This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32017D1540
Commission Decision (EU) 2017/1540 of 15 May 2017 concerning measure SA.40454 2015/C (ex 2015/N) by which France plans to assist the CEB consortium (notified under document C(2017) 3062) (Text with EEA relevance. )
Besluit (EU) 2017/1540 van de Commissie van 15 mei 2017 betreffende maatregel SA.40454 2015/C (ex 2015/N) die Frankrijk voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van het consortium CEB (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 3062) (Voor de EER relevante tekst. )
Besluit (EU) 2017/1540 van de Commissie van 15 mei 2017 betreffende maatregel SA.40454 2015/C (ex 2015/N) die Frankrijk voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van het consortium CEB (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 3062) (Voor de EER relevante tekst. )
C/2017/3062
PB L 235 van 13.9.2017, p. 1–31
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force
13.9.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 235/1 |
BESLUIT (EU) 2017/1540 VAN DE COMMISSIE
van 15 mei 2017
betreffende maatregel SA.40454 2015/C (ex 2015/N) die Frankrijk voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van het consortium CEB
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 3062)
(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea,
Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a),
Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen (1) te hebben verzocht hun opmerkingen te maken en gezien deze opmerkingen,
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCESVERLOOP
(1) |
Frankrijk heeft bij schrijven van 7 januari 2015 bij de Commissie een aanbesteding aangemeld voor de bouw en de exploitatie van een elektriciteitscentrale van het type gecombineerde stoom- en gasturbine (hierna „STEG” genoemd) (2) in Bretagne. Frankrijk heeft de Commissie aanvullende inlichtingen verstrekt bij brieven van 5 juni 2015, 10 september 2015 en 17 september 2015. |
(2) |
De Commissie heeft Frankrijk bij schrijven van 13 november 2015 in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 108, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”) ten aanzien van bovengenoemde steunmaatregel (het „inleidingsbesluit”). |
(3) |
Het besluit van de Commissie om de procedure in te leiden, is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (3). Daarin verzocht de Commissie alle belanghebbenden, hun opmerkingen over de betrokken maatregel kenbaar te maken. |
(4) |
De Commissie heeft van belanghebbenden opmerkingen ter zake ontvangen. Zij heeft deze voor een reactie doorgezonden aan Frankrijk, dat bij brief van woensdag 8 juni 2016 heeft gereageerd. |
(5) |
Op 12 mei 2016 en 5 september 2016 stuurde de Commissie een lijst met vragen naar de Franse autoriteiten die erop antwoordden bij brieven van respectievelijk 8 juni 2016 en 5 oktober 2016. Op 5 september 2016 heeft de Commissie de Franse autoriteiten een nieuwe lijst met vragen toegezonden waarop zij op 5 oktober 2016 hebben geantwoord. |
2. GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL
(6) |
De aanbesteding en de context die tot de lancering van de aanbesteding heeft geleid, staan in detail beschreven in het besluit tot inleiding van de procedure (overwegingen 4 t/m 29). De volgende paragrafen vormen een samenvatting van die uiteenzetting. |
2.1. De aanbesteding
(7) |
Volgens de Franse autoriteiten is de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening in Bretagne in gevaar door de beperkte productiecapaciteit van elektriciteit in de regio, netwerkeisen, het toegenomen verbruik en een grote warmtegevoeligheid. |
(8) |
In 2010 hebben verschillende Franse autoriteiten het Pacte Electrique Breton („PEB”) ondertekend dat op de volgende drie pijlers steunt: de eerste pijler betreft de vraagsturing, de tweede de productie van hernieuwbare energie en het waarborgen van de continuïteit van de elektriciteitsvoorziening. De derde pijler bestaat enerzijds uit de versterking en ontwikkeling van het lokale elektriciteitsnet en anderzijds uit de installatie van een conventionele elektriciteitscentrale. Deze laatste pijler is het voorwerp van de door Frankrijk aangemelde maatregel. |
(9) |
De aanbesteding is in overeenstemming met artikel L. 311-10 van de Franse energiewet. De oproep tot inschrijving nr. 2011/S 120-198224 is op 25 juni 2011 door de minister van Energie gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze minister heeft het geselecteerde project vervolgens uitgekozen na advies van de Reguleringscommissie Elektriciteit („CRE”), die toezag op de procedure conform de Franse wettelijke voorschriften (4). |
(10) |
Conform het bestek dient de elektriciteitscentrale:
|
(11) |
De aangemelde aanbesteding bepaalt dat het de producent vrij staat om zijn volledige productie op de markt te brengen of een deel ervan in het kader van een afnameovereenkomst te verkopen aan de verplichte afnemer, Electricité de France SA (hierna „EDF” genoemd) tegen een tarief van 95 % van het op de EPEX-Spotmarkt vastgestelde uurtarief. |
(12) |
De producent krijgt ook een vaste jaarlijkse premie PT, die wordt berekend als het product van het gegarandeerde werkzame vermogen (6) (Pgar) en een premie P die in EUR/MW/jaar wordt uitgedrukt. |
(13) |
De betaling van de jaarlijkse premie is gekoppeld aan de instandhouding van alle exploitatievergunningen en contracten met de netbeheerders, alsmede de instandhouding van het gegarandeerd vermogen, geverifieerd door middel van een beschikbaarheidscoëfficiënt. |
(14) |
De aanbesteding voorziet ook in de toepassing van sancties wanneer de bouw van de centrale niet op tijd wordt voltooid. |
(15) |
De rangschikking van de inschrijvingen van de kandidaten berust op de volgende drie criteria die staan beschreven in het bestek van de aanbesteding:
|
2.2. Doel van de steun
(16) |
Volgens de Franse autoriteiten is de belangrijkste doelstelling van de maatregel de elektriciteitsvoorziening in Bretagne te garanderen. Hoewel de elektriciteitsbehoefte in Bretagne voornamelijk een behoefte aan vermogen (MW) is, is er ook sprake van een behoefte aan energie (MWh) (7). Het is derhalve noodzakelijk een installatie te bouwen die Bretagne gedurende meerdere duizenden uren per jaar van stroom kan voorzien, en niet alleen tijdens de piekuren, zoals een verbrandingsturbine. Met de STEG-centrale, die werkt volgens het principe van de reactiemotor, kan in slechts enkele minuten elektriciteit worden opgewekt. Deze technologie is dus bijzonder geschikt om het evenwicht tussen productie en verbruik tijdens pieken in de vraag gedurende enkele uren te waarborgen. Deze nieuwe installatie zou niet alleen tijdens piekuren beschikbare capaciteit verschaffen, maar verschaft ook reactief vermogen op plaatsen waar het het meest effect zal hebben om het spanningsniveau op elk punt in het net in stand te houden waardoor het de integratie van intermitterende hernieuwbare energie in het systeem (systeemdiensten) zal bevorderen. |
(17) |
Om deze redenen achtten de Franse autoriteiten een aanvulling op de gecentraliseerde elektriciteitsproductie in het noordwestelijke deel van de regio noodzakelijk, zodat de productie niet alleen tijdens de met extreme weersomstandigheden verband houdende winterpiek, maar ook tijdens perioden van groot verbruik kan worden aangevuld. Deze elektriciteitscentrale zou een aanvulling moeten vormen op de verbetering van het elektriciteitsnet en de maatregelen op het gebied van energiebeheer. |
(18) |
De maatregel heeft ook tot doel om de kosten voor de gemeenschap en de ecologische voetafdruk van de centrale zo laag mogelijk te houden. Om die reden wordt er bij de rangschikking van kandidaten rekening gehouden met de gevraagde premie, de deugdelijkheid van de locatiekeuze met het oog op het milieu, alsmede de kwaliteit en de deugdelijkheid van de begeleidende maatregelen (vermijding, vermindering of compensatie van de nadelige gevolgen voor het milieu) van het project en van de voorgenomen acties op het gebied van milieumonitoring. |
(19) |
De centrale die wordt geëxploiteerd door de Compagnie Electrique de Bretagne (hierna „CEB” genoemd), de begunstigde van de maatregel, zal de balanceringsdiensten verschaffen door middel van drie mogelijke acties. Ten eerste de activering van de primaire, secundaire (systeemdienst met automatische activering) en tertiaire (balancering met handmatige activering) reserve. Ten tweede moet de exploitant van de centrale, CEB, daar waar het systeemdiensten betreft, technisch in staat zijn deze diensten te kunnen leveren. Ten derde is CEB, daar waar het het balanceringsmechanisme betreft (tertiaire reserve), verplicht zijn beschikbare vermogen aan RTE (Réseau de Transport d'Electricité, „RTE”) aan te bieden. Voor deze terbeschikkingstelling buiten de reservecontracten om is alleen een vergoeding verschuldigd wanneer er een beroep wordt gedaan op het balanceringsmechanisme. Men gaat ervan uit dat de machine ongeveer 3 000 uur/jaar in bedrijf is equivalent aan de volle belasting vanaf de datum waarop de centrale in gebruik wordt genomen. Gezien het vermogen van de installatie (422 MW) leidt deze bedrijfsduur tot een jaarlijkse elektriciteitsproductie van ongeveer 1 250 Gwh. |
2.3. Steunbedrag
(20) |
Het bedrag van de in het kader van de aanbesteding uitgekeerde premie is maximaal 94 000 EUR/MW/jaar, geldend op 31 november 2011. De premie wordt gedurende twintig jaar uitbetaald en wordt tijdens de levensduur van het project geïndexeerd zodat rekening kan worden gehouden met de evolutie van de exploitatie- en onderhoudskosten. Het bedrag van de in het kader van de aanbesteding uitgekeerde premie is maximaal 40 miljoen EUR per jaar. |
(21) |
De premie wordt geïndexeerd tegen 20 % op de productiekosten, 20 % op de arbeidskosten, 50 % op het niveau van het transporttarief op het regionale net, 5 % op de kosten voor aansluiting op elektriciteit en 5 % op de kosten voor aansluiting op gas. |
(22) |
De Franse autoriteiten hebben aangegeven dat het bedrag dat door de winnaar is voorgesteld het resultaat is van i) een veronderstelde capaciteitswaarde ter hoogte van [50 000-60 000] (*1) EUR/MW/jaar, en van drie veronderstellingen in verband met de geografische ligging van het project, te weten: ii) extra kosten in verband met het transport van gas ter hoogte van [20 000-40 000] EUR/MW/jaar, iii) extra kosten in verband met de aansluiting ter hoogte van 6 000 EUR/MW/jaar en iv) extra kosten in verband met specifieke milieumaatregelen van 2 000 EUR/MW/jaar. |
(23) |
De veronderstelde capaciteitswaarde komt overeen met het bedrag van de extra kosten in verband met de voorziene datum van inbedrijfstelling van de installatie. De kandidaten hebben deze meerkosten berekend als het verschil tussen de inkomsten uit de verkoop van energie op de markt en de kosten in verband met de snelle inbedrijfstelling van de centrale. De CRE merkt op: „gezien de huidige marktomstandigheden en de huidige vraag naar elektriciteit, is de exploitatie van een centrale van het type STEG economisch niet rendabel. Een dergelijke centrale zal waarschijnlijk pas na jaren rendabel worden. De kandidaat zal dus een verlies lijden vanwege de voorziene datum van inbedrijfstelling van de installatie, dat verondersteld wordt gedekt te worden door die component van de premie”. |
(24) |
Er is een nieuwe gaspijpleiding van 111 km nodig om de centrale van gas te voorzien. De geschatte kosten van dit project liggen rond de 100 miljoen EUR, een bedrag dat zal worden voorgefinancierd door GRTgaz (een in 2005 opgerichte Franse onderneming die het gastransportnet in Frankrijk beheert). De CEB zal aan het rendabel maken van de pijpleiding bijdragen door een tarief voor het gastransport te betalen. |
(25) |
Met de Franse wet nr. 2010-1488 van 7 december 2010 betreffende de nieuwe organisatie van de elektriciteitsmarkt („NOME”) is een capaciteitsmechanisme geïntroduceerd met het doel de voorzieningszekerheid in Frankrijk te garanderen. (8) De na de aanbesteding geselecteerde installatie in Bretagne zal moeten deelnemen aan het nationale capaciteitsmechanisme. De door de centrale op grond van dit mechanisme ontvangen vergoeding zal in voorkomend geval van de in het kader van de aanbesteding uitgekeerde premie worden afgetrokken. |
2.4. Duur
(26) |
De premie is toegekend voor twintig jaar vanaf de datum van inbedrijfstelling van de installatie. |
2.5. Begunstigde(n)
(27) |
De minister van Energie heeft het advies van de CRE gevolgd en het project in de gemeente Landivisiau gekozen dat is ingediend door de Compagnie Electrique de Bretagne („CEB”), een consortium van Direct Energie en Siemens. |
(28) |
De winnaar is een producent van geringe betekenis op de markt van de Franse energieproductie die geen enkele conventionele centrale in Bretagne bezit. |
(29) |
Het gegarandeerd vermogen van de door CEB voorgestelde installatie is 422 MW. De winnaar van de aanbesteding heeft zich ertoe verplicht zijn installatie voor elektriciteitsproductie uiterlijk in […] industrieel in gebruik te nemen. In hun nota d.d. 5 oktober 2016 beschrijven de Franse autoriteiten de vertragingen die het project heeft opgelopen. De herziene datum van inbedrijfstelling van de fabriek staat gepland op […]. |
(30) |
Volgens de door de winnaar van de aanbesteding bij de CRE ingediende gegevens, beschikt de winnaar niet over andere vormen van steun die cumulatief zouden zijn aan de steun die in het kader van de aanbesteding wordt toegekend en is dit tot op de dag van vandaag het geval. De eventueel door de centrale op de toekomstige capaciteitsmarkt ontvangen vergoeding zal van de in het kader van de aanbesteding uitgekeerde premie worden afgetrokken. |
2.6. Het door CEB overlegde bedrijfsplan
(31) |
Ter ondersteuning van de bij de Franse autoriteiten ingediende inschrijving, heeft CEB een bedrijfsplan overlegd. Uit dit bedrijfsplan komt een interne-opbrengstvoet (internal rate of return, IRR) na belasting van [5-10] % naar voren. Deze rentabiliteit is gebaseerd op de volgende belangrijkste hypothesen: een gebruiksurenvolume van ongeveer [3 000-6 500] uur per jaar; een initiële investering van [400-500] miljoen EUR. De opbrengsten berusten op enerzijds een premie van […] EUR/MW/jaar en anderzijds op een netto vergoeding die voortvloeit uit een gebruiksovereenkomst („tolling contract”) die een gemiddelde vergoeding van […] EUR per jaar vertegenwoordigt. |
(32) |
Deze gebruiksovereenkomst is een overeenkomst uit het privaatrecht die wordt gesloten tussen CEB en een toller (de wederpartij in het contract, bijvoorbeeld EDF) waarin de afname door de toller van een vast volume elektriciteit wordt bepaald. De uit deze gebruiksovereenkomst verkregen opbrengsten worden afgestemd op de voorwaarden die CEB in het bedrijfsplan kon verwachten te halen op het moment van de aanbesteding. Het bedrag van de tolling fee is beoordeeld op basis van een stochastisch voorspellingsmodel. De hypothesen met betrekking tot deze overeenkomst berusten op een verkoop van door de centrale geproduceerde energie op de markt door de toller voor een aanvankelijk bedrag van […] miljoen EUR/jaar tussen maart 2017 en oktober 2036. De vergoeding van CEB in het kader van de gebruiksovereenkomst („tolling contract”) is het voorwerp geweest van een gevoeligheidsstudie. Er werd een forfaitaire subsidie-index gebruikt om de capaciteitspremie te actualiseren. |
(33) |
