Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014BP0905(12)

Resolutie van het Europees Parlement van 3 april 2014 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende en tiende Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2012

PB L 266 van 5.9.2014, p. 147–157 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

ELI: http://data.europa.eu/eli/res/2014/905(12)/oj

5.9.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 266/147


RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 3 april 2014

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende en tiende Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2012

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien het verslag van de Commissie over de follow-up van de kwijting voor het begrotingsjaar 2011 (COM(2013)668) en de begeleidende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2013)348 en SWD(2013)349),

gezien de financiële staten en de resultatenrekeningen van het achtste, negende en tiende Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2012 (COM(2013)541 -—C7-0283/2013),

gezien het jaarverslag van de Commissie van 29 april 2013 over het financieel beheer van het achtste, negende en tiende Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) in 2012,

gezien de financiële informatie over de Europese Ontwikkelingsfondsen (COM(2013)346),

gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de activiteiten die uit het achtste, negende en tiende Europees Ontwikkelingsfonds zijn gefinancierd met betrekking tot het begrotingsjaar 2012, vergezeld van de antwoorden van de Commissie (1), alsmede de speciale verslagen van de Rekenkamer,

gezien de verklaring (2) van de Rekenkamer waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen voor het begrotingsjaar 2012 worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien de aanbevelingen van de Raad van 18 februari 2014 inzake de kwijting die aan de Commissie moet worden verleend voor de uitvoering van de verrichtingen van het Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2012 (05748/2014 -—C7-0050/2014, 05750/2014 -—C7-0051/2014, 05753/2014 -—C7-0052/2014),

gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (3) en herzien in Ouagadougou, Burkina Faso op 22 juni 2010 (4),

gezien Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee (LGO) met de Europese Gemeenschap („LGO-besluit”) (5),

gezien artikel 33 van het intern akkoord van 20 december 1995 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het tweede financieel protocol bij de Vierde ACS-EG-Overeenkomst (6),

gezien artikel 32 van het intern akkoord van 18 september 2000 tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het financieel protocol bij de partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000, en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het EG-Verdrag van toepassing zijn (7),

gezien artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gezien artikel 74 van het Financieel Reglement van 16 juni 1998 van toepassing op de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering in het kader van de vierde ACS-EG-Overeenkomst (8),

gezien artikel 119 van het Financieel Reglement van 27 maart 2003 van toepassing op het negende Europees Ontwikkelingsfonds (9),

gezien artikel 142 van Verordening (EG) nr. 215/2008 van de Raad van 18 februari 2008 inzake het Financieel Reglement van toepassing op het tiende Europees Ontwikkelingsfonds (10),

gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad inzake het Financieel Reglement van toepassing op het elfde Europees Ontwikkelingsfonds (COM(2013)660),

gezien de mededelingen van de Commissie van 13 oktober 2011 getiteld „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” en „De toekomstige strategie inzake EU-begrotingssteun aan derde landen”,

gezien zijn eerdere kwijtingsbesluiten en -resoluties,

gezien artikel 76, artikel 77, derde streepje, van en bijlage VI bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0176/2014),

A.

overwegende dat de belangrijkste doelstelling van de Overeenkomst van Cotonou, als het kader voor de betrekkingen van de Unie met landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen) en de landen en gebieden overzee (LGO), het verminderen en uiteindelijk uitroeien van armoede is, in overeenstemming met de doelstellingen van duurzame ontwikkeling en de geleidelijke integratie van de ACS-landen en de LGO in de wereldeconomie;

B.

overwegende dat de Europese Ontwikkelingsfondsen (EOF’s) de belangrijkste financiële instrumenten van de Unie zijn voor ontwikkelingssamenwerking met de ACS-landen;

C.

overwegende dat de EOF’s gefinancierd worden door de lidstaten en dat de Commissie, als uitvoerend orgaan, verantwoording moet afleggen in het kader van de verlening van kwijting voor de uitvoering van de middelen uit de EOF’s;

D.

overwegende dat in het begrotingsjaar 2012 de globale vastleggingen, de individuele vastleggingen en de betalingen respectievelijk 3 745 miljoen EUR, 3 817 miljoen EUR en 3 292 miljoen EUR bedroegen;

E.

overwegende dat transparantie en verantwoording voorwaarden zijn voor een democratische controle, alsmede voor een doeltreffende ontwikkelingshulp;

F.

overwegende dat begrotingssteun een belangrijke rol speelt in het stimuleren van verandering en het aanpakken van de belangrijkste uitdagingen op ontwikkelingsgebied, maar een aanzienlijk fiduciair risico met zich brengt en slechts mag worden verleend als de begunstigde staat voor de toewijzing van begrotingsondersteuning een toereikend niveau van transparantie, traceerbaarheid, verantwoording en doeltreffendheid kan aantonen;

G.

overwegende dat bevordering van de transparantie en bestrijding van corruptie en fraude doorslaggevend zijn voor het welslagen van begrotingssteunoperaties van de Unie, zoals aangegeven in bovengenoemde mededeling van de Commissie getiteld „De toekomstige strategie inzake EU-begrotingssteun aan derde landen”;

H.

overwegende dat duurzaamheid van cruciaal belang is voor de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp;

I.

overwegende dat samenwerking en coördinatie met andere donoren en internationale financiële instellingen van cruciaal belang zijn om dubbele subsidiëring te voorkomen, doeltreffendheid van de steun te garanderen en capaciteitsopbouw inzake ontwikkelingshulp in de begunstigde landen te bevorderen;

J.

overwegende dat het van fundamenteel belang is om de zichtbaarheid van de Unie te vergroten en de waarden van de Unie in alle vormen van ontwikkelingshulp uit te dragen;

K.

