Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014BP0905(51)

Resolutie van het Europees Parlement van 3 april 2014 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de agentschappen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012: prestaties, financieel beheer en controle

PB L 266 van 5.9.2014, p. 359–368 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

ELI: http://data.europa.eu/eli/res/2014/905(51)/oj

5.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 266/359


RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 3 april 2014

over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van de agentschappen van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012: prestaties, financieel beheer en controle

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien het verslag van 26 september 2013 van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad inzake de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2011 (COM(2013) 668) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2013) 348 en SWD(2013) 349),

gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie over de gedecentraliseerde agentschappen van 19 juli 2012,

gezien de bij de gezamenlijke verklaring van 19 juli 2012 gevoegde gemeenschappelijke aanpak voor gedecentraliseerde EU agentschappen,

gezien de door de Commissie op 19 december 2012 vastgestelde routekaart voor de follow-up van de gemeenschappelijke aanpak van gedecentraliseerde EU-agentschappen,

gezien het voortgangsverslag van de Commissie over de uitvoering van de gemeenschappelijke aanpak van 10 december 2013,

gezien de richtsnoeren van de Commissie inzake de preventie en het beheer van belangenconflicten in gedecentraliseerde agentschappen van de EU van 10 december 2013,

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Europese agentschappen — Verdere ontwikkelingen” (COM(2008) 135),

gezien zijn resolutie van 17 april 2013 over de kwijting 2011: prestaties, financieel beheer en controle van de agentschappen van de EU (1),

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), met name artikel 185,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (3) („het Financieel Reglement”), en met name artikel 208,

gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van 19 november 2002 van de Commissie houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4), en met name artikel 96,

gezien Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van 30 september 2013 van de Commissie houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5) („de financiële kaderregeling”), en met name artikel 110,

gezien Speciaal verslag nr. 15/2012 van de Rekenkamer getiteld: „Omgang met belangenconflicten bij een selectie van agentschappen van de EU”,

gezien de specifieke jaarverslagen (6) van de Rekenkamer over de definitieve jaarrekeningen van de gedecentraliseerde agentschappen voor het begrotingsjaar 2012,

gezien zijn studie „Opportunity and feasibility of establishing common support services for EU agencies” over de haalbaarheid en de mogelijkheid van gemeenschappelijke diensten voor de agentschappen van de Europese Unie, die is uitgebracht op 7 april 2009,

gezien zijn verklaring van 18 mei 2010 over de inspanningen van de Unie ter bestrijding van corruptie (7), zijn resolutie van 15 september 2011 over de inspanningen van de EU ter bestrijding van corruptie (8), en de mededeling van de Commissie over corruptiebestrijding in de EU (COM(2011) 308);

gezien artikel 77 en bijlage VI van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0237/2014),

A.

overwegende dat deze resolutie voor elk orgaan in de zin van artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 de horizontale op- en aanmerkingen bevat die zijn vervat in de kwijtingsbesluiten volgens artikel 110 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie en artikel 3 van bijlage VI bij zijn Reglement,

B.

overwegende dat het aantal agentschappen de laatste tien jaar significant is toegenomen,

C.

overwegende dat de agentschappen, als onderdeel van de administratie van de Unie, de hoogste normen in acht moeten nemen, met name op het vlak van transparantie;

Beschouwing over de agentschappen: een gemeenschappelijke aanpak

1.

wijst nogmaals op het grote belang van de door de agentschappen uitgevoerde taken en hun rechtstreekse invloed op het dagelijks leven van de burger; brengt in herinnering dat de gedecentraliseerde agentschappen vooral zijn opgericht om technische, wetenschappelijke en ondersteunende taken te verrichten die de instellingen van de Unie in staat stellen het beleid van de Unie ten uitvoer te leggen; wijst erop dat de uitvoerende agentschappen de Commissie moeten helpen bij het beheer van de programma’s van de Unie, handelend uit naam van de Unie zelf;

2.

wijst erop dat een groot aantal agentschappen is opgericht in het kader van het beleidsterrein van vrijheid, veiligheid en recht, maar benadrukt dat de oprichting van elk nieuw agentschap gebaseerd was op een reële behoefte; is ervan overtuigd dat alle agentschappen op dit beleidsterrein een afzonderlijke en noodzakelijke rol vervullen en zorgen voor Europese toegevoegde waarde;

3.

wijst op de rol die de agentschappen vervullen bij de ondersteuning van het beleid van de Unie, van de beginfase tot de uitvoering ervan; dringt aan op een beter gebruik van deze expertise en capaciteit in de relevante fasen van het beleidsproces van het Europees Semester; benadrukt de bijdrage die de agentschappen leveren om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken;

4.

is van mening dat de agentschappen voor een doeltreffende werking van hun organisaties alsook voor een maximale benutting van hun hulpmiddelen, synergieën moeten creëren, beste praktijken uitwisselen en diensten met elkaar delen; is ingenomen met de door de Commissie geboden toegang tot diensten en is van mening dat dit nog verder kan worden verbeterd;

5.

brengt in herinnering dat het Parlement, de Raad en de Commissie in juli 2012 een gemeenschappelijke aanpak over gedecentraliseerde agentschappen hebben aangenomen („de gemeenschappelijke aanpak”), een politieke overeenkomst over de hervorming en het toekomstige beheer van agentschappen; is ingenomen met deze overeenkomst; vestigt met name de aandacht op het hoofdstuk over de vestigingsplaatsen van de agentschappen; vraagt in dit opzicht dat er dringend een oplossing wordt gevonden voor alle lopende kwesties in verband met de vestigingsplaatsen van agentschappen, om ervoor te zorgen dat hun werking niet wordt verstoord;

6.

betreurt dat lidstaten geen zetelovereenkomsten hebben gesloten met tien agentschappen op hun grondgebied, waaronder drie in Frankrijk en één in Estland, Ierland, Luxemburg, Polen, Spanje en het Verenigd Koninkrijk; vreest dat dit ernstige gevolgen kan hebben voor het personeel van de agentschappen en verzoekt de betrokken lidstaten de overeenkomsten alsnog te sluiten voor het begin van de volgende kwijtingsprocedure;