De vergoeding in het kader van de gebruiksovereenkomst betreft de kosten voor de conversie van gas naar elektriciteit en het gebruik van de installaties. Deze vergoeding bevat een variabele component die de injectie-, bedrijfs- en onderhoudskosten moet dekken. Ze bevat daarnaast een vaste component om de vaste exploitatiekosten en de financierings- en afschrijvingskosten te dekken. De tolling fee is ook opgesplitst in een niet-geïndexeerde en een geïndexeerde component. De geïndexeerde component is bedoeld om de vaste exploitatiekosten te dekken. De niet-geïndexeerde component is bedoeld om de kosten van de infrastructuur te dekken, zoals de kosten om het project te financieren of de afschrijvingen op de gedane investeringen. De afname van gas is niet in een model opgenomen gezien het bestaan van de gebruiksovereenkomst. In het bedrijfsplan wordt direct rekening gehouden met een verwachte gemiddelde operationele marge over de levensduur van het project. |
(34) |
In het bedrijfsplan is bovendien in de mogelijkheid voorzien dat een aantal hypothesen in de loop van het project bijgewerkt kunnen worden: loonkostenindex, indexcijfer van de afzetprijzen, uiteindelijke kosten van de aansluiting op het net. Deze actualisering wordt gerechtvaardigd door de duur van het bedrijfsplan, aangezien het zich uitstrekt over een periode van [15-20 jaar]. Er wordt een capaciteitspremie, die ook wordt geactualiseerd, aan de exploitant toegekend om hem in de gelegenheid te stellen zijn investering terug te verdienen. Deze premie hangt af van de daadwerkelijke beschikbaarheid van de centrale. De vaste premie hangt af van een beschikbaarheidscoëfficiënt van de centrale. Deelname aan het capaciteitsmechanisme boven de herbalancering is in het bedrijfsplan niet voorzien. Als een dergelijke deelname plaats zou vinden, zou de vergoeding die uit deze deelname zou worden ontleend, van het bedrag van de premie worden afgetrokken. |
(35) |
De vaste kosten van het gastransport worden geschat op [10-20] miljoen EUR per jaar. |
(36) |
De variabele exploitatie- en onderhoudskosten zijn het product van de variabele exploitatiekosten en van het aantal daarmee overeenkomende exploitatie-uren. De exploitatie- en onderhoudskosten worden door de toller aan CEB betaald. |
(37) |
De gevoeligheidsstudie behandelde ook andere hypothesen zoals de inflatie of loonkosten. |
(38) |
Hoewel de aansluiting op het net wordt uitgevoerd door RTE en GRTgaz, zal deze worden gefinancierd door CEB. Deze aansluitkosten worden geschat op respectievelijk [30-40] miljoen EUR en [20-30] miljoen EUR. |
(39) |
Volgens de in aanmerking genomen hypothesen worden de kosten van de doorverkoop van de apparatuur ter plaatse gecompenseerd door de kosten van de ontmanteling, waardoor de uiteindelijke waarde van de fabriek op nul uitkomt. |
(40) |
Er wordt rekening gehouden met omzet uit de balanceringsactiviteiten. De waarderingsgrondslagen worden door de Franse autoriteiten beschreven (9). Deze inkomsten omvatten minder dan 1,5 % van de totale verwachte inkomsten. |
(41) |
In zijn nota van 5 oktober 2016 preciseert Frankrijk dat de start van de werkzaamheden zou kunnen plaatsvinden op […] met een inbedrijfstelling op […]. |
3. BESCHRIJVING VAN DE REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE PROCEDURE
3.1. Onderzoek naar het bestaan van steun
(42) |
De Commissie is van mening dat aan het in artikel 107 van het VWEU uiteengezette criterium van toerekenbaarheid is voldaan. In het onderhavige geval is de maatregel enerzijds toerekenbaar aan de staat aangezien de oproep tot inschrijving is gepubliceerd door de minister van Energie, die het project ook heeft uitgekozen. Anderzijds zal de aan de winnaar uitgekeerde vergoeding worden doorberekend in de retailprijzen via de bijdrage aan de Openbare Elektriciteitsdienst (CSPE, contribution au Service Public de l'Electricité). In haar besluit betreffende de steunmaatregel SA.36511 (2014/C) heeft de Commissie echter geconcludeerd dat de CSPE bestond uit staatsmiddelen aangezien het ging om: „een door de staat opgelegde bijdrage die wordt geïnd en beheerd door een door de staat aangewezen instantie om de steunregeling uit te voeren volgens de door de staat vastgestelde regels” (10). |
(43) |
Wat betreft de vraag of er sprake was van een voordeel voor ondernemingen, waren de Franse autoriteiten van mening dat aan dit criterium niet werd voldaan omdat de aanbesteding voldeed aan de in de Altmark-jurisprudentie uiteengezette voorwaarden (11). |
(44) |
De Commissie was echter van mening dat er niet werd voldaan aan de in de Altmark-jurisprudentie uiteengezette criteria. Opdat een openbare dienst niet als staatsteun kan worden aangemerkt, moet cumulatief aan de volgende vier criteria zijn voldaan: i) de begunstigde onderneming moet daadwerkelijk belast zijn met de uitvoering van openbaredienstverplichtingen en die verplichtingen moeten duidelijk omschreven zijn, ii) de parameters op basis waarvan de compensatie wordt berekend, moeten vooraf op objectieve en doorzichtige wijze worden vastgesteld, iii) de compensatie mag niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering van de openbaredienstverplichtingen, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering van die verplichtingen, geheel of gedeeltelijk te dekken, iv) wanneer de met de uitvoering van openbaredienstverplichtingen te belasten onderneming in een concreet geval niet is gekozen in het kader van een openbare aanbesteding, moet de noodzakelijke compensatie worden vastgesteld op basis van de kosten die een gemiddelde, goed beheerde onderneming zou hebben gemaakt, rekening houdend met de opbrengsten en een redelijke winst uit de uitoefening van deze verplichtingen. Hoewel de Commissie van mening was dat aan het tweede criterium was voldaan, heeft ze echter de volgende twijfels geuit met betrekking tot de volgende drie criteria:
|
(45) |
Wegens de door de Commissie tot uitdrukking gebrachte twijfels over de mate waarin de maatregel aan de voorwaarden van de Altmark-jurisprudentie voldeed, was de Commissie in haar preliminaire analyse van mening dat de maatregel een voordeel zou kunnen opleveren voor de winnaar van de aanbesteding en dat dat voordeel selectief zou kunnen zijn aangezien het aan één enkele onderneming werd toegekend, namelijk CEB. |
(46) |
Met betrekking tot de effecten op de mededinging en de beïnvloeding van het handelsverkeer, was de Commissie van mening dat de maatregel het handelsverkeer en de mededinging zou kunnen beïnvloeden in de zin dat de winnaar van de aanbesteding, die profiteert van een gunstige maatregel, zal concurreren met andere centrales die elektriciteit produceren en andere leveranciers van vermogen op voor concurrentie opengestelde markten (elektriciteitsmarkt, balanceringsmechanisme). |
3.2. Onderzoek naar de verenigbaarheid
3.2.1. Wettelijk kader
(47) |
De Commissie oordeelde in haar besluit tot inleiding van de procedure dat de maatregel moest worden beoordeeld op grond van artikel 107 van het VWEU indien haar twijfels met betrekking tot de aanwezigheid van alle door de Altmark-jurisprudentie vastgestelde criteria bevestigd zouden worden. De maatregel zou in dat geval geanalyseerd moeten worden op grond van de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming van 2014 („RSSME”) (15), waarin de voorwaarden worden vastgesteld waaronder staatssteun ten behoeve van energie als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd op grond van artikel 107 van het VWEU. |
(48) |
Subsidiair heeft de Commissie aangevoerd dat als de tot uiting gebrachte twijfels met betrekking tot de definiëring van de openbaredienstverplichting niet bevestigd zouden worden, het onderzoek naar de verenigbaarheid in het licht van de mededeling van de Commissie over de EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2011) plaats zou moeten vinden. |
3.2.2. Beoordeling van de verenigbaarheid
(49) |
Met betrekking tot de doelstelling van het gemeenschappelijk belang, heeft de Commissie haar twijfels of de maatregel bijdraagt aan het dienen van het gemeenschappelijk doel, d.w.z. het garanderen van de voorzieningszekerheid van elektriciteit: enerzijds lijkt het doel van de maatregel niet voldoende duidelijk omschreven (algemeen gebrek aan capaciteit, pieken in de vraag) en anderzijds zal de maatregel op middellange termijn de gebrekkige werking van de regelgeving en van de markt, waardoor er momenteel onvoldoende investeringen in Bretagne worden gedaan, niet kunnen corrigeren. |
(50) |
De noodzaak van de maatregel is niet voldoende aangetoond bij gebrek aan een bevredigende kwantificering van het gebrek aan capaciteit gedurende seizoensgebonden pieken of piekperioden. De twijfel aan de noodzaak van de maatregel zou overigens ook nog kunnen voortvloeien uit de mogelijkheid passende lokale prijzen te introduceren die prijssignalen zouden kunnen afgeven die investeringen bevorderen waardoor er geen toevlucht hoeft te worden gezocht tot steun. |
(51) |
De Commissie was niet overtuigd van de geschiktheid van de maatregel. Enerzijds leken alternatieve maatregelen (opdeling van de tariefzone, slimme meters, verbetering van het elektriciteitsnet) niet voldoende onderzocht door de Franse autoriteiten. Anderzijds werden de twijfels ook opgeroepen door het restrictieve karakter van de maatregel die toegespitst was op de types leveranciers van capaciteit die aan de aanbesteding konden deelnemen (aanbesteding beperkt tot één soort technologie — gecombineerde stoom- en gasturbine). Tot slot stimuleerde de maatregel het gebruik van vraagresponsen niet. |
(52) |
Met betrekking tot de evenredigheid heeft de Commissie eveneens twijfels geuit: het restrictieve karakter van de aanbesteding zou concurrenten ervan kunnen hebben weerhouden deel te nemen, waardoor het bedrag van de steun zo laag mogelijk kon worden gehouden. Daarnaast voorzag de maatregel niet in een terugvorderingsmechanisme in geval van onverwachte winsten. |
(53) |
De Commissie heeft tot slot haar twijfels geuit over het vermogen van de maatregel om niet-gewenste negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten te voorkomen. Ten eerste was de maatregel vanuit technologisch oogpunt niet neutraal. Ze sloot in feite de deur voor maatregelen die de problemen inzake leveringszekerheid ook hadden kunnen oplossen: vraagresponsen, interconnecties, opslagoplossingen, maar ook andere technologieën (verbrandingsturbines). Gezien de mogelijkheid die Direct Energie krijgt om de geproduceerde energie tegen een kortingspercentage van 5 % aan EDF te verkopen in plaats van het zelf op de markt te moeten brengen, had de Commissie ten tweede twijfels over het risico op versterking van de positie van EDF op de markt van de energieleverantie. |
4. OPMERKINGEN VAN DE BELANGHEBBENDEN
(54) |
De Commissie heeft tijdens de raadplegingsperiode 58 reacties van andere belanghebbenden dan de Franse staat gekregen met betrekking tot haar inleidingsbesluit. De verschillende antwoorden staan hieronder per onderwerp gegroepeerd. Ze worden tijdens de beoordeling van de maatregel behandeld. |
4.1. Onderzoek naar de verenigbaarheid
4.1.1. Gemeenschappelijk belang
(55) |
Negenendertig belanghebbenden zijn van mening dat het risico op stroomuitval door de Franse autoriteiten wordt overschat. Zelfs tijdens de uitzonderlijke koudegolf in 2012 hebben dergelijke stroomonderbrekingen zich niet voorgedaan. De stroomonderbrekingen die zich op het Bretonse grondgebied hebben voorgedaan, werden veroorzaakt door elementen van buitenaf die de werking van het elektriciteitsnet beïnvloedden (zoals omgevallen bomen). De laatste bekende ernstige storing in Frankrijk dateert uit 1978 en zorgde ervoor dat driekwart van het land gedurende enkele uren zonder stroom kwam te zitten, maar deze situatie heeft zich daarna nooit meer voorgedaan, aangezien RTE de nodige maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat zich nog eens een dergelijk incident zou voordoen. |
(56) |
In andere opmerkingen van belanghebbenden wordt de verenigbaarheid van de maatregel met de doelstelling van het gemeenschappelijk belang echter juist weer benadrukt. Een twintigtal van de belanghebbenden is van mening dat er geen echte voorzieningszekerheid is in Bretagne. Niet alleen is de geografische situatie van Bretagne bijzonder, aangezien het aan het einde van de lijn ligt, maar Bretagne beschikt daarnaast over een zwakke lokale elektriciteitsproductie die slechts 13,3 % van het verbruik dekt (16). Het productiepark van Bretagne wordt ook gekenmerkt door het ontbreken van basiscentrales met voldoende capaciteit om de vraag zelfstandig te kunnen dekken, wat de oprichting van de STEG-centrale zou rechtvaardigen. Want hoewel de energieproductie op basis van hernieuwbare bronnen in de regio is toegenomen, maakt het fluctuerende karakter van deze bronnen de bouw van een centrale voor basisproductie noodzakelijk zodat het eventuele onvermogen om in te spelen op pieken in de vraag, kan worden opgevangen. |
4.1.2. Noodzaak van de maatregel
4.1.2.1.
(57) |
Sommige partijen verklaren het gebrek aan noodzaak van de maatregel door de beperkte omvang van het elektriciteitsnet in de regio. Er is sprake van ernstige congestie op de lijnen van 225 kV in Noord-Bretagne. Meerdere partijen zijn derhalve van mening dat de toekomstige aanleg van een ondergrondse elektriciteitsleiding van 225 kV die de elektriciteitsstations van Calan (Morbihan), Mûr-de-Bretagne en Plaine-Haute (Côtes d'Armor) met elkaar verbindt, de elektriciteitsvoorziening in Bretagne zeker zou stellen en de invoer van een extra 700 MW in Bretagne mogelijk zou maken, terwijl het transport van elektriciteit vanuit de hernieuwbare energievoorzieningen in de regio (over land en over zee) vergemakkelijkt zou worden. De inbedrijfstelling van de installatie, die staat gepland voor november 2017, zou de dichtheid van het elektriciteitsnet in de regio vervolledigen en de elektriciteitsvoorziening in het noorden en midden van Bretagne duurzaam veiligstellen. |
(58) |
Ze constateren dat andere Franse regio's ook elektriciteit invoeren: Ile de France, Bourgogne-Franche-Comté en in mindere mate Pays de la Loire en de regio Provence-Alpes-Côte d'Azur („PACA”). In deze regio's kregen de investeringen voor de verbetering van het net voorrang boven de bouw van een nieuwe elektriciteitscentrale. Zo heeft de PACA-regio de keuze gemaakt om zich uit te rusten met een vangnet dat bestaat uit drie ondergrondse elektriciteitslijnen van 225 kV, waardoor zij nu over een elektriciteitsvoorziening beschikt die even goed en betrouwbaar is als in de rest van Frankrijk (17). |
(59) |
Bijgevolg stellen meerdere belanghebbenden een „netwerkoplossing” voor: ze zijn van mening dat de transportcapaciteit door een verdubbeling van de elektriciteitslijn van Plaine Haute Domloup naar 400 kV of een versterking van de lijn naar 225 kV, kan worden vergroot waarna er dus voldoende elektriciteit ingevoerd kan worden om de voorzieningszekerheid te waarborgen. Met betrekking tot deze laatste optie merkt ENGIE op dat deze verdubbeling van de elektriciteitslijn naar 400 kV een aanvullende transportcapaciteit met zich mee zou brengen die veel hoger is dan de behoeften, zelfs op lange termijn, waardoor de investering weinig verantwoord zou zijn. De versterking van de lijn naar 225 kV zou dus beter zijn afgestemd op de daadwerkelijke behoeften, maar zou desalniettemin meebrengen dat het net over de hele lengte moet worden versterkt. |
4.1.2.2.