overwegende dat het gebruik van innovatieve financieringsinstrumenten, zoals gecombineerde mechanismen, wordt gezien als een van de manieren om de reikwijdte van bestaande middelen, zoals subsidies en leningen, uit te breiden;

L.

overwegende dat het Parlement herhaaldelijk heeft verzocht om de opname van het EOF in de algemene begroting;

Betrouwbaarheidsverklaring

Betrouwbaarheid van de rekeningen

1.

is ingenomen met het oordeel van de Rekenkamer dat de definitieve jaarrekening van het achtste, negende en tiende Europees Ontwikkelingsfonds een in elk materieel opzicht getrouw beeld van de financiële situatie van de EOF’s per 31 december 2012 geeft en van de resultaten van hun verrichtingen en kasstromen van het jaar, overeenkomstig de bepalingen van het financieel reglement van de EOF’s en de door de rekenplichtige vastgestelde boekhoudregels;

2.

merkt op dat de aard van de instrumenten en betalingsvoorwaarden op de gebieden van begrotingscontrole en de bijdragen van de Unie aan projecten met meerdere financiers die worden uitgevoerd door internationale organisaties de mate waarin verrichtingen gevoelig zijn voor fouten beperken;

3.

stelt vast dat op het werkterrein van EuropeAid 1 153 niet-gouvernementele organisaties actief zijn (57 % van alle ngo’s) en op het werkterrein van ECHO 152 niet-gouvernementele organisaties (8 %), die respectievelijk 1 520 miljoen EUR en 960 miljoen EUR aan EU-middelen ontvangen; stelt vast dat het bedrag dat door de Unie beschikbaar wordt gesteld voor niet-gouvernementele organisaties de afgelopen tien jaar verdubbeld is; verzoekt de Commissie gegevens te verstrekken over de 30 grootste en 30 kleinste projecten die door niet-gouvernementele organisaties met ondersteuning uit het EOF zijn uitgevoerd, alsmede gegevens over het bedrag aan eigen middelen dat deze organisaties zelf in de desbetreffende projecten hebben geïnvesteerd;

4.

is bezorgd over het feit dat invorderingsopdrachten voor de rente op voorfinancieringsbetalingen van meer dan 750 000 EUR zelden worden opgesteld, wat in strijd is met de toepasselijke regels, volgens welke deze één keer per jaar zouden moeten worden opgesteld; merkt op dat door voorfinancieringsbetalingen gegenereerde rente soms wordt verrekend met verzoeken om vergoeding van gemaakte kosten, waarbij deze rente niet als ontvangsten wordt opgenomen;

5.

verzoekt de Commissie de bepalingen van het financieel reglement van de EOF’s met betrekking tot rente op hogere voorfinancieringsbetalingen toe te passen en de situatie binnen de delegaties nauwkeurig te onderzoeken om een duidelijke inventarisatie te maken van contracten met openstaande voorfinancieringen;

6.

betreurt eens te meer dat financiële verrichtingen vaak onjuist werden geregistreerd in het gemeenschappelijk Relex-informatiesysteem (CRIS), wat van invloed is op de algehele kwaliteit en juistheid van de gegevens die worden gebruikt bij het opstellen van de jaarrekening, wat vooral het risico met zich brengt dat het afsluitingsbeginsel niet wordt nageleefd, d.w.z. dat niet alle financiële verrichtingen onder de juiste boekingsperiode worden opgenomen;

7.

erkent dat de Commissie op de hoogte is van de bestaande tekortkomingen in haar informatiesysteem, maar verzoekt de Commissie echter met klem net zoals in voorgaande jaren verdere inspanningen te leveren en dit probleem op alle operationele niveaus, op het hoofdkantoor van EuropeAid en bij de delegaties van de Unie, op de voet te volgen;

Regelmatigheid van de verrichtingen

8.

constateert met voldoening dat volgens de Rekenkamer de onderliggende ontvangsten en vastleggingen bij de rekeningen in alle materiële aspecten wettig en regelmatig zijn;

9.

is echter bezorgd over de conclusie van de Rekenkamer over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende betalingen bij de rekeningen volgens welke de toezicht- en controlesystemen op het hoofdkantoor van EuropeAid en bij de delegaties van de Unie slechts ten dele doeltreffend zijn voor het garanderen van de wettigheid en regelmatigheid van de betalingen;

10.

betreurt het dat fouten door de tekortkomingen in de toezicht- en controlesystemen een materiële impact hadden op betalingen; merkt op dat van de 167 door de Rekenkamer gecontroleerde tussentijdse en definitieve uitgavenverrichtingen er 44 (d.w.z. 26 %) fouten bevatten;

11.

herinnert eraan dat de schatting van de Rekenkamer van het meest waarschijnlijke foutenpercentage voor betalingen uit het achtste, negende en tiende EOF 3 % is, wat een daling is ten opzichte van 2011 (5,1 %) en 2010 (3,4 %);

12.

merkt op dat van de 127 uitgavenverrichtingen in de steekproef er 28 kwantificeerbare fouten bevatten, waarvan 20 gevallen definitieve verrichtingen waren die de Commissie al had gecontroleerd; merkt op dat dit een stijging is ten opzichte van 2011, toen het ging om respectievelijk 29 en 11 verrichtingen;

13.

merkt op dat de kwantificeerbare fouten die de Rekenkamer ontdekte in verrichtingen voor begrotingssteun betrekking hadden op de onjuiste toepassing van de scoringsmethode om te bepalen of de partnerlanden hadden voldaan aan de voorwaarden voor prestatiegerelateerde betalingen, of op verzuim om te beoordelen of er was voldaan aan de specifieke betalingsvoorwaarden;

Doeltreffendheid van de systemen

14.