7.

verwelkomt de nieuwe, vereenvoudigde financiële regels voor agentschappen en verwacht dat de personeelskosten van de agentschappen hierdoor kunnen worden verlaagd; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om de agentschappen aan te moedigen de wervingsprocedure te vereenvoudigen, aangezien de standaardprocedure voor grotere organisaties bedoeld is en deze een te zware last vormt voor de agentschappen;

8.

is ingenomen met de verslagen van de Rekenkamer; onderkent dat in de recentere kwijtingsprocedures haar verslagen nog uitgebreider zijn geworden; spoort de Rekenkamer aan om zowel in haar jaarlijkse controleverslagen als in haar speciale verslagen inzake de agentschappen de doelmatigheidscontrole verder uit te bouwen; verzoekt de Rekenkamer te onderzoeken welke follow-up aan de vorige kwijtingsbesluiten en -resoluties is gegeven en daarover te rapporteren;

9.

verzoekt de Rekenkamer in haar volgende jaarverslag een evaluatie op te nemen van de follow-up die de agentschappen geven aan de aanbevelingen van het Parlement in deze resolutie;

De routekaart van de Commissie

10.

is ingenomen met de routekaart van de Commissie voor de follow-up van de gemeenschappelijke aanpak van gedecentraliseerde EU-agentschappen („de routekaart”) en roept alle betrokken partijen op de daarin uiteengezette ideeën ter harte te nemen;

11.

staat achter de voornaamste doelstellingen in de routekaart van de Commissie, met name die ten aanzien van een evenwichtiger bestuur, een verbeterde efficiëntie en verantwoordingsplicht van agentschappen alsook van de invoering van een grotere samenhang in hun functioneren; is verheugd over de naar aanleiding daarvan voorgestelde acties, in het bijzonder inzake de stroomlijning van raden van bestuur, het streven naar synergieën tussen agentschappen en de mogelijke samenvoeging van een aantal daarvan;

12.

verneemt uit het voortgangsverslag van de Commissie dat de commissiediensten en de gedecentraliseerde agentschappen erin zijn geslaagd een aantal acties uit te voeren, meer in het bijzonder dat de Commissie standaardbepalingen voor de oprichting van nieuwe agentschappen heeft ontwikkeld alsmede richtsnoeren voor zetelovereenkomsten en richtsnoeren voor de preventie en het beheer van belangenconflicten, alsook dat zij tezamen met de agentschappen een handboek op het gebied van communicatie heeft opgesteld; merkt op dat aan een aantal andere zaken nog gewerkt wordt, in het bijzonder aan de ontwikkeling van een model voor geconsolideerde lopende jaarverslagen en aan de ontwikkeling van evaluatierichtsnoeren;

13.

verzoekt de Commissie haar inspanningen voort te zetten en jaarlijks verslag uit te brengen over de geboekte vooruitgang, met name wat betreft de voltooiing van de acties, de implementatie van de voltooide acties en hun resultaten en doeltreffendheid, en meer in detail aan te geven wanneer en op welke wijze de agentschappen aan deze acties hebben bijgedragen; vraagt de Commissie ook te analyseren op welke wijze de veranderde rapportageverplichting bijdraagt aan de vereenvoudiging en de reductie van de administratieve lasten;

14.

onderstreept dat de agentschappen in overeenstemming met de routekaart verplicht zijn ervoor te zorgen dat op hun website wordt aangegeven dat zij agentschappen van de Unie zijn; wijst erop dat sommige agentschappen (het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, het Europees Instituut voor innovatie en technologie en de Europese Autoriteit voor effecten en markten) dit nog niet doen, en wijst er daarnaast op dat de websites van de agentschappen volledig transparant moeten zijn wat het gebruik van middelen van de begroting van de Unie betreft, net zoals geldt voor andere overheden;

Democratische verantwoordingsplicht

15.

wijst op de sterk uiteenlopende rollen, functies en middelen van de agentschappen die onderworpen zijn aan de uniforme kwijtingsprocedure voor agentschappen; merkt op dat de hoofdtaken van sommige agentschappen zich niet altijd makkelijk of logischerwijze voor de traditionele kwijtingsprocedure lenen en dat het in andere gevallen door de uiterst beperkte personele en/of financiële middelen moeilijk is gebleken een uniforme kwijtingsprocedure te hanteren, en verzoekt de Rekenkamer om hier bij haar toekomstige controlewerkzaamheden mee rekening te houden;

16.

herinnert eraan dat agentschappen onafhankelijk zijn en dat de Commissie de agentschappen advies kan geven door middel van de uitwerking van richtsnoeren; is evenwel van mening dat het aan de agentschappen zelf is om over de follow-up te beslissen; is van oordeel dat alleen het Parlement een politiek debat over de agentschappen kan voeren; acht het systeem voor het rapporteren aan de kwijtingsautoriteit dan ook van cruciaal belang en vindt dat het moet worden verbeterd;

17.

is van oordeel dat de Commissie moet overwegen om, op basis van het model van het anti-corruptieverslag, in het volgende jaarlijkse anti-corruptieverslag ook aandacht te besteden aan de activiteiten en prestaties van de instellingen en agentschappen van de Unie;

18.

is van mening dat voor wat betreft de manier van verslaglegging aan de kwijtingsautoriteit de agentschappen hun democratische verantwoordingsplicht verder moeten vergroten en is ervan overtuigd dat de betrekkingen tussen het Parlement en de agentschappen voordeel zouden hebben bij een sterker en beter gestructureerd systeem voor verslaglegging aan het Parlement; stelt voor hier een werkgroep voor in het leven te roepen om voorstellen uit te werken voor het verbeteren van het rapportagesysteem, zowel aan de kant van de agentschappen als van het Parlement;