(60) |
Meerdere partijen zijn van mening dat de maatregel met het oog op de ontwikkeling van de vraag niet nodig is om de doelstelling van voorzieningszekerheid te halen.
|
(61) |
Een aantal voorstanders van het project baseert zich daarentegen op de verwachting van een demografische toename in Bretagne met daar bovenop nog een sterke warmtegevoeligheid, om de noodzaak van de maatregel te rechtvaardigen. Alleen op deze manier zou aan de verwachte stijging van de vraag kunnen worden voldaan. |
4.1.2.3.
(62) |
Sommige partijen zijn van mening dat de maatregel op basis van de ontwikkeling van de productie niet noodzakelijk is:
|
(63) |
Twintig partijen zijn van mening dat de ontwikkeling van de productie de instelling van de maatregel daarentegen juist rechtvaardigt. Vijf voorstanders van het project geven namelijk aan dat de enige elektriciteitscentrales die Bretagne momenteel heeft de verbrandingsturbines in Brennilis en Dirinon zijn. Zij achten de maatregel des te noodzakelijker aangezien deze verbrandingsturbines aan het eind van hun levensduur zijn en tot uiterlijk 2023 in bedrijf zullen zijn. Gezien de geplande sluiting van deze installaties dient er derhalve te worden voorzien in een alternatief dat voldoende elektriciteit kan leveren. Drie voorstanders van de bouw van de STEG-centrale wijzen er inderdaad ook op dat deze brandstofturbines hun deuren om milieuredenen uiterlijk in 2023 zouden moeten sluiten en het hier dus slechts kan gaan om een oplossing voor de korte termijn die onvoldoende is om de doelstelling van de voorzieningszekerheid van de regio te halen. |
4.1.3. Geschiktheid van de maatregel
(64) |
Meerdere belanghebbenden betwisten de geschiktheid van de maatregel:
|
(65) |
De voorstanders van het project zetten de volgende argumentatie uiteen:
|
4.1.4. Stimulerend effect
(66) |
Conform onderdeel 3.2.4 van de RSSME heeft de maatregel een stimulerend effect wanneer de steun de begunstigde ervan ertoe aanzet zijn gedrag zodanig te veranderen dat de energiemarkt beter gaat functioneren. Deze gedragsverandering zou zonder de steun niet zijn doorgevoerd. |
(67) |
ENGIE vindt dat het stimulerend effect van de maatregel negatief is. De premie creëert een negatief economisch signaal op de elektriciteitsmarkt in Frankrijk omdat de centrale hierdoor wordt gestimuleerd een hogere productie te draaien dan de werkelijke behoefte op de markt en de andere spelers op de markt zo verdringt. |
4.1.5. Evenredigheid
(68) |
Het gebrek aan evenredigheid wordt door meerdere belanghebbenden onderstreept:
|
(69) |
Bovendien onderstreept ENGIE dat het project van Landivisiau profiteert van een aansluitpremie op het gasnet tussen 40 000 EUR2018/MW/jaar en 50 000 EUR2018/MW/jaar, die wordt geacht de investering in de verbetering van de upstream gasleidingen voor een bedrag van 100 miljoen EUR te compenseren. Deze vergoeding zou een interne-opbrengstvoet (internal rate of return, IRR) meebrengen tussen 9,8 % (hypothese 40 000 EUR/MW/jaar zonder inflatie van het tarief) en 16,5 % (hypothese 50 000 EUR/MW/jaar met inflatie van het tarief). ENGIE is van mening dat een dergelijk vergoedingsniveau zeer hoog zou zijn in vergelijking met het zeer kleine risico dat CEB neemt aangezien de aansluitpremie op het gasnet door de Franse staat gegarandeerde inkomsten betreft zonder ander risico dan het risico van beschikbaarheid van de STEG van Landivisiau. Ter vergelijking, in het kader van de aanbesteding betreffende de windmolenparken op zee in Europees Frankrijk, mag de winstgevendheid van de RTE-aansluiting niet hoger zijn dan een rendementssniveau vóór belastingen van 7,25 % (ofwel een rendement na aftrek van belastingen van 5,5 %). De winstgevendheid na belasting van het project van Landivisiau, die tussen 9,8 % en 16,5 % ligt, overschrijdt deze drempels derhalve ruimschoots (19). Een aansluitpremie op het gasnet van 23 000 EUR/MW/jaar zonder inflatie zou volgens ENGIE voldoende moeten zijn om een rendementsniveau vóór belastingen van 7,25 % te garanderen. |
4.1.6. Effect op de mededinging en het handelsverkeer tussen lidstaten
(70) |
Het effect op de mededinging wordt door de belanghebbenden vanuit twee invalshoeken uiteengezet. Ze verzetten zich tegen het effect dat de steun heeft op de bestaande mededinging tussen enerzijds producenten en anderzijds de gebruikte technologieën ten koste van minder vervuilende energiebronnen. |
(71) |
Met betrekking tot het potentieel verstorende effect op de mededinging is ENGIE van mening dat de steun bijdraagt aan de versterking van de dominante positie van EDF. |
(72) |
In haar besluit tot inleiding heeft de Commissie erop gewezen dat in de RSSME is vastgelegd dat de beoogde steunmaatregel de dominante positie van de gevestigde exploitant op de markt niet onrechtmatig mag versterken. De Commissie heeft er aldus op gewezen dat in Frankrijk „de markt van de elektriciteitsproductie en -levering sterk geconcentreerd is en gedomineerd wordt door de gevestigde exploitant EDF die momenteel rond 85 % van de retailmarkt en meer dan 90 % van de markt van de elektriciteitsproductie in handen heeft” (19). De uitbetaling van een extra bedrag bedoeld om het gebrek aan rendement van een centrale van het gecombineerde type te vereffenen zal in Frankrijk inderdaad leiden tot een verstoring van de concurrentie ten opzichte van het bestaande park met gecombineerde stoom- en gasturbine dat geen subsidie krijgt. Bovendien vormt een dergelijke subsidie een toegangsdrempel voor nieuwe producenten op de markt die alleen niet in staat zullen zijn de kosten voor te schieten die nodig zijn voor de werking van de elektrische installaties. Aangezien de beoogde aanbesteding eventuele besluiten om op de elektriciteitsmarkt te investeren ontmoedigt, staat ze het niet toe het geconstateerde marktfalen op doeltreffende wijze te herstellen, maar zal ze vooral de dominante positie van EDF versterken, de enige producent die in staat zal zijn om aan de stillegging van zijn installaties te ontsnappen, ondanks de onvermijdelijke rendementsdaling van de installaties die zal volgen. Daarenboven is ENGIE van mening dat de dominante positie van EDF niet anders dan versterkt kan worden door het calloptiemechanisme van elektriciteit dat het bedrijf is opgelegd. CEB zal dus worden aangemoedigd de geproduceerde energie aan de gevestigde exploitant te verkopen en niet aan andere marktdeelnemers. |
(73) |
Daarentegen benadrukken meerdere belanghebbenden het feit dat als de maatregel ten gunste was geweest van Direct Energie, de alternatieve leverancier met een zwak marktaandeel in Frankrijk, de impact ervan op de concurrentie beperkt zou zijn geweest. |
(74) |
Wat betreft het mogelijk verstorende effect van de maatregel op het soort technologie dat wordt gebruikt, bekritiseren meerdere partijen de in het kader van de aanbesteding gedane technologische keuze die als resultaat heeft dat er een centrale met vervuilende productie wordt gesubsidieerd wat het risico met zich meebrengt dat de ontwikkeling van hernieuwbare energie wordt benadeeld. |
5. OPMERKINGEN VAN FRANKRIJK
5.1. Reactie op het besluit tot inleiding
(75) |
De reacties van de Franse autoriteiten op het besluit tot inleiding d.d. 17 december 2016 betreffen enerzijds het aanmerken als dienst van algemeen economisch belang (DAEB) en anderzijds de verenigbaarheid van de maatregel met de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie. |
5.1.1. Het aanmerken als DAEB
5.1.1.1.
(76) |
Frankrijk merkt op dat er in de monitoringverslagen inzake het evenwicht tussen vraag en aanbod en door de netbeheerder (20) in zijn voorzieningsbalansen inzake het evenwicht tussen vraag en aanbod een duidelijke omschrijving is gegeven van wat een bedreiging voor de voorzieningszekerheid in Bretagne is. Deze risico's zijn bevestigd, ondanks de ruis die soms optrad tussen de afstemmingsstudies en de realiteit. |
(77) |
Volgens de Franse autoriteiten kent Bretagne enerzijds een significant tekort aan capaciteit dat leidt tot de invoer van een groot deel van de benodigde elektriciteit uit andere gebieden. Anderzijds neemt de consumptie van elektriciteit in Bretagne aanmerkelijk sneller toe dan de Franse consumptie vanwege de demografische ontwikkeling van Bretagne, wat een grotere gevoeligheid van de regionale consumptie voor koudegolven met zich meebrengt. |
(78) |
Bovendien wordt Bretagne door zijn geografische vorm als schiereiland beperkt in de mogelijkheden van het elektriciteitstransport en wordt, volgens de Franse autoriteiten, de spanningstabiliteit op het net hierdoor verzwakt. Spanning is een van de belangrijkste parameters van de betrouwbaarheid van het elektriciteitssysteem. Vanwege het transport van de elektriciteit over een grote afstand naar Bretagne (vanuit Val de Loire en het estuarium van de Loire), leidt het transport van de stroom over de lijn tot een spanningsverlies waardoor de spanning aan het einde van de lijn lager is dan bij de oorsprong, met meerdere gevolgen: toename van de transmissieverliezen, verlaging van de kwaliteit van de lokale golf. |
(79) |
De Franse autoriteiten onderstrepen vervolgens de imperfecties die een negatieve invloed hebben op de exploitatie- en investeringsbesluiten, alsmede op de elektriciteitsmarkt in Frankrijk en in Bretagne: afwezigheid van een meetsysteem dat sturing van het verbruik in realtime mogelijk maakt; afwezigheid van gedifferentieerde prijszones waarin de netwerkeisen weerspiegeld kunnen worden; onvoldoende prijssignalen om particuliere investeerders aan te moedigen de elektriciteitsvoorziening te diversificeren; onzekerheden die gevolgen kunnen hebben voor de financieringsvoorwaarden van particuliere investeringen. Daarnaast zou de introductie van een handelszone in Bretagne volgens de Franse autoriteiten niet aan de normale marktvoorwaarden voldoen omdat deze situatie geen specifieke prijssignalen teweeg zou brengen voor particuliere investeerders in de gebieden waar de behoefte aan spanning het grootst is. |
(80) |
Frankrijk merkt op dat aan de verplichting van niet-discriminatie is voldaan omdat het beginsel van niet-discriminatie volgens de Franse autoriteiten geen betrekking zou hebben op technologieën maar op ondernemingen. |
(81) |
Met betrekking tot de omvang van de capaciteit, merken de Franse autoriteiten op dat het gebrek aan capaciteit zal worden verergerd door de verwachte sluiting van de verbrandingsturbines van Brennilis en Dirinion (320 MW) en de capaciteitsbeperking om milieuredenen van de installatie van Cordemais (1 400 MW voor de twee onderdelen). Het tekort wordt geschat tussen 200 MW en 600 MW over de periode 2017-2020. De verbrandingsturbines zullen met zekerheid uiterlijk in 2023 worden stilgelegd. |
(82) |
De Franse autoriteiten zijn van mening dat de aanbesteding geen gevolgen zal hebben voor de investeringsbesluiten met betrekking tot andere technologieën omdat de maatregel slechts beoogt de extra kosten te compenseren die kenmerkend zijn voor de gebruikte technologie (met name voor de verbetering van de gasnetten), alsmede de kosten die verband houden met de eisen met betrekking tot de bouwtijd die bij gebruik van andere technologieën niet gedragen hoeven te worden. |
(83) |
Om dezelfde redenen benadrukt Frankrijk dat de aanbesteding de missing money voor de andere capaciteiten niet nog eens zal versterken aangezien de aanbesteding slechts de extra kosten beoogt te compenseren die eigen zijn aan de gebruikte technologie (STEG). Vanwege de sluiting van de vier verbrandingsturbines tegen het jaar 2023, zal de impact van de inbedrijfstelling van de nieuwe STEG-centrale in Landivisiau de impact op de missing money bovendien beperken. |
(84) |
In tegenstelling tot overweging 76 van het besluit tot inleiding, is Frankrijk van mening dat de maatregel niet discriminerend is. Het land erkent dat de maatregel technologisch niet neutraal is aangezien de aanbesteding de kandidaten oplegt gebruik te maken van STEG-technologie. Frankrijk is echter van mening dat de naleving van de verplichting van niet-discriminatie van Richtlijn 2009/72/EG geen verbod impliceert op de keuze van een technologie, met name in het kader van een aanbesteding voor productiecapaciteit, aangezien alle bedrijven toegang kunnen hebben tot deze technologie. |
(85) |
Tot slot zullen de investeringen in de verbetering van het gasnet de bouw van extra centrales op aardgas vergemakkelijken. |
5.1.1.2.
(86) |
De Franse autoriteiten voeren ten eerste aan dat de invoering van een terugvorderingsmechanisme ertoe zou hebben geleid dat de kandidaten lagere verwachtingen van de opbrengsten uit de verkoop van elektriciteit op de markt zouden hebben gehad wat er automatisch toe zou hebben geleid dat ze een hogere premie zouden hebben gevraagd. Ten tweede benadrukken de autoriteiten dat, aangezien er bij de STEG-technologie een sterke correlatie is tussen de producten en de gaskosten, de IRR van het project relatief ongevoelig is voor omzetschommelingen. De Franse autoriteiten voeren tot slot praktische redenen aan: het zou moeilijk zijn dit mechanisme a posteriori in te voeren en de invoering ervan zou rechtsonzekerheid kunnen creëren. |
(87) |
Ten tweede zijn de Franse autoriteiten van mening dat het aantal in aanmerking komende bouwterreinen dat in staat was een kandidaat te herbergen voldoende groot was om niemand uit te sluiten. Het in aanmerking komende gebied kan worden geschat tussen 2 000 km2 en 4 000 km2 onbebouwd land, terwijl er voor de bouw van een STEG-installatie 15 hectare nodig is. De kandidaten hadden ook andere terreinen kunnen kiezen door binnen de termijnen die verenigbaar waren met de in de aanbesteding vastgestelde termijnen inzage te vragen in de wijzigingen op het lokale stedenbouwkundig plan. Volgens de Franse autoriteiten werd geen enkele aanbestedingskandidaat er derhalve van weerhouden zijn kandidatuur in te dienen vanwege een gebrek aan bouwterreinen. |
(88) |
Frankrijk relativeert de rol van de milieucriteria bij de keuze van de winnaar door de diversiteit van de mogelijke acties die een kandidaat zou kunnen uitvoeren om een voldoende score te behalen op het milieucriterium. Frankrijk merkt bovendien op dat de drie kandidaatsdossiers die bij de Reguleringscommissie Elektriciteit zijn neergelegd, vergelijkbare scores hadden op het milieucriterium. |
(89) |
Met betrekking tot het mogelijk discriminerende karakter van de technologiekeuze wijzen de autoriteiten er in de eerste plaats op dat deze technologie in de EU wijdverbreid en zeer toegankelijk is. De Franse autoriteiten benadrukken vervolgens dat gezien de verwantschap tussen de beschouwde technologieën (OCG (21), STEG, verbrandingsturbine) er geen enkele kandidaat uitsluitend gespecialiseerd is in één technologie op gas die zich gediscrimineerd zou kunnen voelen door de maatregel. Het respect voor de technologische neutraliteit zou derhalve niet in het gedrang komen. |
5.1.2. Verenigbaarheid met de richtsnoeren
5.1.2.1.
