegd om in het kader van een ambtshalve geopend onderzoek naar ontwijking op basis van gegevens uit het oorspronkelijke onderzoek aan te voeren dat er sprake was van schade zonder daarvoor bewijs aan te dragen.

    (12)

    Volgens de Commissie betreft geen van beide argumenten de uitvoering van het arrest. De opmerkingen van Eurobolt houden derhalve verband met kwesties die losstaan van de uitvoering van het arrest. Hoe dan ook zouden de argumenten eveneens ten gronde kunnen worden afgewezen.

    (13)

    Wat het eerste argument van Eurobolt betreft, voorziet artikel 13, lid 1, van basisverordening, zoals opgemerkt in overweging 46 van de antiontwijkingsverordening, in uitbreiding van de maatregelen tot de invoer van soortgelijke producten uit “derde landen”. Artikel 13, lid 4, van de basisverordening staat uitzonderingen toe voor echte producenten uit dat derde land. Aangezien het onderzoek naar ontwijking — in overeenstemming met de bevindingen van door OLAF en de Maleisische autoriteiten uitgevoerde onderzoeken — ontwijkingspraktijken aan het licht had gebracht, werden de antidumpingmaatregelen bij artikel 1 van de antiontwijkingsverordening uitgebreid tot de uit Maleisië verzonden invoer. Ondernemingen die hadden aangetoond daadwerkelijk in Maleisië te produceren, werden evenwel vrijgesteld van de maatregelen zoals uitgebreid. Bovendien konden op grond van artikel 2 van de antiontwijkingsverordening verzoeken om toekomstige vrijstellingen worden ingediend. Aangezien het bestaan van overlading van producten van oorsprong uit de VRC via Maleisië was bevestigd (zie de overwegingen 34 en 45 van de antiontwijkingsverordening), en de uitvoer afkomstig van echte Maleisische producenten van de uitbreiding van de maatregelen was vrijgesteld, is het eerste argument van Eurobolt afgewezen.

    (14)

    Met betrekking tot het tweede argument van Eurobolt moet worden opgemerkt dat op grond van artikel 13, lid 1, van de basisverordening onder meer vereist is dat “wordt bewezen dat er sprake is van schade of dat de corrigerende werking van het recht, gezien de prijzen en/of de hoeveelheden van het soortgelijke product, wordt ondermijnd” (cursivering toegevoegd). Deze twee voorwaarden zijn niet cumulatief. Uit de overwegingen 37 en 38 van de antiontwijkingsverordening blijkt dat de corrigerende werking van het bij de oorspronkelijke verordening ingestelde antidumpingrecht zowel wat prijzen als hoeveelheden betreft, door de ontwijking werd ondermijnd. Derhalve was aan de wettelijke vereisten van artikel 13 van de basisverordening voldaan. Er bestond dan ook geen noodzaak of wettelijke verplichting om de gegevens over schade die uit het oorspronkelijke onderzoek met betrekking tot de invoer uit de VRC naar voren waren gekomen, opnieuw te beoordelen of opnieuw te gebruiken. Derhalve is ook dit argument afgewezen.

    (15)

    De Commissie heeft op grond van het bovenstaande geconcludeerd dat de opmerkingen van Eurobolt van 13 juni 2011 naar behoren waren onderzocht en dat de argumenten van Eurobolt in de antiontwijkingsverordening, met name in de punten 2.8 en 4 daarvan, waren behandeld. In dit verband is van belang dat Eurobolt noch het bewijs van overlading van producten van oorsprong uit de VRC via Maleisië, noch de vaststelling dat de ondernemingen waarbij Eurobolt het betrokken product had aangekocht de Commissie misleidende informatie hadden verstrekt en niet hadden kunnen aantonen dat zij echte Maleisische producenten waren, in twijfel heeft getrokken.

    3.2.   Beoordeling van de na de heropening van het onderzoek geformuleerde argumenten

    (16)

    Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1374 van de Commissie tot heropening van het onderzoek naar ontwijking zijn de belanghebbenden verzocht opmerkingen te maken over de heropening van het desbetreffende onderzoek. Twee belanghebbenden hebben opmerkingen ingediend.