spreekt zijn voldoening uit over het feit dat de Commissie ten minste heeft gezorgd voor gedeeltelijke uitvoering van de aanbevelingen uit de jaarverslagen van de Rekenkamer voor 2009 en 2010 over de uitvoering van de EOF’s en verzoekt de Commissie de follow-up en uitvoering van aanbevelingen die de Rekenkamer in haar jaarverslagen voor 2011 en 2012 doet, te blijven waarborgen;

15.

erkent dat bij de uitvoering van de EOF’s gebruik wordt gemaakt van een breed scala aan steunverleningsmethoden met ingewikkelde regels en procedures die in 79 landen worden toegepast, wat volgens de Rekenkamer een inherent hoog risico met zich meebrengt;

16.

is ernstig bezorgd over de constatering van de Rekenkamer dat de toezicht- en controlesystemen maar ten dele doeltreffend zijn;

17.

merkt tot zijn spijt op dat, evenals in voorgaande jaren, de controles vooraf door EuropeAid die worden verricht voordat de betalingen voor projecten worden gedaan, volgens de Rekenkamer nog steeds kwetsbaar zijn; is bezorgd over het feit dat, hoewel externe controles en uitgavenverificaties hadden plaatsgevonden, fouten werden gevonden;

18.

verzoekt de Commissie de contracten met externe controleurs wier controleverslagen voor EuropeAid of delegaties van de Unie niet bleken te voldoen aan de professionele controlevereisten of bepalingen van contracten te herzien;

19.

verzoekt EuropeAid en de delegaties van de Unie zich meer te richten op de follow-up van externe controles en uitgavenverificaties, met name wanneer het gaat om de terugvordering van niet-subsidiabele bedragen;

20.

betreurt de nog steeds bestaande achterstand als gevolg van laattijdige verrekening en afsluiting van contracten; wijst op de negatieve gevolgen hiervan, niet alleen voor de algehele kwaliteit en betrouwbaarheid van de controles vooraf, maar ook voor de traceerbaarheid van de verrichtingen, controlesporen en bewijsstukken; verzoekt EuropeAid dit probleem onverwijld te verhelpen;

21.

verzoekt de Commissie haar inspanningen om de huidige controlesystemen te versterken, voort te zetten, met name om te zorgen voor een betere bedrijfscontinuïteit en een betrouwbaar documentenbeheer, zoals vereist door interne controlenormen, en jaarlijks verslag te doen aan het Parlement over de genomen corrigerende maatregelen;

22.

blijft ernstig bezorgd over de nog bestaande gebreken in het beheersinformatiesysteem ten aanzien van de resultaten en follow-up van externe controles en uitgavenverificaties, ondanks de toezegging van de Commissie om de gegevenskwaliteit van het gemeenschappelijk Relex-informatiesysteem (CRIS) in 2012 te verbeteren; verzoekt de Commissie op korte termijn nog meer inspanningen te leveren om de auditmodule van het CRIS-systeem te ontwikkelen en te lanceren, met name ten aanzien van de follow-up van alle controleverslagen;

23.

is verheugd over de inspanningen die zijn geleverd ten aanzien van het gebruik van essentiële prestatie-indicatoren met betrekking tot vertragingen bij de betalingen en regelmatige herinneringen voor het personeel dat betrokken was bij het betalingsbeheer; moedigt bovendien het verbeterde gebruik van risicobeoordelingen aan in het kader van de follow-up van de portefeuille van projecten van de delegaties van de Unie;

24.

is van mening dat zowel een grotere bewustmaking als het vergroten van de kennis van controles van het personeel, ondanks personele beperkingen, met betrekking tot alle bovenstaande problemen en de vaakst terugkerende fouten van groot belang is; is van mening dat voortdurende inspanningen moeten worden gedaan om de controlesystemen en de keten op alle operationele niveaus te verbeteren en om de prestaties van EuropeAid te verbeteren;

25.

is verheugd over het eerste onderzoek naar het restfoutenpercentage bij afgesloten verrichtingen door EuropeAid om de financiële impact van restfouten te schatten nadat alle controles vooraf en achteraf zijn uitgevoerd; verzoekt de Commissie de inspanningen op te voeren om de belangrijkste soorten fouten beter te analyseren en te documenteren en het restfoutenpercentage de komende jaren te verlagen;

26.

merkt op dat het foutenpercentage op basis van dit onderzoek werd geschat op 3,6 % (wat neerkomt op een bedrag van ongeveer 259,5 miljoen EUR), tegenover een schatting van 3 % van de Rekenkamer; merkt op dat de belangrijkste oorzaken die werden geïdentificeerd, op volgorde van belangrijkheid, de volgende waren: tekortkomingen en fouten gemaakt door internationale organisaties die de door de Unie gefinancierde projecten uitvoeren, het niet terugvorderen van bedragen na controles of uitgavenverificatiemissies, diverse fouten ten aanzien van indirect beheerde Unie-middelen en een gebrek aan documentatie in aanbestedingsprocedures; verwacht dat dit werk ten aanzien van het restfoutenpercentage in 2013 verder zal worden bijgeschaafd voor een verbeterde betrouwbaarheid en dat de resultaten hiervan aan het Parlement worden gepresenteerd;

27.

verzoekt de Commissie en de Rekenkamer in de komende jaren een vergelijkbare controleaanpak te hanteren ten behoeve van een continue en vergelijkbare beoordeling binnen de kwijtingsprocedure;

28.

merkt op dat eind 2012 van de jaarlijkse auditplannen 2010 en 2011 van EuropeAid respectievelijk 85 % en 53 % was afgerond; wijst er nogmaals op dat het ontbreken van (adequate) bewijsstukken en de onjuiste toepassing van de procedures voor het plaatsen van diensten door contractanten en begunstigden tot de belangrijkste geconstateerde tekortkomingen behoren; dringt er bij de Commissie op aan haar controlemechanismen en opleidingsbeleid te verbeteren om ervoor te zorgen dat deze tekortkomingen zich in de toekomst niet meer voordoen;