19.

is van oordeel dat de trend om bij de verslaglegging meer en meer aandacht te besteden aan doeltreffendheid en resultaten, positief is; vraagt om een verdere verbetering van het rapportagesysteem in deze richting om de democratische verantwoordingsplicht van de agentschappen verder te vergroten;

20.

vraagt dat de agentschappen hun activiteiten en verslaglegging inzake maatschappelijke verantwoordingsplicht verbeteren, hetgeen ertoe zal leiden dat de zichtbaarheid van de activiteiten van de agentschappen voor het publiek toeneemt;

21.

herinnert alle agentschappen aan hun verplichting om de kwijtingsautoriteit een door de directeur opgesteld verslag te doen toekomen waarin een samenvatting wordt gegeven van het aantal en de aard van de uitgevoerde interne controles, de gedane aanbevelingen alsook van het gevolg dat aan die aanbevelingen is gegeven, zoals bepaald in artikel 72, lid 5, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002;

22.

verlangt van alle agentschappen die onderworpen zijn aan de kwijtingsprocedure voor 2012 dat zij vóór 15 oktober 2014 hun vervolgverslagen in het kader van de kwijting ingevolge artikel 110, lid 2 van de financiële kaderregeling indienen bij de kwijtingsautoriteit;

23.

wijst erop dat de Commissie ter verlichting van de verslagleggingslast van de agentschappen voorzien heeft dat agentschappen overeenkomstig de nieuwe financiële kaderregeling de momenteel in uiteenlopende contexten gevraagde informatie op een gestroomlijnde en geconsolideerde manier mogen indienen, teneinde te zorgen voor een betere samenhang en vergelijkbaarheid tussen de door de verschillende agentschappen opgestelde documenten; merkt op dat de diensten van de Commissie met een aantal agentschappen samenwerken aan de uitwerking van richtsnoeren voor een model voor geconsolideerde jaarlijkse activiteitenverslagen die voldoen aan de vereisten van de nieuwe financiële kaderregeling en verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de geconsolideerde verslaglegging leidt tot vereenvoudiging, alsook tot vermindering van de administratieve belasting;

24.

onderkent dat de Commissie de noodzakelijke actie onderneemt om de verschillende controles beter te coördineren en dat meer in het bijzonder de Dienst Interne Audit de te controleren onderwerpen aan de raden van bestuur van de agentschappen ter goedkeuring overlegt, dat per agentschap de controlewerkzaamheden jaarlijks vijf werkdagen in beslag nemen, alsook dat de Rekenkamer de controles ten minste vier weken tevoren met de agentschappen afspreekt en coördineert;

25.

benadrukt het grote belang van parlementaire controle op de jaarlijkse ontwerpwerkprogramma’s van de agentschappen door de bevoegde commissies van het Parlement, voordat de definitieve werkprogramma’s worden goedgekeurd; herinnert eraan dat deze praktijk eraan bijdraagt dat de werkprogramma’s een afspiegeling zijn van de feitelijke beleidsprioriteiten, en de nauwgezette monitoring van en toezicht op de uitvoering van de werkprogramma’s vergemakkelijkt; verwacht van de agentschappen dat zij bij het opstellen van hun jaarlijkse werkprogramma’s nauw met deze commissies en de Commissie samenwerken, in overeenstemming met de gezamenlijke verklaring over de gedecentraliseerde agentschappen van 19 juli 2012;

26.

wenst dat ten minste de jaarlijkse activiteitenverslagen van de agentschappen worden gepubliceerd in alle officiële talen van de Unie, niet alleen in het Engels — zoals thans het geval is, te beginnen met Franse en Duitse versie indien onmiddellijke publicatie in alle officiële talen van de Unie niet mogelijk is.

Rol van coördinator van het netwerk van agentschappen

27.

looft de goede samenwerking van het netwerk van agentschappen van de Europese Unie („het netwerk”) met de bevoegde commissie van het Parlement en is ingenomen met de versterking van het netwerk; stelt met tevredenheid vast dat de directeuren van de agentschappen die zijn benaderd in het kader van de jaarlijkse kwijtingsprocedure, beschikbaar en bereid tot medewerking waren;

28.

is ingenomen met de waardevolle suggesties van het netwerk aan de Commissie over de manier waarop haar dienstverlening aan de agentschappen in het algemeen kan worden verbeterd, alsook over de meer specifieke aanbevelingen over het boekhoudsysteem op transactiebasis (ABAC), de administratie van de financiële rechten van het personeel van de agentschappen door het Uitbetalingsbureau en over de aanbestedingen;

Gemeenschappelijke problemen op het vlak van budgettair en financieel beheer

29.

merkt met bezorgdheid op dat de Rekenkamer zoals in voorgaande jaren bij verschillende agentschappen een aantal problemen heeft vastgesteld, te weten:

zwakke begrotingsplanning;

potentiële belangenconflicten;

tekortkomingen op het gebied van aanbestedingen en het beheer van contracten;

gebrek aan transparantie of striktheid bij de aanwervingsprocedures;

niet door vastleggingen gestaafde of buitensporig hoge overdrachten;

tekortkomingen bij de controle van subsidietransacties;

30.

heeft van de Commissie vernomen dat zij verdere werkzaamheden wil ontplooien ter ontwikkeling van een gids inzake interne planning en ontvangstraming — op basis van goede praktijken — teneinde de agentschappen te helpen om in voorkomende gevallen minder middelen over te dragen of te annuleren, en ziet uit naar het in 2014 uit te brengen Commissieverslag hierover;

31.

