Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014BP0905(03)

    Resolutie van het Europees Parlement van 3 april 2014 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen

    PB L 266 van 5.9.2014, p. 32–68 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    ELI: http://data.europa.eu/eli/res/2014/905(3)/oj

    5.9.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 266/32


    RESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

    van 3 april 2014

    met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van de besluiten over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, afdeling III — Commissie en uitvoerende agentschappen

    HET EUROPEES PARLEMENT,

    gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012 (1),

    gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012 — (COM(2013) 570 — C7-0273/2013) (2),

    gezien het verslag van de Commissie betreffende de follow-up van de kwijtingsbesluiten voor 2011 (COM(2013) 668) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2013) 348 en (SWD(2013) 349),

    gezien de mededeling van de Commissie van 5 juni 2013 getiteld „Synthese van de beheersresultaten van de Commissie in 2012” (COM(2013) 334),

    gezien het verslag van de Commissie over de evaluatie van de financiën van de Unie aan de hand van de bereikte resultaten (COM(2013) 461) en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2013) 228 en SWD(2013) 229),

    gezien de mededeling van de Commissie over de bescherming van de begroting van de Europese Unie tot eind 2012 (COM(2013) 682),

    gezien de mededeling van de Commissie over de toepassing van financiële nettocorrecties op de lidstaten in het landbouwbeleid en het cohesiebeleid (COM(2013) 934),

    gezien het jaarverslag van de Commissie aan de kwijtingsautoriteit over de in 2012 uitgevoerde interne controles (COM(2013) 606) en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2013) 314),

    gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2012, tezamen met de antwoorden van de instellingen (3), en de speciale verslagen van de Rekenkamer,

    gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2012 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd (4), overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2014 over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2012 (05848/2014 — C7-0048/2014),

    gezien de aanbeveling van de Raad van 18 februari 2014 over de aan de uitvoerende agentschappen te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2012 (05850/2014 — C7-0049/2014),

    gezien de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

    gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5), inzonderheid de artikelen 55, 145, 146 en 147,

    gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (6), en met name de artikelen 62, 164, 165 en 166,

    gezien Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma’s worden gedelegeerd (7), en met name artikel 14, leden 2 en 3,

    gezien zijn eerdere kwijtingsbesluiten en -resoluties,

    gezien Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (8),

    gezien artikel 76 en bijlage VI van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de overige betrokken commissies (A7-0242/2014),

    A.

    overwegende dat de Rekenkamer voor de negentiende maal op rij geen positieve betrouwbaarheidsverklaring heeft kunnen afgeven met betrekking tot de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende betalingen bij de rekeningen;

    B.

    overwegende dat een positieve betrouwbaarheidsverklaring achterwege blijft, waardoor de legitimiteit van de uitgaven en het beleid van de Unie vermindert;

    C.

    overwegende dat in een situatie waar de middelen als gevolg van de economische en financiële crisis beperkt zijn, de noodzaak des te prangender is om begrotingsdiscipline aan de dag te leggen en zuinig met de financiële middelen om te gaan;

    D.

    overwegende dat de Unie is begonnen aan een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2014-2020 (9);

    E.

    overwegende dat de Commissie overeenkomstig het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de eindverantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van de begroting van de Unie en dat de lidstaten loyaal moeten samenwerken met de Commissie om ervoor te zorgen dat de middelen overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer worden besteed;

    F.

    overwegende dat artikel 287 VWEU bepaalt: „De Rekenkamer legt aan het Europees Parlement en aan de Raad een verklaring voor waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd […]”;

    G.

    overwegende dat doelmatigheidscontroles, om na te gaan in hoeverre de met de middelen beoogde doelstellingen zijn gehaald, steeds belangrijker worden;

    H.

    overwegende dat het door de Commissie gevoerde beheer billijk moeten worden gepresenteerd samen met dat van de lidstaten onder gedeeld beheer van de fondsen om het publieke vertrouwen in de instellingen te versterken;

    I.

    overwegende dat het verslag van de Commissie over de evaluatie van de financiën van de Unie (Artikel 318 van het VWEU), waarin de bereikte resultaten met name worden getoetst aan de verstrekte aanwijzingen, moet worden aangegrepen om binnen de Commissie een nieuwe doelmatigheidscultuur te stimuleren;

    J.

    overwegende dat de Commissie begrotingscontrole voortaan nog meer moet worden betrokken bij de controle op de uitgaven van de Commissie; verwacht een verbeterde samenwerking met de Rekenkamer met als doel te komen tot verdergaande voorstellen voor efficiëntieverbeteringen binnen de controleprocedure;

    Landbouw- en regionaal beleid: tekortkomingen in het beheer van de Commissie en de lidstaten

    Brief van de rapporteur en de schaduwrapporteurs aan de Commissievoorzitter van 5 november 2013 en antwoord van de Commissie

    1.

    verzoekt de Commissie, gezien de herhaalde opeenstapeling van fouten in enkele lidstaten, om meer en op beslissender wijze verantwoording op zich te nemen om de begroting van de Unie vrij te houden van financiële schade;

    2.

    stelt vast dat het foutenpercentage in het begrotingsjaar 2012 voor de derde keer op rij gestegen is;

    3.

    roept derhalve de Commissie op artikel 32, lid 5, van het Financieel Reglement (Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012) strikter toe te passen indien het foutenpercentage hoog blijft, en vervolgens zwakke punten in de controlesystemen in kaart te brengen en passende maatregelen te nemen of voor te stellen op het vlak van vereenvoudiging, verbetering van de controlesystemen en het opnieuw ontwerpen van programma’s of uitvoeringssystemen;

    4.

    is van mening dat de foutenkans in Unie-beleidsdomeinen, in het bijzonder in domeinen met gedeeld beheer, hoger is als de beleidsdomeinen in kwestie bijzonder complex zijn en de lidstaten niet geneigd zijn om passende controle- en verslagleggingssystemen in te voeren; dringt er bij alle relevante, bij Unie-besluitvorming betrokken actoren op aan verder te vereenvoudigen, meer bepaald door eenvoudige en verifieerbare subsidiabiliteitsregels op te stellen, administratieve rompslomp te verminderen en gepaste en doeltreffende controles uit te denken;

    5.

    neemt kennis van het feit dat volgens de mededeling van de Commissie over de bescherming van de begroting van de Europese Unie (10) acht lidstaten goed zijn voor 90 % van de financiële correcties op de terreinen met gedeeld beheer; dringt er derhalve bij de Commissie op aan bijzondere aandacht te besteden aan die landen;

    6.

    merkt op dat de rapporteur en de schaduwrapporteurs voor de budgettaire kwijting aan de Commissie voor begrotingsjaar 2012 hebben verzocht om de oplegging van strengere financiële correcties aan de lidstaten waarvan de beheers- en toezichtsystemen voortdurende en systemische tekortkomingen vertonen;

    7.

    neemt kennis van het feit dat de Commissievoorzitter in zijn antwoord heeft toegezegd

    a)

    het toezicht en de controle te zullen versterken in de lidstaten die het profiel met het hoogste risico voor het beheer en de controle van EU-programma’s vertonen;

    b)

    de betalingen te blijven opschorten en programma’s te blijven stopzetten, als dit juridisch kan, wanneer zich ernstige tekortkomingen hebben voorgedaan;

    c)

    voort noodzakelijke financiële gegevens ter beschikking te zullen stellen om een grondige analyse van de lidstaten mogelijk te maken;

    8.

    is ingenomen met de mededeling van de Commissie over de bescherming van de begroting van de Unie, waarin voor het eerst een overzicht wordt gegeven van de situatie met betrekking tot financiële aanpassingen in de individuele lidstaten, en tegelijkertijd wordt aangedrongen op een meer gedetailleerde jaarlijkse evaluatie van de situatie in elk daarvan, die aangeeft hoeveel geld er eigenlijk zou kunnen terugvloeien naar de begroting van de Unie;

    Mededeling van de Commissie over financiële nettocorrecties op de lidstaten in het landbouwbeleid en het cohesiebeleid  (11)

    9.

    is tevreden met het feit dat de Commissie deze mededeling als reactie op de brief van leden van het Parlement nog in december 2013 heeft gepubliceerd;

    10.

    is ingenomen met de nieuwe regels voor de programmaperiode 2014-2020, die zijn vastgesteld volgens de gewone wetgevingsprocedure en maatregelen omvatten als de aanwijzing van audit- en certificeringsautoriteiten, erkenning van auditautoriteiten, auditonderzoek en goedkeuring van rekeningen, financiële correcties en financiële nettocorrecties, evenredige controle, alsmede voorafgaande voorwaarden die gericht zijn op verdere verlaging van het foutenpercentage. is het in dit opzicht eens met de grotere resultaatgerichtheid en de thematische concentratie van het cohesiebeleid, die tot een grote meerwaarde van de medegefinancierde operaties zouden moeten leiden; spreekt zijn voldoening uit over de definitie van ernstige tekortkoming en de verwachte toename van het aantal correcties voor herhaalde tekortkomingen;

    11.

    is tevreden met het feit dat in de nieuwe programmeringsperiode 2014-2020 in geval van ernstige gebreken bij de uitvoering van het cohesiebeleid financiële nettocorrecties kunnen en moeten worden toegepast en op het vlak van landbouw de norm zullen blijven;

    12.

    beschouwt snel en correct toegepaste financiële nettocorrecties als een doeltreffend middel voor de bescherming van de begroting van de Unie en is van mening dat bij elke alomvattende beoordeling van het internecontrolesysteem in zijn totaliteit rekening moet worden gehouden met invorderingen en financiële correcties; vraagt de Rekenkamer derhalve een overeenkomst te bereiken met de Commissie over hoe de impact van deze corrigerende maatregelen op de bescherming van de begroting van de Unie kan worden geïncorporeerd;

    Beoordeling van de mededeling

    a.   Landbouw en natuurlijke hulpbronnen

    13.

    stelt vast dat alle financiële correcties in het landbouwbeleid nettocorrecties zijn; benadrukt het feit dat het beroep op financiële nettocorrecties in het landbouwbeleid nog niet de verwachte verbetering vormt, doordat

    a)

    er in de huidige interne indicatieve benchmarks van de Commissie al in is voorzien dat de conformiteitsprocedures niet langer mogen duren dan twee jaar; en

    b)

    de zogenaamde „nieuwe” criteria en methoden voor de bepaling van de toe te passen proportionaliteit van financiële correcties, zoals die in bijlage I bij de mededeling worden genoemd, uitdrukkelijk betrekking hebben op richtsnoeren die worden gesteund op de bestaande richtsnoeren die reeds op 23 december 1997 door de Commissie zijn vastgesteld; is verbaasd dat de Commissie er gedurende bijna 20 jaar niet in is geslaagd de duur van de conformiteitsgoedkeuringsprocedures onder de zelf opgelegde benchmarks te brengen; vindt echter dat de procedure moet worden versneld opdat de conformiteitsgoedkeuringsprocedures hun volledige effect zouden hebben en dat de toepassingscriteria en -methoden van financiële nettocorrecties verder moeten worden verbeterd dan de nieuwe richtsnoeren voorzien; en

    c)

    de lidstaten niet op een snelle, eenvoudige en effectieve manier het bewijs leveren dat de door de Commissie voorgestelde financiële nettocorrectie niet verantwoord is omdat zij veel vertraging teweegbrengt bij de afwikkeling van dossiers;

    b.   Cohesiebeleid

    14.

    wijst erop dat het zal afhangen van vele factoren of het nieuwe instrument tot verhoogde nettocorrecties en zo tot een lager foutenpercentage in het cohesiebeleid zal leiden; acht het bovendien problematisch dat de lidstaten over mogelijkheden beschikken om aan de financiële nettocorrecties te ontkomen (geen beperking voor de vervanging van projecten tot 15 februari van het jaar n+1, mogelijkheid van latere melding in geval van eigen fouten van de lidstaten die niet beperkt is in de tijd, langdurige oppositieprocedure);

    15.

    vraagt de Commissie onverwijld een voorstel te doen om vervangingsprojecten te beperken of helemaal te verbieden;

    16.

    is van mening dat de effectiviteit van dit instrument voor het cohesiebeleid nog niet kan worden beoordeeld als gevolg van het feit dat de toepassing ervan afhangt van de mate van detaillering van een gedelegeerde rechtshandeling die naar verwachting in april 2014 wordt aangenomen;

    17.

    wijst voorts op het feit dat de controleverslagen van de lidstaten een van de elementen zijn die dienen voor de garantieverklaring van de Commissie en dat sommige van deze verslagen, die afkomstig zijn van diverse lidstaten, zelf al fouten bevatten, dat het foutenrisico erin wordt onderschat en dat zij dus deels onbetrouwbaar zijn (12); wijst ook op het feit dat de Rekenkamer recent nog heeft bevestigd dat de Commissie niet zomaar kan vertrouwen op de resultaten van de controles van de regionale fondsen van de Unie die door de lidstaten zijn verricht (13);

    Voorbehoud van de Commissie, redenen voor bindende toezeggingen

    18.

    herinnert eraan dat de Commissie-Barroso in 2005 is aangetreden met de belofte dat „het afleggen van verantwoordelijkheid moet worden gestimuleerd door te streven naar een positieve garantieverklaring van de Rekenkamer” (14);

    19.

    herinnert eraan dat goede samenwerking essentieel is, vooral in domeinen met gedeeld beheer; dringt er bij alle relevante, bij Unie-besluitvorming betrokken actoren op aan de efficiëntie te verhogen, meer bepaald door eenvoudige en verifieerbare subsidiabiliteitsregels op te stellen, duidelijke regels en procedures voor de beoordeling van Uniefondsen op te stellen, administratieve rompslomp te verminderen en gepaste en kosteneffectieve controles uit te denken;

    20.

    stelt bezorgd vast dat het foutenpercentage in het begrotingsjaar 2012 voor de derde keer op rij gestegen is, zelfs als wordt rekening gehouden met de nieuwe methodologie van de Rekenkamer;

    21.

    blijft zeer bezorgd dat de bijkomende fouten die door de Rekenkamer worden vastgesteld, al jaren door de lidstaten zelf hadden moeten worden opgespoord; is bijgevolg van mening dat de controlestatistieken, de controleresultaten en de procedures in een aantal lidstaten niet volstaan als basis voor beoordelingen en financiële correcties door de Commissie en verwacht aanzienlijke verbeteringen op dit vlak met betrekking tot de financieringsperiode 2014-2020;

    22.

    verzoekt daarom, in overeenstemming met artikel 287, lid 3, van het VWEU, om een intensivering van de samenwerking tussen nationale controle-instanties en de Rekenkamer voor de controles van het gedeeld beheer;

    23.

    erkent dat, zoals de Commissie alsmaar herhaalt, ongeveer 80 % van de fondsen onder gedeeld beheer worden besteed; herinnert er niettemin aan dat in artikel 317 van het VWEU wordt bepaald dat de Commissie de eindverantwoordelijkheid draagt voor de uitvoering van de begroting; verwacht echter van de lidstaten dat zij volledig meewerken en ervoor zorgen dat zij de regels inzake gezond financieel beheer en controle onverkort toepassen;

    24.

    beschouwt verplichte rapportage en verbetering als een effectief en passend kwijtingsinstrument om de foutenpercentages op een tastbare manier omlaag te brengen;

    25.

    benadrukt dat het Parlement alleen voorbehoud maakt voor domeinen waarvoor de Commissie en/of de Rekenkamer niet gepaste zekerheid heeft gegeven om zijn bezorgdheden te weerleggen, acht het prioritair dat de Commissie in het geval van een voorbehoud aan het Parlement bewijst op welke manier overtuigende corrigerende maatregelen werden genomen om de bezorgdheden te weerleggen;

    26.

    beschouwt voorbehoud als een nieuw en effectief begrotingscontrole-instrument, waarbij het Parlement zich ertoe verbindt nauwlettend te zullen toezien op de maatregelen die de Commissie en de lidstaten treffen om deze problemen uit de weg te ruimen, zodat het besluit tot het verlenen van kwijting voor met name de publieke opinie te rechtvaardigen valt;

    op het gebied van landbouw

    27.

    stelt vast dat het foutenpercentage op de beleidsterreinen plattelandsontwikkeling, milieu, visserij en gezondheid 7,9 % bedraagt; betreurt het dat wegens de tijdsspanne tussen betalingsverzoeken, betalingen, controles en gemelde statistieken geen grote impact in de zin van een verlaging van het foutenpercentage kan worden verwacht voor ten vroegste 2014, ondanks het in 2012 vastgestelde actieplan;

    28.

    stelt vast dat de dienst Interne Audit (IAS) van de Commissie vond dat de auditstrategie van DG AGRI niet voldoende geformaliseerd is, met name dat er hiaten waren in de afbakening van het te auditeren gebied, de bepaling van kwantitatieve en meetbare doelstellingen (bijv. het auditbereik) en de relevante capaciteitsanalyse; uit zijn bezorgdheid over het feit dat volgens de IAS de auditplannen niet voldoende werden ondersteund door risico-inschattingen en dat er een aanzienlijke auditachterstand was (13 % van de controles van 2007-2010 is nog steeds open) ondanks de inspanningen van DG AGRI om de achterstand in te halen;

    29.

    stelt vast dat de Commissie sinds 2006 melding maakt van fouten in het Land Parcel Identification System (LPIS) in Frankrijk en Portugal; stelt vast dat voor 2010 in deze landen geen actieplan op eigen initiatief werd opgestart; uit kritiek op het feit dat „actieplannen”, waarvoor de Commissie de aanzet heeft gegeven, voor Portugal slechts in 2010 en voor Frankrijk zelfs pas in 2013 werden opgestart; is van mening dat de manier waarop de Commissie met de in het perceelidentificatiesysteem vastgestelde tekortkomingen omgaat voor de berekening van de financiële correcties weliswaar langdurige conformiteitsprocedures en de pas laattijdige opname van actieplannen in de jaarlijkse activiteitenverslagen tot gevolg heeft, maar dat zij wel reële financiële correcties mogelijk maakt, zoals die worden verlangd door het Europees Parlement en de Rekenkamer, in plaats van de aanvechtbare forfaitaire correcties die door de lidstaten en de begunstigden worden becijferd; steunt de aanpak van de Commissie en verlangt dat de systemen ter verbetering van de efficiency en de snelheid hoe dan ook, en met name via personeelsopleidingen worden verbeterd;