29.

verzoekt EuropeAid de ontwikkeling van geschikte instrumenten en acties voort te zetten teneinde de algehele doeltreffendheid van de controlepiramide op het hoofdkantoor van EuropeAid en bij de delegaties van de Unie te verbeteren door middel van gerichte bewustmakingsactiviteiten of een intensiever gebruik van het instrument voor financieel beheer door personeel en begunstigden;

30.

wijst er met klem op dat het proces voor de opbouw van betrouwbaarheid ook maatregelen vereist om de verantwoordingsplicht van de delegaties van de Unie te versterken en de kwaliteit en volledigheid van de controles te verbeteren door middel van toezichtverslagen voor externe steun;

31.

verzoekt EuropeAid en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) het toezicht op hoofden van Unie-delegaties in hun hoedanigheid van gesubdelegeerde ordonnateurs van de Commissie te versterken, met het oog op het vergroten van hun verantwoordingsplicht in het kader van het opstellen van het jaarlijkse activiteitenverslag;

32.

betreurt het dat, ondanks de aanbeveling van vorig jaar, geen aanzienlijke verbeteringen konden worden waargenomen ten aanzien van de werking van de interneauditfunctie, die een rol moet spelen in de verbetering van het interne controlesysteem of de kosteneffectiviteitsanalyse van de controlearchitectuur/mechanismen; verwacht wederom dat deze situatie in 2013 zal veranderen;

33.

neemt kennis van het ontbreken van gerapporteerde gevallen van klokkenluiden, ondanks de bestaande kwantificeerbare fouten en de risicovolle omgeving; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om zowel haar klokkenluidersbeleid, met name bij de delegaties van de Unie, als haar strategie voor fraudebestrijding verder te ontwikkelen teneinde dubbele steunverlening te kunnen opsporen;

34.

verzoekt de Commissie rekening te houden met de meest recente communautaire ontwikkelingen op het gebied van uiteindelijke gerechtigdheid, zoals besproken in de komende herziene richtlijn inzake de voorkoming van het gebruik van het financieel stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme; verzoekt de Commissie hierover verslag uit te brengen in haar jaarlijkse activiteitenverslag;

35.

is bezorgd over artikel 190, lid 2, van de Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (11); merkt op dat deze regels ook zijn vastgelegd in de artikelen 72 en 73 van de Overeenkomst van Cotonou voor ACS-landen; neemt in dit opzicht kennis van de paragrafen 36, 37 en 76 van Speciaal verslag nr. 14/2013 van de Rekenkamer waarin onder meer wordt gesteld dat openbare aanbestedingen in sommige gevallen mogelijk zouden zijn geweest; verzoekt de Commissie haar regels voor afwijkingen van aanbestedingsprocedures kritisch te beoordelen en hierover verslag uit te brengen in haar jaarverslag;

Begrotingssteun

36.

neemt kennis van het feit dat er in 2012 een bedrag van 891 miljoen EUR aan steun, dit is 29 % van de totale uit hoofde van het EOF betaalde steun, werd verleend door middel van begrotingssteun;

37.

is verheugd over het oordeel van de Rekenkamer, dat er is voldaan aan de algemene voorwaarden om in aanmerking te komen voor begrotingssteun, zoals vooruitgang op het gebied van financieel beheer in de overheidssector;

38.

is verheugd over de sterkere nadruk die wordt gelegd op verantwoording, transparantie en versterkt risicobeheer bij het beheer van begrotingssteunmaatregelen sinds de invoering van het nieuwe beleid, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 13 oktober 2011 getiteld „De toekomstige strategie inzake EU-begrotingssteun aan derde landen”;

39.

is verheugd dat de Commissie bij de beoordeling van de subsidiabiliteitscriteria voor begrotingsondersteuning meer gewicht toekent aan fraude- en corruptiebestrijding op het gebied van het beheer van overheidsfinanciën; merkt in dit verband op dat corruptie en fraude één van de vijf risicocategorieën vormen die de Commissie heeft vastgesteld in samenhang met het kader voor risicobeheer dat zij met betrekking tot programma’s voor begrotingssteun heeft ontwikkeld;

40.

wijst erop dat programma’s ten behoeve van goed bestuur gefinancierd worden om ontwikkelingslanden bij hun strijd tegen fraude, corruptie en financieel wanbeheer te ondersteunen; benadrukt dat een corruptievrij gerechtelijk bestel een noodzakelijke voorwaarde is voor behoorlijk bestuur en een goed werkende rechtsstaat; roept de Commissie op om sterk in te zetten op programma’s voor herziening van het gerechtelijk bestel;

41.

stelt vast dat de aanloopfase van het kader voor risicobeheer voor programma’s voor begrotingssteun eind 2012 is afgerond en dat het kader sinds 1 januari 2013 dwingend is voor alle nieuwe overeenkomsten en uitbetalingen; is verheugd over de versterking van het kader voor risicobeheer voor programma’s voor begrotingssteun en verzoekt in het kader van de volgende kwijtingsprocedure om een verslag met betrekking tot de toegepaste risicostrategie en de reactie op risico’s;

42.

ziet uit naar de uitvoering van de toezegging van de Commissie om de democratische controle van de EOF’s af te stemmen op de controle van het Parlement van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, zoals geformuleerd in de mededeling van de Commissie van 29 juni 2011 getiteld „Een begroting voor Europa 2020”;

43.

neemt kennis van het besluit van EuropeAid om regionale hubs te creëren in partnerlanden om zowel de kwaliteit van de operaties voor begrotingssteun als de beleidsdialoog te verbeteren; verzoekt de Commissie tijdens de volgende kwijtingsprocedure verslag uit te brengen aan het Parlement over de eerste resultaten of geleerde lessen;

44.