heeft tevens van de Commissie begrepen dat zij de financiële kaderregeling voor gedecentraliseerde agentschappen heeft herzien door de tekst in overeenstemming te brengen met het nieuwe Financieel Reglement en dat zij daarmee de problemen waar de agentschappen en de Commissie herhaaldelijk tegenaan liepen, heeft opgelost en zij aldus uitvoering heeft gegeven aan zowel de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over de gedecentraliseerde agentschappen als aan de aan die verklaring gehechte gemeenschappelijke aanpak; merkt op dat de nieuwe financiële kaderregeling sinds 2014 van kracht is en dat deze de financiële regels ten aanzien van de behandeling van begrotingsoverschotten, de omgang met bijkomende aan agentschappen toevertrouwde taken, alsook die met de interne controle, de verslagleggingsvereisten, het jaarlijkse werkprogramma, het meerjarige werk- en personeelsbeleidsplan, de boekhouding en de meerjarige tranches stroomlijnt; merkt met tevredenheid op dat de Commissie in het kader van de herziening van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie een aantal wijzigingen heeft voorgesteld teneinde het te vereenvoudigen;

32.

onderstreept het belang van een doeltreffende en transparante kwijting en verzoekt de Rekenkamer, de Raad, de agentschappen alsook het netwerk als zodanig met de kwijtingsprocedure om te gaan; benadrukt evenwel dat nadruk op prestaties niet ten koste mag gaan van regelmatigheid en deugdelijk financieel beheer;

33.

dringt er bij de agentschappen op aan hun interne administratieve procedures te onderzoeken, teneinde de administratieve lasten te verminderen, die doorgaans te hoog liggen bij agentschappen;

Mogelijkheden voor nauwere samenwerking en eventuele samenvoeging van bepaalde agentschappen

34.

onderkent dat de Commissie en de agentschappen zorgvuldig gekeken hebben naar invoering van mogelijke structurele maatregelen ter rationalisering van de werking van agentschappen in de context van de beperkte financiële en menselijke middelen;

35.

wijst erop dat bestaande goede praktijken voor synergie tussen agentschappen moeten worden voortgezet, zoals memoranda van overeenstemming en desbetreffende jaarlijkse actieplannen, gezamenlijke onderzoeksprojecten, collegiale toetsing van ontwerponderzoeksverslagen, uitwisseling over onderzoeksmethoden en voorafgaand overleg over werkprogramma’s, om overlapping en herhaling van activiteiten te voorkomen en bijgevolg efficiënter te kunnen werken;

36.

onderkent dat uit de resultaten van een door agentschappen uitgevoerd onderzoek over de door hen gedeelde diensten blijkt dat zij reeds met elkaar samenwerken en dat actieve bewustmaking kan bijdragen aan verdere ontwikkeling van deze goede praktijken; is ingenomen met het goede voorbeeld van bijvoorbeeld het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (in Lissabon) dat zijn interne auditcapaciteit deelt met het Europees Bureau voor visserijcontrole (in Vigo), alsook met het feit dat het Europees Spoorwegbureau (in Valenciennes) aan een overeenkomst werkt voor het delen van de diensten van de rekenplichtige met de Europese Autoriteit voor effecten en markten (in Parijs).

37.

brengt in herinnering dat het voorstel van de Commissie voor een Europees agentschap voor wetshandhaving en scholing dat een samenvoeging had moeten zijn van de Europese Politieacademie (Cepol) en Europol veel administratieve kosten had kunnen besparen (vooral personeelskosten), die elders hadden kunnen worden aangewend; onderkent dat het voorstel volledig in lijn was met de gemeenschappelijke aanpak, door mogelijkheden te onderzoeken tot samenvoeging van agentschappen ter verwezenlijking van synergieën en een grotere doeltreffendheid; wijst er echter op dat het voorstel van de Commissie niet aan het Parlement of de Raad de zekerheid biedt dat een fusie of verhuizing van CEPOL naar Den Haag zal plaatsvinden; benadrukt dat na dit besluit de doeltreffende werking van het agentschap gewaarborgd moet zijn;

38.

is ingenomen met het voornemen van de Commissie om waar mogelijk agentschappen samen te voegen alsook met haar bereidheid te blijven kijken naar mogelijkheden voor samenvoegingen van een aantal huidige agentschappen, en is tevens ingenomen met haar voornemen verdere synergieën te creëren door de agentschappen onderling en met de Commissie diensten te laten delen, en zorgvuldig na te gaan waar sprake is van onnodige uitgaven ten gevolge van een groot aantal en ver van elkaar gelegen vestigingsplaatsen, en kijkt uit naar verdere voorstellen hiertoe;

39.

is ingenomen met de belofte van de Commissie om overeenkomstig de routekaart onderzoek te doen naar het potentieel voor synergieën tussen het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding, de Europese Stichting voor opleiding, de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden en het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk;

40.

is van mening dat betere coördinatie moet plaatsvinden tussen bepaalde agentschappen, met name bij besluiten die van invloed zijn op de taken van een ander agentschap; stelt voor dat de desbetreffende agentschappen onderling overeenstemming bereiken, in overleg met de relevante belanghebbenden, om tegenstrijdige regelgeving te voorkomen; verzoekt de agentschappen om in dergelijke gevallen de bevoegde commissies van het Parlement te allen tijde in te lichten;

Beheer van de begrotingsmiddelen

41.

herhaalt dat jaarperiodiciteit een van de fundamentele boekhoudbeginselen (eenheid en begrotingswaarachtigheid, jaarperiodiciteit, evenwicht, rekeneenheid, universaliteit, specialiteit, goed financieel beheer en transparantie) is die onontbeerlijk zijn voor een efficiënte uitvoering van de begroting van de Unie; stelt vast dat gedecentraliseerde agentschappen dit beginsel niet altijd volledig eerbiedigen;

42.

neemt kennis van de uitleg van de agentschappen dat het moeilijk is om overdrachten van operationele uitgaven te voorkomen; is evenwel van mening dat in een aantal gevallen wel degelijk ruimte is voor verbetering, met name door vastleggingskredieten beter te beheren, de interne planning en ontvangstramingen te verbeteren, alsook door een grotere begrotingsdiscipline aan de dag te leggen;

43.