    30.

    wenst informatie te krijgen over het totale bedrag van subsidies en andere financiële instrumenten van de Unie dat werd besteed aan de oprichting en verbetering van het LPIS-systeem sinds dit besluit was genomen, indien mogelijk per lidstaat;

    31.

    wijst in het bijzonder op het feit dat de in 2006 door de Rekenkamer in Frankrijk en Portugal vastgestelde en door de Commissie in 2008 bevestigde fouten ondanks de besluiten van de lidstaten over de toepassing van forfaitaire correcties in 2012 nog steeds niet volledig waren weggewerkt; onderstreept het feit dat van 2006 tot 2013 rechtstreekse betalingen zijn verricht waarvan de wettigheid en regelmatigheid niet volledig gegarandeerd waren; is bezorgd over de begroting van de Unie omdat niet de nodige financiële correcties zijn doorgevoerd ten aanzien van ten onrechte uitbetaalde bedragen in de jaren 2008-2013 in Frankrijk en vanaf 2010 tot 2013 in Portugal als gevolg van aanhoudende fouten in de SIPL, die werden ontdekt in 2006; merkt echter op dat de Commissie de financiële nettocorrecties al in 2008 in Frankrijk en in 2010 in Portugal had doorgevoerd; verzoekt de Commissie de financiële risico’s van dergelijke fouten in de begroting van de Unie volledig door nettocorrecties te compenseren;

    32.

    stelt vast dat de procedures voor de conformiteitsgoedkeuring veel te lang duren om de begroting van de Unie effectief te beschermen; betreurt dat de administratieve capaciteit al jaren bevroren is en dat dit een verlies aan inkomsten en rente voor de EU-begroting tot gevolg heeft;

    33.

    stelt vast dat de directeur-generaal van DG AGRI een reputatievoorbehoud heeft gemaakt betreffende de gebreken in het toezicht en de controle op gecertificeerde biologische producten; verwacht corrigerende maatregelen van de Commissie om ervoor te zorgen dat onvoldoende controle niet leidt tot oneerlijke verstoring van de concurrentie tussen biologische en conventionele landbouwers;

    34.

    sluit zich aan bij het door de directeur-generaal van DG AGRI gemaakte voorbehoud:

    voorbehoud met betrekking tot ernstige gebreken in de systemen voor rechtstreekse betalingen in Bulgarije, Frankrijk en Portugal;

    voorbehoud met betrekking tot alle uitgaven voor plattelandsontwikkeling;

    voorbehoud met betrekking tot gebreken in de toezichts- en controlesystemen voor biologische productie;

    op het gebied van regionaal beleid, energie en vervoer

    35.

    stelt vast dat het foutenpercentage op het gebied van regionaal beleid 6,8 % bedraagt;

    36.

    constateert dat volgens audits door zowel de Rekenkamer als de Commissie sommige controle-instanties van de lidstaten hun controleopdracht niet met de nodige zorgvuldigheid uitvoeren en dat onvoldoende kan worden vastgesteld of en in welk opzicht deze hun toezichts- en controlesystemen op duurzame wijze verbeteren;

    37.

    stelt vast dat de controle-instanties van de lidstaten richtsnoeren op verschillende manieren hebben geïnterpreteerd, vooral met betrekking tot statistische steekproefneming en het bereik van het te auditeren gebied; is zeer bezorgd omdat de dienst Interne Audit aanzienlijke variaties heeft gevonden in de omvang en de diepgang van controles ter plaatse;

    38.

    stelt vast dat de Commissie geen toereikende steekproeven bij de nationale beheersinstanties en de eindbegunstigden uitvoert;

    39.

    sluit zich aan bij het voorbehoud van de directeur-generaal van DG REGIO met betrekking tot de beheers- en controlesystemen voor het EFRO/Cohesiefonds/IPA voor de programmeringsperiode 2007-2013 in 17 lidstaten (72 programma’s) en 12 programma’s voor Europese territoriale samenwerking; sluit zich voorts aan bij het voorbehoud met betrekking tot de beheers- en controlesystemen voor het EFRO/Cohesiefonds/IPA voor de programmeringsperiode 2000-2006 in 5 lidstaten (11 programma’s); wijst in verband hiermee in het bijzonder op:

    de controle-instanties van alle lidstaten moeten hun controleopdracht ernstiger nemen om duurzame verbeteringen aan de beheers-, toezichts- en controlesystemen aan te brengen;

    de Commissie moet in het jaar n meer controles bij de eindbegunstigden en de machtigende instanties uitvoeren in de lidstaten waar in het jaar n-1 gebreken in de beheers- en controlesystemen zijn vastgesteld;

    de Commissie moet zich ertoe verplichten alle operationele programma’s minstens eenmaal in de loop van de programmeringsperiode te controleren;

    de Commissie moet op tijd voor de kwijtingsprocedure 2013 verslag uitbrengen over de operationele toepasbaarheid van de formulering „ernstige tekortkomingen” in de gedelegeerde handeling en over de financiële nettocorrecties die hierdoor zijn gerealiseerd;

    Komt niet terug op zijn besluit om kwijting te verlenen, maar onderstreept het voorbehoud dat het formuleert in de paragrafen 34 en 39 en dat ervoor zorgt dat de volgende bindende toezeggingen moeten worden gedaan

    40.

    vraagt de Commissie dat op het gebied van het landbouwbeleid de procedures voor de conformiteitsgoedkeuring in standaardgevallen in minder dan twee jaar worden afgewerkt, overeenkomstig de interne benchmarks van de Commissie die meer dan 15 jaar geleden zijn goedgekeurd;

    41.

    vraagt de Commissie op het gebied van het landbouwbeleid onverwijld de problemen in de betaalorganen waarvan de restfoutenmarge boven de door de Commissie bepaalde materialiteitsdrempel van 2 % ligt, op te lossen; stelt voor haar inspanningen met name te richten op de betaalorganen in Frankrijk, Bulgarije, Roemenië, Portugal en Letland;

    42.

    vraagt dat ter remediëring van de tekortkomingen in het perceelidentificatiesysteem de actieplannen tijdig worden uitgevoerd; vraagt dat bij niet-inachtneming van de tijdslimieten in de actieplannen, in het kader van de procedures voor de conformiteitsgoedkeuring proportionele financiële nettocorrecties worden toegepast; merkt op dat contradictoire procedures in het algemeen moeten worden afgewerkt in twee jaar;

    43.

    verzoekt de Commissie informatie te verstrekken over de stand van zaken van de uitvoering van de actieplannen voor Frankrijk en Portugal vóór 30 juni 2014;

    44.

    is van mening dat herhaalde fouten in de toepassing van het landbouwpercelenidentificatiesysteem moeten worden gecorrigeerd door toepassing van steeds strengere sancties die veel verder gaan de bestaande netto- en forfaitaire correcties; dringt aan op een daartoe strekkend Commissievoorstel;

    45.

    verzoekt DG AGRI zijn controlestrategie te ontwikkelen en formaliseren, zijn risicobeoordelingen te herdenken volgens de vastgestelde doelstellingen en voor degelijke monitoring te zorgen via betere kwantitatieve en kwalitatieve belangrijkste prestatie-indicatoren, waarvan de bekendmaking in het jaarlijks activiteitenverslag moet worden verbeterd;

    46.

    vraagt op het gebied van het regionaal beleid volgens de aanbevelingen van de Commissie en de Rekenkamer dat de lidstaten hun eerstelijnscontroles drastisch intensiveren en verscherpen;

    47.

    verzoekt de Commissie in de activiteitenverslagen van de directoraten-generaal mee te delen in welke mate en hoe grondig de controlestatistieken of controleverslagen van de lidstaten zijn gecontroleerd, geverifieerd en gevalideerd;

    48.

    verzoekt de Commissie in haar jaarlijkse activiteitenverslagen aan te geven hoe de eigen risicoanalyses het gebruik van de eigen controlecapaciteit hebben beïnvloed, om welke landen het ging en of de tekortkomingen zijn geremedieerd; vraagt meer rechtstreekse steekproeven bij de nationale vergunningverlenende autoriteiten en de eindbegunstigden; merkt op dat dit mogelijk kan worden gemaakt door een herschikking van het personeel en/of een vermindering van het aantal controles in lidstaten met lagere foutenpercentages;

    49.

    onderstreept het feit dat in de richtsnoeren voor controles die worden uitgevoerd door de Commissie, moet worden voorzien in een door de Commissie aangegane verplichting; verzoekt de Commissie deze reeds in het kader van de kwijtingsprocedure 2013 voor te stellen; vraagt dat hiervoor duidelijk wordt aangegeven in hoeverre opvallende lidstaten en programma’s in het verleden aan een bijzondere controleprocedure zijn onderworpen en in hoeverre de financiële nettocorrecties kunnen worden bespoedigd; onderstreept het feit dat deze procedure ook al moet worden opgenomen in de op handen zijnde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen;

    50.

    verwacht dat de Commissie haar eigen controles van de jaarlijkse beheersverslagen van de auditautoriteiten verbetert om ervoor te zorgen dat auditoren uit de audits van de lidstaten conclusies kunnen trekken over de gevolgen van de betrouwbaarheid van foutenpercentages en de opbouw van zekerheid wordt versterkt; is van mening dat deze inconsistenties zo snel mogelijk moeten worden aangepakt om het risico op het niet-opsporen van systeemtekortkomingen en/of fouten en onregelmatigheden tot een minimum te beperken;

    51.

    is zich ervan bewust dat er bij de op handen zijnde financiële nettocorrecties, gelet op de criteria van de rechtsstaat, geen sprake kan zijn van automatische sancties; vraagt bijgevolg dat de Commissie alles in het werk stelt om de contradictoire procedures die aan de toepassing van financiële nettocorrecties of aan opschortingen van betaling voorafgaan, te verkorten; vraagt hierover een mededeling en een voorstel van de Commissie; kondigt al aan dat het de Commissie in deze kwestie zal steunen, als er lidstaten zijn die bezwaar maken;

    52.

    verzoekt de Commissie het jaarlijkse verslag over de bescherming van de begroting van de Unie met een hoofdstuk over de financiële nettocorrecties per lidstaat uit te breiden;

    53.

    verzoekt de Commissie in de mededeling over gedeeld middelenbeheer de drie lidstaten te identificeren met de hoogste foutenpercentages en financiële correcties, en deze vervolgens door de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure te laten horen;

    54.

    verzoekt de wetgever zo snel mogelijk de mogelijkheid om projecten met fouten vóór 15 februari van het jaar n+1 door nieuwe projecten te vervangen, in de tijd en financieel te beperken;

    55.

    verzoekt de Rekenkamer meer gebruik te maken van de doelmatigheidscontroles om de uitgavenprogramma’s in diverse lidstaten met elkaar te vergelijken; vraagt de Rekenkamer nogmaals om speciale landenverslagen voor bijzonder kwetsbare (federale bestuursstructuren) en opvallende (hoge foutenpercentages) lidstaten;

    56.

    vraagt het volgende:

    de opstelling door de betrokken DG’s van een nieuwe, versterkte auditstrategie om de in de paragrafen 47, 48 en 49 genoemde zwaktes die in sommige lidstaten zijn vastgesteld, aan te pakken;

    een intensivering van de in de paragrafen 47 en 48 bedoelde kwaliteitscontroles van de controleverslagen van de lidstaten;

    een verhoging van het aantal controles dat de Commissie uitvoert op basis van steekproeven ter plaatse en een systematischer gebruik van financiële nettocorrecties als bedoeld in paragraaf 13;

    de opname in de gedelegeerde handeling krachtens de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen van gedetailleerde regels om te zorgen voor een definitie van ernstige tekortkomingen en een beoordeling van de essentiële vereisten voor beheers- en controlesystemen, als bedoeld in paragraaf 216;

    de toepassing van geleidelijk oplopende kortingen op de betalingen en administratieve sancties, als de eindbegunstigde van rechtstreekse betalingen of steun in het kader van het beleid inzake plattelandsontwikkeling, niet voldoet aan de subsidiabiliteitscriteria, en bij terugkerende tekortkomingen in het LPIS;

    een opschortingsmechanisme dat kan worden gebruikt als ex ante-instrument voor de bescherming van de begroting van de Unie als bedoeld in paragraaf 42;

    een gedetailleerde bespreking van het gebruik van onderbrekingen, opschortingen, financiële correcties en terugvorderingen in het volgende jaarverslag over de bescherming van de begroting van de Unie en, specifiek voor de structuurfondsen en het Cohesiefonds, in de verslagen voor de periode vanaf 2016, als vermeld in paragraaf 52;

    de opname in de jaarlijkse activiteitenverslagen van de DG’s van informatie over het voorbehoud dat in verband met een risico voor de begroting van de Unie is gemaakt en pas opheffing van dit voorbehoud, wanneer de zwakke punten zijn aangepakt door optreden van de lidstaten en door correctie van de onregelmatige uitgaven, en opname in de activiteitenverslagen van ramingen van het foutenpercentage en van het restrisico, met name wanneer de lidstaten corrigerende maatregelen hebben genomen;

    de opstelling van een nieuw horizontaal verslag over de manier waarop de nieuwe preventieve en corrigerende instrumenten in het kader van het MFK 2014-2020 ten uitvoer worden gelegd en een beoordeling van elk risico dat het gevolg is van de kloof tussen de uiteindelijke wetgeving en de voorstellen van de Commissie;

    een onderlinge aanpassing van de contradictoire en de verzoeningsprocedure, zodat de hele conformiteitsprocedure in alle standaardgevallen wordt verkort tot twee jaar, als bedoeld in paragraaf 40;

    de opstelling voor Frankrijk en Portugal van uitvoerige actieplannen op het gebied van landbouw, onder meer voor het bijwerken van hun LPIS-systemen, als gevraagd in paragraaf 44;

    de invoering van een model en aanbevelingen voor de nationale beheersverklaringen;

    een beperking van de mogelijkheid om projecten met fouten vóór 15 februari van het jaar n+1 door nieuwe projecten te vervangen;

    een betere benutting van de RAL en een beperking van de door voorfinanciering gedekte periode;

    de sluiting door de Commissie van bindende bilaterale overeenkomsten met de lidstaten die in het bijzonder de aandacht hebben getrokken, volgens het stramien van het Europees semester;

    57.

    vraagt dat bovenstaande punten na de Europese verkiezingen van 2014 door zijn nieuw verkozen voorzitter worden toegezonden aan alle kandidaten voor het ambt van voorzitter van de Commissie, met het verzoek om bindende toezeggingen wat de realisatie ervan betreft; vraagt voorts dat het nieuwe Parlement deze punten opneemt in de schriftelijke procedure in het kader van de hoorzittingen met de kandidaat-leden van de nieuwe Commissie en dat het passende toezeggingen eist, om de bescherming van de EU-begroting te verbeteren;

    58.

    verzoekt de Commissie een register op te richten over alle fondsen van de Unie die naar de media in de lidstaten gaan in het kader van de structuurfondsen of landbouwfondsen, met inbegrip van plattelandsontwikkeling;

    59.

    verzoekt de Commissie zich te concentreren op de lidstaten die in dit opzicht kwetsbaar of opvallend zijn;

    60.

    vraagt de lidstaten die nog geen vrijwillige verklaring van de lidstaten hebben ingediend, dit te doen op basis van de in artikel 59 van het Financieel Reglement (Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012) bedoelde beheersverklaring; dringt er bij de Commissie op aan zo snel mogelijk een model in te voeren voor de beheersverklaring; herhaalt in dit verband het werk van de interinstitutionele werkgroep nationale beheersverklaringen, die voor haar resultaat afhankelijk is van de nieuwe inhoud van de beheersverklaringen;

    61.

    vraagt de Commissie toezicht te houden op het certificeringsproces van de nationale auditautoriteiten in de lidstaten die vaker met herhaaldelijk hoge foutenpercentages werken; moedigt de Commissie aan hiertoe een mededeling en wetgevingsvoorstel te doen;

    62.

    roept de Commissie op artikel 32, lid 5, van het Financieel Reglement (Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012) toe te passen indien het foutenpercentage hoog blijft, en vervolgens zwakke punten in de controlesystemen in kaart te brengen, de kosten en baten van eventuele corrigerende maatregelen te onderzoeken, en passende maatregelen te nemen of voor te stellen op het vlak van vereenvoudiging, verbetering van de controlesystemen en het opnieuw ontwerpen van programma’s of uitvoeringssystemen;

    63.

    verzoekt de rapportageverplichtingen en de controledichtheid aanzienlijk te verlagen voor de lidstaten die permanent met zeer lage foutenpercentages werken; moedigt de Commissie aan hiertoe een mededeling op te stellen die een doeltreffend controlebeleid behelst, waarbij meer middelen ter beschikking worden gesteld voor controlemaatregelen in en voor landen met hoge foutenpercentages;

    64.

    dringt er bij de Commissie op aan het fenomeen van de „stromannen” aan te pakken die worden ingezet om overheidsopdrachten in de wacht te slepen, en dringt erop aan dat elke fase van de procedures voor overheidsopdrachten op het internet wordt gepubliceerd, waardoor maximale transparantie wordt gegarandeerd, en dat tevens de onderaannemers worden geïdentificeerd;

    65.

    verzoekt de Commissie haar interne regelingen voor gedeeld beheer aan een onderzoek te onderwerpen en aan het Europees Parlement aanbevelingen te doen met betrekking tot de benoeming van ambtenaren van de Unie die aan het hoofd komen te staan van nationale betalings-, beheers- of controleautoriteiten in de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de uitbetaling van middelen van de Unie;

    66.

    formuleert de aanbeveling dat het nieuw verkozen Parlement er via de bevoegde commissies voor zorgt dat de respectieve commissarissen zich er tijdens de schriftelijke procedure die voorafgaat aan de hoorzittingen formeel toe verplichten om binnen de vastgestelde termijn remediërende maatregelen te nemen; is van mening dat deze verplichtingen, samen met de verslagen van de Commissie en de Raad, het Parlement in staat zullen stellen om tijdens de kwijtingsprocedure 2013 met kennis van zaken een besluit te nemen;

    67.

    verzoekt het nieuw gekozen Parlement in de geest van het bovenstaande alle wettelijke mogelijkheden te onderzoeken om indien nodig in het kader van de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader bijkomende verbeteringen in de wetgeving te realiseren;

    Betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer

    Rekeningen — goedkeurende verklaring

    68.

    is ingenomen met het feit dat de jaarrekeningen van de Unie voor het begrotingsjaar 2012 in alle materiële opzichten een getrouw beeld geven van de situatie van de Unie per 31 december 2012, en van de resultaten van haar verrichtingen en kasstromen en van de veranderingen van de nettoactiva van het op die datum afgesloten jaar;

    69.

    herinnert eraan dat als de Rekenkamer een advies uitbrengt over de betrouwbaarheid van de rekeningen, het drie adviezen betreft over de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen bij die rekeningen; is van mening dat deze verschillende adviezen de beoordeling die de leden van het Parlement moeten maken van de uitvoering van de begroting door de Commissie, niet eenvoudiger maken;

    70.

    vindt het abnormaal dat de jaarrekening een negatief saldo van 40,4 miljard euro te zien geeft en vraagt zich af of de bedragen die bij de lidstaten voor personeelspensioenen moeten worden opgevraagd en die worden geraamd op 42,5 miljard euro niet als activa mogen worden opgevoerd, aangezien het hier duidelijk een vaste verbintenis betreft; neemt nota van de verklaringen van de rekenplichtige van de Commissie volgens welke is gehandeld in overeenstemming met de internationale boekhoudkundige normen voor de publieke sector; verzoekt de Europese Rekenkamer zich hierover uitdrukkelijk uit te spreken; verzoekt het risico van niet-nakoming van deze verplichting te berekenen op basis van de financiële situatie van de lidstaten; stelt voor de oprichting van een communautair pensioenfonds te overwegen om deze financiële verplichtingen ten aanzien van het personeel buiten de begroting om te organiseren;

    Wettigheid en regelmatigheid van ontvangsten — goedkeurende verklaring

    71.

    constateert met voldoening dat de onderliggende ontvangsten betreffende het per 31 december 2012 afgesloten begrotingsjaar op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

    Wettigheid en regelmatigheid van vastleggingen — goedkeurende verklaring

    72.

    constateert met voldoening dat de onderliggende vastleggingen betreffende het per 31 december 2012 afgesloten begrotingsjaar op alle materiële punten wettig en regelmatig zijn;

    Wettigheid en regelmatigheid van betalingen — afkeurende verklaring

    73.

    betreurt ten zeerste dat betalingen nog steeds fouten van materieel belang vertonen; herinnert de Commissie eraan dat het Parlement een nultolerantie hanteert ten opzichte van tekortkomingen;

    74.

    verzoekt de Rekenkamer te bekijken of en in hoeverre het zinvol is te werken met een analyse op basis van een gewone foutenmarge, en dringt er, onder inachtneming van haar onafhankelijke status, op aan dat zij daarbij de materialiteitsdrempel als uitgangspunt neemt (15);

    75.

    herinnert eraan dat in overeenstemming met de internationale standaarden voor accountantscontroles de externe controleur volledig onafhankelijk de materialiteitsdrempel moet vaststellen;

    76.

    respecteert de methode van de Rekenkamer om voor de representatieve dwarsdoorsnee de steekproef met jaarlijks wisselende zwaartepunten wat landen en programma’s betreft, uit te voeren; vraagt daarnaast evenwel op risico gebaseerde en programmaspecifieke landenverslagen beginnend met de jaarverslagen voor 2014;

    77.

    heeft begrepen dat het afkeurende verklaring van de Rekenkamer is gebaseerd op de waarneming dat toezicht- en controlesystemen slechts ten dele effectief zijn en dat betalingen bijgevolg een foutenpercentage vertonen van waarschijnlijk 4,8 %;

    78.

    stelt met bezorgdheid vast dat alle beleidsgroepen die beleidsuitgaven betreffen, fouten van materieel belang vertonen;

    79.

    benadrukt dat fouten duidelijk moeten worden onderscheiden van fraude en is van mening dat fouten in veruit de meeste gevallen voortkomen uit herstelbare administratieve fouten die met name verband houden met de complexiteit van de regels van de Unie en de nationale regels, waaraan iets kan worden gedaan; verwacht dat de betrokken instellingen terdege rekening houden met dit onderscheid in hun communicatie met het brede publiek en de media;

    80.

    herinnert eraan dat het meest waarschijnlijke foutenpercentage voor betalingen in het begrotingsjaar 2011 werd geraamd op 3,9 %, in 2010 op 3,7 % en in 2009 op 3,3 %; betreurt deze stijging omdat deze de positieve trend van 2007, 2008 en 2009 ongedaan maakt; erkent echter dat het toegenomen aantal betalingen tijdens de afsluitingsfase van de programma’s één reden kan zijn van de stijging van de foutenpercentages;

    81.

    betreurt ten zeerste dat de toezegging van de Commissie onder voorzitter Barroso om tot een volkomen positieve betrouwbaarheidsverklaring te komen, niet is verwezenlijkt (16);

    82.

    stelt met bezorgdheid vast dat alle terreinen van beleidsuitgaven bijdragen tot deze stijging, waarbij de beleidsgroep plattelandsontwikkeling, milieu, visserij en gezondheid met een geraamd foutenpercentage van 7,9 % het meest vatbaar blijft voor fouten, gevolgd door de beleidsgroep regionaal beleid, energie en vervoer met een geraamd foutenpercentage van 6,8 %;

    83.

    wijst erop dat de stijging van het geraamde foutenpercentage het grootst was voor de uitgavengebieden werkgelegenheid en sociale zaken, landbouw, plattelandsontwikkeling, marktmaatregelen en rechtstreekse steun, en regionaal beleid, energie en vervoer;

    84.

    benadrukt dat de stijging van het geraamde foutenpercentage deels te wijten is aan een andere steekproefbenadering van de Rekenkamer, waarbij de steekproeven nu enkel bestaan uit tussentijdse betalingen, saldobetalingen en de verrekening van voorschotten;

    85.

    merkt op dat de wijziging in het meest waarschijnlijke foutenpercentage die toe te schrijven is aan de gewijzigde steekproefbenadering van de Rekenkamer niet meer dan 0,3 procentpunt bedraagt en dat deze wijziging de belangrijkste reden is voor de stijging van het geraamde foutenpercentage voor de beleidsgebieden externe betrekkingen, steun en uitbreiding en ander intern beleid;

    86.

    is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer in 2012 besloten heeft ernstige fouten die alle instellingen en organen van de Unie bij aanbestedingen begaan als kwantificeerbare fouten te behandelen, zoals ze reeds gedaan heeft voor de lidstaten en internationale organisaties; merkt op dat de Rekenkamer haar aanpak niet met terugwerkende kracht heeft toegepast op aanbestedingsactiviteiten van de instellingen en organen van de Unie die voor 2011 plaatsvonden;

    87.

    verzoekt de Rekenkamer om samen met de Commissie een gezamenlijk te hanteren methode voor het tellen van fouten overeen te komen, aangezien een verschillende aanpak het reële effect van een fout op het welslagen van een project in feite verdoezelt en een realistische inschatting daarvan in de weg staat;

    88.

    stelt met tevredenheid vast dat deze gewijzigde aanpak het mogelijk maakt het geraamde foutenpercentage voor uitgaven onder gedeeld beheer (dat 5,3 % bedraagt) te vergelijken met dat van alle andere vormen van beleidsuitgaven (dat 4,3 % bedraagt);

    89.

    is ingenomen met het feit dat het geraamde foutenpercentage voor administratieve uitgaven die rechtstreeks door de Unie worden beheerd, volgens de Rekenkamer 0 % bedraagt;

    90.

    benadrukt dat subsidiabiliteitsfouten meer dan twee derde van het totale geraamde foutenpercentage voor hun rekening nemen en onder meer betrekking hebben op ernstige inbreuken op aanbestedingsregels (1,4 procentpunt), volstrekt niet-subsidiabele projecten/activiteiten of begunstigden (1,1 procentpunt), niet-subsidiabele kosten opgenomen in de kostendeclaraties (1,0 procentpunt) en onjuiste opgave van landbouwoppervlakte (0,8 procentpunt);

    91.

    verwijst naar het EU-corruptiebestrijdingsverslag van de Commissie (COM(2014) 38), waarin overheidsopdrachten als bijzonder corruptiegevoelig worden gekwalificeerd; pleit in dit verband voor toepassing van strengere integriteitsnormen en betere controlemechanismen in een aantal lidstaten;

    92.

    merkt op dat de in 2012 verrichte financiële correcties 3,7 miljard EUR bedroegen, wat meer dan het driedubbele is dan in 2011 (1,1 miljard EUR), terwijl de terugvorderingen zo goed als constant bleven op 678 miljoen EUR (733 miljoen EUR in 2011), en dat de meeste correcties in 2012 betrekking hadden op de programmeringsperiode 2000-2006;

    93.

    is ingenomen met het feit dat de Commissie erin geslaagd is een aantal financiële correcties snel op te leggen in 2012, aangezien veel financiële correcties doorgaans pas meerdere jaren na de aanvankelijke uitbetaling van de middelen plaatsvinden; bekritiseert het feit dat de buitensporig lange procedures voor de begroting van de Unie leiden tot bijkomende administratieve kosten en ook tot een verlies van ontvangsten en intresten, met als gevolg dat begrotingsmiddelen worden geblokkeerd; vindt effectieve controles vooraf een betere manier om de begroting van de Unie te beschermen dan achteraf verrichte financiële correcties;

    94.

    is tevreden met de landenspecifieke opmerkingen in de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement over de bescherming van de begroting van de Europese Unie tot eind 2012 (17); bekritiseert evenwel het feit dat nog geen betrouwbare informatie over de intrekkingen, terugvorderingen en nog niet afgehandelde terugvorderingen van middelen uit de structuurfondsen voor de afzonderlijke lidstaten is verkregen, verzoekt de Commissie om, volgens een passend tijdschema, voldoende gedetailleerde landenspecifieke informatie ter beschikking te stellen;

    95.

    neemt kennis van het feit dat het totale aantal in 2012 uitgevoerde financiële correcties en terugvorderingen in financiële termen 3,2 % van alle betalingen uit de EU-begroting 2012 bedroeg, en dat de Commissie in de periode 2009-2012 gemiddeld 2,6 miljard EUR financiële correcties en terugvorderingen per jaar heeft uitgevoerd, hetzij 2 % van het gemiddelde bedrag aan betalingen uit de begroting van de Unie (18);

    96.

    is van mening dat deze maatregelen nog te weinig impact hebben gehad op de begroting van de Unie en verzoekt de Commissie het Parlement en de Raad in haar volgende mededeling over de bescherming van de begroting van de Europese Unie tot eind 2013 gedetailleerde bedragen te verstrekken en ook te vermelden welk gebruik daarvan is gemaakt;

    97.

    merkt op dat in de jaarrekening 2012 een financiële correctie van 1,8 miljard EUR is opgenomen betreffende de besteding van middelen voor cohesiebeleid in de periode 2000-2006 in Spanje, wat overeenkomt met 49 % van de totale correcties in 2012; betreurt dat de autoriteiten in Spanje volgens de huidige regels recht hadden op aanvullende financiering ten belope van 1 390 miljoen EUR;

    98.

    is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer enkel de financiële correcties met gedetailleerde correcties op projectniveau uit de raming van het foutenpercentage uitsluit, maar erkent dat de forfaitaire correcties waartoe de Commissie besluit een efficiënt instrument kunnen zijn om de begroting van de Unie te beschermen;

    99.

    merkt op dat slechts ongeveer 1 % van de in 2012 uitgevoerde financiële correcties een nettoverlaging van de EU-financiering voor het betrokken programma en de betrokken lidstaat inzake het cohesiebeleid inhield;

    100.

    moedigt de Commissie aan informatie te verstrekken waarmee zoveel mogelijk aansluiting kan worden gevonden tussen het jaar waarin een betaling is gedaan, het jaar waarin de betrokken fout is opgespoord en het jaar waarin de terugvordering of de financiële correctie bekend is gemaakt in de toelichting bij de rekeningen;

    Syntheseverslag en jaarlijkse activiteitenverslagen

    101.

    merkt op dat twaalf directeuren-generaal en twee directeuren van uitvoerende agentschappen in totaal 23 gekwantificeerde punten van voorbehoud maakten met betrekking tot de uitgaven, en dat de directeur-generaal van DG Begroting een verklaring met beperking afgaf inzake de ontvangsten;

    102.

    betreurt dat de term „risicobedrag” niet wordt gedefinieerd in de „Synthese van de beheersresultaten van de Commissie in 2012” van 5 juni 2013 (het syntheseverslag), en dat de diverse directoraten-generaal dit niet op consistente wijze berekenen; verzoekt de Commissie binnen haar directoraten-generaal een gezamenlijke aanpak te ontwikkelen voor de vaststelling van risicobedragen;

    103.

    wijst erop dat, aangezien het risicobedrag volgens de Commissie tussen de 1,9 % (2,6 miljard EUR) en 2,6 % (3,5 miljard EUR) van alle betalingen in het jaar ligt, zij dus erkent dat het foutenniveau bij de uitgaven waarschijnlijk van materieel belang is, te meer daar zij zelf zegt dat de risicobedragen op een aantal domeinen, in het bijzonder plattelandsontwikkeling, wellicht worden onderschat; benadrukt evenwel dat in deze bedragen niet de potentiële toekomstige financiële correcties begrepen zijn, die het eindrisico aanzienlijk beperken; dringt er bij de Commissie op aan de begroting van de Unie passend te beschermen en acht de gemiddelde niveaus van de terugvorderingen en financiële correcties in het verleden bemoedigend;

    104.

    is van mening dat de vergelijking die in het syntheseverslag van de Commissie wordt gemaakt tussen het totale risicobedrag en het gemiddelde niveau van de financiële correcties over de afgelopen jaren in de juiste context moet worden gezien (tijdstip en impact van de financiële correcties op de lidstaten en begunstigden, vermoedelijke onderschatting van de risicobedragen en hergebruik van middelen);

    105.

    betreurt dat de Commissie het al lang bestaande verzoek van het Parlement om de handtekening van het verantwoordelijke lid van de Commissie toe te voegen aan de jaarlijkse activiteitenverslagen van zijn/haar directoraat-generaal, waarvoor hij/zij verantwoordelijk is, voortdurend negeert; stelt vast dat het syntheseverslag is aangenomen door het College van leden van de Commissie, maar acht dit onvoldoende in het licht van democratische beginselen inzake verantwoordingsplicht;

    Druk op de begroting

    106.

    neemt kennis van de door de Raad aangebrachte besparingen, die hebben geleid tot een daling van de betalingskredieten ten opzichte van de aangenomen begroting; benadrukt dat de Raad vasthoudt aan haar strategie om het betalingsniveau artificieel te verminderen, zonder rekening te houden met de echte behoeften, en stelt met bezorgdheid vast dat de aanzienlijke kloof tussen vastleggings- en betalingskredieten, in combinatie met de grote hoeveelheid niet-gebruikte kredieten aan het begin van de programmeringsperiode 2007-2013, heeft geleid tot de accumulatie van ongebruikte vastleggingskredieten ten belope van twee jaar en drie maanden;

    107.

    benadrukt dat het steeds terugkerende tekort aan betalingskredieten de belangrijkste oorzaak is van het ongekend hoge bedrag aan RAL, met name in de laatste jaren van het MFK 2007-2013; stelt met grote bezorgdheid vast dat het voor de Commissie steeds moeilijker wordt om alle betalingsaanvragen in het begrotingsjaar binnen de begrote betalingskredieten te voldoen, en dat het gecumuleerde totaal aan vastleggingskredieten dat voor betalingen voor de periode 2007-2013 beschikbaar was, het gecumuleerde totaal aan betalingskredieten voor die periode met 114 miljard EUR overschreed; merkt op dat dit 64 miljard EUR meer is dan het verschil van 50 miljard EUR tussen het totaal aan vastleggingskredieten en het totaal aan betalingskredieten waarin het financieel kader voorzag;

    108.

    uit zijn bezorgdheid over het feit dat de niet-afgewikkelde begrotingsvastleggingen van de Commissie waarvoor nog geen betaling en/of vrijmaking heeft plaatsgevonden, met 10 miljard EUR zijn toegenomen tot 217 miljard EUR, en dat eind 2012 nog een bedrag van 16,2 miljard EUR aan betalingsverzoeken open stond (10,7 miljard EUR eind 2011 en 6,4 miljard EUR eind 2010); is bovendien bezorgd dat 52 % van de betalingskredieten waarom in de ontwerpbegroting 2014 is verzocht, bestemd is voor de afronding van programma’s van het MFK 2007-2013;

    109.

    betreurt het dat het DG Humanitaire Hulp en Civiele Bescherming van de Commissie in 2012 niet in staat was betalingsverplichtingen voor 60 miljoen EUR tijdig na te komen (en in 2013 voor 160 miljoen EUR) met ernstige gevolgen voor kwetsbare mensen en de ngo’s die deze mensen proberen te helpen; vraagt dat de Commissie en de begrotingsautoriteit gezien de dringende levensreddende aard, de snelle projectcyclus en het bescheiden budget (2 EUR per burger per jaar) voor de noodmaatregelen van de Unie, de uitzonderlijke aard en specificiteit van deze acties erkennen door in de jaarlijkse begrotingscyclus te zorgen voor overeenstemmende niveaus voor betalingskredieten en vastleggingskredieten voor humanitaire hulp;

    110.

    wijst erop dat op 30 juni 2013 de brutovoorfinanciering 81 miljard EUR bedroeg, waarvan 75 % (ongeveer 61 miljard EUR) ouder was dan 18 maanden en 20 % (16 miljard EUR) ouder dan 6 jaar; merkt op dat onnodig lange perioden van voorfinanciering kunnen leiden tot een verhoogd risico op fouten of verlies, is van mening dat voorfinanciering niet meer dan 50 miljard EUR mag en kan bedragen; stelt vast dat bij gedeeld beheer voorfinancieringsbetalingen niet afhankelijk zijn van het bestaan van een garantie; stelt derhalve voor dat de Commissie in de verslagen van de rekenplichtigen een verdeling van voorfinancieringsbetalingen per transactiejaar en per lidstaat verstrekt;

    111.