erkent de bewegingsruimte van de Commissie bij de beoordeling of aan de algemene subsidiabiliteitsvoorwaarden is voldaan om betalingen te doen aan het partnerland, volgens het differentiatiebeginsel en de dynamische aanpak van subsidiabiliteit; is bezorgd over het uiteindelijke gebruik van de overgedragen middelen en het gebrek aan traceerbaarheid wanneer de middelen van de Unie opgaan in de begrotingsmiddelen van het partnerland;

45.

steunt de openbaarmaking van relevante begrotingsinformatie met betrekking tot programma’s voor begrotingssteun teneinde de binnenlandse en wederzijdse verantwoording, onder meer tegenover burgers, te verbeteren;

46.

stelt vast dat uit in 2012 afgeronde evaluaties van lopende EOF-projecten in landen beneden de Sahara blijkt dat er enerzijds sprake is van verbetering op het vlak van projectontwerp en relevantie, impact en duurzaamheid, maar dat er anderzijds problemen blijven bestaan wat betreft efficiency en doeltreffendheid en dat maar iets meer dan de helft van de projecten goed of zeer goed presteert (12); is ingenomen met de invoering in 2012 van uitgebreide raamwerken voor de totstandbrenging van een groter herstellingsvermogen in de Sahel (AGIR — Alliance globale pour l’initiative Résilience — Sahel) en de Hoorn van Afrika (SHARE — Supporting HoA Resilience), bedoeld om de aanhoudende voedselonzekerheid in deze regio’s beter te kunnen opvangen;

47.

is verontrust over het hoge en toegenomen percentage geëvalueerde projecten in het Pacifisch gebied dat volgens de beoordeling ernstige tekortkomingen kent en het feit dat slechts 40,4 % van de projecten goed of zeer goed presteert; verzoekt de Commissie de oorzaken van deze tekortkomingen nader te onderzoeken en de in het land aanwezige capaciteit te vergroten om projectontwerp en -uitvoering te verbeteren (13);

48.

neemt met instemming kennis van de over het geheel gezien bevredigende en verbeterde kwaliteit van de projecten in het Caribisch gebied, waar 75,47 % van de projecten goed of zeer goed presteert (14);

49.

verzoekt de Commissie echter om ervoor te zorgen dat de uitbetaling van middelen door middel van begrotingssteun wordt ingehouden, verminderd of stopgezet wanneer duidelijke en oorspronkelijke doelstellingen niet worden behaald en toezeggingen niet worden waargemaakt en wanneer het politieke en financiële belang van de Unie op het spel staat;

50.

herinnert eraan dat het risico dat middelen worden weggehaald hoog blijft en dat de risico’s van corruptie en fraude zijn verbonden met het beheer van de overheidsfinanciën en hervormingen; herhaalt dat meer en voortdurend aandacht moet worden besteed aan deze risico’s op het hoofdkantoor van EuropeAid en door de hoofden van Unie-delegaties in het kader van de politieke en beleidsdialoog, met name om het reactievermogen van de betrokken regering en haar vermogen om hervormingen af te dwingen te beoordelen;

EU-steun voor governance in de Democratische Republiek Congo

51.

verzoekt de Commissie en de EDEO om, in samenwerking met andere ontwikkelingspartners, waaronder de lidstaten, en met het oog op de programmering voor het elfde EOF en het ontwerp van latere Unie-programma’s, meer aandacht te besteden aan de zorg voor een adequate verdeling van de steun over alle provincies, vooral de armere, om geografische verschillen in de verdeling van de ontwikkelingshulp te voorkomen; verzoekt om gecombineerde steun op centraal niveau voor programma’s op provinciaal niveau die politieke en territoriale decentralisatie koppelen aan betere strategieën voor het beheer van de natuurlijke hulpbronnen, herstel van de infrastructuur en ontwikkeling; heroverweegt de steun van de Unie voor een beter beheer van de natuurlijke hulpbronnen op basis van een alomvattende behoefteanalyse;

52.

verzoekt de Commissie en de EDEO in hun dialoog met de regering van de Democratische Republiek Congo (DRC) meer nadruk te leggen op het feit dat democratische verkiezingen een essentieel onderdeel zijn van bestuur; verzoekt de Commissie en de EDEO zorgvuldig alle risico’s af te wegen om ervoor te zorgen dat de Unie-programma’s op dit terrein niet helpen om het regime in het zadel te houden;

53.

verzoekt de Commissie en de EDEO een betere verantwoording van de DRC-regering te bevorderen door middel van meer steun voor de capaciteitsversterking van de nationale toezichtsinstanties, in het bijzonder de gespecialiseerde comités van de Nationale Vergadering en de hoge controle-instantie;

54.

wijst erop dat op alle onder de EU-samenwerkingsstrategie vallende bestuursterreinen systematisch moet worden gekeken naar de noodzaak van ondersteuning van fraude- en corruptiebestrijding;

55.

dringt erop aan dat EOF-middelen worden ingezet ter ondersteuning van de herstructurering op lange termijn van de centrale rechtsinstanties in de Democratische Republiek Congo, om een duurzame invoering van de rechtsstaat te waarborgen; wijst in dit verband op REJUSCO en PAG, twee programma’s die respectievelijk 7,9 miljoen EUR en 9 miljoen EUR toegewezen hebben gekregen in het kader van het negende EOF; betreurt dat deze programma’s niet tot de beoogde resultaten hebben geleid en stelt vast dat de Commissie haar bijdrage aan Rejusco inmiddels aanzienlijk heeft verlaagd en de bijdrage aan PAG heeft beëindigd; verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de problemen die zich bij de voorbereiding en tenuitvoerlegging van deze twee programma’s hebben voorgedaan om in het kader van het elfde EOF duurzamere programma’s voor hervorming van het gerechtelijk bestel en exacter toegesneden doelstellingen te ontwikkelen;

56.