    (17)

    Eurobolt heeft aangevoerd dat de door het Hof van Justitie vastgestelde schending van artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 niet achteraf ongedaan kan worden gemaakt, omdat het de schending van een wezenlijk vormvoorschrift betreft, die het gehele verloop van het oorspronkelijke onderzoek naar ontwijking aantast.

    (18)

    Dit argument is om de volgende redenen ongegrond. Een schending van artikel 15, lid 2, leidt niet tot de ongeldigheid van de gehele procedure, aangezien de door het Hof vastgestelde onwettigheid geen betrekking had op de vaststelling ten gronde inzake het bestaan van ontwijking. De schending kan derhalve ongedaan worden gemaakt door het onderzoek naar ontwijking te heropenen op het punt waarop de onwettigheid is ontstaan. Dit heeft ertoe geleid dat de oorspronkelijke opmerkingen van Eurobolt samen met de ontwerpuitvoeringshandeling zijn toegezonden aan het comité, in overeenstemming met de momenteel geldende procedure voor het instellen van antiontwijkingsmaatregelen. Dit is de procedure die wordt bedoeld in overweging 10. De wettelijke termijn voor de indiening van de ter zake dienende informatie bij het comité bedraagt uiterlijk 14 dagen vóór de vergadering van dat comité. Hierdoor kan het comité, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten, kennisnemen van alle ter zake dienende informatie, zodat de lidstaten een standpunt over de ontwerpuitvoeringshandeling kunnen formuleren. Zoals het Hof van Justitie onlangs heeft erkend, kunnen de hervatting van de administratieve procedure en het opnieuw instellen van antidumpingrechten ten aanzien van invoer die plaatsvond in de periode waarin de nietig verklaarde verordening van toepassing was, evenmin in strijd met het verbod van terugwerkende kracht worden geacht (13).

    (19)

    Wanneer een antidumpingverordening bij een arrest van het Hof van Justitie ongeldig wordt verklaard, kan de instelling die dat arrest uitvoert (in casu de Commissie) de aan die verordening ten grondslag liggende procedure heropenen (14). Tenzij de gehele procedure ongeldig is door de vastgestelde onregelmatigheid, kan de instelling bovendien de procedure heropenen in de fase waarin die onregelmatigheid is begaan, teneinde een handeling vast te stellen ter vervanging van een eerdere, ongeldig verklaarde handeling (15).

    (20)

    Eurobolt heeft ook aangevoerd dat het ongepast zou zijn als de Commissie de antiontwijkingsmaatregelen opnieuw zou instellen, aangezien deze zijn vervallen en bovendien inmiddels zijn ingetrokken.

    (21)

    In dit verband moet worden opgemerkt dat de Commissie, door een procedurele onregelmatigheid te verhelpen en de bij het betrokken arrest niet betwiste resultaten van het onderzoek te bevestigen, voldoet aan haar verplichting om maatregelen in te stellen ten aanzien van de invoer van het betrokken product die tijdens de geldigheidsduur van deze maatregelen, dat wil zeggen in de periode van 27 juli 2011 tot en met 27 februari 2016, heeft plaatsgevonden. De Commissie heeft dit argument van Eurobolt derhalve afgewezen.

    (22)

    De andere belanghebbende, de European Fastener Distributor Association (EFDA), wees erop dat “de valabele en zorgvuldig afgewogen opmerkingen van de Europese distributeurs van bevestigingsmiddelen en hun representatieve organen steevast niet serieus worden genomen”. Daarnaast voerde de EFDA aan dat een importeur die kan aantonen dat hij de juiste zorgvuldigheid heeft betracht en alle redelijke en gepaste maatregelen heeft getroffen om te waarborgen dat het ingevoerde product rechtmatig in Maleisië is vervaardigd, niet verantwoordelijk zou mogen zijn voor het betalen van het antidumpingrecht, en dat eventueel betaalde rechten moeten worden terugbetaald.