    uit zijn bezorgdheid over het feit dat tot 30 juni 2013 4,8 miljard EUR van de vorige programmeringsperiode 2000-2006 uit de begroting van de Unie werd betaald als voorfinanciering voor projecten op structureel gebied, die niet werden vereffend of waarvoor de bedragen niet werden teruggevorderd door de Commissie of de lidstaten; vraagt informatie over de stand van zaken van deze projecten en informatie over het tijdsschema voor de terugvordering of vereffening van deze fondsen;

    112.

    vraagt een gedetailleerde verdeling van en een gedetailleerde uitleg over de 2,3 miljard EUR aan voorfinanciering die: a) werd aangepast wegens technische correcties die aan de beginbalans werden gedaan wanneer de boekhouding op transactiebasis voor het eerst werd voorbereid of b) werd overgedragen van de balans van de Commissie naar andere organen van de Unie (agentschappen en gemeenschappelijke ondernemingen) toen die werden opgericht;

    113.

    uit zijn bezorgdheid over het feit dat de Commissie op het vlak van ontwikkeling en samenwerking slechts garanties kreeg voor een totaal van 700 miljoen EUR terwijl een bedrag van 10,1 miljard EUR reeds was betaald als voorfinanciering; verwacht dat de Commissie de nodige maatregelen neemt om het kredietrisico tot een minimum te beperken; is ervan overtuigd dat ngo’s, internationale organisaties en andere begunstigden van subsidies of contractspartijen voor voorgefinancierde bedragen aan garantievereisten moeten voldoen;

    114.

    verzoekt de Commissie met klem een kasstroomraming voor de lange termijn met een prognose van de toekomstige betalingsbehoeften op te stellen en te publiceren om te waarborgen dat de noodzakelijke betalingen kunnen worden gedaan uit de goedgekeurde jaarlijkse begrotingen;

    115.

    herhaalt het voorstel van het Parlement voor een voltijdse commissaris voor begrotingscontrole;

    Verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten bij gedeeld beheer

    116.

    benadrukt dat de autoriteiten van de lidstaten voor de meeste verrichtingen die fouten vertoonden op het gebied van gedeeld beheer (bijvoorbeeld landbouw en cohesie), over voldoende gegevens beschikten om deze fouten op te sporen en te corrigeren; vraagt de lidstaten daarom eens te meer om de eerstelijnscontroles dringend te versterken om dit onaanvaardbaar hoge niveau van wanbeheer aan te pakken; vraagt bovendien de Commissie de begroting van de Unie af te schermen van het risico van onregelmatige betalingen door financiële correcties toe te passen wanneer dergelijke tekortkomingen in beheer- en controlesystemen in de lidstaten worden vastgesteld; roept de lidstaten en de Commissie daarom eens te meer op de eerstelijnscontroles dringend te versterken om dit onaanvaardbaar hoge niveau van wanbeheer aan te pakken;

    117.

    verzoekt de Rekenkamer overeenkomstig artikel 287, lid 4, tweede alinea, advies uit te brengen over de onafhankelijkheid van de nationale controleautoriteiten wat betreft het gedeelde beheer;

    118.

    merkt op dat de geringe betrouwbaarheid van de eerstelijnscontroles die sommige lidstaten verrichten, de geloofwaardigheid ondermijnen van de jaarlijkse activiteitenverslagen die de Commissiediensten opstellen alsook van het syntheseverslag dat de Commissie goedkeurt, aangezien deze voor een deel gebaseerd zijn op de controles die de nationale autoriteiten verrichten; herhaalt daarom zijn eerder verzoek aan de Commissie om betrouwbare en objectieve jaarlijkse activiteitenverslagen op te stellen;

    119.

    stelt voor te onderzoeken of de nationale controle-instanties in hun hoedanigheid van onafhankelijke externe controleurs en met inachtneming van de internationale auditnormen, nationale controleattesten betreffende het beheer van de middelen van de Unie kunnen afleveren die vervolgens aan de regeringen van de lidstaten worden bezorgd om tijdens het kwijtingsproces te worden overgelegd volgens een passende interinstitutionele procedure;

    120.

    benadrukt het feit dat overeenkomstig artikel 317 van het VWEU uiteindelijk de Commissie verantwoordelijk is voor de uitvoering van de begroting van de Unie; wijst erop dat, wanneer de Commissie de begroting uitvoert op basis van gedeeld beheer, uitvoeringstaken worden gedelegeerd aan de lidstaten overeenkomstig artikel 59 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012;

    121.

    is ingenomen met het feit dat de beheersautoriteiten van de lidstaten, in overeenstemming met artikel 59, leden 3, 4 en 5, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, verplicht worden jaarlijks hun rekeningen in te dienen bij de Commissie, vergezeld van een beheersverklaring, een jaarlijkse samenvatting van hun definitieve auditverslag en van de verrichte controles en een advies van een onafhankelijk auditorgaan, wijst erop dat de lidstaten bovendien op het daartoe geëigende niveau ondertekende vrijwillige beheersverklaringen kunnen afgeven gebaseerd op de in de hierboven aangevoerde elementen van het Financieel Reglement;

    122.

    vraagt dat de Commissie elk jaar aan het Parlement de jaarlijkse samenvattingen van de definitieve auditverslagen en van de controles die door de lidstaten werden verricht in overeenstemming met artikel 59, lid 5, onder b), van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 doet toekomen ten laatste twee maanden nadat de Commissie deze heeft ontvangen, onder de nodige voorzorgsmaatregelen van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (19); stelt vast dat de bevoegde commissie van het Parlement deze jaarlijkse samenvattingen voor het jaar 2012 slechts op 19 februari 2014 heeft ontvangen;

    123.

    is tevreden met het feit dat de Commissie in het kader van dit Interinstitutioneel Akkoord bij het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 een werkgroep heeft opgericht bestaande uit vertegenwoordigers van het Parlement, de Raad en de Commissie die een model voor deze verklaringen moet opstellen en er zo moet voor zorgen dat de nationale verklaringen nuttig zijn voor de verklaringsprocedure van de Commissie zelf;

    124.

    vraagt dat de Commissie nadat zij het model heeft opgesteld, de lidstaten actief en continu aanmoedigt dit model te gebruiken teneinde nuttige en betrouwbare nationale beheersverklaringen te ontvangen van alle lidstaten;

    De kwijtingsaanbevelingen van de Raad

    125.

    verzoekt de Raad een kritischer houding aan te nemen ten aanzien van de kwijting en het gebruik dat uiteindelijk van belastinginkomsten van de Unie in de lidstaten wordt gemaakt, en neemt in dit verband kennis van de kritische houding van Zweden, het Verenigd Koninkrijk en Nederland inzake de kwijting voor 2012; hoopt dat zij tijdens hun respectieve voorzitterschap de door het Parlement gevraagde informatie over de uitvoering van de begroting van de Raad zullen verstrekken, om te voorkomen dat het Parlement in de toekomst opnieuw zou weigeren kwijting te verlenen; onderschrijft voorts de oproepen tot nationale beheersverklaringen;

    126.

    vraagt dat de Raad verslag legt over de uitvoering van de corrigerende maatregelen die onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen, wanneer zij haar volgende aanbeveling tot kwijting aanneemt, uiterlijk eind oktober 2014;

    Ontvangsten

    127.

    stelt vast dat de Rekenkamer bij haar controle geen materieel foutenpercentage heeft geconstateerd in de berekening door de Commissie van de bijdragen van de lidstaten en de betaling hiervan, waarvan de meeste gebaseerd waren op geraamde bni-gegevens voor 2012;

    128.

    neemt kennis van het feit dat de Rekenkamer de juistheid van 8 miljoen EUR van de EVA-bijdrage (240 miljoen EUR) niet kon vaststellen; verzoekt de Rekenkamer en de Commissie dit te controleren en in het kader van de follow-up van de kwijting 2012 verslag over de juistheid van de EVA-bijdrage uit te brengen;

    129.

    verzoekt de Commissie om de Commissie begrotingscontrole in het kader van de follow-up van de kwijtingsprocedure 2012 mee te delen welke inspanningen zijn verricht om het voorbehoud met betrekking tot de toezending van bni-gegevens, uit de weg te ruimen;

    130.

    verbaast zich erover dat de bni-gegevens pas vier jaar na de toezending ervan als definitief kunnen worden beschouwd; acht deze tijdspanne buitensporig;

    131.

    maakt zich zorgen door de tekortkomingen in de btw-systemen van de lidstaten; verwijst in verband hiermee naar de resultaten van een onderzoek (20) waarin de verliezen voor de overheidsfinanciën van de lidstaten bij de btw-ontvangsten van 2011, als gevolg van overtredingen of niet-inning, worden geraamd op 193 miljard EUR; merkt op dat dit overeenkomt met 18 % van de theoretische btw-ontvangsten of 1,5 % van het bbp (0,5 % meer dan de huidige begroting voor 2014-2020); wil bijgevolg te horen krijgen welke maatregelen de Commissie heeft genomen om het bestaande voorbehoud met betrekking tot de nationale btw-systemen van de lidstaten, die kunnen teruggaan tot de jaren 1990, uit de weg te ruimen;

    132.

    stelt vast dat uit bovenvermelde studie blijkt dat Italië (36 miljard EUR), Frankrijk (32 miljard EUR), Duitsland (26,9 miljard EUR) en het Verenigd Koninkrijk (19 miljard EUR) in kwantitatieve termen goed zijn voor meer dan de helft van de totale btw-kloof, voornamelijk omdat zij de grootste economieën van de Unie zijn; stelt eveneens vast dat in termen van de verhouding ten opzichte van hun eigen bbp Roemenië (10 miljard EUR), Griekenland (9,7 miljard EUR), Litouwen (4,4 miljard EUR) en Letland (0,9 miljard EUR) de lidstaten met de grootste btw-kloof waren in 2001; neemt kennis van het feit dat uit de studie eveneens in veel lidstaten sinds 2008 een duidelijke opwaartse trend in de btw-kloof blijkt ten gevolge van de economische crisis (dit was in het bijzonder het geval in Spanje, Griekenland, Letland, Ierland, Portugal en Slowakije); stelt vast de btw-kloof in heel de Unie gemiddeld met 5 procentpunt is gestegen sinds de economische crisis heeft toegeslagen;

    133.

    neemt in verband hiermee kennis van het antwoord van de Commissie dat 21 van de 108 kwesties waarbij momenteel voorbehoud wordt gemaakt, afkomstig zijn van de lidstaten zelf; wijst erop dat 27 andere kwesties betrekking hebben op het feit dat de nationale wetgeving niet in overeenstemming is met Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (21); is tevreden met het feit dat voor 12 van de 16 kwesties waarbij al lang voorbehoud werd gemaakt, het voorbehoud kon worden opgeheven;

    134.

    betreurt het feit dat in België, Finland en Polen, die de Rekenkamer in 2012 in het kader van zijn controles heeft bezocht, tekortkomingen zijn vastgesteld in het nationale douanetoezicht met betrekking tot controles na de douaneafhandeling en met betrekking tot risicoanalyse; verzoekt de Commissie te zorgen voor een follow-up van deze tekortkomingen;

    135.

    concludeert uit bovengenoemde controles en uit controles van de Commissie in de jaren 2010 en 2011 dat soortgelijke tekortkomingen ook in andere landen kunnen voorkomen en verzoekt de Commissie en de lidstaten bijgevolg hun douanetoezicht te versterken, met name in de grotere havens; verzoekt de Commissie hierover in het kader van de voorbereiding van de kwijting 2013 verslag uit te brengen;

    136.

    is bezorgd door het feit dat opgelegde, maar nog niet betaalde sancties ten bedrage van 200 miljoen EUR op geen enkele manier gedekt zijn;

    137.

    neemt kennis van de informatie in de brief van commissaris Šemeta van 12 april 2013 (22) dat het momenteel door technische problemen niet mogelijk is het gemoderniseerde douanewetboek in te voeren;

    138.

    neemt kennis van de mededeling van de Commissie met als titel „Actieplan ter versterking van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking” van 6 december 2012 (COM(2012) 722), alsmede van de antwoorden van de Commissie van 26 september 2013 (COM(2013) 349);

    139.

    is tevreden met de aankondiging van commissaris Šemeta dat hij het Parlement uiterlijk op 1 mei 2014 een overzicht zal bezorgen van de maatregelen waarmee belastingontduiking en -ontwijking moeten worden bestreden;

    140.

    is van mening dat btw-fraude, en in het bijzonder de zogenaamde carrousel of carrouselfraude, competitie verstoort en nationale begrotingen aanzienlijke bedragen onthoudt en schadelijk is voor de begroting van de Unie; roept de Commissie op alle middelen te gebruiken om de verplichting van lidstaten om tijdig informatie te verstrekken aan de Commissie, te doen naleven; uit in dit verband zijn tevredenheid over de belofte van de commissaris om het Parlement voor 1 mei 2014 een overzicht te verstrekken van de ontwikkeling van de initiatieven die werden genomen om belastingontduiking en -ontwijking in de Unie en met betrekking tot derde landen aan te pakken;

    Landbouw

    Marktondersteuning en rechtstreekse steun

    141.

    betreurt het feit dat de betalingen van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) voor 2012 fouten van materieel belang vertonen en dat de gecontroleerde toezicht- en controlesystemen voor verrichte betalingen gedeeltelijk doeltreffend waren en betreurt de stijging van het meest waarschijnlijke foutenpercentage tot 3,8 % (2011: 2,9 %);

    142.

    stelt vast dat de Rekenkamer voor een aanzienlijk aantal verrichtingen met fouten van oordeel is dat de nationale instanties beschikten over voldoende informatie om de betrokken fouten te kunnen ontdekken en corrigeren; verzoekt de Rekenkamer hierover precieze informatie te verstrekken;

    143.

    is erg verontrust door het feit dat de door de Rekenkamer in zijn jaarverslag voor begrotingsjaar 2012 uitgeoefende kritiek en de door de Rekenkamer aangewezen systematische tekortkomingen, in het bijzonder wat de subsidiabiliteit van blijvend grasland betreft, al sinds 2007 in verslagen van de Rekenkamer ter sprake worden gebracht; neemt kennis van de verklaringen van de Commissie en dringt erop aan dat de Commissie en de Rekenkamer in het kader van de contradictoire procedure overeenstemming bereiken over de correcte evaluatie van de criteria om voor subsidiëring van blijvend grasland in aanmerking te komen;

    144.

    wijst in het bijzonder op het feit dat de meest voorkomende fouten inzake de juistheid betrekking hebben op te hoge opgaven van oppervlakten en op administratieve fouten en dat grotere fouten inzake de juistheid meestal betrekking hebben op te hoge betalingen voor blijvend grasland; betreurt het feit dat te hoge opgaven bij tegencontroles van de opgegeven percelen op basis van het LPIS in bepaalde lidstaten niet aan het licht zijn gekomen, doordat de LPIS-databank slechts deels betrouwbaar is;

    145.

    wijst op het feit dat de controle van de Rekenkamer ook betrekking had op de verplichtingen inzake randvoorwaarden en dat gevallen waar niet aan de randvoorwaarden was voldaan, behandeld zijn als fouten, mits kon worden vastgesteld dat de overtreding was begaan in het jaar waarin de landbouwer de subsidie had aangevraagd;

    146.

    wijst op het feit dat de Rekenkamer de tekortkomingen op het vlak van de randvoorwaarden opneemt in haar berekening van het foutenpercentage, terwijl volgens de Commissie de randvoorwaarden geen betrekking hebben op het in aanmerking komen voor betalingen, maar enkel tot administratieve sancties leiden (23);

    147.

    wijst op het feit dat het foutenpercentage met grote omzichtigheid moet worden behandeld en niet mag worden beschouwd als algemene beoordeling van de mate waarin de landbouwers voldoen aan de randvoorwaarden, doordat de Rekenkamer zich bij zijn controle tot bepaalde verplichtingen inzake randvoorwaarden heeft beperkt (24);

    148.

    is ernstig bezorgd doordat uit de controle van de Rekenkamer opnieuw is gebleken dat de doeltreffendheid van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS) nadelig wordt beïnvloed door de onnauwkeurigheid in de databanken die worden gebruikt bij kruiscontroles; wijst in het bijzonder op het feit dat bij de in Engeland en Noord-Ierland gecontroleerde perceelidentificatiesystemen ernstige tekortkomingen zijn vastgesteld;

    149.

    betreurt ook het feit dat de Rekenkamer bij de drie gecontroleerde betaalorganen in Engeland, Noord-Ierland en Luxemburg gebreken heeft vastgesteld met betrekking tot de juistheid van de betalingen, maar ook met betrekking tot de kwaliteit van de metingen ter plaatse;

    150.

    is het eens met de bezwaren van de Rekenkamer tegen de wijziging van de procedure van DG AGRI voor de berekening van het restfoutenpercentage voor de ontkoppelde areaalsteun voor 2012, omdat hierbij rekening wordt gehouden met het feit dat de inspectiestatistieken gebreken vertonen die de betrouwbaarheid ervan kunnen beïnvloeden en dat die statistieken niet alle componenten van het restfoutenpercentage dekken;

    151.

    betreurt het feit dat de resultaten van de nieuwe aanpak opnieuw tonen dat slechts een beperkte zekerheid kan worden ontleend aan de inspectiestatistieken van bepaalde lidstaten, de verklaringen van de directeuren van betaalorganen en de werkzaamheden van de certificerende instanties; vraagt deze nieuwe aanpak uit te breiden tot alle GLB-uitgaven in het volgende jaarlijks activiteitenverslag van DG AGRI;

    152.

    betreurt het feit dat van de zeven aanbevelingen die de Rekenkamer in zijn jaarverslag voor de begrotingsjaren 2009 en 2010 had geformuleerd, slechts twee op de meeste vlakken werden uitgevoerd door de Commissie en vier op sommige vlakken;

    153.

    sluit zich aan bij de aanbeveling van de Rekenkamer dat de subsidiabiliteit van grond, en met name van blijvend grasland, naar behoren wordt geregistreerd in het LPIS (zie paragrafen 3.13 en 3.25 en tabel 3.3 van het jaarverslag voor 2012); dringt er bij de Commissie op aan in samenwerking met de lidstaten de problemen met betrekking tot blijvend grasland aan te pakken en ervoor te zorgen dat het correct wordt geregistreerd in het LPIS; dringt er bij de Commissie op aan elke zes maanden het Parlement te informeren over de geboekte vooruitgang;