is van mening dat reeds bij aanvang van de programma’s en regelmatig tijdens de uitvoering ervan de waarschijnlijkheid en mogelijke impact van de voornaamste risico’s voor de verwezenlijking van de programmadoelstellingen moeten worden beoordeeld door middel van het evalueren van de relevantie en geloofwaardigheid van de beleidslijnen en actieplannen van het land voor een beter bestuur, in het licht van de beschikbare institutionele en financiële middelen en het toetsen van de vorderingen aan de door de DRC-instanties gedane toezeggingen; verzoekt om het treffen van maatregelen om risico’s te voorkomen of te beperken en duidelijk vast te stellen welke koers moet worden gevolgd indien risico’s zich materialiseren;

57.

is van mening dat de Commissie haar doelstellingen moet richten op een beperkt aantal prioriteiten, een tijdschema moet vaststellen dat voorziet in regelmatige evaluaties en dat beter is afgestemd op de programmaomgeving, en moet zorgen voor flexibiliteit tijdens de uitvoering van de programma’s, zodat de doelstellingen zo nodig snel kunnen worden aangepast;

58.

is van mening dat de Commissie haar gestructureerde politieke en beleidsdialoog met de Democratische Republiek Congo moet versterken; merkt op dat het in dat kader — met volledige inachtneming van de bepalingen van de Overeenkomst van Cotonou (met name artikel 96) — nodig zal zijn om: i) in overleg met de nationale autoriteiten duidelijke, relevante, realistische en aan termijnen gebonden doelen te stellen, ii) op gezette tijden in het kader van een regelmatige politieke dialoog met de regering de naleving van de overeengekomen doelen te beoordelen, en iii) indien de regering van de Democratische Republiek Congo onvoldoende inspanningen levert om de doelstellingen te verwezenlijken, zorgvuldig te overwegen om het programma aan te passen of, in uitzonderlijke gevallen, op te schorten of te beëindigen;

59.

dringt er bij de DRC-regering op aan de nodige maatregelen vast te stellen ter verbetering van het functioneren van de thematische werkgroepen en toezicht te houden op de uitvoering van deze maatregelen;

60.

nodigt de Commissie uit actiever leiding te geven aan de lidstaten door middel van het stimuleren van een gecoördineerde beleidsdialoog en door de invloed van de EU op de DRC-regering te vergroten;

Uniehulp aan Haïti

61.

stelt vast dat de Commissie, ondanks de resoluties van het Parlement in het kader van de kwijtingsprocedures 2010 en 2011, nog niet de omvattende prestatie-indicatoren heeft openbaargemaakt waarop de begrotingssteun aan de Republiek Haïti was gebaseerd, en evenmin de gedetailleerde evaluaties van de prestaties van de regering van de Republiek Haïti waarop het besluit om begrotingssteun te verlenen was gebaseerd;

62.

stelt vast dat de Commissie en de regering van de Republiek Haïti op het punt staan een contract voor staatsopbouw te ondertekenen, dat in overeenstemming moet zijn met de nieuwe criteria voor begrotingssteun, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 13 oktober 2011 getiteld „De toekomstige strategie inzake EU-begrotingssteun aan derde landen”;

63.

verzoekt de Commissie het contract voor staatsopbouw zo spoedig mogelijk aan het Parlement te doen toekomen, samen met alle evaluaties waarop dit contract is gebaseerd; verzoekt de Commissie te verduidelijken op welke manier dit contract strookt met de bovengenoemde mededeling van de Commissie;

64.

verzoekt de Commissie, met name in het licht van de recente bezorgdheid over de afnemende rechtsstatelijkheid in Haïti en de aanhoudende lage scores op de internationale corruptie-indexen, aan het Parlement uit te leggen welke prestatiedoelstellingen zijn vastgesteld voor de Haïtiaanse regering in ruil voor begrotingssteun en wat de modaliteiten zijn voor de beoordeling van deze doelstellingen;

65.

dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat de evaluatie van de impact zoals aangekondigd voor april 2014 wordt afgerond, zoals bedoeld in de paragrafen 62 en 63 van de resolutie van het Parlement over de kwijtingsprocedure 2011, en dat deze aan het Parlement wordt toegezonden;

66.

verwijst naar het verslag van de CONT-delegatie van het Parlement die in 2012 een bezoek bracht aan Haïti, waarin wordt gewezen op de noodzaak om de publieke toegankelijkheid van informatie over de behaalde resultaten van de door de Unie gefinancierde projecten en programma’s in Haïti sterk te verbeteren;

67.

stelt vast dat sinds de publicatie van het CONT-verslag en sinds de Unie deelneemt aan het internationaal initiatief inzake transparantie van ontwikkelingshulp enkele verbeteringen hebben plaatsgevonden;

68.

verzoekt de Commissie verslag te doen over de manier waarop de verslagen en rekeningen van de regering van Haïti voor de ontvangen Unie-middelen zich hebben ontwikkeld sinds de vaststelling van de CONT-delegatie dat de controlesystemen ontoereikend waren en dat de boekhouding voor Unie-uitgaven van een onaanvaardbaar niveau was;

69.

dringt er bij de Commissie op aan het proces van het verbeteren van de controle en evaluatie van door de Unie gefinancierde projecten en programma’s en het op een gebruiksvriendelijke manier publiek toegankelijk maken van de verkregen informatie, volgens de letter en de geest van het internationaal initiatief inzake transparantie van ontwikkelingshulp, aanzienlijk te versnellen;

Samenwerking met internationale organisaties en niet-gouvernementele organisaties

70.

is bezorgd over de bevinding van de Rekenkamer dat er vaker fouten werden aangetroffen bij verrichtingen die verband hielden met programmaramingen, subsidies en bijdragenovereenkomsten tussen de Commissie en internationale organisaties dan bij andere steunvormen: van de 71 getoetste verrichtingen vertoonden er 31 (d.w.z. 44 %) fouten;