onderkent dat de Commissie overeenkomstig haar routekaart de door haar aan de agentschappen geleverde diensten zal beoordelen aan de hand van de feedback van die agentschappen en dat zij deze diensten waar nodig zal verbeteren, verduidelijken, uitbreiden of aanpassen;

44.

onderkent dat de Commissie in bespreking is over een gewijzigde verordening inzake tarieven en heffingen teneinde dusdanige tarieven en heffingen vast te stellen dat het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) zijn werkzaamheden kan afstemmen op de duur van een project, zonder dat er op de middellange of lange termijn overschotten ontstaan; stelt vast dat de Commissie opnieuw zal bestuderen hoe de overdracht van kredieten afkomstig uit certificeringsinkomsten kan worden verminderd door regelmatige herziening van de tarieven en heffingen;

45.

neemt nota van het standpunt van de Commissie dat er weinig rechtvaardiging kan worden gevonden voor de oprichting van een reservefonds voor deels zelfgefinancierde agentschappen, alsook van haar voorstel om de huidige werkwijze ongewijzigd te laten; is evenwel van mening dat dit geen bevredigende oplossing is voor de huidige stand van zaken;

46.

herinnert de Commissie eraan dat het Financieel Reglement niet geschikt is voor agentschappen die overschotten genereren; benadrukt dat het cruciaal is om als onderdeel van de herziening te onderzoeken hoe dit probleem kan worden opgelost, bijvoorbeeld door middel van de oprichting van een beperkt reservefonds;

47.

dringt er bij de raden van bestuur van die agentschappen die geheel of gedeeltelijk door vergoedingen worden gefinancierd op aan ervoor te zorgen dat de hoogte van deze vergoedingen op transparantie wijze wordt vastgesteld en dat ze hun diensten zo doeltreffend mogelijk verrichten, teneinde een optimale hoogte van de vergoedingen te kunnen aanbieden;

48.

herhaalt dat sommige agentschappen het gebrek aan flexibiliteit binnen de begroting als een tekortkoming beschouwen en dat dit erop wijst dat besparingen kunnen worden bereikt door te zorgen voor voldoende flexibiliteit tussen de begrotingstitels; merkt op dat de nieuwe financiële kaderregeling dezelfde regels oplegt als gelden voor instellingen uit hoofde van het algemene Financieel Reglement, te weten dat de directeur van een agentschap de mogelijkheid krijgt kredieten over te schrijven tot maximaal 10 % van de kredieten voor het begrotingsjaar op de lijn waarvan de kredieten worden overgeschreven van de ene titel naar de andere, en zonder maximum van het ene hoofdstuk naar het andere en van het ene artikel naar een ander artikel;

49.

merkt op dat bepaalde agentschappen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht operationele agentschappen zijn en dat de uitvoering van hun begrotingen eveneens afhankelijk is van externe factoren;

50.

herhaalt zijn verzoek dat alle agentschappen en gemeenschappelijke ondernemingen stelselmatig een standaardformulier met betrekking tot de publicatie van hun definitieve jaarrekeningen bijvoegen waarin de gegevens uit hun verslagen over de uitvoering van de begroting en het begrotings- en financieel beheer zijn opgenomen; pleit ervoor dat alle agentschappen en gemeenschappelijke ondernemingen deze informatie volledig en op een gemakkelijk toegankelijke en transparante wijze verstrekken (bijvoorbeeld als Excel-spreadsheets of CSV-bestanden), zodat de uitvoering van hun begrotingen gemakkelijker kan worden vergeleken en het voor het Parlement en het publiek mogelijk wordt om de uitgaven van de agentschappen op alomvattende wijze naast elkaar te leggen;

51.

onderkent dat de nieuwe financiële kaderregeling een aantal bepalingen bevat die de regels voor de agentschappen zouden moeten vereenvoudigen, met name de geconsolideerde jaarlijkse activiteitenverslagen, een bepaling voor een enkelvoudig programmeringsdocument met daarin jaarlijkse meerjarige componenten alsook de mogelijkheid om horizontale diensten (vooral boekhouding) te delen of over te dragen indien daarmee kostenvoordelen kunnen worden gehaald;

Prestaties

52.

heeft van het netwerk begrepen dat elk agentschap zijn eigen prestatiebeheersysteem heeft ontwikkeld op basis van de ervaringen en goede praktijken die de agentschappen binnen het netwerk uitwisselen, alsook dat er een specifiek subnetwerk is opgericht om de samenwerking tussen agentschappen op dit vlak te versterken;

53.

is ingenomen met het feit dat de Commissie aan evaluatierichtsnoeren werkt en dat er tussen 12 november 2013 en 25 februari 2014 een openbare raadpleging plaatsvindt over het ontwerp van herziene evaluatierichtsnoeren en dat de Commissie verwacht vervolgens halverwege 2014 nieuwe richtsnoeren te kunnen uitvaardigen; merkt tevens op dat er momenteel gewerkt wordt aan richtsnoeren over op maat gemaakte prestatie-indicatoren ter beoordeling van de door directeuren van agentschappen behaalde resultaten en dat een eerste ontwerp reeds besproken is met de agentschappen, en kijkt uit naar het voor het begin van 2014 voorziene definitieve document;

54.

wijst erop dat activiteitgericht begroten nog steeds het leidende beginsel is bij de opstelling van de begroting van de Unie; vindt het zorgwekkend dat de Rekenkamer in zijn jaarverslag over 2012 tot de slotsom is gekomen dat het wetgevingsproces voor een groot aantal terreinen van de Uniebegroting ingewikkeld is en dat er te weinig oog is voor prestatie; verwelkomt de stappen van de agentschappen om tot een meer op de prestaties gerichte verslaglegging te komen;

55.

verzoekt de rekenkamer ruim vóór de herziening — in 2016 — van het meerjarig financieel kader een evaluatie te verrichten van de prestaties en de resultaten van de agentschappen, teneinde te kunnen bepalen welke agentschappen beter kunnen samenwerken of zelfs kunnen worden samengevoegd, en te bekijken of sommige agentschappen zouden kunnen worden ontbonden of in een andere, kostenefficiëntere institutionele omkadering zouden kunnen worden voortgezet;