    154.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten onmiddellijk corrigerende maatregelen te nemen wanneer beheers- en controlesystemen en/of GBCS-databanken gebrekkig of verouderd blijken;

    155.

    betreurt in verband hiermee het feit dat de Rekenkamer en de Commissie bij de controles 2006/2007 gebreken in het perceelidentificatiesysteem van Portugal en Frankrijk hebben vastgesteld, terwijl de directeur-generaal van DG AGRI hiervoor voor Portugal pas in zijn jaarverslag voor 2011 en voor Frankrijk pas in 2012 een voorbehoud met daaraan gekoppeld een actieplan heeft opgenomen;

    156.

    is van mening dat de schadelijke gevolgen voor de doeltreffende bescherming van de begroting van de Unie het gevolg kunnen zijn van een uitstel om het voorbehoud waarbij een verzoek om een actieplan moet worden gevoegd, te maken, en wijst op het feit dat de Commissie op dit gebied een bijzondere verantwoordelijkheid draagt;

    157.

    stelt ernstig bezorgd vast dat de Rekenkamer in de in 2008, 2009 en 2010 in Italië en Spanje gecontroleerde perceelidentificatiesystemen systemische tekortkomingen heeft vastgesteld en dat sinds 2007 tekortkomingen zijn vastgesteld in de perceelidentificatiesystemen van twaalf lidstaten (25); neemt kennis van het antwoord van de Commissie en de Spaanse autoriteiten waaruit blijkt dat, ondanks de beperkte omvang van de tekortkomingen, een foutcorrectiesysteem wordt toegepast waarbij in de regelgeving voor de komende periode een subsidiabilieitscoëfficiënt wordt opgenomen;

    158.

    deelt de door de Rekenkamer geformuleerde bezorgdheid wegens de traagheid van de conformiteitsprocedures met financiële correcties tot gevolg, (paragraaf 4.31 van het jaarverslag voor 2012), en betreurt het feit dat bij een steekproef van conformiteitsprocedures is gebleken dat in 2012 de feitelijke duur (meer dan vier jaar) twee keer zo lang was als de interne benchmark van de Commissie, met als uiteindelijk gevolg een aanzienlijke achterstand; neemt kennis van het feit dat de contradictoire procedure, het verzoeningsmechanisme en de berekeningsmethode voor correcties het tijdig afsluiten van conformiteitsgoedkeuringsprocedures bemoeilijken; verwacht dat de Commissie alle mogelijke inspanning levert om de duur van de conformiteitsprocedures in standaardgevallen te beperken tot maximum twee jaar (26);

    159.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten nadrukkelijk ervoor te zorgen dat de betalingen gebaseerd zijn op de controleresultaten en dat de controles ter plaatse van de vereiste kwaliteit zijn, om de subsidiabele percelen op betrouwbare wijze te kunnen identificeren;

    160.

    verzoekt de Commissie nadrukkelijk ervoor te zorgen dat de werkzaamheden van de directeuren van betaalorganen en die van de certificerende instanties door hun ontwerp en kwaliteit een betrouwbare basis bieden om de wettigheid en regelmatigheid van onderliggende verrichtingen te beoordelen;

    Plattelandsontwikkeling, milieu, visserij en gezondheid

    161.

    betreurt het feit dat de betalingen op de beleidsterreinen plattelandsontwikkeling, milieu, visserij en gezondheid voor 2012 fouten van materieel belang vertonen en dat de gecontroleerde toezicht- en controlesystemen voor verrichte betalingen gedeeltelijk doeltreffend of — in één geval — niet doeltreffend waren en betreurt de stijging van het meest waarschijnlijke foutenpercentage tot 7,9 % (2011: 7,7 %);

    162.

    stelt vast dat de Rekenkamer voor een aanzienlijk aantal verrichtingen met fouten van oordeel is dat de nationale instanties beschikten over voldoende informatie om de betrokken fouten te kunnen ontdekken en corrigeren; verzoekt de Rekenkamer hierover precieze informatie te verstrekken;

    163.

    wijst op het feit dat het bij het grootste deel (65 %) van de door de Rekenkamer vastgestelde meest waarschijnlijke foutenpercentages net als in 2011 ging om niet-oppervlaktegerelateerde fouten en onderstreept het feit dat de reden voor de meeste kwantificeerbare fouten was dat de begunstigden zich niet aan de subsidiabiliteitsvereisten hielden, vooral met betrekking tot de volgende voorwaarden: agromilieuverbintenissen, specifieke vereisten voor investeringsprojecten en regels inzake het plaatsen van overheidsopdrachten;

    164.

    is ernstig bezorgd doordat de Rekenkamer opnieuw significante problemen heeft geconstateerd met betrekking tot de uitvoering van randvoorwaarden voor de identificatie en registratie van dieren; verzoekt de lidstaten de kwaliteit van de controles doorheen het jaar te verbeteren, zonder dat dit voor de begunstigden leidt tot een grotere administratieve last;

    165.

    betreurt nogmaals dat de Commissie verschillende methoden hanteerde om de fouten inzake de gunning van overheidsopdrachten op de twee beleidsterreinen „Landbouw” en „Cohesie” te kwantificeren, die bovendien allebei niet aansluiten bij die van de Rekenkamer, en dringt er bij de Commissie en de Rekenkamer op aan de behandeling van fouten inzake de gunning van overheidsopdrachten voor gedeeld beheer met spoed te harmoniseren en de kwijtingsautoriteit te informeren over deze wijzigingen;

    166.

    spreekt opnieuw zijn bezorgdheid uit over het feit dat een groot aantal fouten is vastgesteld bij begunstigden die publiekrechtelijke organisaties zijn en dat deze fouten betrekking hebben op feiten als de declaratie van niet-subsidiabele btw-bedragen en de niet-naleving van de regels inzake de gunning van overheidsopdrachten; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom ervoor te zorgen dat de geldende voorschriften beter worden gehandhaafd;

    167.

    betreurt het feit dat de Rekenkamer tekortkomingen (27) heeft vastgesteld in de toezicht- en controlesystemen voor plattelandsontwikkeling van Frankrijk, Zweden, Duitsland, Polen, Bulgarije en Roemenië en dat de drie componenten die door de Rekenkamer zijn gecontroleerd, namelijk de beheers- en controlesystemen om te zorgen voor correcte betalingen, de controlesystemen op basis van controles ter plaatse en de systemen om te zorgen voor de uitvoering en controle van randvoorwaarden, gebreken vertoonden;

    168.

    stelt bezorgd vast dat de in 2012 in de bovengenoemde lidstaten geconstateerde tekortkomingen behoorlijk precies overeenkomen met de tekortkomingen die zijn vastgesteld en gemeld in zes andere, in 2011 gecontroleerde lidstaten (Denemarken, Spanje, Italië, Hongarije, Oostenrijk en Finland);

    169.

    maakt zich zorgen dat overeenkomstige fouten uiteindelijk kunnen voorkomen in alle lidstaten;

    170.

    stelt bezorgd vast dat de belangrijkste tekortkoming die dit jaar door de Rekenkamer is vastgesteld, bestond in ondoeltreffende controles van de regels inzake de gunning van overheidsopdrachten in Zweden, Duitsland (Brandenburg en Berlijn), Polen, Bulgarije en Roemenië en dat bij de controle is vastgesteld dat uitgaven van in totaal meer dan 9 miljoen EUR niet subsidiabel waren, omdat de aanbestedingsregels niet waren nageleefd;

    171.

    betreurt dat het Parlement, gezien de verschillen van inzicht tussen de Rekenkamer en de Commissie omtrent de goedkeuring van de rekeningen, niet precies kan beoordelen in hoeverre deze van invloed zijn op de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen; merkt op dat de Rekenkamer heeft geconstateerd dat de resultaten van de conformiteitscontroles niet voldoende in aanmerking werden genomen in de financiële goedkeuringsbeschikking; verzoekt de Commissie en de Rekenkamer in het kader van de contradictoire procedure overeenstemming te bereiken over de financiële goedkeuringsprocedure;

    172.

    deelt de bezorgdheid van de Rekenkamer als gevolg van de bij de conformiteitscontroles ontdekte tekortkomingen met betrekking tot de kwaliteitscontrole, de documentatie van de controles en de evaluatie van bewijs en het trekken van conclusies;

    173.

    is tevreden met het feit dat het totaalbedrag van de door de Commissie uitgevoerde financiële correcties de laatste jaren is gestegen, terwijl het aandeel van de forfaitaire correcties in 2012 duidelijk kleiner is geworden; erkent tegelijkertijd dat in bepaalde omstandigheden forfaitaire correcties ook een gepast middel kunnen zijn om de begroting van de Unie te beschermen;

    174.

    deelt niettemin de bezorgdheid van de Rekenkamer dat bij de toepassing van forfaitaire correcties onvoldoende rekening wordt gehouden met de aard en de ernst van de overtreding en dat de lengte van de procedure bij de conformiteitsbeschikkingen een hardnekkig probleem is; acht forfaitaire correcties echter een noodzakelijk middel wanneer een preciezere berekening niet mogelijk is; vraagt daarom dat de Commissie criteria vastlegt voor de berekening van forfaitaire correcties, die ervoor zorgen dat op gepaste wijze rekening wordt gehouden met de aard en ernst van de tekortkoming;

    175.

    is teleurgesteld door de vaststelling door de Rekenkamer van ernstige tekortkomingen bij de tenuitvoerlegging van de procedure voor versterkte zekerheid in vier van de vijf lidstaten die deze nieuwe procedure hebben toegepast: Bulgarije en Roemenië voor het Elfpo en Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk (Noord-Ierland) voor het ELGF;

    176.

    wijst op het feit dat het jaarlijkse activiteitenverslag van DG AGRI een voorbehoud bevat voor alle Elfpo-uitgaven voor 2012 en dat de reden voor dit voorbehoud de bezorgdheid is over de kwaliteit van de controles in sommige lidstaten, alsmede de door de Rekenkamer gemelde foutenpercentages;

    177.

    betreurt evenwel het feit dat het voorbehoud van DG AGRI met betrekking tot het Elfpo twee gebreken vertoont: DG AGRI heeft geen eigen gekwantificeerde raming van het restfoutenpercentage gemaakt en heeft niet voor elk betaalorgaan beoordeeld of het op grond van de resultaten van zijn eigen controles een hoger foutenpercentage moet toepassen of niet;

    178.

    verzoekt de lidstaten de bestaande administratieve controles efficiënt uit te voeren door alle relevante en voor de betaalorganen beschikbare informatie te gebruiken, aangezien hierdoor potentieel een groot deel van de fouten kan worden gevonden en gecorrigeerd;

    179.

    verzoekt de Commissie de lidstaten oriëntatie en ondersteuning ter beschikking te blijven stellen door middel van beproefde werkmethoden, door middel van systematische opschortingen van betaling en financiële correcties overeenkomstig de ernst van de fouten en bovendien door ook kortlopende en punctuele actieplannen op te stellen;

    180.

    vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat op het vlak van plattelandsontwikkeling uniforme normen en procedures op gelijke wijze worden toegepast en nageleefd zowel door de goedkeuringsorganen als door de auditorganen; benadrukt dat de toepassing van verschillende normen door de goedkeuringsorganen en door de auditorganen in het verleden heeft geleid tot verwarring op het niveau van de nationale betaalorganen en de projectaanvragers, hetgeen vertragingen en beperkingen in projectaanvragen heeft veroorzaakt; benadrukt dat elke wijziging in de aanvraag- en goedkeuringsprocedure voor een Elfpo-bijdrage enkel voor de toekomst geldt en derhalve niet van toepassing is op eerder goedgekeurde projecten;

    181.

    vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat alle toekomstige richtsnoeren over subsidiabiliteitsvoorwaarden en selectiecriteria voor de nieuwe programmeringsperiode 2014-2020 van het Elfpo worden vastgelegd als een gemeenschappelijke norm niet alleen voor nationale bevoegde organen en betaalorganen, maar ook voor goedkeuringsorganen en auditorganen; benadrukt dat deze richtsnoeren zo moeten worden opgesteld dat praktische uitvoering op het terrein mogelijk is;

    182.

    stelt teleurgesteld vast dat de directeur-generaal van DG AGRI in zijn jaarlijks activiteitenverslag voor 2012 zelf heeft aangekondigd dat het, ongeacht het feit dat de Commissie als reactie op de stijging van de foutenpercentages op het gebied van plattelandsontwikkeling een algemeen actieplan heeft opgesteld, „niet haalbaar is om op zijn vroegst vóór 2014 een substantieel effect op het foutenpercentage te bewerkstelligen”; wijst op het feit dat de Rekenkamer zich in zijn jaarverslag voor begrotingsjaar 2012 bij deze inschatting aansluit;

    183.

    benadrukt het feit dat het op grond van deze bewering gerechtvaardigd is dat de kwijtingsautoriteit formele beloften vraagt met bindende vereisten en termijnen voor de volledige uitvoering door de Commissie en bepaalde lidstaten van alle in paragrafen 40 t/m 67 van deze resolutie vermelde corrigerende maatregelen, hetgeen tot een vermindering van foutenpercentages in de toekomst moet leiden;

    184.

    stelt vast dat de bedragen van het ELGF die niet-terugvorderbaar werden verklaard wegens insolventie van de begunstigde, sinds 2007 351,6 miljoen EUR bedragen, zoals de Commissie heeft gemeld; stelt eveneens vast dat sinds 2007 bijkomend 6 miljoen EUR niet werd teruggevorderd omdat de terugvordering meer kost dan oplevert; verwacht dat de Commissie deze bedragen elk jaar in haar jaarlijks activiteitenverslag verstrekt en manieren uitwerkt hoe de lidstaten het risico op het verstrekken van financiering aan begunstigden op de rand van insolventie, kunnen verminderen;

    185.

    stelt vast dat overeenkomstig artikel 33, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad (Elfpo) (28) een lidstaat kan besluiten de terugvorderingsprocedure stop te zetten op de in artikel 32, lid 6, van deze Verordening vermelde voorwaarden, slechts nadat het programma gesloten is; stelt vast dat alle bedragen met betrekking tot Elfpo-schulden die niet-terugvorderbaar werden verklaard in de financiële jaren 2007-2012, zijnde 0,9 miljoen EUR, geen geldige rechtvaardiging hebben; vraagt de Commissie uit te leggen wat zij van plan is hieraan te doen;

    186.

    stelt vast dat sommige lidstaten meerjarige programma’s hadden lopen in het meerjarig financieel kader 2007-2013 en dat sommige betaalorganen verplicht waren terugvorderingen van begunstigden te eisen, zelfs voor kleine bedragen van niet meer dan enkele centen (aangezien artikel 33, lid 7, in samenhang met artikel 32, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 slechts toepasbaar was na de sluiting van een plattelandsontwikkelingsprogramma); uit zijn bezorgdheid aangezien voor deze kleine bedragen de terugvordering meer kost dan het te vorderen bedrag; stelt vast dat voor de financiële jaren 2013 en 2014 voor de lidstaten in kwestie geen veranderingen in het vooruitzicht zijn; stelt vast dat de Commissie reeds vroeg op de hoogte werd gesteld van het probleem; is verrast dat de Commissie niet sneller heeft gereageerd om de voor de Unie beschamende situatie op te lossen; roept de Commissie op een pro-actievere houding aan te nemen om deze hinder op te lossen in het komende meerjarig financieel kader, wanneer haar aandacht hierop wordt gevestigd;

    Aanbevelingen met betrekking tot rechtstreekse steun en plattelandsontwikkeling

    187.

    sluit zich aan bij de volgende aanbevelingen van de Rekenkamer: de Commissie moet alle naar aanleiding van haar conformiteitscontroles geconstateerde gebreken aanpakken, alsook het hardnekkige probleem van lange vertragingen in de conformiteitsprocedure als geheel; de Commissie moet verder de methode waarmee zij financiële correcties vaststelt, verbeteren, om beter rekening te houden met de aard en de ernst van de vastgestelde overtredingen; de Commissie moet de gebreken remediëren die zijn geconstateerd in systemen voor aanbestedingen en subsidie-overeenkomsten;

    188.

    steunt de aanbevelingen en goede praktijken om fouten te verminderen door overregulering aan te pakken, zoals voorgesteld in de studie van het Parlement met als titel „Gold-Plating in the EAFRD: To what extent do national rules unnecessarily add to complexity and, as a result, increase the risk of errors?”; stelt vast dat er vormen van overregulering bestaan waarbij de voordelen opwegen tegen de kosten en waar regulering gerechtvaardigd is („goede” overreguleringspraktijken), terwijl veel andere gevallen van overregulering onevenredig lijken te zijn en de voordelen niet opwegen tegen de kosten („slechte” overreguleringspraktijken); vraagt dat de laatste vorm van overregulering wordt aangepakt;

    189.

    eist in dit verband dat de zogenaamde „quick wins” onmiddellijk worden uitgevoerd om bij de invoering van ambitieuze vereisten en toezeggingen de potentiële kosten en te verwachten beleidsvoordelen te beoordelen, problematische administratieve en procedurele vereisten aan te pakken en vage en onduidelijke vereisten te voorkomen;

    190.

    vraagt ook om structurele veranderingen die tot oplossingen op de lange termijn leiden, zoals een permanent platform voor de uitwisseling van kennis tussen beheersautoriteiten en betaalorganen in de hele Unie zodat Elfpo-specifieke organen uit voorbeelden en beste praktijken kunnen leren door vage onderdelen of extreem complexe vereisten en controles te bespreken; vraagt in dit verband dat dit platform in alle lidstaten toegankelijk is;

    Conclusies met betrekking tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid

    191.

    is van mening dat de manier waarop de Commissie met de in het perceelidentificatiesysteem vastgestelde tekortkomingen omgaat (buitensporig lange duur van de forfaitaire correcties na aanslepende conformiteitsprocedures en late opname van actieplannen in de jaarlijkse activiteitenverslagen), een financieel risico voor de begroting van de Unie inhoudt; vraagt dat ter remediëring van de tekortkomingen in het perceelidentificatiesysteem de actieplannen tijdig worden uitgevoerd; vraagt dat bij niet-inachtneming van de tijdslimieten in de actieplannen in de lidstaten in kwestie evenredige verlaging en schorsing van maandelijkse of tussentijdse betalingen worden toegepast om een financieel risico voor de begroting van de Unie te voorkomen;