    (23)

    De Commissie heeft het eerste argument van de EFDA afgewezen, aangezien daarmee niet specifiek werd aangetoond dat de procedure bij de heropening van het onderzoek niet naar behoren is toegepast en er in dit verband geen bewijsmateriaal werd verstrekt.

    (24)

    Wat het tweede argument van de EFDA betreft, wordt in artikel 13, lid 4, van de basisverordening bepaald dat wanneer de praktijken, processen of werkzaamheden ter ontwijking buiten de Unie geschieden, vrijstellingen kunnen worden verleend aan producenten van het betrokken product van wie wordt vastgesteld dat zij niet bij ontwijkingspraktijken betrokken zijn. Bijgevolg is er geen ruimte voor vrijstellingen op basis van de door de importeur betrachte nodige zorgvuldigheid wanneer de ontwijking buiten de EU plaatsvindt (zoals in casu het geval is). Het is veeleer aan de exporteur om te bewijzen dat hij daadwerkelijk een Maleisische producent is en een vrijstelling aan te vragen. Zoals vermeld in punt 4 van de antiontwijkingsverordening, heeft een aantal Maleisische exporteurs verzoeken om vrijstelling ingediend die zijn onderzocht, en de Commissie heeft aan in totaal negen ondernemingen een vrijstelling toegekend. De Commissie heeft het tweede argument van de EFDA dan ook afgewezen.

    (25)

    Op basis van de gemaakte opmerkingen en de analyse daarvan heeft de Commissie geconcludeerd dat de oorspronkelijke maatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product verzonden uit Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, opnieuw moeten worden ingesteld.

    4.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

    (26)

    Alle partijen die zich tijdens de heropening van het onderzoek naar ontwijking kenbaar hebben gemaakt, werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan werd beoogd het antidumpingrecht opnieuw in te stellen. Zij konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen indienen ten aanzien van de mededeling van feiten en overwegingen. Eurobolt en de EFDA hebben opmerkingen ingediend.

    (27)

    Eurobolt heeft in de eerste plaats aangevoerd dat schendingen van wezenlijke vormvoorschriften tot de ongeldigheid van de gehele procedure leiden en dus niet achteraf ongedaan kunnen worden gemaakt. In de tweede plaats is volgens haar het opnieuw instellen van maatregelen waarvan de rechtsgrondslag een door de WTO onwettig bevonden handeling is, in strijd met de rechtsstaat en het beginsel van behoorlijk bestuur. In de derde plaats leidt het voorstel van de Commissie om de maatregelen opnieuw in te stellen, ertoe dat doeltreffende rechtsbescherming ontbreekt, aangezien de Commissie aldus elke schending eenvoudigweg achteraf ongedaan zou kunnen maken; dit resultaat verstoort het machtsevenwicht in handelsbeschermingsprocedures. In de vierde plaats heeft Eurobolt aangevoerd dat het voorstel van de Commissie voorbijgaat aan het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden in de zaak Eurobolt t. Staatssecretaris van Financiën (16), en heeft zij er bij de Commissie op aangedrongen niet te treden in de exclusieve bevoegdheid van de douaneautoriteiten om te beslissen over de terugbetaling van de door Eurobolt betaalde antiontwijkingsrechten.

    (28)

    Met betrekking tot het eerste argument van Eurobolt, dat reeds bij de heropening van het onderzoek naar ontwijking naar voren werd gebracht, verwijst de Commissie naar de overwegingen 18 en 19. Aangezien geen nieuwe elementen zijn aangevoerd, is dit argument afgewezen.

    (29)

    Wat het tweede argument van Eurobolt betreft, heeft de Commissie besloten de maatregelen in overeenstemming te brengen met de bevindingen van de panels en de beroepsinstantie van de WTO; om deze reden heeft zij de verordening van 26 februari 2016 (zie overweging 5) aangenomen. Zij heeft besloten dit niet met werking ex tunc te doen. Vervolgens was de Commissie verplicht de nodige stappen te ondernemen om aan een arrest van het Hof van Justitie te voldoen, dat wil zeggen om een door het Hof vastgestelde onwettigheid te verhelpen. Aangezien de procedurefout kon worden hersteld en het bestaan van ontwijking werd bevestigd, mocht de Commissie op basis van de niet-betwiste bevindingen van het onderzoek naar ontwijking de antiontwijkingsrechten voor de geldigheidsduur van de maatregelen opnieuw instellen. Geen van de bovengenoemde handelingen maakt inbreuk op het beginsel van behoorlijk bestuur. Hoe dan ook heeft Eurobolt weliswaar naar het beginsel van behoorlijk bestuur verwezen, maar niet gepreciseerd welk recht in dit verband zou zijn geschonden (17). De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