71.

benadrukt nogmaals de noodzaak van een versterkte samenwerking en nauwere contacten met internationale organisaties ten aanzien van de gevonden fouten bij door hen uitgevoerde verrichtingen en van een discussie over de in de toekomst gezamenlijk te nemen maatregelen om deze fouten te voorkomen;

72.

is ervan overtuigd dat het van het grootste belang is om goede praktijken uit te wisselen om vergelijkbare en duurzame kernbeginselen van betrouwbaarheid vast te stellen in overeenstemming met de financiële regels van de Unie;

73.

moedigt bovendien alle acties aan die niet alleen leiden tot een beter wederzijds begrip van de methodologieën van de Unie en de Wereldbank, maar ook tot een algehele verbetering van de kwaliteit en betrouwbaarheid van het controlebeheer met betrekking tot het gebruik van trustfondsen; is van mening dat de evaluatie van de Europese Commissie van de zeven pijlers een echte maatstaf vormt voor het zorgen voor een adequaat niveau van betrouwbaarheid;

74.

verwelkomt het besluit van de Wereldbank om te streven naar het opheffen van de beperking op basis van de vertrouwelijkheid en de werkregeling tussen de Wereldbank en de Commissie, volgens welke één contactpersoon voor elke instelling is aangewezen om samen specifieke zaken te behandelen waar nog steeds sprake is van belemmeringen van de toegang tot documenten, zowel voor de controle door de Rekenkamer als voor de studie inzake het restfoutenpercentage van de Commissie;

75.

verwelkomt de oprichting van één enkel toegangspunt voor alle controles en verificaties met betrekking tot trustfondsen door de Wereldbank en het huidige proces van het opzetten van een gestroomlijnd kader voor het behandelen van vragen ten aanzien van controles van trustfondsen; herinnert aan de grote interesse van het Parlement in de toegenomen uitwisseling van relevante informatie met betrekking tot controles van door de EU gefinancierde trustfondsen;

76.

is bezorgd over de aanhoudende meningsverschillen tussen de Commissie en het secretariaat van de Commissie voor ontwikkelingshulp van de OESO over het in aanmerking komen van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) voor leningen van de Europese Investeringsbank (EIB), met het oog op de komende herzieningen van de ODA-criteria in 2015; moedigt de Commissie aan haar meningsverschillen op ordelijke wijze op te lossen, aangezien dit belangrijk is om te zorgen voor deugdelijke statistische gegevens en vergelijkbare benchmarks van financiële bijdragen die geacht worden bij te dragen tot het verwezenlijken van ontwikkelingsdoelstellingen;

77.

moedigt de EIB aan haar dialoog met niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) te bevorderen en er tegelijkertijd, in het kader van bepaalde projecten, voor te zorgen dat de wettelijke status van de ngo’s die betrokken zijn bij de uitvoering van projecten wordt gecontroleerd;

78.

verzoekt de Commissie om bij de financiering van een ngo-project te verifiëren welk deel van de financiering afkomstig is uit de eigen private middelen van de organisatie en welk deel van de financiering afkomstig is uit nationale of Europese overheidsmiddelen; verzoekt de Commissie elk jaar een verslag te publiceren over haar bevindingen;

Investeringsfaciliteit

79.

herinnert eraan dat de middelen voor de investeringsfaciliteit van het negende en tiende EOF 3 137 miljoen EUR bedroegen;

80.

betreurt, evenals in voorgaande jaren, dat de investeringsfaciliteit niet onder de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer of de kwijtingsprocedure van het Parlement valt, hoewel de projecten, met gebruik van EOF-middelen, worden uitgevoerd door de EIB in opdracht van en voor rekening van de Unie; dringt daarom aan op beëindiging van de driepartijenovereenkomst tijdens de herziening in 2015 en op opname van de investeringsfaciliteit in de normale kwijtingsprocedure;

81.

verzoekt de Rekenkamer een speciaal verslag uit te brengen over de prestaties van de externe kredietverlening van de EIB en de afstemming hiervan op het ontwikkelingsbeleid en de ontwikkelingsdoelstellingen van de Unie voor de tussentijdse evaluatie van het externe mandaat van de EIB en de tussentijdse evaluatie van de investeringsfaciliteit, en de toegevoegde waarde te vergelijken ten aanzien van de eigen middelen die door de EIB worden gebruikt; verzoekt de Rekenkamer bovendien om in haar analyse onderscheid te maken tussen de uit de algemene begroting van de Unie en door de lidstaten verstrekte garanties, de investeringsfaciliteit gefinancierd uit het EOF en het gebruik van terugbetalingen voor deze investeringen, en het gebruik door de EIB van diverse vormen van gecombineerde financieringen voor het Infrastructuurtrustfonds EU-Afrika en de Caribische investeringsfaciliteit;

82.

is ingenomen met het eerste verslag over de uitvoering van het nieuwe kader voor resultatenmeting (REM) van de EIB voor het maken van een betere schatting van de verwachte resultaten van het project en verzoekt om bekendmaking van de volledige methodologie, met name met betrekking tot de gebruikte indicatoren voor de afstemming op de ontwikkelingsdoelstellingen van de Unie; nodigt de EIB uit regelmatig verslag te doen over het REM en het Parlement te informeren;

83.

moedigt de EIB aan het REM-kader zo nodig te verbeteren door middel van het verwerken van de eerste terugkoppelingen van alle betrokken belanghebbenden, door het regelmatig af te stemmen op het ontwikkelingsbeleid van de Unie en door de REM-score per verrichting in ACS- of LGO-landen te vermelden in het jaarverslag;

84.

is van mening dat verbeteringen ten aanzien van interinstitutionele samenwerking moeten worden nagestreefd, met name met betrekking tot het toegenomen werk op programmeringsniveau dat wordt verricht door de Commissie en de EDEO;