Onafhankelijkheid

56.

benadrukt het belang van de onafhankelijkheid van de agentschappen; herinnert eraan dat de agentschappen in staat moeten zijn om hun mandaat zelfstandig uit te voeren en betreurt dat dit momenteel niet altijd het geval is; is van mening dat de directoraten-generaal van de Commissie gezien moeten worden als partners van de agentschappen;

57.

is zich ervan bewust dat de agentschappen bijdragen aan initiatieven ter verbetering van hun efficiëntie, kosteneffectiviteit en verantwoordingsplicht; wijst op de rol van de vertegenwoordigers van de Commissie in de raden van bestuur van agentschappen als het gaat om de ondersteuning van dat proces, bijvoorbeeld in de vorm van toezicht op de tenuitvoerlegging van de routekaart in elk individueel agentschap, een geregelde en gedetailleerde analyse van de vooruitgang, de inschakeling van centrale diensten bij moeilijkheden, alsook ondersteuning gericht op consistentie van de activiteiten van het agentschap met de beleidsdoelstellingen voor de hele Unie, onder meer ten aanzien van de planning van geldelijke en menselijke middelen;

Belangenconflicten en transparantie

58.

herinnert de agentschappen en de Commissie aan Speciaal verslag nr. 15/2012 van de Rekenkamer dat is opgesteld naar aanleiding van het verzoek van het Parlement aan de Rekenkamer om een brede analyse uit te voeren van de manier waarop de agentschappen omgaan met situaties waarin sprake is van een mogelijk belangenconflict;

59.

verzoekt de Rekenkamer de voortgang van de agentschappen ten aanzien van de preventie en het beheer van belangenconflicten nauwgezet te volgen; herhaalt zijn verzoek aan de Rekenkamer om deze kwestie verder te volgen, de controle naar andere agentschappen uit te breiden en haar bevindingen hierover in een toekomstig speciaal verslag op te nemen;

60.

herinnert eraan dat belangenconflicten leiden tot corruptie, fraude, wanbeheer van fondsen en menselijke hulpbronnen en tot bevoorrechting, en een negatief effect hebben op de onpartijdigheid van de besluiten en de kwaliteit van het werk, en daarnaast het vertrouwen van de EU-burgers in de instellingen van de Unie, waaronder de agentschappen, ondermijnt;

61.

herhaalt dat volgens de bevindingen van de Rekenkamer in haar Speciaal verslag nr. 15/2012 op het moment dat de controlewerkzaamheden ter plaatse waren afgerond (oktober 2011), geen van de vier geselecteerde agentschappen op de juiste wijze omging met belangenconflicten; merkt op dat hoewel het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) een beter beleid voor het beheer van belangenconflicten hadden ontwikkeld, het beleid van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) onvolledig was en het EASA in het geheel niet over een dergelijk beleid beschikte;

62.

waardeert het dat veel agentschappen zich aanzienlijke inspanningen hebben getroost om informatie te verschaffen over hun beleid en praktijken ten aanzien van belangenconflicten en erkent dat er nu veel goede praktijken worden gehanteerd, en is met name verheugd over de „afkoelperiode” die het EASA hanteert, d.w.z. de praktijk dat een nieuwe medewerker geen dossiers krijgt waaraan hij of zij de voorafgaande vijf jaar ook al werkte, en vindt dat dit een praktijk is die navolging verdient;

63.

is zich bewust van het feit dat het EASA halverwege 2012 een uitgebreid pakket maatregelen heeft goedgekeurd voor de preventie en beperking van belangenconflicten, waaronder met name de uitvaardiging van de gedragscode voor EASA-personeel;

64.

onderkent dat het ECHA als onderdeel van het vervolgverslag over de kwijting 2011 (overeenkomstig artikel 96, lid 2 van zijn financieel reglement) informatie heeft verstrekt over de tenuitvoerlegging van zijn belangenconflictenbeleid;

65.

is zich ervan bewust dat het EFSA zich middels goedkeuring van zijn herzien beleid voor onafhankelijkheid en het wetenschappelijk besluitvormingsproces sinds 2011 heeft ingespannen om zijn kader ter vermijding van potentiële belangenconflicten te versterken, maar merkt evenwel met bezorgdheid op dat de procedure ter beoordeling van mogelijke belangenconflicten bij het EFSA ondanks deze herziening zeer omslachtig is en aan kritiek onderhevig, en roept het EFSA daarom op een vereenvoudigde procedure op te zetten ter stroomlijning van het hele proces, zonder echter de kortgeleden vastgelegde normen voor de vaststelling en preventie van belangenconflicten te ondermijnen;

66.

onderkent dat ook het beleid inzake belangenconflicten en de daarbij horende procedures voor de leden van de raad van bestuur, het wetenschappelijk comité, deskundigen en van EMA- personeel is ingevoerd en ten uitvoer wordt gelegd;

67.

herhaalt de aanbeveling van de Rekenkamer die alle instellingen en gedecentraliseerde organen van de Unie uitnodigt na te gaan of de aanbevelingen van haar Speciaal verslag nr. 15/2012 ook voor hen relevant en van toepassing zijn; verzoekt de agentschappen om de kwijtingsautoriteit hierover voor het einde van 2014 verslag uit te brengen;

68.

wijst de agentschappen nogmaals op de interinstitutionele gezamenlijke verklaring van 19 juli 2012 over gedecentraliseerde agentschappen, en met name de bepalingen over de preventie en het beheer van belangenconflicten (punt 11 en 18) en de onafhankelijkheid van wetenschappelijk deskundigen (punt 20);

69.