(90) |
De Franse autoriteiten wijzen er nogmaals op dat de doelstelling van de maatregel is om de elektriciteitsvoorziening in Bretagne te garanderen door middel van twee componenten: enerzijds het evenwicht tussen vraag en aanbod te verzekeren en anderzijds de spanningstabiliteit op het elektriciteitsnet waarborgen. |
(91) |
De Franse autoriteiten geven aan dat het evenwicht tussen vraag en aanbod gewaarborgd zal worden door de maatregel die ertoe zal bijdragen dat de productiecapaciteit wordt verhoogd waarbij deze inzetbaar moet zijn op de verbruikspiek en met name in het westen van de regio (afstemming van het aanbod op de vraag naar reactief vermogen). |
(92) |
De Franse autoriteiten merken tot slot op dat het feit dat er in het verleden geen onderbrekingen in de stroomvoorziening zijn waargenomen, geen reden is om geen maatregelen te nemen tegen potentiële, vastgestelde bedreigingen. |
5.1.2.2.
(93) |
De Franse autoriteiten rechtvaardigen de noodzakelijkheid van de maatregel ten eerste op basis van gekwantificeerde elementen. In geval van sluiting van de vier verbrandingsturbines van Brennelis en Dirinion en van de stookolie-onderdelen van de installatie van Cordemais, zou het resterend tekort aan capaciteit over de periode 2017-2020 geschat worden tussen 200 MW en 600 MW per jaar. Deze centrales zullen uiterlijk in 2023 worden gesloten. |
(94) |
Frankrijk rechtvaardigt de noodzakelijkheid van de maatregel ten tweede door het marktfalen, wat met name tot uiting komt door het gebrek aan investeringen in Bretagne ondanks het bestaan van een behoefte voor de gemeenschap. |
(95) |
De Franse autoriteiten zijn ten derde van mening dat de noodzakelijkheid geen betrekking heeft op de vorming van een Bretonse prijszone. Allereerst zou een dergelijke zone als die heel Bretagne zou bestrijken, niet de mogelijkheid bieden om het beoogde doel van spanningsstabiliteit binnen die zone zelf te bereiken. Daarnaast zou een dergelijke zone als die beperkt zou blijven tot het westen van Bretagne, omdat er geen sprake is van congestie op de transits met de rest van Bretagne, niet leiden tot prijssignalen die sterk genoeg zouden zijn om investeringen uit te lokken. Deze zone heeft volgens Frankrijk immers een beperkte aantrekkingskracht omdat de omvang van het gebied te klein is om kleine leveranciers aan te trekken. Er is geen enkele zekerheid dat een prijszone de werkelijke waarde van een elektriciteitscentrale in Bretagne aan het licht zou brengen en tot investeringen zou leiden omdat er weinig congestie op het net voorkomt. Er is evenmin enige zekerheid over de vraag of die investering tegen lagere kosten door de gemeenschap zou kunnen worden gedaan in vergelijking met een gerichte aanbesteding. Tot slot benadrukken de autoriteiten de kosten die het oprichten van een specifieke prijszone voor Bretagne met zich meebrengt: de nodige aanpassingen op de groothandelsmarkten, de toewijzing van transportrechten, de toepassing van gelijke tarieven (22) zodat de consumenten in Bretagne niet worden benadeeld. De termijnen van de oprichting van een prijszone zouden tot slot niet overeenkomen met de behoefte om de continuïteit van de energievoorziening van het Bretonse systeem op de zeer korte termijn te verwezenlijken. |
(96) |
Ten vierde merken de Franse autoriteiten op dat de Bretonse productie dankzij de productie van windenergie in grote mate hernieuwbaar is. Het omgaan met het fluctuerende karakter van hernieuwbare energie vormt derhalve een groeiende uitdaging in Bretagne, waardoor er steeds meer behoefte is aan de beschikbaarheid van flexibele installaties zoals de STEG-centrale van Landivisiau. |
(97) |
Ten vijfde zou de bouw van een elektriciteitscentrale in Bretagne gunstig kunnen zijn voor alle Franse consumenten buiten de congestieperiodes van het net omdat het risico op stroomuitval wordt beperkt, omdat wordt bijgedragen aan het terugdringen van de lijnverliezen en omdat de leveringszekerheid over het geheel genomen wordt verbeterd. |
(98) |
Ten zesde is Frankrijk van mening dat de noodzakelijkheid van de maatregel wordt ondersteund door de behoefte om stroomuitval in heel Bretagne te voorkomen wat niet kan worden bereikt met enkel de aanleg van nieuwe elektriciteitsleidingen. |
(99) |
De Franse autoriteiten benadrukken tot slot dat de variatie in de warmtecapaciteit in de regio, gezien de sluiting van de verbrandingsturbines van Brennilis en Dirinon, zwak zal zijn, in de orde van grootte van 100 MW. In die context zal de invloed op de missing money zeer klein zijn. |
5.1.2.3.
(100) |
Met betrekking tot de vergoeding zijn de Franse autoriteiten van mening dat deze passend is aangezien het een vergoeding van de capaciteit betreft die de productie derhalve niet stimuleert. |
(101) |
De opdeling van de tariefzone is geen geschikte maatregel, zeker niet om de spanningsstabiliteit te waarborgen, zoals uiteengezet in overweging 95. |
(102) |
Hoewel de Franse autoriteiten niet betwisten dat de aangemelde maatregel selectief is, zijn ze niettemin van mening dat enerzijds de gekozen technologie beter in staat is om in te spelen op de vastgestelde behoefte en dat dus voor deze technologie zou zijn gekozen wanneer er een technologisch neutrale aanbesteding zou zijn uitgegeven en dat anderzijds de maatregel niet in de plaats komt van de evenwichtige en rechtvaardige ontwikkeling van alle andere voor de voorzieningszekerheid noodzakelijke technologieën, met inbegrip van vraagresponsen, interconnecties en opslag. |
(103) |
Bovendien wordt het vermogen van 450 MW volgens Frankrijk gerechtvaardigd door het criterium van het capaciteitstekort tijdens consumptiepieken (bijv. verwachtingen RTE 2012). |
(104) |
Het geschikte karakter van de technologie wordt vervolgens aangetoond aan de hand van de technische kenmerken die nodig zijn om aan de specifieke behoeften te voldoen: mobilisatietijd van maximaal vijftien uur (machine in stilstand) of twee uur (machine in werking); minimumduur van de offertes voor aanpassingen lager of gelijk aan drie uur (in werking) of acht uur (stilstand). Er worden geen eisen gesteld aan de maximumduur voor de activering van offertes voor aanpassingen. De Franse autoriteiten beweren dat andere technologieën (opencyclus, verbrandingsturbines) en vraagresponsen niet in staat zijn om op afdoende wijze op deze technische eisen in te spelen. |
(105) |
Volgens de Franse autoriteiten kan het Frankrijk niet worden verweten dat zij geen andere technologieën dan de STEG-technologie (23) in de aanbesteding hebben opgenomen. De Franse autoriteiten beroepen zich op artikel 194 van het VWEU waarin staat dat de door de Europese Unie genomen maatregelen niet van invloed zijn op het recht van een lidstaat om de algemene structuur van zijn energievoorziening te bepalen: de keuze om voor een gascentrale te kiezen valt dus onder de nationale bevoegdheid en kan geen reden vormen om de maatregel als onverenigbaar te beschouwen. |
(106) |
Met betrekking tot de vraagresponsen zijn de Franse autoriteiten van mening dat één van de doelstellingen van de maatregel de stabiliteit van de lokale spanning is, die slechts na een lokale elektriciteitsinjectie kan worden gewaarborgd. Vraagresponscapaciteiten zouden hier nooit aan kunnen voldoen. |
(107) |
De andere technologieën zouden niet gekozen kunnen worden zonder dat er een hogere premie zou worden gevraagd. |
(108) |
De STEG-technologie wordt gerechtvaardigd door het hoge aantal gebruiksuren ten behoeve van de spanningsstabiliteit. Verbrandingsturbines zijn slechts een honderdtal uren concurrerend. De benodigde gasvoorziening rechtvaardigt het gebruik van deze technologie eveneens: een verbrandingsturbine zou 50 % meer gas nodig hebben gehad. Een OCG-centrale kost weliswaar minder dan een STEG-centrale, maar de hoge kosten voor de gaslevering rechtvaardigen het gebruik van een machine met een beter rendement. |
(109) |
De technologie van de vraagresponsen is niet verenigbaar met een werkingsbehoefte van enkele duizenden uren. Met de vraagresponstechnologie kan evenmin een productiebehoefte worden gewaarborgd. Hetzelfde geldt voor de centrales voor intermitterende hernieuwbare energie vanwege het „onbeheersbare” karakter van de productie. Gedecentraliseerde opslagtechnologieën brengen te hoge investeringskosten met zich mee om met de STEG-technologie te kunnen concurreren. Een nieuwe interconnectie zou niet voldoende zijn om met de STEG-technologie te concurreren vanwege de problematiek van de spanningsstabiliteit. |
(110) |
Daarnaast zou de wind- en fotovoltaïsche capaciteit te fluctuerend van aard zijn om tegen een concurrerende prijs een beschikbaarheidsverplichting te kunnen leveren. De bestaande hydraulische capaciteit is eveneens intermitterend. De bestaande hernieuwbare thermische productiecapaciteit krijgt reeds overheidssteun en zou zich derhalve geen kandidaat hebben kunnen stellen voor de aanbesteding. Het gebruik van fossiele warmtecapaciteiten zou tussen nu en 2023 zware investeringen hebben gevergd. Volgens de Franse autoriteiten onderstrepen deze argumenten de geschiktheid van de gekozen technologie. |
5.1.2.4.
(111) |
Frankrijk benadrukt dat het rendement van het project, gemeten met een IRR van [5-10 %], zich laag in de bandbreedte bevindt in vergelijking met het rendement dat voor dit type projecten door investeerders wordt geëist. |
(112) |
De Franse autoriteiten hebben in dit verband gepreciseerd dat het te laat is voor de invoering van een terugvorderingsmechanisme en dat de invoering daarvan, die een afname van de opbrengsten met zich mee zou brengen, zich zou vertalen in de vraag naar een hogere premie waardoor het effect van het mechanisme op het rendement van het project teniet zou worden gedaan. |
(113) |
Om die redenen is Frankrijk van mening dat de maatregel evenredig is. |
5.1.2.5.
(114) |
Volgens Frankrijk leidt de maatregel niet tot minder prikkels om te investeren in interconnectiecapaciteit, met name niet tussen Frankrijk en Ierland. |
(115) |
Bovendien leidt de maatregel niet tot een risico dat de dominante positie van EDF wordt versterkt. De winnaar heeft er in feite meer belang bij de elektriciteit zelf op de markt te brengen. De verkoop van elektriciteit aan EDF met een kortingspercentage van 5 %, genoemd in overweging 53, is minder voordelig dan een verkoop tegen 100 % van de marktprijs. Het betreft dus een juridisch mogelijke, maar economisch weinig gerechtvaardigde optie. |
5.2. Reactie op de opmerkingen van de belanghebbenden
5.2.1. Noodzaak van de maatregel
(116) |
De Franse autoriteiten zijn van mening dat het feit dat meerdere belanghebbenden het project aan de kaak stellen vanwege een geringere groei van het verbruik niet terecht is. Ze benadrukken dat het elektriciteitsverbruik in Bretagne tussen 2006 en 2014 met 9,9 % is toegenomen, tegenover een gemiddelde toename van slechts 2,9 % in heel Frankrijk. De Franse autoriteiten halen tevens een onderzoek aan waarin zou staan dat Bretagne de derde meest dynamische regio van Frankrijk is wat betreft de toename van het elektriciteitsverbruik (24). |
(117) |
In aanvulling daarop wijzen de Franse autoriteiten erop dat de specifieke structuur van het elektriciteitsverbruik in de regio, die voor een belangrijk deel uit residentiële en tertiaire sectoren bestaat, met zich meebrengt dat het regionale verbruik gevoeliger is voor koudegolven. Bretagne vertegenwoordigt aldus 6,3 % van de groei van de verbruikspiek, terwijl ze slechts 4,4 % van het jaarlijkse elektriciteitsverbruik vertegenwoordigt. |
(118) |
De laagconjunctuur en de progressie van de energie-efficiëntie, die wordt aangewakkerd door veranderingen in de regelgeving, beperken de groei van de vraag die in 2014 voor het eerst is gestabiliseerd. Anderzijds hebben de toename van het aantal huishoudens als gevolg van een dynamische bevolkingsgroei, de veranderende levenswijzen door de snelle ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologieën, het begin van de verspreiding van de elektrische auto en de ontwikkeling van het warmtepomppark de vraag gestimuleerd. De laatste prognoses over de stijging van het elektriciteitsverbruik in Bretagne blijven volgens de Franse autoriteiten hoger dan het landelijk gemiddelde. |
(119) |
Tot slot merken de Franse autoriteiten op dat de vergelijkingen tussen de prognoses van het PEB en het daadwerkelijk gerealiseerde verbruik gemaakt moeten worden op basis van identieke gebieden. Zo werd in de prognoses van het PEB het verbruik in verband met het netwerkverlies meegenomen, iets wat echter niet systematisch in aanmerking werd genomen door de organisaties die de Commissie beantwoordden en zelf vergelijkingen uitvoerden. De Franse autoriteiten zijn van mening dat die fout leidt tot een foutieve lezing van de gegevens. Overigens zijn zij van mening dat meerdere organisaties zich op foutieve beoordelingen baseren, met name wat betreft de beschikbaarheid van intermitterende energie, en dat deze beoordelingen niet als alternatief voor de door RTE gemaakte beoordelingen mogen worden beschouwd. |
5.2.2. Rechtmatigheid van de financiering van de maatregel
(120) |
Sommige belanghebbenden zijn van mening, zoals uiteengezet in overweging 68, punt 2, dat de financiering van de maatregel onrechtmatig zou zijn, met name omdat de bijdrage aan de openbare elektriciteitsdienst (CSPE) uitsluitend voorbehouden zou zijn voor de financiering van hernieuwbare energie. |
(121) |
De Franse autoriteiten betwisten deze beschuldiging. Immers:
|
(122) |
Tot slot heeft de hervorming van de bijdrage aan de openbare elektriciteitsdienst (CSPE) die eind 2015 plaatsvond hier geen verandering in gebracht. De financiering van de maatregel zal plaatsvinden uit begrotingskredieten. |
5.2.3. Effect op de mededinging
(123) |
Zoals uiteengezet in overweging 74, is ENGIE van mening dat de aanbesteding ertoe zal leiden dat de dominante positie van de EDF-groep versterkt zal worden, omdat het de enige producent zal zijn die in staat zal zijn om aan de stillegging van zijn installaties te ontsnappen, ondanks de onvermijdelijke rendementsdaling die zal volgen. De Franse autoriteiten daarentegen zijn van mening dat de komst van een nieuwe speler op de productiemarkt de concurrentie zal vergroten. |
5.2.4. Transparante procedure — Raadpleging van het publiek
5.2.4.1.
(124) |
Meerdere belanghebbenden meenden dat het publieke debat rond het project niet voldoende is geweest. De Franse autoriteiten zijn daarentegen van mening dat de procedure voor het publieke debat toereikend is. Aldus:
|
5.2.4.2.