    192.

    wijst in het bijzonder op het feit dat de in 2006 door de Rekenkamer in Frankrijk en Portugal vastgestelde en door de Commissie in 2008 bevestigde fouten ondanks de besluiten van de lidstaten over de toepassing van forfaitaire correcties in 2012 nog steeds niet volledig waren weggewerkt; onderstreept het feit dat van 2006 tot 2013 rechtstreekse betalingen zijn verricht waarvan de wettigheid en regelmatigheid niet volledig gegarandeerd waren; is bezorgd over de begroting van de Unie, omdat nog geen financiële correcties zijn doorgevoerd voor ten onrechte betaalde bedragen in de jaren 2008-2013 in Frankrijk en in de jaren 2010-2013 in Portugal, als gevolg van aanhoudende fouten in het LPIS, die zijn ontdekt in 2006; merkt echter op dat de Commissie financiële nettocorrecties heeft toegepast voor de begrotingsjaren vóór 2008 in Frankrijk en vóór 2010 in Portugal; verzoekt de Commissie de financiële risico’s van dergelijke fouten in de begroting van de Unie volledig door nettocorrecties te compenseren;

    193.

    is tevreden met de mededeling van de Commissie over de toepassing van financiële nettocorrecties op de lidstaten in het landbouwbeleid en het cohesiebeleid (COM(2013) 934), omdat de Commissie zich er niet alleen toe verplicht de conformiteitsprocedure te versnellen, zodat de financiële correcties in standaardgevallen twee jaar na de uitvoering van de eerste controle kunnen worden afgesloten, maar ook heeft toegezegd de onderbrekingen en opschortingen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid te zullen aanpassen aan de fondsen van het cohesiebeleid; wijst op het feit dat het Parlement al vele jaren op deze toezeggingen aandringt, in het bijzonder in zijn besluit over de kwijting voor het begrotingsjaar 2011 (29);

    194.

    stelt vast dat alle financiële correcties in het landbouwbeleid financiële nettocorrecties zijn; vindt echter dat de procedure moet worden versneld opdat de conformiteitsgoedkeuringsprocedures hun volledige effect zouden hebben en dat de toepassingscriteria en -methoden van financiële nettocorrecties verder moeten worden verbeterd dan de nieuwe richtsnoeren, die worden gesteund op de bestaande richtsnoeren die reeds op 23 december 1997 (30) door de Commissie zijn vastgesteld voorzien;

    195.

    benadrukt in het bijzonder het feit dat de door de Commissie aangekondigde bekorting van de financiële correctie na een aanslepende conformiteitsprocedure niet voor medio 2016 kan worden beoordeeld, wat in het kader van de kwijtingsprocedure betekent dat het Parlement zich hierover zal buigen ten vroegste in de jaren 2017 en 2018;

    196.

    sluit zich aan bij het door de directeur-generaal van DG AGRI gemaakte voorbehoud:

    voorbehoud met betrekking tot ernstige gebreken in de systemen voor rechtstreekse betalingen in Bulgarije, Frankrijk en Portugal;

    voorbehoud met betrekking tot alle uitgaven voor plattelandsontwikkeling;

    voorbehoud met betrekking tot gebreken in de toezichts- en controlesystemen voor biologische productie;

    vraagt het nieuw verkozen Parlement om van de nieuwe commissaris een vast engagement te eisen dat de situatie zal worden geremedieerd, inclusief het treffen van specifieke regelingen met de meest blootgestelde lidstaten, om de begroting van de Unie beter te beschermen;

    Regionaal beleid, energie en vervoer

    197.

    onderstreept het feit dat het regionaal beleid hoofdzakelijk wordt uitgevoerd door middel van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds (CF) en goed is voor 96 % van de bestedingen op deze beleidsterreinen, waarbij het EFRO (met betalingen ad 27,5 miljard EUR) en het CF (met betalingen ad 9,6 miljard EUR) 97 % uitmaakten van de uitgaven voor regionaal beleid in 2012;

    198.

    stelt vast dat van de 180 door de Rekenkamer gecontroleerde verrichtingen er 88 fouten vertoonden (frequentie van 49 %); stelt voorts vast dat de Rekenkamer het meest waarschijnlijke foutenpercentage op basis van de door haar gekwantificeerde fouten schat op 6,8 %, een stijging met 0,8 % ten opzichte van het voorgaande jaar; merkt op dat het foutenpercentage volgens de Commissie onveranderd zou zijn gebleven, als de Rekenkamer rekening had gehouden met de forfaitaire financiële correcties;

    199.

    benadrukt het feit dat de resultaten van de controle door de Rekenkamer wijzen op gebreken bij de eerstelijnscontroles van de uitgaven; wijst op het feit dat de Rekenkamer van oordeel is dat de autoriteiten van de lidstaten bij 56 % van de verrichtingen voor regionaal beleid die (kwantificeerbare en/of niet-kwantificeerbare) fouten vertoonden, over voldoende informatie beschikten om een of meer fouten te kunnen ontdekken en corrigeren voordat ze de uitgaven bij de Commissie certificeerden; wijst voorts op het feit dat de belangrijkste fouten bestaan in het feit dat projecten worden gefinancierd die niet voldoen aan de Europese en/of nationale regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten of die niet voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden en in de verrekening van niet-subsidiabele kosten;

    200.

    wijst op het meerjarig karakter van het beheerssysteem voor het cohesiebeleid en onderstreept dat een eindbeoordeling van onregelmatigheden in verband met de beleidsuitvoering pas na afloop van de programmaperiode mogelijk is;

    201.

    acht het onaanvaardbaar dat jaar na jaar steeds weer dezelfde soort fouten worden vastgesteld, vaak in dezelfde lidstaten; erkent dat opschorting van betaling en betalingsonderbrekingen door de Commissie ervoor zorgen dat corrigerende maatregelen worden uitgevoerd in gevallen waar tekortkomingen zijn vastgesteld; verzoekt de Commissie om in het licht van deze bevinding nauwer toezicht te houden op de nationale en regionale beheers- en controlesystemen, en minder streng toezicht te houden op landen waar de beheers- en controlesystemen betrouwbaar zijn gebleken;

    202.

    is het met de Rekenkamer eens dat de lidstaten verplicht zijn onregelmatige uitgaven te voorkomen of op te sporen en te corrigeren en hierover te rapporteren aan de Commissie; wijst op het feit dat de beheers- en certificerende instanties in de lidstaten dus een belangrijke rol spelen in het waarborgen van de regelmatigheid van de door de Commissie terugbetaalde uitgaven (paragraaf 5.12 van het jaarverslag voor 2012);

    203.

    stelt vast dat de Rekenkamer de toezicht- en controlesystemen van vier auditautoriteiten in vier landen heeft gecontroleerd en dat hij de toezicht- en controlesystemen in België (Wallonië), Malta en het Verenigd Koninkrijk (Engeland, in het geval van het Europees Sociaal Fonds (ESF)) heeft beoordeeld als slechts gedeeltelijk doeltreffend, de toezicht- en controlesystemen in Slowakije daarentegen als doeltreffend;

    204.

    is tevreden dat sinds 2009 62 van de 112 auditautoriteiten door DG Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling en DG Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie zijn onderzocht; wijst op het feit dat deze auditautoriteiten bevoegd zijn voor 257 van de 317 operationele programma’s van het EFRO/CF en voor 48 van de 117 operationele programma’s van het ESF; wijst voorts op het feit dat de tijdens die vier jaar onderzochte auditautoriteiten goed zijn voor 95 % van de EFRO-/CF-begroting voor de programmeringsperiode 2007-2013;

    205.

    stelt bezorgd vast dat de Rekenkamer voor 138 operationele programma’s van het EFRO/CF en het ESF de door de nationale controle-instanties opgestelde verslagen heeft gecontroleerd en hierin vaak tekortkomingen heeft vastgesteld; neemt kennis van het feit dat de Commissie in verband hiermee benadrukt dat waar nodig forfaitaire percentages zijn toegepast wanneer de Commissie de gerapporteerde foutenpercentages onbetrouwbaar vond;

    206.

    maakt zich zorgen doordat de Commissie de auditadviezen, de jaarlijkse controleverslagen en de beheersverklaringen die tot 15 februari van het jaar n+1 bij haar worden ingediend, als basis gebruikt voor haar risicoanalyse en gebruikt voor haar eigen controles, hoewel de documenten vaak onjuistheden vertonen; stelt vast dat deze hierdoor geen duidelijke risicoanalyse mogelijk maken;

    207.

    verzoekt de Commissie daarom op grond van een autonome auditprocedure (eigen risicoanalyses, verslagen van de Rekenkamer en andere bronnen) in het jaar n controles bij eindbegunstigden en vergunningverlenende autoriteiten uit te voeren in de lidstaten die in het jaar n-1 door gebreken in de beheers- en controlesystemen zijn opgevallen; vraagt dat een en ander gebeurt volgens een begrijpelijk automatisme;

    208.

    vraagt dat de Commissie in de loop van de programmeringsperiode 2014-2020 zelf door autonome steekproeven een controle uitvoert van alle operationele programma’s die zich door de hoogte van de subsidie, door de frequentie van fouten of door gebreken in de toezicht- en controlesystemen onderscheiden;

    209.

    zou het passend achten, als de richtsnoeren voor de door de Commissie zelf uitgevoerde controles worden vastgesteld in een door de Commissie aangegane verplichting; verzoekt de Commissie deze voorafgaand aan de kwijtingsprocedure 2013 voor te stellen; vraagt dat hiervoor duidelijk wordt aangegeven in hoeverre opvallende lidstaten en programma’s in het verleden aan een bijzondere controleprocedure zijn onderworpen en in hoeverre de financiële nettocorrecties kunnen worden bespoedigd; vraagt dat deze procedure ook wordt opgenomen in de op handen zijnde gedelegeerde rechtshandeling;

    210.

    is zich ervan bewust dat er, gelet op de criteria van de rechtsstaat, geen sprake kan zijn van automatische sancties; vraagt bijgevolg dat de Commissie alles in het werk stelt om de contradictoire procedures die aan de toepassing van financiële nettocorrecties of aan opschortingen van betaling voorafgaan, te verkorten; verzoekt de Commissie voorafgaand aan de kwijtingsprocedure 2013 verslag over de geboekte vooruitgang uit te brengen;

    211.

    is tevreden over het feit dat de Commissie in de periode van medio 2010 tot november 2013 bijkomende controles bij auditautoriteiten, bemiddelende instanties en ontvangers heeft uitgevoerd (77 controles van meer dan 70 operationele programma’s in 16 lidstaten), om zich van de kwaliteit van de beheerscontroles te vergewissen;

    212.

    benadrukt het feit dat de risicobetalingen volgens de cijfers in het activiteitenverslag 2012 van DG REGIO tussen 755,8 miljoen EUR (minimum) en 1 706,8 miljoen EUR (maximum) liggen; wijst op het feit dat de Commissie in verband hiermee 61 punten van voorbehoud heeft geformuleerd voor programma’s of programmadelen en 25 punten van reputatievoorbehoud, die vooral betrekking hebben op Spanje, Zweden, de Europese territoriale samenwerking en de Tsjechische Republiek; dringt er bij de Commissie op aan te blijven streven naar maximale vereenvoudiging teneinde elke mogelijkheid tot het maken van fouten zoveel mogelijk te vermijden;

    213.

    is tevreden met het feit dat met de nieuwe verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (31)) een reeks verbeteringen wordt ingevoerd: eerste vooruitbetaling pas na de aanneming van het operationele programma; annulering van de vastlegging drie jaar na afloop van het programma (n+3); kleinere vooruitbetalingen; bij betalingen wordt 10 % van het berekende totaalbedrag ingehouden tot de afrekening wordt aanvaard; in de partnerschapsovereenkomsten kunnen landenspecifieke aanbevelingen worden opgenomen;

    214.

    is ingenomen met de nieuwe regels voor de programmaperiode 2014-2020, die zijn vastgesteld volgens de gewone wetgevingsprocedure en maatregelen omvatten als de aanwijzing van audit- en certificeringsautoriteiten, erkenning van auditautoriteiten, auditonderzoek en goedkeuring van rekeningen, financiële correcties en financiële nettocorrecties, evenredige controle, alsmede voorafgaande voorwaarden die gericht zijn op verdere verlaging van het foutenpercentage. is het in dit opzicht eens met de grotere resultaatgerichtheid en de thematische concentratie van het cohesiebeleid, die tot een grote meerwaarde van de medegefinancierde operaties zouden moeten leiden; spreekt zijn voldoening uit over de definitie van ernstige tekortkoming en de verwachte toename van het aantal correcties voor herhaalde tekortkomingen;

    215.

    betreurt evenwel het feit dat de lidstaten ook met de nieuwe EFRO-Verordening (Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad (32)) de mogelijkheid hebben projecten met fouten die in het jaar n zijn ontdekt, door nieuwe projecten te vervangen, zodat een essentiële stimulans voor een zorgvuldig gebruik van de middelen vervalt; is van mening dat deze regeling zo snel mogelijk moet worden beperkt en uiterlijk in 2020 grondig moet worden herzien;

    216.

    betreurt daarnaast het feit dat de criteria voor de beoordeling van de systemen („ernstige tekortkomingen”) en voor de vaststelling van het niveau van de forfaitaire correcties in de verordening niet op afsluitende wijze zijn gedefinieerd (Verordening (EU) nr. 1301/2013); verwacht dat de gedetailleerde en operationele criteria aan de hand waarvan de Commissie het begrip „ernstige tekortkomingen” zal kunnen toepassen, worden vastgesteld in een gedelegeerde rechtshandeling;

    217.

    erkent dat in de loop van de kwijtingsprocedure een aantal bilaterale vergaderingen tussen de rapporteur en de Commissie heeft plaatsgevonden over horizontale kwesties in verband met de gedelegeerde rechtshandeling om verder te specificeren hoe „ernstige tekortkomingen” duidelijker kunnen worden gedefinieerd en hoe financiële correcties kunnen worden verstrengd in geval van aanhoudende ernstige tekortkomingen; betreurt het dat de voorstellen van de Commissie begrotingscontrole over het niveau van de financiële correcties (de toevoeging van een percentage van 50 % en een van 75 %) niet in overweging werden genomen; betreurt het dat in het laatste ontwerp voor de gedelegeerde rechtshandeling (van 4 februari 2014) de oorspronkelijke regeling voor het opleggen van een hoger niveau van financiële correcties als dezelfde ernstige tekortkoming in een openvolgend boekhoudkundig jaar wordt ontdekt, optioneel is geworden en de vereiste voor de lidstaten om toezicht- en controlesystemen die degelijk financieel beheer garanderen, op te richten hierdoor is afgezwakt;

    218.

    is tevreden met de mededeling van de Commissie over financiële nettocorrecties op de lidstaten (COM(2013) 934); betwijfelt evenwel dat de door de lidstaten tot 15 februari van het jaar n+1 ingediende documenten een solide basis voor een risicoanalyse zijn; stelt voorts vast dat de contradictoire procedure die tot de toepassing van financiële nettocorrecties kan leiden, vier maanden duurt, hetgeen te lang is;

    219.

    vraagt, in het licht van het hoge niveau van fouten inzake openbare aanbesteding in het cohesiebeleid en het seminarie in januari 2014 van de Rekenkamer over openbare aanbesteding in de EU, om een sterkere en onmiddellijke uitvoering van de bestaande regels op dit vlak in de lidstaten; vraagt voorts om een betere coördinatie van regels inzake openbare aanbesteding op het niveau van alle belanghebbenden en een vereenvoudiging en harmonisatie van regels en financiële correcties;

    220.

    is tevreden met de mogelijke invoering van vrijwillige nationale beheersverklaringen van de lidstaten op de terreinen met gedeeld beheer;

    221.

    verzoekt de Commissie het Parlement ieder jaar tijdig te betrekken bij de TEN-T/CEF-medefinanciering, en te informeren over de gekozen vervoersinfrastructuurprojecten en bedragen; verzoekt de Commissie het Parlement jaarlijks lijsten te verstrekken van de vervoersprojecten en bedragen die via de regionale en cohesiefondsen worden medegefinancierd;

    222.

    verzoekt de Commissie de zwaktes van het auditsysteem op het terrein van het cohesiebeleid te identificeren en snel maatregelen te treffen om deze zwaktes aan te pakken;

    223.

    sluit zich aan bij het voorbehoud van de directeur-generaal van DG REGIO met betrekking tot de beheers- en controlesystemen voor het EFRO/Cohesiefonds/IPA voor de programmeringsperiode 2007-2013 in 17 lidstaten (72 programma’s) en 12 programma’s voor Europese territoriale samenwerking; sluit zich voorts aan bij het voorbehoud met betrekking tot de beheers- en controlesystemen voor het EFRO/Cohesiefonds/IPA voor de programmeringsperiode 2000-2006 in 5 lidstaten (11 programma’s); wijst in verband hiermee in het bijzonder op:

    de controle-instanties van alle lidstaten moeten hun controleopdracht ernstiger nemen om duurzame verbeteringen aan de beheers-, toezichts- en controlesystemen aan te brengen;

    de Commissie moet in het jaar n meer controles bij de eindbegunstigden en de machtigende instanties uitvoeren in de lidstaten waar in het jaar n-1 gebreken in de beheers- en controlesystemen zijn vastgesteld;

    de Commissie moet zich ertoe verplichten alle operationele programma’s minstens eenmaal in de loop van de programmeringsperiode te controleren;

    de Commissie moet op tijd voor de kwijtingsprocedure 2013 verslag uitbrengen over de operationele toepasbaarheid van de formulering „ernstige tekortkomingen” in de gedelegeerde handeling en over de financiële nettocorrecties die hierdoor zijn gerealiseerd;

    vraagt het nieuw verkozen Parlement om van de nieuwe commissaris een vast engagement te eisen dat de situatie zal worden geremedieerd, inclusief het treffen van specifieke regelingen met de meest blootgestelde lidstaten, om de begroting van de Unie beter te beschermen;

    224.