heeft van de Commissie begrepen dat zij over een solide rechtskader voor belangenconflicten beschikt dat overeenstemt met de richtsnoeren van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling ter zake en dat de Commissie van mening is dat er geen omvangrijk nieuw wetsinstrument nodig is en dat zij nooit heeft toegezegd ter zake wetsvoorstellen in te dienen en dit momenteel ook niet van plan is;

70.

stelt met tevredenheid vast dat de Commissie, in overeenstemming met de gemeenschappelijke aanpak op 10 december 2013, specifiek voor agentschappen richtsnoeren heeft vastgesteld inzake de preventie en het beheer van belangenconflicten; merkt op dat deze richtsnoeren gelden voor de leden van de raden van bestuur (uitvoerende directeuren, deskundigen, leden van kamers van beroep, personeelsleden van de agentschappen alsook ontvangers van subsidies en contracten van de Unie); merkt op dat deze richtsnoeren bedoeld zijn als referentie voor het door elk agentschap goed te keuren en uit te voeren beleid;

71.

merkt met tevredenheid op dat de Commissie tevens rekening heeft gehouden met de belangrijkste aanbevelingen aan de agentschappen op dit terrein van het Parlement (in het kader van de kwijting), van de Rekenkamer (in haar Speciaal verslag nr. 15/2012), de Ombudsman (ter gelegenheid van diens bezoek aan een aantal agentschappen in het kader van een in mei 2011 gestart programma), de Dienst Interne Audit van de Commissie (tevens de interne controleur van de agentschappen), alsook met de eigen ethische regels van de Commissie;

72.

onderkent dat de Commissie bij de opstelling van deze richtsnoeren nauw heeft samengewerkt met de agentschappen via het netwerk van hoofden van de agentschappen van de Unie, hetgeen een nuttige bijdrage leverde aan het proces;

73.

is van mening dat de agentschappen na publicatie van de richtsnoeren van de Commissie hun beleid voor de preventie en het beheer van belangenconflicten mogelijk moeten herzien om deze onverwijld op deze richtsnoeren alsook op de aanbevelingen van de Rekenkamer af te stemmen; wijst erop dat de meeste agentschappen voornemens waren hun beleid inzake de preventie en het beheer van belangenconflicten op basis en die richtsnoeren te herzien, en roept de agentschappen op bij de kwijtingsautoriteit vóór eind 2014 hierover verslag uit te brengen, alsmede over de stappen die zijn genomen in het kader van de follow-up van de kwijting 2012;

74.

wijst erop dat gedetacheerde nationale deskundigen, extern personeel en tijdelijke medewerkers in de richtsnoeren niet specifiek worden genoemd; vraagt de agentschappen met deze groepen medewerkers rekening te houden wanneer zij hun beleid voor de preventie en het beheer van belangenconflicten evalueren en herformuleren;

75.

verwacht van de Commissie dat zij voortdurend evalueert wat de effecten zijn van de ten uitvoer gelegde richtsnoeren en dat zij deze waar nodig overeenkomstig de resultaten van de evaluatie aanpast, en herinnert de Commissie eraan dat zij acht moet slaan op de noodzaak van een passend evenwicht tussen de risico’s en baten van enerzijds het beleid inzake belangenconflicten en anderzijds de doelstelling van zo goed mogelijk wetenschappelijk advies;

76.

betreurt dat de belangenverklaringen en cv’s van de meeste leden van de raad van bestuur, het leidinggevend personeel en externe en interne deskundigen van de agentschappen niet openbaar zijn; herhaalt zijn standpunt dat een hoge mate van transparantie van cruciaal belang is voor de beperking van het risico op belangenconflicten; verzoekt daarom de agentschappen die dit nog niet gedaan hebben om vóór 1 december 2014 hun beleid en/of regelingen inzake de preventie en het beheer van belangenconflicten en de bijbehorende uitvoeringsvoorschriften, alsmede de lijst met de leden van hun raad van bestuur, het leidinggevend personeel en de externe en interne deskundigen, met inbegrip van hun respectieve belangenverklaringen en cv’s, op hun website te plaatsen;

Intern controlesysteem en fraudebestrijding

77.

stelt vast dat de modaliteiten en rollen van de interne controlefuncties van de agentschappen en hun interne auditdiensten met de nieuwe financiële kaderregeling zijn verduidelijkt, vooral wat betreft de respectievelijke rollen van de dienst Interne Audit (IAS) en de interne auditcapaciteiten (IAC’s); merkt op dat de nieuwe financiële kaderregeling uitgaat van de coördinatie van werkzaamheden en de uitwisseling van informatie tussen IAC’s en de IAS en dat deze tevens de verplichting van één IAS-audit per agentschap per jaar vervangt door een risicogerichte aanpak;

78.

is ingenomen met het feit dat het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), mede op basis van de bijdragen van de agentschappen, richtsnoeren heeft opgesteld voor anti-fraudestrategieën voor de agentschappen en dat het in januari 2014 tevens twee workshops voor agentschappen heeft georganiseerd om hen bijkomende steun te verlenen;

Personele middelen en wervingsprocedures

79.

heeft van de Commissie vernomen dat zij in het kader van de herziening van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie tevens heeft voorgesteld om artikel 110 daarvan te herzien, met het oog op een vereenvoudiging en grotere flexibiliteit ten aanzien van de vastgestelde uitvoeringsvoorschriften bij het Statuut en de Regeling van andere personeelsleden;

80.

herinnert de Commissie aan zijn bezorgdheid over het feit dat de personeelaanwervingsprocedures van de agentschappen al sinds de oprichting van de agentschappen regelmatig tot problemen hebben geleid en verwacht dan ook van de Commissie dat zij richtsnoeren vaststelt om deze situatie in de toekomst te verbeteren;

81.

merkt op dat de agentschappen hun eigen richtsnoeren hebben ontwikkeld ter waarborging van de beginselen van hun uitvoeringsvoorschriften inzake de indienstneming van tijdelijke en contractuele functionarissen en verzoekt de Commissie de agentschappen te raadplegen bij de ontwikkeling van haar richtsnoeren voor de agentschappen;