(125) |
De Franse autoriteiten zijn van mening dat de bewering van één belanghebbende dat de aanbesteding niet transparant zou zijn geweest, in de zin dat het voorwerp van de premie niet duidelijk gedefinieerd was, niet terecht is. |
(126) |
Volgens deze partij zouden sommige kandidaten in hun offerte om een extra compensatie hebben gevraagd om het gebrek aan rendement van de centrale te compenseren terwijl de premie uitsluitend bedoeld was om de extra kosten in verband met de locatie van de installatie, het gastransport en de voorziene datum van inbedrijfstelling te dekken. Een dergelijke compensatie zou niet overeenkomstig het bestek zijn en zou concurrentievervalsing ten opzichte van het bestaande park met gecombineerde cycli meebrengen en dus schade berokkenen. |
(127) |
De Franse autoriteiten hebben erop gewezen dat de succesvolle kandidaat uitsluitend met het bedrag van de voorgestelde premie beloond mag worden. Elke kandidaat die een aanvullende betaling eist bovenop de vaste premie, waarvan het doel keurig staat beschreven in het bestek, zou niet aan de eisen voldoen. Er kan derhalve in geen enkele aanvullende betaling („compensatie”) worden voorzien en hier kan bovendien geen rekening mee worden gehouden bij de beoordeling van de gunningscriteria. Op dit punt is door de CRE gewezen in reactie op een vraag die door een kandidaat in het kader van de aanbestedingsprocedure werd gesteld. |
(128) |
Volgens de Franse autoriteiten heeft dit punt overigens niet geleid tot interpretatieproblemen door de kandidaten die een offerte hebben ingediend. Zij hebben de extra kosten in verband met de inbedrijfstelling van de installatie in een minder gunstige economische context in het bedrag van de voorgestelde premie meegenomen. |
6. BEOORDELING VAN DE MAATREGEL
6.1. Is er sprake van staatssteun?
(129) |
Steunmaatregelen worden in artikel 107, lid 1, van het VWEU gedefinieerd als „steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”. |
(130) |
Uit de bovenstaande overweging blijkt dat om een maatregel als steunmaatregel aan te merken, cumulatief aan alle drie de volgende voorwaarden moet worden voldaan: a) de maatregel moet aan de staat kunnen worden toegerekend en door staatsmiddelen worden bekostigd; b) de maatregel moet een selectief voordeel opleveren waardoor bepaalde ondernemingen of de productie van bepaalde goederen kunnen worden begunstigd; c) de maatregel moet de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten in potentie ongunstig kunnen beïnvloeden. |
6.1.1. Steun van de staat die met staatsmiddelen wordt bekostigd
(131) |
Om als staatstseun te worden beschouwd moet een financiële maatregel aan de lidstaat kunnen worden toegerekend en direct of indirect uit staatsmiddelen worden bekostigd. |
(132) |
In het onderhavige geval wordt verwacht dat de vergoeding die aan CEB wordt uitbetaald via de bijdrage aan de openbare elektriciteitsdienst (CSPE) zal worden doorberekend in de retailprijzen van elektriciteit (zie overweging 42). |
(133) |
Zoals uiteengezet in haar besluit tot inleiding concludeert de Commissie dat de bijdrage aan de openbare elektriciteitsdienst (CSPE) een staatsmiddel is aangezien het gaat om: „een door de staat opgelegde bijdrage die wordt geïnd en beheerd door een door de staat aangewezen instantie om de steunregeling uit te voeren volgens de door de staat vastgestelde regels”. Aldus heeft het Hof (25) geoordeeld dat middelen die afkomstig zijn uit krachtens de wetgeving van de lidstaat verplichte bijdragen die overeenkomstig deze wetgeving worden beheerd en verdeeld, als staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWE kunnen worden aangemerkt, zelfs indien zij worden beheerd door instellingen die losstaan van de overheid (26). |
(134) |
Tot slot kan de maatregel aan de staat worden toegerekend omdat de aanbesteding door de minister van Energie werd gepubliceerd en deze laatste de kandidaat heeft geselecteerd. |
6.1.2. Economisch voordeel
(135) |
Om als steun in de zin van artikel 107, lid 1, van het VWEU te worden aangemerkt, moet de maatregel een voordeel meebrengen voor de onderneming die er gebruik van maakt, wat betekent dat die onderneming dat voordeel in de normale marktomstandigheden, d.w.z. zonder staatsinmenging, niet zou hebben gehad. |
(136) |
De Franse autoriteiten zijn van mening dat de maatregel geen economisch voordeel met zich meebrengt aangezien aan alle in de Altmark (27)-jurisprudentie vermelde criteria wordt voldaan. In haar besluit tot inleiding heeft de Commissie haar twijfels geuit over deze beoordeling, en meer specifiek over de vraag of aan het eerste criterium is voldaan. |
(137) |
Er moet worden nagegaan of de maatregel in kwestie gelet op de Altmark (27)-jurisprudentie een voordeel voor CEB oplevert. |
(138) |
In het Altmark-arrest heeft het Hof geoordeeld dat: „wanneer een overheidsmaatregel te beschouwen is als een compensatie die de tegenprestatie vormt voor de prestaties die de begunstigde ondernemingen hebben verricht om openbaredienstverplichtingen uit te voeren, zodat deze ondernemingen in werkelijkheid geen financieel voordeel ontvangen en voormelde maatregel dus niet tot gevolg heeft dat deze ondernemingen vergeleken met ondernemingen die met hen concurreren in een gunstiger mededingingspositie worden geplaatst, een dergelijke maatregel niet binnen de werkingssfeer van artikel 92, lid 1, van het Verdrag valt” (28). |
(139) |
Ter herinnering, de Franse autoriteiten zijn van mening dat de maatregel geen economisch voordeel met zich meebrengt aangezien aan alle in de Altmark-jurisprudentie vermelde criteria wordt voldaan. |
(140) |
Inderdaad moet volgens het Hof van Justitie (29), opdat een openbare dienst niet als staatsteun kan worden aangemerkt, cumulatief aan de volgende vier criteria zijn voldaan:
|
(141) |
Met betrekking tot het eerste criterium wordt weliswaar erkend dat de lidstaten over een ruime beoordelingsmarge beschikken om te bepalen welke diensten als openbaredienstverplichtingen (30) worden beschouwd, maar heeft het Hof er recent op gewezen (31) dat, wanneer er sprake is van specifieke Unierechtelijke regels die de omschrijving van de inhoud en omvang van de DAEB afbakenen, deze regels bindend zijn voor de beoordeling van de lidstaten, conform punt 46 van de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van staatssteunregels van de Europese Unie op voor het verrichten van diensten van algemeen economisch belang verleende compensatie. Met die regels wordt in het algemeen een harmonisatie van de wetgevingen beoogd teneinde belemmeringen van het vrije verkeer en het vrij verrichten van diensten op te heffen. Het feit dat deze regels zijn vastgesteld op grond van andere Verdragsbepalingen dan die met betrekking tot staatssteuntoezicht, en de verwezenlijking van de interne markt als belangrijkste doel hebben, doet niets af aan de relevantie ervan voor het eerste Altmark-criterium. |
(142) |
Gezien de opmerkingen van de belanghebbenden en de antwoorden die Frankrijk heeft gegeven (rubriek 5), is de Commissie van mening dat de maatregel niet voldoet aan het eerste Altmark-criterium inzake de kwalificatie als openbaredienstverplichting („ODV”) — meer in het bijzonder voor de energiesector, om twee redenen. |
(143) |
Ten eerste, zoals de Commissie reeds uiteen heeft gezet (32), is het niet passend om een activiteit die al wordt verricht of die op bevredigende wijze kan worden verricht door de markt als openbaredienstverplichting aan te merken. In deze analyse dient ook rekening te worden gehouden met de mogelijke verbeteringen aan de marktwerking die door de lidstaten doorgevoerd kunnen worden. Als dergelijke veranderingen inderdaad mogelijk zijn, is het niet passend de activiteit als openbaredienstverplichting aan te merken. In onderhavig geval kan de markt echter als disfunctioneel worden aangemerkt in de zin dat er niet voldoende prijssignalen worden afgegeven om op lokaal niveau investeringen op gang te brengen. Dit is met name het geval bij kortetermijnmarkten zoals onbalansmarkten waar de balanceringsmechanismen op het moment van het project nog geen afdoende lokaal prijssignaal afgeven. |
(144) |
Ten tweede is het bestaan van discriminatie op technologieën geen reden om de dienst als openbaredienstverplichting aan te merken. In onderhavig geval voorziet artikel 3, lid 2, van de elektriciteitsrichtlijn (33) in specifieke voorwaarden inzake het vermogen van de lidstaten om de ODV in de geliberaliseerde elektriciteitssector toe te passen. Met name in artikel 3, lid 2, worden de mogelijkheden van de lidstaten om de ODV in de energiesector toe te passen beperkt tot specifieke doelstellingen (34): „de lidstaten mogen in het algemeen economisch belang aan elektriciteitsbedrijven openbaredienstverplichtingen opleggen, die betrekking kunnen hebben op de zekerheid, waaronder de leverings- en voorzieningszekerheid, de regelmaat, de kwaliteit en de prijs van de leveringen zijn begrepen, alsmede op de bescherming van het milieu, met inbegrip van energie-efficiëntie, energie uit hernieuwbare bronnen en bescherming van het klimaat.” In datzelfde artikel 3, lid 2, staat bovendien dat deze verplichtingen in de energiesector „duidelijk gedefinieerd, transparant, niet-discriminerend en controleerbaar moeten zijn en de gelijke toegang voor communautaire elektriciteitsbedrijven tot nationale consumenten moeten waarborgen”. |
(145) |
De Commissie is van mening dat het criterium van niet-discriminatie, dat is onderzocht in het kader van de vraag of er sprake is van een openbaredienstverplichting, op strikte wijze moet worden geïnterpreteerd. In de door Frankrijk voorgelegde kennisgeving staat aangegeven dat de aanbesteding de bouw en de exploitatie van een elektriciteitscentrale betreft die uitsluitend gebruik maakt van een gecombineerde stoom- en gasturbine (35). Met andere woorden, de aanbesteding is beperkt tot één enkele technologie (STEG) en sluit met name de traditionele technologieën van het type OCG of verbrandingsturbine, die de gevraagde diensten ook aan de begunstigde centrale hadden kunnen leveren, uit. |
(146) |
Zoals uiteengezet in de overwegingen 84 en 89, zijn de Franse autoriteiten van mening dat het feit dat de maatregel technologisch niet neutraal is, niet betekent dat er sprake is van discriminatie in de zin van artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/72/EG aangezien alle ondernemingen toegang hebben tot de STEG-technologie alsmede tot alle conventionele technologieën. De steunmaatregelen moeten echter dusdanig worden opgezet dat elke productiecapaciteit die op een efficiënte manier kan bijdragen aan de oplossing van een probleem inzake leveringszekerheid aan de genoemde maatregelen kan deelnemen, juist ook producenten die andere technologieën gebruiken. Bijgevolg kan de discriminerende aard van de maatregel niet worden uitgesloten op basis van het argument van Frankrijk dat alle ondernemingen toegang zouden hebben tot de STEG-technologie. |
(147) |
De Commissie merkt bovendien op dat de aanbesteding tot doel had het niveau van de elektriciteitsproductie in de regio te verhogen teneinde de voorzieningszekerheid te handhaven ondanks de geplande sluiting van meerdere elektriciteitscentrales en het terugkerende spanningsprobleem in Bretagne op te lossen. Om aan deze tweeledige doelstelling te bereiken worden er in het bestek meerdere eisen genoemd waar de toekomstige begunstigde centrale aan moet voldoen. De centrale moet een actief vermogen hebben van ongeveer 450 MW (+/– 10 %), gevestigd zijn in het westen van Bretagne en op ieder moment beschikbaar zijn om door RTE via het balanceringsmechanisme gemobiliseerd te kunnen worden. Met betrekking tot deze laatste eis werd in het bestek gepreciseerd dat de centrale door RTE mobiliseerbaar moest zijn binnen een termijn van maximaal vijftien uur als de machine stilstond en twee uur als de machine in bedrijf was, dat er geen restricties mochten zijn met betrekking tot de maximumduur van de activatie van offertes voor aanpassingen en dat de minimumduur van de offertes voor aanpassingen lager of gelijk moest zijn aan drie uur voor een machine in werking en acht uur voor een machine in stilstand. Deze voorwaarden hebben tot doel de reactiviteit en de flexibiliteit van de centrale te waarborgen, alsmede te verzekeren dat RTE de centrale kan mobiliseren om op een gerichte en tijdelijke behoefte te reageren waarbij zowel de spanningsstabiliteit als het lokale evenwicht worden gewaarborgd. Frankrijk betwist in de overwegingen 107 en 108 niet dat door alle conventionele centrales, dat wil zeggen door STEG, OCG en verbrandingsturbines, aan deze voorwaarden zou kunnen worden voldaan. |
(148) |
Op dezelfde wijze leidt de analyse van de toereikendheid van de verschillende technologieën voor de in de aanbesteding beoogde doelstellingen tot de conclusie dat alle drie de conventionele technologieën (STEG, OCG en verbrandingsturbines) aan de door de Franse autoriteiten vastgestelde behoeften voldaan zouden kunnen hebben, hoewel onder andere voorwaarden wat betreft doelmatigheid. De aanbesteding beoogt alleen de oprichting van een centrale van het type STEG. De Commissie concludeert derhalve dat de aanbesteding discriminerend is. |
(149) |
Zoals uiteengezet in overweging 144 dient een openbaredienstverplichting per definitie niet-discriminerend te zijn. Gezien de vastgestelde discriminatie ten opzichte van sommige conventionele technologieën kan de maatregel bijgevolg niet meer als een openbaredienstverplichting worden aangemerkt. |
(150) |
Dientengevolge is de argumentatie van Frankrijk in overweging 84 dat er geen sprake is van discriminatie ten opzichte van andere soorten conventionele technologieën niet ontvankelijk. De Commissie concludeert derhalve dat de maatregel niet als openbaredienstverplichting kan worden aangemerkt. Bijgevolg wordt niet voldaan aan het eerste criterium uit de Altmark-jurisprudentie. |
(151) |
Op de tweede plaats verschaft de maatregel een voordeel. Krachtens artikel 107, lid 1, van het VWEU, is een voordeel een economisch voordeel dat een onderneming in de normale marktomstandigheden, d.w.z. zonder staatsinmenging, niet zou hebben gehad. In onderhavig geval zal het consortium een premie krijgen die in normale marktomstandigheden niet zou zijn toegekend, maar die voortvloeit uit overheidssubsidie. Bijgevolg kan de maatregel worden aangemerkt als een voordeel dat aan de winnaar van de aanbesteding wordt toegekend. |
(152) |
In de tweede plaats moet een steunmaatregel om als selectief in de zin van artikel 107, lid 1, van het VWEU te worden beschouwd leiden tot begunstiging van „bepaalde ondernemingen of bepaalde producties”. In het onderhavige geval wordt de maatregel exclusief toegekend aan de winnaar van de aanbesteding en wordt deze derhalve als selectief beschouwd. |
(153) |
Dientengevolge is de Commissie van mening dat de maatregel een selectief voordeel verleent in de zin van artikel 107, lid 1, van het VWEU. |
6.1.3. Effect op de mededinging en het handelsverkeer tussen lidstaten
(154) |