    benadrukt dat een bedrijf overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad (33) geen financiële middelen mag ontvangen voor investeringen die leiden tot banenverlies bij datzelfde bedrijf in een andere regio van de EU; is derhalve verheugd dat de Commissie een onderzoek heeft ingesteld naar mogelijke verplaatsing van activiteiten in verband met een aantal grote projecten met een waarde van meer dan 50 miljoen EUR, die onder rechtstreekse controle van de Commissie vallen; verlangt dat de Commissie ook onderzoek gaat doen naar de omvang van deze vorm van misbruik van EU-financiering in verband met projecten van minder dan 50 miljoen EUR en projecten onder gedeeld beheer; verlangt eveneens dat de Commissie ervoor zorgt dat EU-middelen die zijn uitbetaald in strijd met de wettelijke bepalingen, worden terugbetaald;

    225.

    dringt erop aan dat de Commissie ervoor zorgt dat middelen uit de structuurfondsen niet op een zodanige manier worden ingezet dat daarmee direct dan wel indirect wordt bijgedragen aan het verplaatsen van diensten of productie naar andere lidstaten;

    226.

    roept het nieuw gekozen Parlement ertoe op stappen te ondernemen om op de beleidsterreinen landbouw en regionaal beleid geconstateerde fouten als dringende taken in het nieuwe werkprogramma van de Commissie te laten aanpakken;

    227.

    verzoekt het nieuw gekozen parlement de hierboven aangewezen tekortkomingen in het landbouw- en het regionaal beleid bij de schriftelijke procedure die voorafgaat aan de hoorzittingen met de kandidaat-leden van de nieuwe Commissie te controleren en passende toezeggingen te eisen, om een betere bescherming van de begroting van de Unie te realiseren;

    228.

    verzoekt het nieuw gekozen Parlement in de geest van het bovenstaande alle wettelijke mogelijkheden te onderzoeken om indien nodig in het kader van de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader bijkomende verbeteringen in de wetgeving te realiseren;

    Taskforce van de Commissie voor Griekenland

    229.

    waardeert het werk van de taskforce voor Griekenland; stelt vast dat van de 181 door de groep geïdentificeerde prioritaire projecten de volgende projecten, die goed zijn voor 415,7 miljoen EUR, risico lopen:

    de nieuwe haven van Igoumenitsa, fase C, met een goedgekeurd bedrag van 81,25 miljoen EUR

    forensentreinsectie Piraeus-3 Gefyres, met een medegefinancierde begroting van 70 miljoen EUR

    de bouw van een pier in de haven van Symi, met een goedgekeurd bedrag van 4,1 miljoen EUR

    nationaal register met een goedgekeurd bedrag van 41,9 miljoen EUR

    kadaster met een medegefinancierde begroting van 130 miljoen EUR

    e-ticket met een goedgekeurd bedrag van 34,76 miljoen EUR

    sanering van het Karla-meer met een goedgekeurd bedrag van 41 miljoen EUR

    verbetering van de toegangsweg tot de stortplaats van de tweede geografische eenheid van de prefectuur van Aitolo Akarnania met een goedgekeurd bedrag van 11,4 miljoen EUR

    verbetering/verbreding van provincieweg Velo — Stimagka — Koutsi — Nemea met een goedgekeurd bedrag van 7,1 miljoen EUR

    vervanging van het centrale waterleidingnet van Zakynthos met een goedgekeurd bedrag van 9,6 miljoen EUR

    vraagt de Commissie het Parlement in detail te informeren over de problemen met betrekking tot deze projecten;

    230.

    vraagt dat de Commissie de mogelijkheid onderzoekt om een taskforce op te richten voor de lidstaten die problemen hebben met de uitvoering van fondsen van de Unie;

    Werkgelegenheid en sociale zaken

    231.

    onderstreept het feit dat het werkgelegenheids- en sociaal beleid vooral wordt gevoerd via het Europees Sociaal Fonds (ESF), waarbij ongeveer 11 782 miljoen EUR, 97 % van de middelen, via het ESF wordt verstrekt;

    232.

    stelt vast dat van de 180 door de Rekenkamer gecontroleerde verrichtingen er 63 fouten vertoonden (frequentie van 35 %); wijst op het feit dat de Rekenkamer het meest waarschijnlijke foutenpercentage op basis van de door haar in 31 verrichtingen vastgestelde gekwantificeerde fouten schat op 3,2 %, een stijging met 1 % ten opzichte van het voorgaande jaar; merkt op dat het foutenpercentage volgens de Commissie onveranderd zou zijn gebleven, d.w.z. dichtbij de materialiteitsdrempel, als de Rekenkamer rekening had gehouden met de forfaitaire financiële correcties die in 2012 werden uitgevoerd en in één lidstaat uitzonderlijk hoog (een forfait van 25 %) waren;

    233.

    benadrukt het feit dat de resultaten van de controle door de Rekenkamer wijzen op gebreken bij de eerstelijnscontroles van de uitgaven; wijst op het feit dat de Rekenkamer evenals in voorgaande jaren van oordeel is dat voor 67 % van de verrichtingen die (zowel kwantificeerbare als niet-kwantificeerbare) fouten vertonen, de autoriteiten van de lidstaten voldoende informatie ter beschikking stond om ten minste een of meer fouten te kunnen opsporen en corrigeren alvorens zij de uitgaven aan de Commissie certificeerden; wijst voorts op het feit dat de belangrijkste fouten bestaan in de verrekening van niet-subsidiabele kosten en overtredingen van de regels voor de gunning van overheidsopdrachten;

    234.

    steunt de Commissie met betrekking tot de algemene invoering bij de rekeningen van de „vereenvoudigde kostenoptie” (VKO), die bestaat sinds 2007, en roept de lidstaten op waar mogelijk vereenvoudigde kosten toe te passen omdat de projecten hierdoor, zoals de Rekenkamer bevestigt, minder foutgevoelig worden;

    235.

    is tevreden met de nieuwe ESF-verordening (34), waarmee de mogelijkheden om van de VKO gebruik te maken, worden verruimd; merkt op dat als gevolg hiervan vanaf 2014 forfaitaire bedragen tot 100 000 EUR kunnen worden afgerekend en dat voor projecten die met minder dan 50 000 EUR aan overheidsmiddelen worden gesubsidieerd, het gebruik van de VKO verplicht is;

    236.

    vindt dat de plannen van de Commissie om de VKO uiterlijk in 2017 te gebruiken voor 50 % van de ESF-operaties als een minimum moeten worden beschouwd en roept alle lidstaten ertoe op ervoor te zorgen dat dit getal wordt overschreden door vereenvoudigde kosten toe te passen; verzoekt de Commissie voorafgaand aan de kwijtingsprocedure 2013 verslag over de vooruitgang met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de VKO door de lidstaten uit te brengen;

    237.

    stelt vast dat de Rekenkamer de toezicht- en controlesystemen van vier auditautoriteiten in vier landen heeft gecontroleerd en dat hij de toezicht- en controlesystemen in België (Wallonië), Malta en het Verenigd Koninkrijk (Engeland) heeft beoordeeld als slechts gedeeltelijk doeltreffend, de toezicht- en controlesystemen in Slowakije daarentegen als doeltreffend;

    238.

    is tevreden met de indiening van het „Overview Report on the Results of the Thematic Audit on Management Verifications Conducted by Member States”; wijst erop dat uit dit rapport blijkt dat de controleautoriteiten ernstige tekortkomingen vertonen: dat de rapportagelijnen van de beheersinstanties en bemiddelende instanties gebreken vertonen, dat controles vaak louter formeel zijn, dat bepalingen betreffende overheidsopdrachten worden overtreden, dat de toevertrouwing van taken niet gepaard gaat met opleiding en toezicht en dat er een gebrek is aan administratieve capaciteit en oriëntatie, en uit zijn tevredenheid over de aanbevelingen in het verslag, met inbegrip van de toepassing van vereenvoudigde kosten met vereenvoudigingsseminaries in alle lidstaten, versterkt beheer via aan kostenverificatie toegewijde teams, meer controles ter plaatse van begunstigden, betere controle op het feit of gedelegeerde organen en beheersorganen de goedkeuring beperken tot wat kan worden beheerd en actieplannen wanneer tekortkomingen worden vastgesteld;

    239.

    maakt zich grote zorgen doordat DG EMPL het door de lidstaten gemelde foutenpercentage voor 13 van de 117 jaarlijkse controleverslagen in 2012 heeft aangepast of als onbetrouwbaar heeft aangemerkt (42 van de 117 jaarlijkse controleverslagen in 2011); acht dit bijzonder verontrustend, omdat de Commissie de auditadviezen, de jaarlijkse controleverslagen en de beheersverklaringen van de lidstaten als basis gebruikt voor haar risicoanalyse en voor haar eigen controles;

    240.

    erkent dat de Commissie in de afgelopen programmeringsperiode 85 van de 91 nationale auditautoriteiten heeft gecontroleerd; wijst op het feit dat deze verantwoordelijk zijn voor 111 operationele programma’s oftewel 99 % van de verstrekte middelen;

    241.

    betreurt het feit dat het activiteitenverslag 2012 van DG EMPL met betrekking tot de betalingen voor de programmeringsperiode 2007-2013 een punt van voorbehoud bevat ten aanzien van een bedrag van 68 miljoen EUR, dat 27 van de 117 operationele programma’s betreft (Spanje 9, Italië 4, Verenigd Koninkrijk 3) en stelt vast dat onderbrekings- en opschortingsprocedures werden goedgekeurd waar nodig; dringt aan op meer vereenvoudiging;

    242.

    is tevreden met het strenge beleid inzake onderbrekingen en opschortingen van betalingen; is het met de Commissie eens dat dit uiterst doeltreffende instrumenten zijn; wijst op het feit dat in het activiteitenverslag 2012 van DG EMPL wordt opgemerkt dat in de periode waarop het verslag betrekking heeft, is besloten tot 38 onderbrekingen van betalingen, voor een bedrag van 881,7 miljoen EUR (2013: 29, voor een bedrag van 389,5 miljoen EUR) en twee opschortingen van betalingen per 31 december 2012 (Duitsland);

    243.

    is tevreden met de mededeling van de Commissie met als titel „Simplification and Gold-Plating in the European Social Fund” (35) en verzoekt de Commissie om in haar strijd voor administratieve vereenvoudiging in de lidstaten door te zetten;

    244.

    benadrukt het feit dat het op het gebied van sociaal beleid steeds vaker komt tot ernstige conflicten tussen de nationale bevoegdheden en de bevoegdheden van de Unie, verzoekt de Commissie het in de grondwet van vele lidstaten opgenomen beginsel van de sociale staat te eerbiedigen en ziet hier grote besparingsmogelijkheden voor de begroting van de Unie;

    245.

    vraagt een beleid voor de terugdringing van de jeugdwerkloosheid met een uniale meerwaarde; ziet voor de Unie vooral een rol weggelegd in de versterking van de infrastructuur op het gebied van beroepsopleidingen en vervolgopleidingen; vraagt op dit gebied een eerlijk Europees subsidiebeleid, met een veel sterkere focus op de transfer van knowhow van lidstaten met een lage jeugdwerkloosheid naar EU-landen met een hoge jeugdwerkloosheid, zonder dat hierbij evenwel bijkomende valse verwachtingen worden gewekt en zonder bijkomende toezeggingen die niet onder de belangrijkste verantwoordelijkheden van de Unie kunnen vallen;

    246.

    stelt het feit aan de kaak dat de Commissie de herhaalde verzoeken van het Parlement niet heeft ingewilligd om de absolute en procentuele bedragen van de middelen van de Unie voor de verbetering van opleidingsstructuren voor de subsidieperiode 2007-2013 te noemen;

    247.

    stelt vast dat de burgers en belastingbetalers van de Unie niet kan worden getoond wat met de miljardenbedragen uit het ESF en de structuurfondsen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid is gerealiseerd; attendeert erop dat het feit dat de desbetreffende gegevens statistisch niet zouden zijn geregistreerd, door de initiatiefnemers van arbeidsmarktmaatregelen op het terrein wordt aangevochten; merkt in verband hiermee op dat de lidstaten een belangrijke rol spelen door het verstrekken van statistieken en regelmatige, op gemeenschappelijke criteria gebaseerde verslagen over het gebruik van de middelen van de Unie ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid; herinnert de Commissie aan haar verantwoordingsplicht met betrekking tot het gebruik van belastinggeld van de Unie voor jonge werklozen en acht de resultaten van het subsidiebeleid van de Unie, juist gelet op de gewekte verwachtingen wat de terugdringing van de jeugdwerkloosheid betreft, ontoereikend;

    248.

    stelt vast dat een geïntegreerde aanpak en complementariteit van maatregelen om de jeugdwerkloosheid aan te pakken op Unie-niveau en op nationaal niveau nodig zijn alsook met andere door de Unie gefinancierde programma’s en instrumenten die kunnen bijdragen tot een daling van het jeugdwerkloosheidsniveau, zoals Horizon 2020, Erasmus+ en Erasmus voor jonge ondernemers; is van mening dat dit zal zorgen voor het effectief en efficiënt gebruik van fondsen van de Unie en de toegevoegde waarde van nationaal beleid voor inspanningen op Unie-niveau;

    249.

    dringt bijvoorbeeld aan op nadere uitleg in verband met een ernstig geval van fraude met ESF-subsidie in Spanje; merkt op dat de fraude betrekking had op de organisatie van onderwijs- en opleidingsactiviteiten die naar verluidt volledig verzonnen waren, die via het internet werden georganiseerd met niet-bestaande deelnemers, en waarbij de omvang van de verleende subsidies afhankelijk was van het aantal ingeschreven deelnemers; constateert met bezorgdheid dat het hierbij om verschillende miljoenen euro ging; verwacht van de Commissie dat zij met informatie komt die zou kunnen verklaren waarom deze zaak niet werd opgemerkt door een van de controle-instanties die hiervoor in de hiërarchie van controleverplichtingen zoals vastgesteld door de fondsverordening (de Rekenkamer van Madrid, de Spaanse Rekenkamer, de Europese Commissie — DG EMPL, de Europese Rekenkamer) verantwoordelijk waren, en wil graag weten of ook het OLAF hierin is betrokken; verlangt opheldering omtrent de vraag of de Europese Rekenkamer van deze zaak al dan niet op de hoogte was; wil graag weten hoeveel soortgelijke gevallen zich in het verleden hebben voorgedaan (in bv. Nederland en in andere lidstaten);

    250.

    herhaalt zijn oproep om toe te zien op de financiële instrumenten, in het bijzonder het ESF, het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, relevante onderdelen van het instrument voor pretoetredingssteun en de Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit, en hun prestaties te meten aan de hand van de specifieke beleidsdoelstellingen die zijn vastgelegd in de Europa 2020-strategie en in het jaarlijkse beleidsproces van het Europees Semester;

    251.

    hekelt het feit dat het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme de nodige bepalingen mist om een effectieve externe audit te verzekeren; betreurt dat in artikel 24 (accountantscommissie) van de organisatievoorschriften van het verdrag slechts één lid door de Rekenkamer kan worden aangewezen, terwijl twee leden kunnen worden benoemd op voorstel van de voorzitter;

    252.

    is bezorgd over het voorschrift in lid 6 van artikel 24 van de organisatievoorschriften van het verdrag met de overeengekomen procedure om het Parlement uitsluitend te informeren door het jaarverslag van de accountantscommissie naar het Parlement te sturen; onderstreept het recht van het Parlement om in aanwezigheid van de raad van gouverneurs van het ESM met de accountantscommissie over het jaarverslag te debatteren;

    Externe betrekkingen

    253.

    merkt bezorgd op dat de Rekenkamer het meest waarschijnlijke foutenpercentage voor de beleidsterreinen externe betrekkingen, steun en uitbreiding raamt op 3,3 % (1,1 % in 2011);

    254.

    benadrukt het feit dat de stijging van het foutenpercentage ook moet worden gezien in het licht van de nieuwe steekproevenprocedure die door de Rekenkamer is ontwikkeld, waarbij de steekproeven voor 2012 louter betrekking hadden op tussentijdse en saldobetalingen en de verrekening van voorschotten;

    255.

    wijst bezorgd op het feit dat alle door de Rekenkamer ontdekte fouten verband houden met verrichtingen die in principe waren gecontroleerd door de Commissie, maar dat geen van de fouten in kwestie daarbij was voorkomen of ontdekt;

    256.

    herinnert eraan dat door de verandering van methode voor de steekproevenprocedure van de Rekenkamer een vergelijking mogelijk is van het foutenpercentage bij gedeeld beheer (5,3 %) en het foutenpercentage bij centraal beheer (4,3 %) en wijst in verband hiermee op het feit dat het resultaat van de Commissie op het gebied van externe betrekkingen ronduit goed is;

    257.

    wijst erop dat het restfoutenpercentage dat genoemd wordt in het door EuropeAid bestelde controleverslag van Moore and Stephens, met 3,63 % hoger ligt dan het door de Rekenkamer jaarlijkse foutenpercentage; onderstreept het feit dat het het argument van de Commissie dat het foutenpercentage aan het einde van een periode als gevolg van uitgevoerde correcties van fouten onvermijdelijk lager is, aanvecht;

    258.

    verzoekt de Commissie nadrukkelijk de vastgestelde fouten op doeltreffende wijze te corrigeren en de terugvorderingen op doeltreffende wijze te verrichten;

    259.

    stelt vast dat het relatief goede resultaat van de Commissie op het gebied van externe betrekkingen wellicht op zijn minst gedeeltelijk kan worden verklaard door het feit dat op twee gebieden — begrotingssteun en bijdragen van de Unie aan multidonorprojecten die worden uitgevoerd door internationale organisaties zoals de VN — de mate waarin de verrichtingen vatbaar zijn voor fouten, als gevolg van de aard van de betalingsvoorwaarden beperkt is;

    260.

    stelt tevreden vast dat het toezicht- en controlesysteem van GD ELARG door de Rekenkamer als doeltreffend wordt beschouwd, hoewel de methode die wordt gehanteerd voor de berekening van het restfoutenpercentage, nog moet worden verbeterd;

    261.

    betreurt het feit dat de tekortkomingen bij de controles vooraf en in het controle- en toezichtsysteem van EuropeAid er nog steeds zijn en dat volgens de vaststellingen van de Rekenkamer de in 2011 door de Commissie uitgevoerde herstructurering nog steeds gevolgen heeft voor de activiteit van de interne audit; betreurt het feit dat de toezicht- en controlesystemen van EuropeAid gedeeltelijk doeltreffend zijn, d.w.z. dat zij er niet toe leiden dat materiële fouten worden opgespoord en gecorrigeerd;