82.

roept de agentschappen en de Commissie op overeenstemming te bereiken over het gebruik van de structuren voor de behandeling van tuchtzaken;

Europese toezichthoudende autoriteiten (ETA’s)

83.

heeft van de Commissie vernomen dat het mechanisme van het beginsel van kostendekkende bijdragen zoals voorzien in de financiële kaderregeling overeenstemt met de belangrijkste financieringsbeginselen van de agentschappen met gemengde financiering, dat de toepassing daarvan in het verleden gezorgd heeft voor een eerlijke en gelijke behandeling van alle bijdragen aan de begroting van de ETA’s; plaatst vraagtekens bij de redenen waarom de ETA’s en de Commissie nog geen specifiek memorandum van overeenstemming hebben gesloten gericht op het waarborgen van een doeltreffende opstelling en tenuitvoerlegging van en controle op de begroting van de ETA’s;

84.

neemt in dit kader nota van het voornemen van de Commissie om de gehele procedure transparanter te maken alsook om nader te verduidelijken in hoeverre zij de verzoeken van de agentschappen in de ontwerpbegroting heeft gewijzigd, vergezeld van de redenen daartoe, met ingang van de ontwerpbegroting voor 2014;

85.

stelt vast dat de Commissie momenteel nog aan de evaluatie van de ETA’s werkt die al in januari 2014 klaar hadden moeten zijn en de mogelijkheden onderzoekt voor indiening van een voorstel dat voorziet in volledige financiering van de begrotingen van de drie ETA’s uit de begroting van de Unie;

Gelijke kansen voor mannen en vrouwen

86.

herhaalt het belang van de invoering van beleid dat waarborgt dat mannen en vrouwen naar behoren vertegenwoordigd zijn in de bestuursorganen van de agentschappen; verzoekt de uitvoerende directeuren van de agentschappen te zorgen voor paritaire vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in het personeelsbestand als geheel alsook in de leidinggevende functies en roept de raden van bestuur van de agentschappen en de Commissie op de beginselen van gendergelijkheid hoog te houden alsook om rekening te houden met de door de Commissie in 2010 gelanceerde strategie ter verbetering van het evenwicht tussen mannen en vrouwen in leidinggevende functies;

87.

stelt vast dat de Commissie vanaf de allereerste fasen van de selectieprocedure alsook verder in die procedure volledig oog heeft voor genderaspecten; merkt op dat dit tevens het geval is bij de benoemingsprocedures voor uitvoerende directeuren;

Complexe computersystemen

88.

neemt kennis van de uitleg van de Commissie ten aanzien van het gebruik van haar centrale financiële computersysteem (ABAC), te weten dat:

meer dan 40 externe entiteiten van ABAC gebruikmaken, met inbegrip van het Europees Sociaal en Economisch Comité, het Comité van de Regio’s, de traditionele agentschappen, de gezamenlijke ondernemingen en de uitvoerende agentschappen;

de externe entiteiten hetzelfde dienstverleningsniveau genieten als de interne afdelingen van de Commissie zelf;

er een terugboekmechanisme voorhanden is ter dekking van de met de levering van het computersysteem gemoeide bijkomende kosten, met name van de in verband met dat computersysteem geleverde diensten;

de begrotingsautoriteit de Commissie geen begrotingsmiddelen heeft toegekend voor de werklast voortvloeiend uit de ondersteuning van de externe entiteiten;

ABAC levert niet de sterk op maat gesneden functionaliteiten die uitsluitend relevant zouden zijn voor verticale organisaties (bijv. structuurfondsen, ELGF e.a.); dat betekent dat de complexiteit en onderhoudbaarheid van het centrale systeem niet mag worden geschaad door toevoeging van de agentschapspecifieke verzoeken;

de Commissie open staat voor besprekingen over de mogelijke overname van boekhoudkundige taken van externe entiteiten indien een dergelijke centralisatie schaalvoordelen oplevert, de financiële en bedrijfscontinuïteitsrisico’s vermindert en interne middelen vrijmaakt voor gebruik voor meer operationele taken;

89.

neemt met zorg kennis van het antwoord van de Commissie dat uitsluitend wanneer de agentschappen dezelfde regels en processen hanteren als de Commissie het economisch gerechtvaardigd zou zijn om de agentschappen gebruik te laten maken van het personeelsbeheersysteem van de Commissie (Sysper2), en wel omdat de technische aanpassingen en kosten van onderhoud anders niet in verhouding zouden staan tot de potentiële kostenbesparingen;

90.

betreurt het feit dat de Commissie geen oplossing heeft voor de problemen van de agentschappen met complexe IT-systemen zoals Sysper2 en ABAC, als gevolg van het feit dat deze systemen ontworpen zijn voor taken van de Commissie en niet voor die van de agentschappen; is ingenomen met de acties van de subnetwerken ter verhelping van de gevolgen van dit probleem en met name de acties van het subnetwerk van administratieve hoofden (ABAC en Sysper2), en verzoekt de Commissie om nauwer met de agentschappen samen te werken op dit gebied;

91.

is van mening dat openbaarmaking van gegevens van de Unie nieuwe innovatiemogelijkheden biedt, een groot voordeel voor economie als geheel oplevert en de efficiëntie van het bestuur verhoogt; verlangt dat de gegevens van de agentschappen permanent en gratis in machineleesbare vorm ter beschikking worden gesteld, zodat ze vrijelijk opnieuw kunnen worden gebruikt en verwerkt;

92.

verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de agentschappen die aan deze kwijtingsprocedure onderworpen zijn, alsmede aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.


(1)  PB L 308 van 16.11.2013, blz. 374.

(2)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

(4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

(5)  PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42.

(6)  PB C 365 van 13.12.2013.

(7)  PB C 161 van 31.5.2011, blz. 62.

(8)  PB C 51 van 22.2.2013, blz. 121.


Top