De steunmaatregelen van de staten aan ondernemingen in de zin van artikel 107, lid 1 hebben alleen een effect op de concurrentie als ze „[…] de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen” en voor zover deze steun „het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”. Een door de staat verleende maatregel wordt beschouwd als een maatregel die de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen als ze de concurrentiepositie van de begunstigde ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen versterkt (36). In de praktijk wordt een vervalsing in de zin van artikel 107, lid 1, van het VWEU over het algemeen vastgesteld als de staat een onderneming in een sector waar sprake is van concurrentie, een financieel voordeel toekent (37). In het onderhavige geval versterkt de maatregel de concurrentiepositie van het consortium CEB ten opzichte van andere ondernemingen door het consortium in staat te stellen meer elektriciteit te produceren dan de rest van de concurrentie. |
(155) |
De overheidssteun aan ondernemingen betreft alleen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het VWEU voor zover deze steun „het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”. Men kan van mening zijn dat overheidssteun het handelsverkeer tussen de lidstaten beïnvloedt, zelfs als de begunstigden niet direct aan het grensoverschrijdend handelsverkeer deelnemen. De omstandigheid dat het steunbedrag betrekkelijk gering is of de begunstigde onderneming vrij klein, sluit immers niet a priori de mogelijkheid uit dat het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig wordt beïnvloed (38). In het onderhavige geval krijgt de begunstigde van de steun een voordeel dat zijn buitenlandse concurrenten niet kunnen krijgen vanwege de selectiviteit van de steun. |
(156) |
Bovendien kunnen de weerslag van de steun op de mededinging alsmede het effect daarvan op het handelsverkeer tussen lidstaten pas aan het licht worden gebracht zodra de maatregel ten gunste komt aan een onderneming in een sector die op Europees niveau is geliberaliseerd (39). |
(157) |
Bijgevolg beïnvloedt de maatregel de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten. |
6.1.4. Conclusie over de vraag of er sprake is van steun
(158) |
Om bovengenoemde redenen houdt de Commissie vast aan haar standpunt dat de maatregel staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het VWEU inhoudt. |
6.2. Rechtmatigheid van de steun
(159) |
De maatregel is nog niet ten uitvoer gelegd. De steun zal worden uitbetaald zodra de centrale in bedrijf wordt gesteld, vanaf […]. De maatregel zal derhalve pas na het onderhavige besluit ten uitvoer worden gelegd. De maatregel kan dus niet als onrechtmatig worden beschouwd. |
6.3. Verenigbaarheid met de interne markt
6.3.1. Rechtvaardiging van het gebruikte onderzoekskader
(160) |
De dienst kan niet worden aangemerkt als een openbaredienstverplichting, zoals uiteengezet in de overwegingen 144 tot en met 147. Dientengevolge is de mededeling van de Commissie inzake de kaderregeling inzake DAEB in het onderhavige geval niet van toepassing. |
(161) |
De Commissie beoordeelt bijgevolg de verenigbaarheid van de maatregel aan de hand van rubriek 3.9 van de RSSME. In de punten 19 t/m 34 van de RSSME wordt leveringszekerheid gedefinieerd als i) het volume productievermogen dat toereikend wordt geacht om op elk moment te voldoen aan de vraag in de lidstaat, ii) gebaseerd op een conventionele statistische indicator gehanteerd door essentiële organisaties (bijvoorbeeld het European Network of Transmission System Operators for Electricity (ENTSO-E)) |
(162) |
Met betrekking tot het eerste criterium is de Commissie van mening dat de maatregel wel degelijk betrekking heeft op de verwezenlijking van een volume productievermogen dat toereikend is om te voldoen aan de vraag in Bretagne, zowel vanuit kwantitatief oogpunt (zie overweging 166) als vanuit kwalitatief oogpunt (overweging 174). |
(163) |
Met betrekking tot het tweede criterium is de Commissie van mening dat de indicatoren die de toereikendheid van de door de STEG-centrale aangedragen oplossing staven, op voldoende wijze tot uitdrukking zijn gebracht (zie overweging 168). |
6.3.2. Doelstelling van gemeenschappelijk belang en noodzaak
(164) |
De Commissie meent dat de maatregel bijdraagt aan de verwezenlijking van een doelstelling van gemeenschappelijk belang en noodzakelijk is, in overeenstemming met de onderdelen 3.9.1 en 3.9.2 van de RSSME als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: i) het probleem inzake leveringszekerheid moet in kaart worden gebracht door middel van een kwantificeerbare indicator en de resultaten dienen in overeenstemming te zijn met het door REGRT-E uitgevoerde onderzoek; ii) de maatregel moet een duidelijk omschreven doelstelling nastreven; iii) de maatregel moet zich richten op de aard en de oorzaken van het probleem inzake leveringszekerheid en in het bijzonder het marktfalen waardoor het vereiste capaciteitsniveau niet geleverd kan worden; en iv) de lidstaat moet andere opties om het probleem op te lossen hebben overwogen. |
(165) |
Het probleem inzake leveringszekerheid is duidelijk in kaart gebracht en gekwantificeerd. Door de sluiting, vanwege een tekort aan investeringen in capaciteit, de geplande sluiting van vier verbrandingsturbines in Brennelis en Dirinion en de sluiting van de stookolie-onderdelen van de installatie van Cordemais, zou in de periode 2017-2020 een resterend tekort aan capaciteit ontstaan dat geschat wordt op een volume tussen 200 MW en 600 MW per jaar zoals uiteengezet in overweging 81. Zelfs als er in een verlenging van de levensduur van deze centrales zou worden voorzien, zouden ze ten laatste in 2023 hun deuren moeten sluiten. In deze context wijst de Commissie op de zwakke eigen productie in Bretagne, zijnde 13,3 % van het verbruik in 2014, waarvan 11,8 % door hernieuwbare energie is opgewekt wat de geringe betekenis van de niet-intermitterende productie aantoont. Deze elementen logenstraffen de argumentatie die door sommigen belanghebbenden uiteen werd gezet (zie overweging 55). Zij bevestigen daarentegen de argumentatie die door de belanghebbenden uiteen werd gezet in de overwegingen 61, 63 en 81. |
(166) |
De Commissie meent bovendien dat het risico in verband met de spanningsstabiliteit door de Franse autoriteiten op voldoende wijze tot uitdrukking is gebracht. RTE heeft inderdaad in de loop van het jaar 2012 tot viermaal toe besloten een specifieke maatregel te treffen ter bestrijding van incidenten in verband met stroomuitval in Bretagne. Een dergelijke maatregel bestond uit een systeem dat op de meest kritieke momenten tijdelijke stroomafsluitingen teweegbracht. |
(167) |
De noodzaak van de door de Franse autoriteiten gepresenteerde maatregel berust op gekwantificeerde gegevens uit door RTE uitgevoerde onderzoeken in het kader van het jaarverslag van RTE (40). |
(168) |
Enerzijds komt de gebruikte methode overeen met de methode die wordt gebruikt in de Voorzieningsbalans van RTE. Deze methode berust op een probalistische benadering waarin de vraag- en aanbodniveaus worden geconfronteerd met een simulatie van de werking van het Europese elektriciteitssysteem per uur over een heel jaar. Sommige parameters, zoals de beschikbaarheid van het park, berusten op de referentieparameters van de door REGRT-E uitgevoerde onderzoeken. |
(169) |
Anderzijds berusten de verstrekte gegevens in de kern op elementen uit de balans waaruit het volgende blijkt: i) een verbruiksdynamiek die in de periode 2006-2012 2,7 keer hoger was dan de nationale trend (toename van de consumptie met gemiddeld 1,6 % in de afgelopen zes jaar in Bretagne), ii) verbruikspieken die nog gevoelig zijn voor klimaatomstandigheden en die hoger liggen dan de gemiddelde gevoeligheid in Frankrijk, die hoofdzakelijk te verklaren zijn door de structuur van het verbruik in de regio waar de residentiële en tertiaire sector een belangrijke rol spelen, iii) onvoldoende lokale elektriciteitscentrales aangezien de in Bretagne gevestigde elektriciteitscentrales slechts 13 % van de in de regio verbruikte elektriciteit leveren (zie overweging 166) en iv) verbeteringen die aan het elektriciteitsnet worden aangebracht die het probleem van de leveringszekerheid slechts gedeeltelijk oplossen. Het gebrek aan evenwicht tussen de geproduceerde energie en de verbruikte energie verzwakt de voorzieningszekerheid in de regio, met name op de volgende zwakke punten: het noorden van Bretagne, dat het grootste deel van het departement Côtes d'Armor, alsmede de agglomeraties van Saint Malo en Dinard bestrijkt, waar de elektriciteitsvoorziening wordt onderbroken wanneer de as van 44 kV Domloup-Plaine Haute niet beschikbaar is, en de gehele regio Bretagne waar een risico bestaat op stroomuitval vanwege de afstand tussen de elektriciteitscentrales en de consumptiecentra. Er zijn door RTE verschillende investeringen gedaan, met name de bouw tussen 2011 en 2013 van compensatievoorzieningen die verspreid over het hele grondgebied van de westelijke regio liggen en een totale capaciteit van 1 150 MVAR (Megavolt-ampère-reactief) vertegenwoordigen, teneinde het noodzakelijke vermogen tijdens koudeperiodes te garanderen. Volgens RTE moeten deze compensatievoorzieningen worden vervolledigd met de aansluiting van de STEG-centrale van Landivisiau om weer voor de noodzakelijke veiligheidsmarge ten opzichte van het risico op stroomstoring te zorgen en een toereikend „vangnet” tot stand te brengen (41). |
(170) |
De maatregel streeft vervolgens een duidelijk omschreven doelstelling na die bestaat uit het inspelen op marktfalen, d.w.z. op een gebrek aan investeringen ondanks de noodzaak daarvan in Bretagne, om stroomuitval in de gehele regio te voorkomen, een probleem dat niet kan worden opgelost met alleen de aanleg van nieuwe elektriciteitsleidingen, zoals uiteengezet in overweging 98. De Commissie bekrachtigt het argument dat de regio Bretagne te lijden heeft onder missing money hetgeen te verklaren is door de prijzen die in de Bretonse context van een elektriciteitstekort niet voldoende stijgen, een probleem dat, zoals beschreven in de overwegingen 101 en 95, niet kan worden verzacht met een opdeling van de tariefzone. Daarnaast is het capaciteitsmechanisme evenmin in staat op de specifieke behoeften van de regio in te spelen (zie overweging 177). |
(171) |
Deze elementen verklaren volgens de Commissie op afdoende wijze waarom er zonder financiële steun uit openbare bronnen geen investeringen in nieuwe capaciteit worden gedaan. |
(172) |
De maatregel is gericht op de oorzaken van het geconstateerde probleem, met name op het marktfalen waardoor de levering van de benodigde capaciteit wordt belemmerd, en wel op twee niveaus. Enerzijds kan door de keuze voor de STEG-technologie zowel aan de behoeften met betrekking tot vermogen als die met betrekking tot beschikbaarheid, zoals in het PEB in kaart is gebracht, worden beantwoord. Met de STEG-technologie kan de voorzieningszekerheid worden gewaarborgd en wordt bijgedragen aan de spanningsstabiliteit in het gebied. Dit punt wordt uiteengezet in overweging 104 en volgende. Anderzijds is het niet-intermitterende deel van de productie dat tijdens winterpieken beschikbaar is, zeer zwak, wat een risico vormt. |
(173) |
Met betrekking tot de rechtvaardiging van de noodzaak om een constant spanningsniveau te handhaven, wijst de Commissie op de aanwezigheid van een door RTE geïdentificeerde kwetsbaarheid in het elektriciteitssysteem in het noorden van Bretagne. Het gebied Noord-Bretagne wordt gevoed door één lijn op één enkel circuit van 400 kV en twee lijnen van 225 kV in het westen vanuit de installatie van La Martyre. Als er een breuk plaatsvindt op de lijn tussen Rennes en Saint-Brieuc, ontstaat er overbelasting op de twee lijnen van 225 kV, die nog wordt verergerd door de spanningsdalingen in het gebied van de rivier de Rance. Deze situatie zou een risico op verlies van de volledige voorziening in het gebied meebrengen, wanneer de stroom in Noord-Bretagne niet tijdelijk zou worden afgesloten. Bovendien wordt Bretagne, wanneer er sprake is van grote consumptie in de westelijke regio en sommige centrales uitvallen of zich incidenten op het net voordoen, blootgesteld aan risico's van doelbewuste onderbreking van de Bretonse elektriciteitsvoorziening, maar ook aan een risico op gegeneraliseerde stroomuitval in de hele regio. |
(174) |
De lidstaat heeft het feit dat er geen gebruik wordt gemaakt van andere technologieën (bijvoorbeeld hernieuwbare energie), vraagresponsen, de vorming van een prijszone of de verwezenlijking van interconnectielijnen gerechtvaardigd. Volgens de Commissie zou geen enkele van deze afzonderlijke maatregelen erin slagen de aangegeven risico's, en dan met name de risico's op stroomuitval, het hoofd te bieden, zoals uiteengezet in overweging 16. |
(175) |
Met betrekking tot de rechtvaardiging van het feit dat er niet uitsluitend toevlucht wordt genomen tot interconnectielijnen, wijst de Commissie erop dat de situatie van Bretagne, dat aan het einde van de lijn ligt, niet vergelijkbaar is met die van andere Franse regio's met vergelijkbare kenmerken (PACA, Franche Comté, Pays de la Loire, Corsica). De elektriciteitsvoorziening wordt er verzekerd door meerdere interconnecties met andere regio's. De spanningsstabiliteit is er niet problematisch. Bovendien liggen ze niet „aan het einde van het netwerk” zoals Bretagne. Corsica, dat een zwakke interconnectie heeft (42), beschikt over een aanzienlijke capaciteit op het eigen grondgebied. |
(176) |
De Commissie heeft het Franse project met betrekking tot het capaciteitsmechanisme op 8 november 2016 goedgekeurd (43). Aangezien de deelname van de centrale aan het capaciteitsmechanisme hoofdzakelijk is voorzien via evenwichtsherstel, dat slechts een marginaal deel van de totale opbrengsten van de centrale vormt (ongeveer 1,5 % van de totale jaarlijkse opbrengsten), zijn het effect van dit mechanisme op het project en de mate waarin er rekening mee wordt gehouden bij de beoordeling van de maatregel beperkt. Elke deelname aan het capaciteitsmechanisme boven het evenwichtsherstel is in het bedrijfsplan niet voorzien. Als een dergelijke deelname plaats zou vinden, zou de vergoeding die uit deze deelname zou worden ontleend, van het bedrag van de premie worden afgetrokken. |
(177) |
Overigens was de Commissie in haar eindverslag van het sectoronderzoek naar capaciteitsmechanismen (44), van mening dat in geval van bezorgdheid over de lokale toereikendheid, de keuze of er toevlucht moet worden genomen tot een capaciteitsmechanisme, afhangt van de specifieke kenmerken van de betreffende markt (45). In het onderhavige geval, zou het bestaan van een lokale vraag in Bretagne niet direct de totstandkoming van een in Bretagne gesitueerd aanbod meebrengen. De Franse elektriciteitsmarkt is inderdaad niet in staat kenbaar te maken wat de bestaande vraag is voor capaciteit op lokaal niveau. Het extreem plaatselijke karakter van het capaciteitsgebrek kan momenteel niet alleen worden opgelost door het capaciteitsmechanisme waarvan de toepassing in Frankrijk nog nieuw is. |
(178) |
Om die redenen is de Commissie van mening dat de maatregel, die de doelstelling van het gemeenschappelijk belang om de voorzieningszekerheid van elektriciteit te garanderen dient, in Frankrijk wel degelijk noodzakelijk is. |