    (30)

    Wat het derde argument van Eurobolt betreft, is het vaste rechtspraak dat de draagwijdte van een arrest van het Hof tot ongeldigverklaring per geval moeten worden bepaald, met inaanmerkingneming van de rechtsoverwegingen die tot dat arrest hebben geleid (arrest van het Hof van Justitie van 28 januari 2016, CM Eurologistik en GLS, C‐283/14 en C‐284/14, ECLI:EU:C:2016:57, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en van dien aard kan zijn dat er geen reden is om de betrokken rechten onmiddellijk en volledig terug te betalen (arrest van het Hof van Justitie van 15 maart 2018, Deichmann, C‐256/16, punt 70). In het onderhavige geval heeft de betrokken onregelmatigheid niet geleid tot de ongeldigheid van de gehele procedure. Zoals in de overwegingen 7 tot en met 10 is uiteengezet, zou in dit geval de schending van het vormvoorschrift ongedaan kunnen worden gemaakt en de maatregel opnieuw kunnen worden ingesteld in overeenstemming met de toepasselijke procedurevoorschriften. Deze verplichtingen ondergraven het beginsel van doeltreffende rechtsbescherming niet. De Commissie heeft dit argument derhalve eveneens afgewezen.

    (31)

    Wat het vierde argument van Eurobolt betreft, moest de Commissie, zoals uiteengezet in overweging 8, de maatregelen nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden, die daarnaast betrekking had op de vraag of in geval van terugbetaling van de antidumpingrechten rente verschuldigd zou zijn, kon de Commissie niet ontslaan van haar uit het arrest van het Hof van Justitie voortvloeiende verplichting. In elk geval treedt de Commissie met haar optreden evenmin in de bevoegdheden van de douaneautoriteiten van de lidstaten, zoals het Hof van Justitie in de arresten C & J Clark International (18) en Deichmann (19) heeft erkend. De Commissie heeft dit argument derhalve afgewezen.

    (32)

    De EFDA betreurde de afwijzing van haar eerdere verzoek om vrijstelling van de betaling van antidumpingrechten voor importeurs die konden aantonen de nodige zorgvuldigheid te hebben betracht bij hun inspanningen om erop toe te zien dat het ingevoerde product rechtmatig in Maleisië werd geproduceerd. Zij heeft de Commissie verzocht haar bezwaren te heroverwegen.

    (33)

    Zoals vermeld in overweging 24, is er geen ruimte voor vrijstellingen op basis van de door de importeur betrachte nodige zorgvuldigheid wanneer de ontwijking buiten de EU plaatsvindt (zoals in casu het geval is). Daarom heeft de Commissie haar eerdere afwijzing van het verzoek van de EFDA bevestigd.

    (34)

    Gelet op het bovenstaande gaven de na de mededeling van feiten en overwegingen gemaakte opmerkingen geen aanleiding tot een wijziging van de conclusie van de Commissie als bedoeld in overweging 25.

    (35)

    Indien een bedrag moet worden terugbetaald na een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, geldt als rentevoet, in het licht van artikel 109 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (20), de rentevoet die de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties hanteert, zoals bekendgemaakt in de C‐serie van het Publicatieblad van de Europese Unie op de eerste kalenderdag van elke maand.

