Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32017R0386

Uitvoeringsverordening (EU) 2017/386 van de Commissie van 6 maart 2017 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 tot vaststelling van de eisen voor de prestaties en interoperabiliteit van surveillance voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim (Voor de EER relevante tekst. )

C/2017/1426

PB L 59 van 7.3.2017, p. 34–36 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 04/10/2023; stilzwijgende opheffing door 32023R1770

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2017/386/oj

7.3.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/34


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/386 VAN DE COMMISSIE

van 6 maart 2017

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 tot vaststelling van de eisen voor de prestaties en interoperabiliteit van surveillance voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer („de interoperabiliteitsverordening”) (1), en met name artikel 3, lid 5,

Na raadpleging van het Comité voor het gemeenschappelijk luchtruim,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 van de Commissie (2) stelt de eisen vast voor de systemen die bijdragen tot het verstrekken van surveillancegegevens, de onderdelen daarvan en de bijbehorende procedures, teneinde de harmonisering van de prestaties en de interoperabiliteit en de efficiëntie van deze systemen binnen het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer te garanderen, en met het oog op civiel-militaire coördinatie.

(2)

Om luchtvaartuigen te kunnen uitrusten met nieuwe of verbeterde functies, moeten exploitanten uiterlijk op de in artikel 5, leden 4 en 5, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 vermelde data over de nodige specificaties van de apparatuur beschikken. De relevante certificeringsspecificaties die door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (het Agentschap) zijn opgesteld, zijn in zekere mate onsamenhangend met de eisen van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 en moeten in overeenstemming worden gebracht met die eisen. Bijgevolg hebben niet alle exploitanten hun nieuwe luchtvaartuigen tegen 8 juni 2016 kunnen uitrusten met de nieuwe functies ADS-B „Out” en Mode S Enhanced.

(3)

Bovendien hebben belanghebbenden gemeld dat de aan boord van luchtvaartuigen aanwezige onderdelen van de surveillancesystemen op dit ogenblik niet altijd in overeenstemming zijn met Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011. Dit geldt met name voor eerder gebruikte Mode S Elementary-transponders, die blijkbaar niet voldoen aan de meest recente norm (ED-73E) die wordt voorgeschreven in de relevante certificeringsspecificaties van het Agentschap. Deze Mode S Elementary-transponders moeten worden verbeterd om ze in overeenstemming te brengen met de norm. Aangezien de luchtvaartuigen ook moeten worden uitgerust met de ADS-B- en Mode S Enhanced-functies, moeten de aan boord van luchtvaartuigen aanwezige onderdelen om redenen van kostenefficiëntie in één keer worden aangepast aan de drie functies.

(4)

Daarom moeten de data tegen dewelke de exploitanten moeten voldoen aan de relevante interoperabiliteitsvereisten van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 moeten worden gewijzigd, zodat de exploitanten over voldoende tijd beschikken. Omdat de aanvullende vertraging bij de certificering en de beschikbaarheid van de vereiste apparatuur een vloot de aanpassing van de bestaande vloot bemoeilijken, is het in dit opzicht niet langer gerechtvaardigd om een onderscheid te maken tussen luchtvaartuigen op basis van hun individuele bewijs van luchtwaardigheid.

(5)

Om te voldoen aan de in artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 uiteengezette eisen inzake bescherming van het spectrum, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de verleners van luchtvaartnavigatiediensten over de nodige meetinstrumenten en wijzen van naleving beschikken om schadelijke interferentie door surveillancesystemen op de grond te voorkomen. Aangezien die instrumenten en wijzen van naleving niet direct beschikbaar zijn en de uiterste termijnen voor de naleving van de relevante interoperabiliteitsvereisten door de exploitanten nu zijn gewijzigd, moeten de termijnen voor de naleving van de in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 vastgestelde relevante eisen inzake bescherming van het spectrum door de lidstaten eveneens worden gewijzigd, teneinde de lidstaten voldoende extra tijd te geven om hun verplichtingen na te komen.

(6)

Om de samenhang te garanderen, moeten deze termijnen op soortgelijke wijze worden uitgesteld voor exploitanten van staatsluchtvaartuigen. De data waarop de lidstaten ervoor moeten zorgen dat staatsluchtvaartuigen voldoen aan de relevante eisen van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 moeten derhalve ook worden gewijzigd. De in die uitvoeringsverordening vastgestelde data betreffende de vrijstellingen voor bepaalde categorieën luchtvaartuigen moeten eveneens worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat die regels hun praktisch effect behouden, en de verwijzingen naar die regels in bijlage II moeten eveneens worden gewijzigd.