6.3.3. Is de steunmaatregel een geschikt instrument?
(179) |
In onderdeel 3.9.3 van de RSSME staat de eis dat de maatregel een geschikt beleidsinstrument moet zijn om de doelstelling van gemeenschappelijk belang te helpen bereiken. Aldus moet de maatregel, om als een geschikt instrument te worden beschouwd, aan de volgende voorwaarden voldoen: i) de steun dient alleen de dienst van het beschikbaar houden van de capaciteit te compenseren; ii) de steun moet passende prikkels geven voor zowel bestaande als nieuwe producenten en voor bedrijven die gebruikmaken van substitueerbare technologieën, zoals vraagresponsen of oplossingen voor opslag; en iii) de steun dient ook rekening te houden met de mate waarin interconnectiecapaciteit een oplossing kan bieden voor eventuele problemen inzake leveringszekerheid. |
(180) |
Ten eerste merkt de Commissie op dat de premie elke vergoeding voor windenergie uitsluit. Deze is immers opgebouwd uit i) een veronderstelde capaciteitswaarde ter hoogte van [50 000-60 000] EUR/MW/jaar, en van drie veronderstellingen in verband met de geografische ligging van het project, te weten: ii) veronderstelde extra kosten in verband met het transport van gas ter hoogte van [20 000-40 000] EUR/MW/jaar, iii) veronderstelde extra kosten in verband met de aansluiting ter hoogte van 6 000 EUR/MW/jaar en iv) veronderstelde extra kosten in verband met specifieke milieumaatregelen van 2 000 EUR/MW/jaar. Dientengevolge heeft de premie betrekking op de vergoeding van capaciteit en wordt elke vergoeding in verband met de verkoop van elektriciteit uitgesloten. |
(181) |
Ten tweede is de Commissie van mening dat, hoewel de steun wordt toegekend middels een discriminerende aanbestedingsprocedure (zie overweging 145), het legitiem is dat de Franse autoriteiten een aanbestedingsprocedure zijn gestart waaraan alleen centrales van het type STEG mogen deelnemen. Deze beperking is immers te verklaren uit een specifieke behoefte aan spanningsstabiliteit in op energetisch en milieugebied bevredigende omstandigheden. Van de warmtecentrales, dus ten opzichte van kolencentrales en stookolietechnologieën, zijn centrales op gas het minst vervuilend (zie ook overweging 102). De keuze voor een centrale van het STEG-type boven andere types centrales op gas, en dan met name OCG, verdient vanuit milieuoogpunt de voorkeur aangezien het een productiemethode met een zeer laag energieverbruik betreft die uitsluitend gebruik maakt van aardgas, de brandstof die van alle fossiele brandstoffen de minste CO2 uitstoot en toch de flexibiliteit en het reactievermogen biedt die nodig zijn om het vastgestelde marktfalen het hoofd te bieden. |
(182) |
Ten derde houdt de steunmaatregel rekening met interconnectiecapaciteit, maar met deze optie alleen kan niet op een bevredigende manier worden gereageerd op de noodzaak van het behoud van het spanningsniveau. Bovendien vloeit de bouw van interconnecties voort uit een langetermijnvisie. Er zijn al interconnectieprojecten in voorbereiding die tot doel hebben de interconnectiecapaciteit tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk en tussen Bretagne en Ierland te vergroten. De Commissie merkt verder op dat de maatregel geen belemmering vormt voor een toename van de elektriciteitsstromen door Bretagne in het kader van de aanleg van de interconnectie. |
(183) |
Bovendien zijn een aantal alternatieve maatregelen niet geschikt:
|
(184) |
De Commissie is tot slot van mening dat het door de Franse autoriteiten aangevoerde artikel 194 van het VWEU (zie overweging 105) ze niet ontslaat van de verplichting zich aan de geldende regelgeving inzake staatssteun te houden wanneer die staatssteun wordt toegekend aan een elektriciteitsproducent. |
(185) |
Uit de voorgaande overwegingen vloeit voort dat de maatregel inderdaad geschikt is om aan de doelstelling van gemeenschappelijk belang gehoor te geven. |
6.3.4. Stimulerend effect
(186) |
Het stimulerend effect van de steun zal worden beoordeeld op basis van de in onderdeel 3.2.4 van de RSSME gedefinieerde voorwaarden. Er is sprake van een dergelijk effect als de steun de begunstigde stimuleert om zijn gedrag te veranderen teneinde de werking van de energiemarkt te verbeteren; een gedragsverandering die zonder de steun niet had plaatsgevonden |
(187) |
De Commissie wijst erop dat de premie een investering in nieuwe capaciteit mogelijk maakt die niet zou zijn gedaan als de steun er niet was geweest, vanwege de specifieke kenmerken van de Bretonse markt. Zonder de premie zou het project niet voldoende rendement hebben opgeleverd (overweging 23). In dit kader verwerpt de Commissie de argumentatie van de belanghebbenden die is uiteengezet in de overwegingen 67 en 68. |
(188) |
Bijgevolg concludeert de Commissie dat de maatregel het vereiste stimulerende effect heeft. |
6.3.5. Evenredigheid
(189) |
De Commissie beoordeelt de evenredigheid van de maatregel krachtens onderdeel 3.9.5 van de RSSME. Een maatregel is evenredig als de maatregel aan de volgende voorwaarden voldoet: i) de vergoeding stelt de begunstigden in staat een rendementspercentage te ontvangen dat als redelijk kan worden beschouwd (in geval van een concurrerende inschrijvingsprocedure op grond van duidelijke, transparante en niet-discriminerende criteria), en ii) de maatregel moet ingebouwde mechanismen hebben die beletten dat er uitzonderlijke winsten ontstaan. |
(190) |
Deze voorwaarden worden beoordeeld aan de hand van het ingediende bedrijfsplan. De hypotheses van het bedrijfsplan staan beschreven in rubriek 2.6 van het onderhavige besluit. |
(191) |
De Commissie wijst er in de eerste plaats op dat de duur van twintig jaar noodzakelijk is om een redelijke IRR van [5-10] % te verwezenlijken zoals blijkt uit de vergelijking tussen de IRR en de gewogen gemiddelde vermogenskosten (zie de volgende overweging). Een kortere duur van het project zou een lagere IRR opleveren, wat niet nodig is gezien het reeds door de Commissie als aanvaardbaar beoordeelde niveau van de IRR. Dit argument weerlegt de hypothese die in overweging 68, punt 1, uiteen is gezet. |
(192) |
De Commissie beoordeelt vervolgens het feit dat de IRR van het project [5-10] % bedraagt. Het evenredige karakter van deze IRR is beoordeeld door deze te vergelijken met de gewogen gemiddelde vermogenskosten (WACC). De WACC van het project weerspiegelen de specifieke, niet-diversificeerbare risico's van het project. De Commissie is van mening dat de beoordeling van de IRR kan worden gedaan door de IRR te vergelijken met de WACC van een groep vergelijkbare maatschappijen, waarvan het gemiddelde over de periode 2007-2016 6,6 % bedraagt, wat dichtbij de IRR van het project ligt. De Commissie merkt de nabijheid van de IRR en de geschatte relevante WACC-bandbreedte op, wat haar in staat stelt positief over de evenredigheid van de maatregel te oordelen. |
(193) |
De betrouwbaarheid van het evenredige karakter wordt versterkt door de voorgelegde gevoeligheidsonderzoeken. Er zijn immers onderzoeken uitgevoerd in functie van eventuele schadevergoedingen in geval van vertraagde uitvoering, in functie van de inflatie en rekening houdend met eventuele achterstallige betalingen. Er is rekening gehouden met meerdere prijshypothesen om de effecten van de gebruiksovereenkomst („tolling contract”) op het bedrijfsplan te meten. |
(194) |
Met betrekking tot de preventie van het risico van uitzonderlijke winsten, merkt de Commissie op dat de verwezenlijking van uitzonderlijke winsten gezien de structuur van het bedrijfsplan dat door het consortium is voorgelegd, niet mogelijk is. De twee belangrijkste onderdelen van de opbrengsten zijn enerzijds de ontvangen premie die afhangt van de beschikbaarheid van de centrale, die contractueel is overeengekomen en die dus geen ruimte biedt voor de verwezenlijking van uitzonderlijke winsten. Anderzijds wordt de vergoeding in het kader van de gebruiksovereenkomst („tolling contract”) eveneens contractueel overeengekomen waardoor deze het consortium niet de mogelijkheid biedt om uitzonderlijke winst te maken. |
(195) |
Tot slot wijst de Commissie erop dat het consortium de mogelijkheid heeft om deel te nemen aan het capaciteitsmechanisme conform de in overweging 25 uiteengezette voorwaarden. De door de deelname aan het capaciteitsmechanisme verkregen vergoeding zal in voorkomend geval echter van de premie worden afgetrokken. De afwezigheid van een dubbele vergoeding vormt derhalve een element waaruit de evenredigheid van de maatregel blijkt. |
(196) |
De Commissie is derhalve van mening dat het mechanisme evenredig is aan de doelstelling ervan. |
6.3.6. Vermijden van negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer
(197) |
Conform onderdeel 3.9.6 van de RSSME moeten de steunmaatregelen om als verenigbaar te worden beschouwd, aan de volgende voorwaarden voldoen: i) openstaan voor alle nuttige leveranciers van capaciteit voor zover dat technisch en fysiek mogelijk is; ii) prikkels om te investeren in interconnectiecapaciteit niet afzwakken en marktkoppeling niet aantasten; iii) besluiten voor investeringen in productie die van vóór de maatregel dateren, niet ondermijnen; iv) marktdominantie niet buitensporig versterken; en v) bij gelijkwaardige technische en economische parameters de voorkeur geven aan koolstofarme producenten. |
(198) |
Met betrekking tot het eerste criterium wordt in overweging 232 van de RSSME gepreciseerd dat beperkingen op deelname aan capaciteitsmechanismen „alleen gerechtvaardigd worden op grond van technische prestaties die ontoereikend zijn om het probleem inzake leveringszekerheid aan te pakken” (47). In het onderhavige geval is de Commissie van mening dat de technische prestaties van sommige elektriciteitscentrales, met name van de STEG-installaties, duidelijk geschikter zijn om het probleem inzake leveringszekerheid op te lossen dan die van andere installaties, met name die van de OCG en de verbrandingsturbines. Meer bepaald leiden de technische prestaties van deze laatsten niet tot een optimalisering van het energetisch en dus economisch rendement van het investeringsproject, rekening houdend met de modaliteiten en de werkingsduur van de door de Franse autoriteiten onderzochte installatie, op grond waarvan het vastgestelde probleem inzake de toereikendheid van de capaciteit het hoofd kan worden geboden. |
(199) |
In het onderhavige geval merkt de Commissie op dat de traditionele technologieën inderdaad niet over voldoende technische capaciteiten beschikken om op afdoende efficiënte en uitvoerbare wijze aan alle in paragraaf 3.3 van het bestek vastgestelde behoeften te voldoen. |
(200) |
Ten eerste wat betreft de vergelijking met de OCG, tonen de onderzoeken van het Internationaal Energieagentschap-Agentschap voor Kernenergie (AIE-AEN) „Projected Costs of Generating Electricity 2015 Edition” aan dat STEG een technologie voor elektriciteitsproductie is die significant goedkoper is wanneer er sprake is van een langere werkingsduur. De in dat onderzoek gepresenteerde referentiekosten van de elektriciteitsproductie laten aldus zien dat de LCOE (48) van een OCG-centrale in België of Duitsland (49) duidelijk hoger is dan de LCOE van Belgische of Duitse STEG-centrales. Omgerekend in EUR/MWh zijn zowel de investeringskosten als de exploitatie- en onderhoudskosten voor een OCG hoger dan voor een STEG-centrale. De conclusies van dit onderzoek worden gepresenteerd in de tabel hieronder: Totale gemiddelde kosten van de elektriciteitsproductie Table 3.9: Levelised cost of electricity for natural gas plants
(Vervolg van de tabel — rechterdeel)
|
(201) |
Op basis van een geschatte werkingsduur van [3 000-6 500] uur per jaar en een jaarlijkse productie (52) van ongeveer 1 600 GWh, is de Commissie van mening dat de technische prestaties van de OCG, bij gelijkblijvende omstandigheden en rekening houdend met de omvang van de door de CEB ontvangen steun, kosten voor de elektriciteitsproductie met zich mee zouden brengen tussen ongeveer 60 miljoen EUR en ongeveer 190 miljoen EUR, te vergelijken met een omzetcijfer van ongeveer 90 miljoen EUR per jaar. De toevlucht tot een OCG zou het economisch evenwicht van het project derhalve bovenmatig verstoren waardoor de uitvoerbaarheid ervan op losse schroeven zou komen te staan. De Commissie kan derhalve slechts concluderen dat de technische prestaties van de OCG ontoereikend zijn en de uitvoerbaarheid van het project niet kunnen garanderen waardoor het probleem van de capaciteitsproductie met behulp van een OCG derhalve niet opgelost zou kunnen worden. |
(202) |
Naast dit onderzoek wijst de Commissie erop dat deze hogere productiekosten van de OCG te verklaren zijn door een lagere energie-efficiëntie. De energie-efficiëntie van een OCG is lager dan 40 %, terwijl het rendement van een STEG-centrale 55 % bedraagt. Een OCG zou dus ten minste 40 % meer aanvoer van gas nodig hebben dan een STEG-centrale met hetzelfde vermogen (53). |
(203) |
Met betrekking tot de vergelijking met de gasturbines wijst de Commissie er ten tweede op dat deze technologie, net als de OCG, hogere marginale werkingskosten met zich meebrengt dan de STEG-technologie. Boven een werkingsduur van 200 uur per jaar voor de verbrandingsturbines (1 000 uur voor de OCG), wordt deze technologie duurder dan de STEG-technologie. De verbrandingsturbine is dus minder efficiënt dan de OCG bij een werkingsduur van meer dan 1 000 uur, wat in onderhavig geval het geval is. Aangezien de Commissie heeft geconcludeerd dat een OCG in de in onderhavig geval van toepassing zijnde werkingsomstandigheden de uitvoerbaarheid van het project in gevaar zou brengen, kan de toevlucht tot een verbrandingsturbine bij gelijke omstandigheden de uitvoerbaarheid van het project des te eerder in gevaar brengen. |
(204) |
Het is daarenboven belangrijk om in het geval van de aangemelde maatregel eveneens rekening te houden met de invloed van energie-efficiëntie op de totale kosten van het project. Een beter rendement zorgt er immers voor dat er minder gas naar de installatie getransporteerd hoeft te worden voor een zelfde hoeveelheid elektrisch vermogen. De energie-efficiëntie van een OCG is lager dan 40 %, terwijl die van recente STEG-installaties boven de 55 % ligt. Dat betekent dat er voor een OCG ten minste 40 % meer gas moet worden aangevoerd dan voor een STEG-centrale met hetzelfde vermogen. Dit punt is essentieel in het geval van de aanbesteding in Bretagne waar een verbetering van het gasnet is gepland. Deze verbetering van het gasnet vormt een deel van de kosten die de toekenning van staatssteun rechtvaardigen. Ter herinnering, het deel van de premie dat overeenkomt met het gastransport vertegenwoordigt 33 % van de totale premie die aan de kandidaat wordt uitgekeerd. Door de betere energie-efficiëntie van de STEG-centrale wordt het derhalve mogelijk de benodigde transportcapaciteit van gas te verlagen en dus de kosten van dit project, dat immers een verbetering van het gastransportnetwerk in Bretagne impliceert, terug te dringen. |
(205) |
De maatregel staat dus open voor leveranciers van capaciteit die het door Frankrijk vastgestelde probleem inzake leveringszekerheid op efficiënte wijze kunnen oplossen. |
(206) |
Met betrekking tot het tweede criterium merkt de Commissie op dat de maatregel de prikkels om te investeren in interconnecties niet afzwakt noch de marktkoppeling aantast. Er worden reeds interconnectieprojecten onderzocht die tot doel hebben de interconnectiecapaciteit tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk voor 2022 en tussen Bretagne en Ierland voor 2025 te vergroten. Dankzij de maatregel zullen er in het kader van de aanleg van de interconnectie door Bretagne meer elektriciteitsstromen kunnen lopen. |
(207) |
De Commissie wijst er bovendien op dat de modaliteiten van de aanbesteding zodanig zijn vormgegeven dat elke concurrentievervalsing in de deelname van de STEG-centrales op de verschillende markten wordt voorkomen. De installatie hoeft niet noodzakelijkerwijs een deel van haar vermogen voor het balanceringsmechanisme te reserveren. Als de centrale al haar vermogen op de elektriciteitsmarkt heeft verkocht en op het niveau van haar maximale vermogen produceert, zal het voor de centrale niet nodig zijn voor diezelfde periode offertes uit te brengen op grond van het balanceringsmechanisme. |