    (36)

    Deze verordening is in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Het definitieve antidumpingrecht voor “alle andere ondernemingen” dat bij artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 91/2009 is ingesteld op bepaalde soorten ijzeren of stalen (met uitzondering van roestvrijstalen) bevestigingsmiddelen, d.w.z. houtschroeven (met uitzondering van kraagschroeven), zelftappende schroeven, andere schroeven en bouten met kop (ook indien met bijbehorende moeren of sluitringen, maar met uitzondering van schroeven, gedraaid of gedecolleteerd uit massief materiaal en waarvan de dikte van de schacht niet meer bedraagt dan 6 mm en met uitzondering van schroeven en bouten voor het bevestigen van bestanddelen van spoorbanen) alsmede sluitringen, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, wordt uitgebreid tot bepaalde soorten ijzeren of stalen (met uitzondering van roestvrijstalen) bevestigingsmiddelen, d.w.z. houtschroeven (met uitzondering van kraagschroeven), zelftappende schroeven, andere schroeven en bouten met kop (ook indien met bijbehorende moeren of sluitringen, maar met uitzondering van schroeven, gedraaid of gedecolleteerd uit massief materiaal en waarvan de dikte van de schacht niet meer bedraagt dan 6 mm en met uitzondering van schroeven en bouten voor het bevestigen van bestanddelen van spoorbanen) alsmede sluitringen, verzonden vanuit Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, en tijdens de toepassingsperiode van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 723/2011 ingedeeld onder de GN-codes ex 7318 12 90, ex 7318 14 91, ex 7318 14 99, ex 7318 15 59, ex 7318 15 69, ex 7318 15 81, ex 7318 15 89, ex 7318 15 90, ex 7318 21 00 en ex 7318 22 00. De Taric-codes zijn opgenomen in bijlage I bij de onderhavige verordening.

    2.   Lid 1 van dit artikel geldt niet voor de in bijlage II vermelde producenten-exporteurs.

    3.   Het bij lid 1 van dit artikel uitgebreide recht wordt geïnd op ingevoerde producten verzonden uit Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, die overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EU) nr. 966/2010 en artikel 13, lid 3, en artikel 14, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 zijn geregistreerd, met uitzondering van de producten die door de in lid 2 vermelde ondernemingen worden geproduceerd.

    Artikel 2

    1.   Rechten die zijn geïnd op grond van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 723/2011 worden niet terugbetaald.

    2.   Terugbetalingen die hebben plaatsgevonden na het arrest Eurobolt van het Hof van Justitie (C‐644/17, EU:C:2019:555), worden teruggevorderd door de autoriteiten die deze terugbetalingen hebben verricht.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 30 april 2020.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Ursula VON DER LEYEN


    (1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

    (2)  Verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad van 26 januari 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 29 van 31.1.2009, blz. 1).

    (3)  Verordening (EU) nr. 966/2010 van de Commissie van 27 oktober 2010 tot opening van een onderzoek naar de mogelijke ontwijking van de bij Verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad ingestelde antidumpingmaatregelen op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China door de invoer van bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, verzonden uit Maleisië en al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, en tot registratie van deze invoer (PB L 282 van 28.10.2010, blz. 29).

    (4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 723/2011 van de Raad van 18 juli 2011 tot uitbreiding van het bij Verordening (EG) nr. 91/2009 ingestelde definitieve antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië (PB L 194 van 26.7.2011, blz. 6).

    (5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/278 van de Commissie van 26 februari 2016 tot intrekking van het definitieve antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië (PB L 52 van 27.2.2016, blz. 24).

    (6)  Zaak C‐644/17, Eurobolt, ECLI:EU:C:2019:555.

    (7)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51). Ingetrokken bij en vervangen door Verordening (EU) 2016/1036.

    (8)  Zaak C‐644/17, Eurobolt, ECLI:EU:C:2019:555, punt 51.

    (9)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1374 van de Commissie van 26 augustus 2019 tot heropening van het onderzoek naar aanleiding van het arrest van 3 juli 2019 in zaak C‐644/17, Eurobolt, met betrekking tot Uitvoeringsverordening (EU) nr. 723/2011 van de Raad van 18 juli 2011 tot uitbreiding van het bij Verordening (EG) nr. 91/2009 ingestelde definitieve antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië (PB L 223 van 27.8.2019, blz. 1).