(7)

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 4 wordt geschrapt;

b)

leden 5, 6 en 7 worden vervangen door:

„5.   De exploitanten zorgen ervoor dat uiterlijk op 7 juni 2020:

a)

luchtvaartuigen die de in artikel 2, lid 2, bedoelde vluchten uitvoeren, zijn uitgerust met transponders voor secundaire surveillanceradar die over de in bijlage II, deel A, vastgestelde functies beschikken;

b)

luchtvaartuigen met een gecertificeerde maximumstartmassa van meer dan 5 700 kg of een werkelijke maximale kruissnelheid van meer dan 250 knopen, die de in artikel 2, lid 2, bedoelde vluchten uitvoeren, zijn uitgerust met transponders voor secundaire surveillanceradar die behalve over de in bijlage II, deel A, vastgestelde functies, ook over de in bijlage II, deel B, vastgestelde functies beschikken;

c)

vleugelvliegtuigen met een gecertificeerde maximumstartmassa van meer dan 5 700 kg of een werkelijke maximale kruissnelheid van meer dan 250 knopen, die de in artikel 2, lid 2, bedoelde vluchten uitvoeren, zijn uitgerust met transponders voor secundaire surveillanceradar die behalve over de in bijlage II, deel A, vastgestelde functies, ook over de in bijlage II, deel C, vastgestelde functies beschikken.

6.   De vluchtuitvoerders zorgen ervoor, dat luchtvaartuigen die overeenkomstig lid 5 zijn uitgerust en een gecertificeerde maximumstartmassa van meer dan 5 700 kg of een werkelijke maximale kruissnelheid van meer dan 250 knopen hebben, worden geëxploiteerd met antennediversiteit, zoals voorgeschreven in punt 3.1.2.10.4 van bijlage 10 bij het Verdrag van Chicago, volume IV, vierde uitgave, inclusief alle wijzigingen tot en met nr. 85.

7.   De lidstaten mogen overeenkomstig lid 5, onder b), vervoerseisen opleggen aan alle luchtvaartuigen waarmee de in artikel 2, lid 2, bedoelde vluchten worden uitgevoerd, in gebieden waar verleners van luchtvaartnavigatiediensten surveillancediensten verlenen met gebruikmaking van de in bijlage II, deel B, vastgestelde surveillancegegevens.”;

2)

In artikel 6, leden 1 en 3, wordt „5 februari 2015” vervangen door „2 januari 2020”;

3)

De leden 1, 2 en 3 van artikel 8 worden vervangen door:

„1.   De lidstaten zorgen ervoor, dat uiterlijk op zondag 7 juni 2020 staatsluchtvaartuigen die overeenkomstig artikel 2, lid 2, worden geëxploiteerd, zijn uitgerust met transponders voor secundaire surveillanceradar die over de in bijlage II, deel A, vastgestelde functies beschikken.

2.   De lidstaten zorgen ervoor, dat uiterlijk op zondag 7 juni 2020 staatsluchtvaartuigen van het transport-type met een gecertificeerde maximumstartmassa van meer dan 5 700 kg of een werkelijke maximale kruissnelheid van meer dan 250 knopen, die overeenkomstig artikel 2, lid 2, worden geëxploiteerd, zijn uitgerust met transponders voor secundaire surveillanceradar die behalve over de in bijlage II, deel A, ook over de in bijlage II, delen B en C, vastgestelde functies beschikken.

3.   De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op dinsdag 1 januari 2019 de lijst van staatsluchtvaartuigen mee, die niet kunnen worden uitgerust met transponders voor secundaire surveillanceradar die voldoen aan de in bijlage II, deel A, vastgestelde eisen alsook de reden voor het niet uitrusten.

De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op dinsdag 1 januari 2019 een lijst mee van staatsluchtvaartuigen van het transport-type met een gecertificeerde maximumstartmassa van meer dan 5 700 kg of een werkelijke maximale kruissnelheid van meer dan 250 knopen die niet kunnen worden uitgerust met transponders voor secundaire surveillanceradar die voldoen aan de in bijlage II, delen B en C, vastgestelde eisen alsook de reden voor het niet uitrusten.

De reden voor het niet uitrusten is een van de volgende,

a)

dwingende technische redenen;

b)

een overeenkomstig artikel 2, lid 2, geëxploiteerd staatsluchtvaartuig dat uiterlijk op maandag 1 januari 2024 buiten operationele dienst wordt gesteld;

c)

aankoopbeperkingen.”;

4)

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a)

In lid 1 wordt „8 juni 2016” vervangen door „7 juni 2020”;

b)

In lid 3 wordt „zaterdag 1 juli 2017” vervangen door „dinsdag 1 januari 2019”;

5)

Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel van deel A wordt vervangen door:

„Deel A: In artikel 4, lid 3, artikel 5, lid 5, onder a), artikel 7, lid 2, en artikel 8, leden 1 en 3, bedoelde functies van de transponders voor de secundaire surveillanceradar”;

b)

de titel van deel B wordt vervangen door:

„Deel B: In artikel 4, lid 3, artikel 5, lid 5, onder b), artikel 5, lid 7, artikel 7, lid 2, en artikel 8, leden 2 en 3, bedoelde functies van de transponders voor de secundaire surveillanceradar”;

c)

de titel van deel C wordt vervangen door:

„Deel C: In artikel 4, lid 3, artikel 5, lid 5, onder c), artikel 7, lid 2, artikel 8, leden 2 en 3, en artikel 14, lid 1, bedoelde functies van de transponders voor de secundaire surveillanceradar”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 6 maart 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 96 van 31.3.2004, blz. 26.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1207/2011 van de Commissie van 22 november 2011 tot vaststelling van de eisen voor de prestaties en interoperabiliteit van surveillance voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim (PB L 305 van 23.11.2011, blz. 35).


Top