(208) |
In aanvulling daarop merkt de Commissie op dat de opbrengsten van het project die aan het evenwichtsherstel worden besteed niet heel significant zijn (ongeveer 1,5 % van de jaarlijkse inkomsten) en bijgevolg niet als een significant risico op de balanceringsmarkt kunnen worden beschouwd. |
(209) |
Met betrekking tot het derde criterium, wijst de Commissie erop dat de steun aan een centrale van het type gecombineerde stoom- en gasturbine weliswaar niet de enige technologie is op basis waarvan het mogelijk is de spanningsstabiliteit over een langere periode te garanderen, maar wel de enige technologie blijft die beantwoordt aan de noodzaak van spanningsstabiliteit onder de best mogelijke efficiëntievoorwaarden, zoals uiteengezet in de overwegingen 199 tot en met 204. |
(210) |
Wat het vierde criterium betreft wijst de Commissie erop dat de ondernemingen die het consortium CEB vormen geen dominante spelers op de Franse elektriciteitsmarkt zijn. Bijgevolg zal de maatregel niet bijdragen aan de versterking van de positie van de directe begunstigde van de steun. De maatregel draagt juist bij aan de mededinging in Frankrijk gezien de marktpositie van Direct Energie, de andere leverancier en producent. Dit element bevestigt bovendien de argumentatie die uiteen is gezet in overweging 73. |
(211) |
De Commissie merkt vervolgens op dat de maatregel een risico op versterking van de marktpositie van de dominante exploitant met zich meebrengt. |
(212) |
De Commissie wijst erop dat EDF, de dominante exploitant, in Frankrijk een significant marktaandeel heeft. EDF bezit 83,5 % van de totale elektriciteitsproductie en 89,4 % van de totale capaciteit in Frankrijk (54). EDF beschikt over een productiepark dat zowel wat betreft grootte als wat betreft diversiteit in Frankrijk zijn gelijke niet kent. Het bedrijf produceert hoofdzakelijk kernenergie en waterkracht. |
(213) |
Het consortium CEB beschikt over twee opties. Het kan de geproduceerde elektriciteit verkopen aan de dominante speler op de markt voor 95 % van de marktprijs (zie overweging 11) of de elektriciteit verkopen in de vorm van een gebruiksovereenkomst („tolling contract”) volgens de modaliteiten die in overweging 32 staan beschreven. |
(214) |
Deze opties zouden, als ze worden geactiveerd, de marktpositie van de gevestigde exploitant kunnen versterken wanneer de door de centrale geproduceerde volumes elektriciteit ter beschikking worden gesteld aan de gevestigde exploitant. |
(215) |
Ten eerste draagt de beheersing van de elektriciteitsopwekking door één marktspeler bij aan een gebrek aan liquiditeit op de groothandelsmarkten en is het nadelig voor de andere leveranciers. EDF beheerst meer dan 80 % van de elektriciteitsproductie in Frankrijk. Deze beheersing van de markt zou in het onderhavige geval worden versterkt wanneer er contracten worden aangegaan met het consortium CEB, ongeacht of dit door middel van een gebruiksovereenkomst („tolling contract”) of langlopende afnameovereenkomst gebeurt. Deze versterkte concurrentiepositie van EDF zal het vermogen van andere leveranciers om de groothandelsmarkten concurrerend te bevoorraden negatief beïnvloeden, aangezien zij zowel aan een risico van een gebrek aan liquiditeit als aan een risico van prijsvolatiliteit worden blootgesteld. In dat kader biedt de toegang tot eigen productiecapaciteit de andere leveranciers de mogelijkheid dergelijke risico's te omzeilen. Die toegang tot eigen productiecapaciteit dient ze bijgevolg verzekerd te worden. |
(216) |
In de tweede plaats levert de dominante positie van een verticaal geïntegreerde speler hem ook een significant concurrentievoordeel op bij de levering van elektriciteit. Gezien het belang van de productiekosten in de totale leveringskosten, heeft de beheersing van de energieopwekking zijn weerslag op de retailstroomlevering. De concurrenten van EDF beschikken slechts over weinig, soms zelfs geen productiecapaciteit om de basiselektriciteitsvoorziening te waarborgen tegen variabele productiekosten die even laag zijn als die door het park dat EDF in beheer heeft, worden verzekerd. EDF heeft ongeveer 86 % van het marktaandeel op de retailmarkt in handen (55). De mogelijkheid voor EDF om deel te gaan uitmaken van de gebruiksovereenkomst („tolling contract”) of om de totaliteit van de door de centrale geproduceerde elektriciteit op te kopen dankzij een langlopende afnameovereenkomst, zou de capaciteit van EDF om aan de vraag op de retailmarkt te voldoen derhalve verhogen. De toegang van andere leveranciers tot eigen productiecapaciteit zou dus ook een mogelijkheid zijn om de versterking van de dominante positie van de gevestigde exploitant op de retailmarkt te voorkomen. |
(217) |
De Commissie is van mening dat deze risico's op de versterking van de dominante positie van EDF op de groothandels- en retailmarkt afgedekt zou kunnen worden door de Franse autoriteiten te verplichten om de nodige maatregelen te treffen om te waarborgen dat de begunstigde van de steun, voor geen van deze beide contractmechanismen een exploitant contracteert die op de Franse markt over meer dan 40 % van de productiecapaciteit van elektriciteit beschikt. |
(218) |
Gezien de zeer specifieke kenmerken van de Franse elektriciteitsmarkt is deze beperkte voorwaarde van 40 % evenredig. Op deze manier kan immers worden voorkomen dat de marktpositie van de dominante exploitant wordt versterkt als indirect gevolg van de steunmaatregel door middel van de in overweging 214 genoemde contractmechanismen. |
(219) |
Rekening houdend met de in deze paragraaf uiteengezette elementen en mits aan de in overweging 218 beschreven voorwaarde wordt voldaan, concludeert de Commissie dat de maatregel de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten niet dusdanig schaadt dat de verwezenlijking van de doelstelling van gemeenschappelijk belang in het geding komt. |
(220) |
Rekening houdend met de door Frankrijk voorgestelde maatregelen, concludeert de Commissie derhalve dat de maatregel geen risico meer met zich meebrengt de mededinging of het handelsverkeer tussen de lidstaten op ongeoorloofde wijze te verstoren. |
6.3.7. Transparantie
(221) |
De autoriteiten dienen toe te zien op de publicatie van de tekst met betrekking tot de steunregeling, de identiteit van de autoriteit of autoriteiten die de steun toekennen, de identiteit van de begunstigde, de vorm en het bedrag van de toegewezen steun, de datum van toekenning, het soort betrokken onderneming, de regio waarin de begunstigde zich bevindt en de belangrijkste economische sector waarin hij zijn werkzaamheden uitvoert. |
(222) |
In het onderhavige geval hebben de Franse autoriteiten de in de RSSME opgenomen verplichtingen met betrekking tot transparantie nageleefd. De gepubliceerde informatie betreft het besluit de steun toe te kennen en de modaliteiten van de uitvoering, de identiteit van de autoriteit die de steun toekent, de identiteit van de begunstigde, de vorm en het bedrag van de toegewezen steun, het soort betrokken onderneming, de regio waarin de begunstigde zich bevindt en de belangrijkste economische sector waarin hij zijn werkzaamheden uitvoert. |
(223) |
Op de website http://www.europe-en-france.gouv.fr/Centre-de-ressources/Aides-d-Etat/Regimes-d-aides staan overigens alle door de Europese Commissie in Frankrijk goedgekeurde steunregelingen, waaronder de onderhavige aanbesteding. Tot slot zullen de jaarlijks aan de onderneming toegekende steunbedragen ook jaarlijks op dezelfde website worden gepubliceerd. |
(224) |
Om die redenen is aan de transparantievoorwaarden uit de RSSME voldaan. |
7. CONCLUSIES
(225) |
De door Frankrijk aan het consortium CEB toegekende maatregel betreft een steunmaatregel. |
(226) |
De maatregel is verenigbaar met de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie van 2014 mits de Franse autoriteiten de benodigde maatregelen nemen om te waarborgen dat de begunstigde van de steun de energie van de centrale niet gedurende de gehele duur van de steun commercialiseert bij een exploitant die meer dan 40 % van de productiecapaciteit van elektriciteit op de Franse markt bezit, ongeacht of dit gebeurt via een gebruiksovereenkomst („tolling contract”) of een langlopende overeenkomst voor de verkoop van door de centrale geproduceerde energie voor een prijs die gelijk is aan 95 % van de marktprijs, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De maatregel die Frankrijk beoogt ten uitvoer te leggen ten gunste van het consortium CEB, bestaande uit de toekenning van een premie van 94 000 EUR/MW/jaar geldend op 31 november 2011 die gedurende twintig jaar zal worden uitbetaald, vormt staatssteun vallend onder artikel 107, lid 1, van het VWEU, die verenigbaar is met de interne markt krachtens artikel 107, lid 3, van het VWEU onder de voorwaarden die staan vermeld in artikel 2.
Artikel 2
Frankrijk neemt de benodigde maatregelen om te waarborgen dat, voor de in artikel 1 genoemde volledige duur van de steun, de begunstigde van de maatregel de energie van de centrale niet commercialiseert bij een exploitant die over meer dan 40 % van de productiecapaciteit van elektriciteit beschikt, ongeacht of dit gebeurt via gebruiksovereenkomst („tolling contract”) of een langlopende overeenkomst voor de verkoop van door de centrale geproduceerde energie.
Artikel 3
De Commissie geeft toestemming voor de in artikel 1 genoemde steun die ten uitvoer wordt gelegd in de vorm van de betaling van een premie aan het consortium CEB voor de gebruiksduur van de centrale, te weten een maximumduur van twintig jaar. Wordt dit soort maatregel gehandhaafd, dan dient hij na die periode opnieuw te worden aangemeld.
Artikel 4
Deze beschikking is gericht tot de Franse Republiek.
Gedaan te Brussel, 15 mei 2017.
Voor de Commissie
Margrethe VESTAGER
Lid van de Commissie
(1) PB C 46 van 5.2.2016, blz. 69.
(2) Combined cycle gas turbine (gecombineerde stoom- en gasturbine).
(3) Zie voetnoot 1.
(4) In de Franse verordening nr. 2002-1434 van 4 december 2002 met betrekking tot de aanbestedingsprocedure voor elektriciteitscentrales staan de verschillende stappen van de aanbestedingsprocedure beschreven. Het betreft de procedure die wordt toegepast in het kader van een aangemelde aanbesteding.
(5) De onderste verbrandingswaarde verwijst naar een eigenschap van brandstoffen. Het gaat om de hoeveelheid warmte die vrijkomt bij volledige verbranding van één eenheid brandstof, de waterdamp zonder de condensatie-energie en de niet teruggewonnen warmte.
(6) Gemiddelde van het ogenbliksvermogen van de centrale.
(7) Watt (MW is een miljoen watt) is de eenheid van vermogen. Een MWh is hoeveelheid MW die in een uur geproduceerd kan worden.
(*1) Vertrouwelijke informatie.
(8) De Europese Commissie heeft het Franse capaciteitsmechanisme op 8 november 2016 goedgekeurd, onder nummer SA.39621.
(9) Nota van de Franse autoriteiten van 5 oktober 2016.
(10) Besluit van de Commissie C (2014) 1315 final van 27 maart 2014, zaak SA.36511 (2014/C) (ex 2013/NN) — Frankrijk — Steunregeling voor hernieuwbare energie en voor de CSPE geldende maxima.
(11) HvJ-EU, 24 juli 2003, Altmark Trans GmbH en Regierungspräsidium Magdeburg tegen Nahverkehrsgesellschaft Altmark GmbH, zaak C-280/00.
(12) Zoals uiteengezet in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55).
(13) Artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/72/EG, arrest van 21 december 2011 C-242/10 Enel Produzione SpA contre Autorita per l'energia elettrica e il gas (paragraaf 42); arrest van 20 april 2010 C-265/08 Federutility e.a. (paragraaf 33).
(14) Situatie waarin het vraagoverschot ten opzichte van de beschikbare capaciteit de markt er niet toe aanzet hierop te reageren met een capaciteitsverhoging.
(15) Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (PB C 200 van 28.6.2014, blz. 1).
(16) RTE, Bilan Electrique de la Bretagne 2014 (Elektriciteitsbalans van Bretagne 2014).
(17) Zie: http://www.rte-france.com/fr/projet/filet-de-securite-paca-pour-une-securisation-electrique-durable-de-la-region
(18) RTE, Bilan Electrique de la Bretagne 2014 (Elektriciteitsbalans van Bretagne 2014).
(19) Besluit tot inleiding van de Europese Commissie van 13 november 2015 SA.40454 (2015/C) (ex 2015/N), overweging 137.
(20) Bilan prévisionnel 2013 (Voorzieningsbalans 2013) van RTE.
(21) Open cycle gas turbine: opencyclusgasturbine.
(22) De toepassing van gelijke tarieven is een instrument waarbij op het gehele grondgebied dezelfde tarieven worden gehanteerd.
(23) Overweging 6 van het antwoord van de Franse autoriteiten van 17 december 2015.
(24) Synthèse des bilans électriques régionaux 2014-RTE, zie bijlage 1.
(25) HvJ-EU, arrest van 19 december 2013, Vent de Colère! tegen Ministre de l'Ecologie, C-262/12.
(26) HvJ-EU, arrest van 2 juli 1974, Italië/Commissie, 173/73, Jurispr., blz. 709, paragraaf 35.
(27) HvJ-EU, 24 juli 2003, Altmark Trans GmbH en Regierungspräsidium Magdeburg tegen Nahverkehrsgesellschaft GmbH, zaak C-280/00.
(28) Idem, paragraaf 87.
(29) Idem, paragrafen 88-94
(30) Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de staatssteunregels van de Europese Unie op voor het verrichten van diensten van algemeen economisch belang verleende compensatie, Europese Unie op voor het verrichten van diensten van algemeen economisch belang verleende compensatie (PB C 8 van 11.1.2012, blz. 4), punt 46.
(31) Arrest van het Gerecht, 1 maart 2017, zaak T-454/13, SNCM tegen de Europese Commissie, paragraaf 113.
(32) Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de staatssteunregels van de Europese Unie op voor het verrichten van diensten van algemeen economisch belang verleende compensatie (PB C 8 van 11.1.2012, blz. 4), punt 48.
(33) Richtlijn 2009/72/EG.
(34) Zaak C-242/10 — Enel Produzione, ECLI:EU:C:2011:861, paragraaf 42.
(35) Punt 20 van de door Frankrijk voorgelegde kennisgeving.
(36) Arrest van het Hof van Justitie van 17 september 1980, Philip Morris, 730/79.
(37) Arrest van het Gerecht van 15 juni 2000, Alzetta, gevoegde zaken T-298/97, T-312/97.
(38) Arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 2015, Eventech/Parking Adjudicator, C-518/13.
(39) Arrest van 10 januari 2006, zaak C-222/04.
(40) Bilan prévisionnel 2013 (Voorzieningsbalans 2013) van RTE.
(41) Bilan prévisionnel 2013 (Voorzieningsbalans 2013) van RTE, blz. 42.
(42) Het vermogen van de onderzeese verbinding met Sardinië (enkele kabel) is sinds 2010 100 MW (bron: rapport over de energiesystemen op de eilanden — Corsica van juli 2015).
(43) Zaak SA.39621 — Capaciteitsmechanisme in Frankrijk.
(44) Verslag van de Commissie — Eindverslag van het sectoronderzoek naar capaciteitsmechanismen, 30 november 2016 (http://ec.europa.eu/competition/sectors/energy/capacity_mechanisms_final_report_nl.pdf)
(45) Verslag van de Commissie — Eindverslag van het sectoronderzoek naar capaciteitsmechanismen, blz. 17.
(46) RTE, Bilan prévisionnel de l'équilibre offre-demande d'électricité en France (Voorzieningsbalans inzake het evenwicht tussen vraag en aanbod van elektriciteit in Frankrijk), editie 2015, blz. 67.
(47) Overweging 232, onder a, van de RSSME.
(48) „Levelized cost of electricity”: kosten van de geproduceerde elektriciteit
(49) In dit onderzoek wordt niet gekeken naar de kosten van een OCG in Frankrijk aangezien er geen enkele recente of toekomstige installatie was op basis waarvan de referentiekosten voor Frankrijk konden worden vastgesteld.
(50) Net capacity may refer to the unit capacity or to the combined capacity of multiple units on the same site.
(51) Investment cost includes overnight cost (with contingency) as the implied IDC.
(52) Bron: bedrijfsplan CEB.
(53) Nota van de Franse autoriteiten van maandag 20 maart 2017.
(54) Gegevens over het kaar 2015. Bronnen: Reguleringscommissie elektriciteit en RTE
(55) Verslag van de Reguleringscommissie Elektriciteit, Observatoire du marché de détail, Chiffres de Septembre 2016 (Observatorium van de retailmarkt, cijfers van september 2016)