    (10)  De bevindingen die in het betrokken arrest niet zijn betwist, blijven volledig geldig (zie, mutatis mutandis, zaak T‐650/17, Jinan Meide Casting Co. Ltd, ECLI:EU:T:2019:644, punten 333‐342.

    (11)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13). Zie in dit verband Verordening (EU) nr. 37/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2014 tot wijziging van bepaalde verordeningen op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek voor wat de procedures tot het nemen van bepaalde maatregelen betreft (PB L 18 van 21.1.2014, blz. 1).

    (12)  Arrest van het Hof van Justitie van 15 maart 2018, Deichmann, C‐256/16, ECLI:EU:C:2018:187, punten 44‐55.

    (13)  Arrest van het Hof van Justitie van 15 maart 2018, Deichmann, C‐256/16, ECLI:EU:C:2018:187, punt 79, en arrest van het Hof van Justitie van 19 juni 2019, C & J Clark International, C‐612/16, ECLI:EU:C:2019:508, punt 58.

    (14)  Arrest van het Hof van Justitie van 15 maart 2018, Deichmann, C‐256/16, ECLI:EU:C:2018:187, punt 73; zie ook arrest van het Hof van Justitie van 19 juni 2019, C & J Clark International, C‐612/16, ECLI:EU:C:2019:508, punt 43.

    (15)  Ibid., punt 74; zie ook ht arrest van het Hof van Justitie van 19 juni 2019, C & J Clark International, C‐612/16, ECLI:EU:C:2019:508, punt 43.

    (16)  Arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 29 november 2019, Eurobolt t. Staatssecretaris van Financiën, 15/04667 bis, NL:HR:2019:1875.

    (17)  Zie de arresten van het Gerecht van eerste aanleg van 2 oktober 2003, Area Cova/Raad en Commissie, T‐196/99, ECLI:EU:T:2001:281 punt 43; 4 oktober 2006, Tillack/Commissie, T‐193/04, ECLI:EU:T:2006:292, punt 127, en 13 november 2008, SPM/Raad en Commissie, T‐128/05, ECLI:EU:T:2008:494, punt 127.

    (18)  Arrest van het Hof van Justitie van 19 juni 2019, C & J Clark International, C‐612/16, ECLI:EU:C:2019:508, punten 84 en 85.

    (19)  Arrest van het Hof van Justitie van 15 maart 2018, Deichmann, C‐256/16, ECLI:EU:C:2018:187, punt 84.

    (20)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


    BIJLAGE I

    Taric-codes voor bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen als omschreven in artikel 1

    a)   Geldig van 27 juli 2011 tot en met 27 februari 2016

    GN-codes ex 7318 12 90, ex 7318 14 91, ex 7318 14 99, ex 7318 15 59, ex 7318 15 69, ex 7318 15 81, ex 7318 15 89, ex 7318 15 90, ex 7318 21 00 en ex 7318 22 00 (Taric-codes 7318129011, 7318129091, 7318149111, 7318149191, 7318149911, 7318155911, 7318155961, 7318155981, 7318156911, 7318156961, 7318156981, 7318158111, 7318158161, 7318158181, 7318158911, 7318158961, 7318158981, 7318159021, 7318159071, 7318159091, 7318210031, 7318210095, 7318220031 en 7318220095)

    b)   Geldig van 27 juli 2011 tot en met 30 juni 2012

    7318149991

    c)   Geldig van 1 juli 2012 tot en met 27 februari 2016

    7318149920, 7318149992


    BIJLAGE II

    Lijst van producenten-exporteurs

    Naam van de producent-exporteur

    Aanvullende Taric-code

    Acku Metal Industries (M) Sdn. Bhd

    B123

    Chin Well Fasteners Company Sdn. Bhd

    B124

    Jinfast Industries Sdn. Bhd

    B125

    Power Steel and Electroplating Sdn. Bhd

    B126

    Sofasco Industries (M) Sdn. Bhd

    B127

    Tigges Fastener Technology (M) Sdn. Bhd

    B128

    TI Metal Forgings Sdn. Bhd

    B129

    United Bolt and Nut Sdn. Bhd

    B130

    Andfast Malaysia Sdn. Bhd.

    B265


    Top