85.

is van mening dat de EIB moet verdergaan met onderzoeken of er sprake is van een convergentie van de manieren van rapporteren over resultaten onder de andere medefinancierende internationale instellingen en het gebruik van gemeenschappelijke indicatoren en definities;

86.

is van mening dat het noodzakelijk is om te zorgen voor een zichtbaardere Unie door de waarden van de Unie op verschillende interventiegebieden uit te dragen, zoals het bevorderen van de mensenrechten en de rechtsstatelijkheid, het verhogen van de milieu- en sociale normen en de algemene steun voor duurzame ontwikkeling en inclusieve economische groei;

87.

steunt, in verband met het extern beleid van de Unie, de geleidelijke ontwikkeling van nieuwe financiële producten samen met de Commissie en de lidstaten; steunt de investeringsfaciliteit, in verband met het additionaliteitsbeginsel, bij het blijven aanbieden van deze alternatieve financiële voorwaarden die meestal niet beschikbaar of toegankelijk zijn op lokale financiële markten en die kunnen worden gemobiliseerd door middel van de ontwikkeling van producten die communautaire subsidies, leningen en instrumenten voor risicodeling of het gebruik van garanties combineren; eist dat goede praktijken en duidelijk gedefinieerde subsidiabiliteitscriteria en gestructureerde verslagleggings-, toezichts- en controlevoorwaarden worden vastgesteld voor het gebruik van deze instrumenten;

88.

verzoekt de Commissie het ontwikkelingspotentieel van de investeringsfaciliteit te behandelen in haar jaarverslag aan het Parlement en de Raad over het ontwikkelingsbeleid en het beleid inzake externe bijstand van de Unie en de tenuitvoerlegging hiervan en in het jaarlijkse activiteitenverslag;

89.

verzoekt de Commissie een volwaardig verslag te verstrekken over de impact en de resultaten van de uitvoering van de financiële faciliteiten in het kader van het forum voor samenwerking op het gebied van het combineren van financieringen en het ontwikkelingsbeleid;

90.

kijkt uit naar de opname van de investeringsfaciliteit in het volgende evaluatieverslag over de steun van de Unie voor de ontwikkeling van de particuliere sector;

Opname in de begroting van het EOF

91.

betreurt het dat het EOF niet is opgenomen in de nieuwe financiële regels die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie (Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012);

92.

herinnert eraan dat het Parlement, de Raad en de Commissie waren overeengekomen dat die financiële regels zouden worden herzien teneinde amendementen op te nemen die noodzakelijk waren geworden als gevolg van het resultaat van de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020, onder meer over de kwestie van de mogelijke opname van het EOF in de algemene begroting; herhaalt zijn oproep aan de Raad en de lidstaten om in te stemmen met de volledige opname van het EOF in de algemene begroting;

93.

benadrukt dat de opname in de begroting zou leiden tot lagere transactiekosten en eenvoudiger verslagleggingsvereisten en boekhoudkundige regels, omdat er maar één reeks administratieve regels en besluitvormingsstructuren zou gelden in plaats van twee;

94.

wijst op de toezegging van de Commissie om het EOF op te nemen in de algemene begroting in 2020, het jaar waarin de Overeenkomst van Cotonou verstrijkt; benadrukt echter dat het Parlement van mening is dat dit zo snel mogelijk moet gebeuren;

95.

betreurt het dat de Commissie in het kader van het debat over het toekomstige intern akkoord voor het elfde EOF nog geen voorstel heeft gedaan voor één enkele financiële regeling om het beheer van de EOF’s te stroomlijnen;

96.

is wat de uitvoering van het elfde EOF betreft bezorgd dat uitvoerende entiteiten begrotingsuitvoeringstaken kunnen toevertrouwen aan andere privaatrechtelijke organisaties op basis van een dienstverleningscontract, waarmee een keten van vertrouwensrelaties ontstaat; herinnert er voor deze vorm van uitvoering aan dat deze uitvoerende entiteiten een doeltreffend niveau van bescherming van de financiële belangen van de Unie moeten waarborgen;

Follow-up van de resoluties van het Parlement

97.

verzoekt de Rekenkamer in haar volgende jaarverslag een evaluatie op te nemen van de follow-up van de aanbevelingen van het Parlement in zijn jaarlijkse kwijtingsresolutie.


(1)  PB C 331 van 14.11.2013, blz. 261.

(2)  PB C 334 van 15.11.2013, blz. 122.

(3)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.

(4)  PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3.

(5)  PB L 314 van 30.11.2001, blz. 1, en PB L 324 van 7.12.2001, blz. 1.

(6)  PB L 156 van 29.5.1998, blz. 108.

(7)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 355.

(8)  PB L 191 van 7.7.1998, blz. 53.

(9)  PB L 83 van 1.4.2003, blz. 1.

(10)  PB L 78 van 19.3.2008, blz. 1.

(11)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(12)  Werkdocument van de diensten van de Commissie SWD(2013)307 final bij het jaarverslag 2013 over het ontwikkelingsbeleid en het beleid inzake externe bijstand van de Europese Unie en de tenuitvoerlegging daarvan in 2012 (blz. 72), en werkdocument van de diensten van de Commissie SWD(2012)242 final bij het jaarverslag 2012 over het ontwikkelingsbeleid en het beleid inzake externe bijstand van de Europese Unie en de tenuitvoerlegging daarvan in 2011 (blz. 67).

(13)  Werkdocument van de diensten van de Commissie SWD(2013)307 final bij het jaarverslag 2013 over het ontwikkelingsbeleid en het beleid inzake externe bijstand van de Europese Unie en de tenuitvoerlegging daarvan in 2012 (blz. 120).

(14)  Ibidem, blz.97.


Top