    262.

    sluit zich aan bij de aanbevelingen van de Rekenkamer dat de Commissie voor een tijdige regularisatie van de uitgaven moet zorgen, een beter documentenbeheer van uitvoerende partners en begunstigden moet bevorderen, het beheer van de procedures voor het plaatsen van opdrachten moet verbeteren door heldere selectiecriteria te formuleren en de evaluatieprocessen beter te documenteren, de kwaliteit van door externe controleurs uitgevoerde controles van uitgaven moet verbeteren en een coherente en degelijke methodologie moet vaststellen ten behoeve van het directoraat-generaal Externe Betrekkingen voor de berekening van het restfoutenpercentage;

    263.

    is tevreden met de doelmatigheidscontroles die door de Rekenkamer in het bijzonder in het kader van zijn speciale verslagen over de steunverlening van de Europese Unie aan de Democratische Volksrepubliek Congo, Egypte en Palestina zijn uitgevoerd, omdat hierbij wordt beoordeeld of het beheer door de Commissie voldoet aan de beginselen van zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid; stelt in het licht van deze verslagen voor dat de Commissie en de Rekenkamer nauw samenwerken om zowel meetbare indicatoren en de methodologie van doelmatigheidscontroles verder te ontwikkelen met betrekking tot door de Unie gefinancierde projecten met een hoog politiek profiel, zoals projecten die gericht zijn op de versterking van de eerbiediging van de mensenrechten, de rechtsstaat en de democratie, waarbij een besluit om een project al dan niet voort te zetten niet alleen afhangt van de eigenlijke resultaten in een bepaald tijdskader;

    264.

    steunt de aanhoudende inspanningen van de Commissie om de op input gebaseerde benadering te vervangen door een op resultaten en effecten gerichte aanpak en dringt aan op de goedkeuring van specifieke, meetbare, haalbare, relevante en tijdgebonden ijkpunten voor alle programma’s in rubriek 4, zoals aanbevolen door de Rekenkamer; spreekt de hoop uit dat deze programma’s niet dezelfde tekortkomingen zullen vertonen als de programma’s die voor het verslag van dit jaar zijn gecontroleerd;

    265.

    wijst op de problemen die de Rekenkamer heeft vastgesteld met betrekking tot het beheer van de sociale uitkeringen en dringt er bij de Commissie op aan om alle aanbevelingen door te voeren; verwelkomt de stappen die de Commissie tot nu toe heeft ondernomen en moedigt haar aan om de tenuitvoerlegging van haar nieuwe programma te versnellen om deze problemen op te lossen;

    266.

    herinnert aan zijn aanbeveling om materiaal dat is gebruikt bij verkiezingswaarnemingsmissies opnieuw te gebruiken voor soortgelijke missies of delegaties van de Unie, om de gevolgen voor de begroting daarvan te beperken en het gebruik van begrotingsmiddelen te optimaliseren;

    Ontwikkeling en Samenwerking

    267.

    stelt tot zijn genoegen vast dat er in 2012 ruim 1 350 projecten met het resultaatgerichte toezichtsysteem van de Commissie getoetst zijn op projectontwerp, efficiency, doeltreffendheid, impact en duurzaamheid; stelt vast dat het aantal projecten met ernstige problemen gedaald is van 8 % (in 2010 en 2011) tot 5 % in 2012 (36);

    268.

    stelt met verontrusting vast dat het aantal projecten onder leiding van EuropeAid/DG DEVCO waarnaar OLAF een onderzoek heeft ingesteld gestegen is van 33 in 2011 tot 45 in 2012, zij het dat het jaarlijks aantal nieuwe zaken nog steeds lager ligt dan in de periode 2005-2010;

    269.

    is ingenomen met het initiatief „Transparent Aid” (37) van de Commissie, dat tijdig uitgebreide informatie over humanitaire hulp en ontwikkelingshulp geeft en overlap in de financiering wellicht helpt te voorkomen;

    270.

    is ingenomen met de invoering in 2012 door EuropeAid/DG DEVCO van een coherente methodologie voor de berekening van het geraamde resterende foutenpercentage (estimated residual error rate — RER), oftewel het percentage fouten die ontsnapt zijn aan alle controles ter voorkoming, opsporing en correctie van fouten; stelt tot zijn genoegen vast dat de Rekenkamer deze methodologie adequaat en zinvol acht;

    271.

    is niettemin verontrust over de omvang van de RER’s, naar schatting 3,6 % voor EuropeAid/DG DEVCO, en dringt er bij de Commissie op aan dat zij meer werk maakt van het analyseren, documenteren en verklaren van de voornaamste categorieën fouten en dat zij de nodige maatregelen neemt om fouten tegen te gaan, met inbegrip van het raadplegen van belanghebbenden, met name bij de betalingen aan internationale organisaties, die 38 % van alle RER’s (38) uitmaken;

    Onderzoek en ander intern beleid

    272.

    merkt op dat de belangrijkste financieringsinstrumenten in deze beleidsgroep zijn: de kaderprogramma’s voor onderzoek (KP’s), die 7 957 miljoen EUR ofwel 68 % van de beleidsuitgaven vertegenwoordigen, en het programma Een leven lang leren (LLP), dat goed is voor 1 529 miljoen EUR ofwel 13 % van de beleidsuitgaven;

    273.

    stelt vast dat van de 150 door de Rekenkamer gecontroleerde verrichtingen er 73 fouten vertoonden (frequentie van 49 %); wijst op het feit dat de Rekenkamer het meest waarschijnlijke foutenpercentage op basis van de door haar gekwantificeerde fouten schat op 3,9 %, waarbij het verrekenen van voorschotten, een nieuw element in de steekproef voor 2012 (zie hiervoor de paragrafen 1.6, 1.7 en 1.15 van het jaarverslag), volgens de Rekenkamer op 2,1 % staan; merkt op dat dit controleterrein (onderzoek en ander intern beleid) hiermee dicht bij de materialiteitsdrempel ligt;

    274.

    neemt kennis van het feit dat de Rekenkamer de onderzochte toezicht- en controlesystemen voor de kaderprogramma’s voor onderzoek gedeeltelijk doeltreffend, het onderzochte toezicht- en controlesysteem voor het programma „Een leven lang leren” daarentegen doeltreffend acht;

    275.

    benadrukt het feit dat de fouten al jaren dezelfde zijn: in essentie de inrekeningbrenging van niet-subsidiabele kosten;

    276.

    is tevreden met het feit dat de door de Rekenkamer onderzochte jaarlijkse activiteitenverslagen van de directoraten-generaal een getrouwe beoordeling geven van het financieel beheer, wat de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen betreft; merkt op dat de ingediende informatie in ruime mate de vaststellingen en conclusies van de Rekenkamer bevestigt;

    277.

    acht het onbegrijpelijk dat de Rekenkamer nog steeds een aanzienlijk foutenpercentage ontdekt in kostendeclaraties waarvoor een onafhankelijk accountant een goedkeurende verklaring heeft afgegeven; is daarom van mening dat de Commissie en de lidstaten aan controleurs alle nodige achtergrond- en opleidingsmateriaal ter beschikking moeten stellen om een correcte controle van kostendeclaraties mogelijk te maken; onderstreept het feit dat kostendeclaraties waarvoor een goedkeurende verklaring is afgegeven, alleen zin hebben, als de Commissie ze kan vertrouwen;

    278.

    is net als de Rekenkamer tevreden met de in 2011 door de Commissie geïntroduceerde vereenvoudigingsmaatregelen (bijvoorbeeld voor de methoden van begunstigden voor het berekenen van gemiddelde personeelskosten) en met het hierover door de Commissie ingediende verslag (39); verzoekt de Commissie dit verslag voor de kwijtingsprocedure 2013 te actualiseren;

    279.

    benadrukt het feit dat speciaal verslag nr. 2/2013 van de Rekenkamer met als titel „Heeft de Commissie gezorgd voor een doelmatige uitvoering van het zevende kaderprogramma voor onderzoek?”, dat het Parlement heeft geanalyseerd op 3 april 2014, belangrijk is (40);

    280.

    neemt kennis van de stelling in het activiteitenverslag voor onderzoek en innovatie 2012 dat de centrale kwestie bij het beheer van het beleidsterrein onderzoek erin bestaat een aanvaardbaar evenwicht te vinden tussen de attractiviteit van een programma voor deelnemers en de legitieme belangen van de financiële controle; merkt op dat de directeur-generaal er in verband hiermee op heeft gewezen dat een werkwijze waarbij in alle omstandigheden wordt gestreefd naar een restfoutenpercentage van 2 %, niet realistisch is (41);

    281.

    is verontrust door het feit dat de Rekenkamer, net als voor het begrotingsjaar 2011, grote kwantificeerbare fouten heeft ontdekt in projecten van het programma ter ondersteuning van het ICT-beleid; neemt kennis van het feit dat de Commissie een speciale controlestrategie voor niet-onderzoeksgebonden projecten heeft ontwikkeld, in het kader waarvan — tot 2017 — 215 controles van niet-onderzoeksgebonden projecten zullen worden uitgevoerd; verzoekt de Commissie verslag uit te brengen over de vraag of de onterecht betaalde 470 000 EUR zijn teruggevorderd;

    282.

    neemt kennis van het feit dat tot eind 2012 voor KP6 78 % van de geëxtrapoleerde correcties waren toegepast; dat 1 506 van in totaal 7 101 correcties nog niet waren uitgevoerd; dat 1 336 hiervan betrekking hebben op controles die in 2011 of eerder zijn afgerond; verzoekt de Commissie over de stand van de geëxtrapoleerde correcties met betrekking tot KP6 verslag uit te brengen;

    283.

    maakt zich zorgen door het feit dat de gebrekkige vooruitgang bij de inwerkinstelling van het Schengeninformatiesysteem II (SIS II) de directeur-generaal Intern beleid ertoe hebben gebracht een voorbehoud in zijn activiteitenverslag op te nemen; verzoekt de Commissie over de vooruitgang bij de inwerkinstelling van SIS II verslag uit te brengen;

    OLAF

    284.

    stelt vast dat de Commissievoorzitter tot nu toe geen rekenschap heeft afgelegd aan het Parlement in plenaire zitting over het verlies van zijn mandaat van gezondheidscommissaris John Dalli op 16 oktober 2012; benadrukt dat het vermoeden van onschuld moet worden geëerbiedigd en stelt vast dat de door de tabakssector geformuleerde ernstige beschuldigingen van corruptie aan het adres van de gezondheidscommissaris, die deze steeds heeft bestreden, tot nu toe onbewezen zijn;

    285.

    betreurt ten zeerste het feit dat het onderzoek van de beschuldigingen door het Europees Bureau voor fraudebestrijding volgens een analyse van het Comité van toezicht van OLAF gekenmerkt wordt door grove fouten en dat het Bureau weigert opheldering te verlenen en evenmin wordt verplicht zich hiervoor te verantwoorden;

    286.

    verwijst naar de omkering van de bewijslast in dit geval, waardoor niet de schuld hoeft te worden bewezen van de beschuldigde, maar deze zelf voor diverse rechtscolleges moet strijden voor de vaststelling van zijn onschuld; vestigt de aandacht op het feit dat de heer Dalli de vrijwillige aard en de rechtmatigheid van zijn aftreden heeft aangevochten voor het Gerecht van het Europees Hof van Justitie, hetgeen kan leiden tot een toekenning van schadevergoeding ten laste van de belastingbetaler, en dat hij bij de Belgische autoriteiten eveneens een zaak wegens laster heeft ingediend tegen het Zweedse Match;

    287.

    vraagt in de zaak-Dalli volledige opheldering en volledige en snelle medewerking van de Commissie met justitie in België en op Malta, alsmede een onafhankelijk onderzoek van de in dit geval gehanteerde methoden van het Bureau;

    288.

    is bezorgd over de hoge financiële indicatoren voor het openen van een onderzoek, die zijn opgenomen in de onderzoeksbeleidsprioriteiten van OLAF voor de jaar 2012 en 2013, namelijk voor de douanesector 1 miljoen EUR, in de landbouwsectoren 100 000 EUR voor Sapard en meer dan 250 000 EUR voor landbouw; in de structuurfondsen 500 000 EUR voor het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en 1 miljoen EUR in EFRO, in externe hulp en sectoren van gecentraliseerde uitgave 50 000 EUR en met betrekking tot personeel van de Unie: 10 000 EUR; uit kritiek op het feit dat het de verantwoordelijkheid van de directeuren-generaal is om zich om mogelijke fraudegevallen lager dan deze financiële indicatoren te bekommeren zonder gekwalificeerd personeel ter beschikking te hebben; acht het geld van de belastingbetalers en de financiële belangen van de Unie in gevaar;

    289.

    stelt vast dat het Parlement acht maanden na de aanname in plenaire vergadering van de resolutie van het Parlement over het jaarverslag 2011 over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (42) de juridische analyse nog niet heeft ontvangen van de rechtmatigheid van opnamen van privé-telefoongesprekken tijdens door OLAF uitgevoerde administratieve onderzoeken met betrekking tot leden van de instellingen van de Unie en ambtenaren van de Unie, zoals gevraagd in paragraaf 75 van de genoemde resolutie;

    290.

    maakt zich ernstige zorgen als gevolg van de vaststelling van het Comité van toezicht dat OLAF niet heeft voorzien in een voorafgaande wettigheidscontrole voor andere onderzoeksmaatregelen dan degene die specifiek zijn opgenomen in de instructies van OLAF voor de personeelsleden met betrekking tot de onderzoeksprocedures (Instructions to Staff on Investigative Procedures (ISIP)); merkt op dat dit de eerbiediging van de grondrechten en de procedurele waarborgen van de betrokken personen in gevaar brengt;

    291.

    merkt op dat inbreuken op essentiële procedurele vereisten tijdens voorbereidende onderzoeken de wettigheid van het uiteindelijke besluit op basis van onderzoek door OLAF in gevaar kunnen brengen; denkt dat dit in potentie een groot risico vormt, aangezien met deze inbreuken de juridische aansprakelijkheid van de Commissie in het spel zou kunnen worden gebracht;

    292.

    acht de rechtstreekse betrokkenheid van de directeur-generaal van OLAF bij een aantal onderzoeksactiviteiten, waaronder interviews van getuigen, onaanvaardbaar; is van oordeel dat de directeur-generaal daarmee met een belangenconflict kan worden geconfronteerd, aangezien hij op basis van artikel 90 bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en artikel 23, lid 1, van de ISIP de autoriteit is die belast is met het ontvangen van klachten over onderzoeken van OLAF en met het nemen van het besluit of in het geval van niet-eerbiediging van de procedurele waarborgen al dan niet passende maatregelen zijn genomen;

    293.

    neemt bezorgd kennis van het grote aantal gevallen van verdenking van fraude dat door instanties van de Commissie aan OLAF is gemeld, maar door OLAF naar de betrokken instanties is afgewezen en terugverwezen; stelt vast dat er geen gegevens worden bijgehouden over de follow-up hiervan door de betrokken diensten; verwacht dat OLAF op zijn minst de follow-up van deze gevallen registreert; vraagt een analyse van de gevallen van verdenking van fraude die in 2012 en 2013 werden afgewezen en naar de Commissiediensten zijn terugverwezen;

    294.

    is gealarmeerd door de resultaten van twee personeelsenquêtes bij OLAF en door de aan het licht gekomen functioneringsproblemen van het Bureau na de reorganisatie; verzoekt de Rekenkamer een follow-up-audit uit te voeren en voor een follow-up van zijn speciaal verslag nr. 2/2011 te zorgen, om de effecten van de reorganisatie te onderzoeken;

    295.

    verwacht dat de Commissie aan de Commissie begrotingscontrole een niet-geredigeerde versie van document D/000955 van 5 februari 2009 dat OLAF heeft opgesteld over het misbruik van fondsen van de Unie door een hoog lid van een instelling van de Unie;

    296.

    verwacht dat de Commissie informatie verstrekt over alle vergaderingen in verband met Clearing House in 2012 en 2013 met betrekking tot de deelnemers van deze vergaderingen en de agenda’s; maakt zich zorgen over de onafhankelijkheid van OLAF en vraagt dat het Comité van toezicht onderzoekt hoe de vergaderingen in verband met Clearing House de onafhankelijkheid van OLAF in gevaar brengen;

    Tabakssmokkel

    297.

    vraagt een evaluatie van het bestaande akkoord met de vier tabaksconcerns (Philip Morris International Cooperation Inc. (PMI), Japan Tobacco International Cooperation, British American Tobacco Cooperation en Imperial Tobacco Cooperation) in het licht van de nieuwe tabakrichtlijn (43) en de ratificering van het protocol bij het FCTC-Verdrag (44), rekening houdend met het standpunt van het Parlement over de vraag of en hoe de tabaksamenwerkingsovereenkomst met PMI zal worden verlengd;

    298.

    vraagt krachtige maatregelen van OLAF in de strijd tegen sigarettensmokkel: in de relaislocaties China, de Verenigde Arabische Emiraten en Oekraïne en op de belangrijkste smokkelplaatsen, alsmede bij Europol, om de samenwerking te verbeteren; benadrukt hierbij het feit dat de toegang tot informatie en tot de desbetreffende databanken belangrijk is;

    299.

    verzoekt de Commissie te bepalen welke maatregelen in de Unie moeten worden genomen om rekening houdend met de strijd tegen illegale sigarettenfabrieken de markt voor tabaksbladen, gesneden ruwe tabak en mechanische uitrusting voor de productie van sigaretten te controleren;

    Uitblijven van vooruitgang in Bulgarije

    300.

    is tevreden met de duidelijke woorden van de Commissie in het voortgangsverslag van 22 januari 2014 over de evolutie in Bulgarije; is zeer bezorgd door het uitblijven van vooruitgang in het kader van het intussen zeven jaar oude samenwerkings- en verificatiemechanisme met betrekking tot het remediëren van de nog steeds welig tierende corruptie en de in het land geconstateerde algemene moeilijkheid verantwoordelijkheden vast te stellen en fouten te corrigeren; verwacht van de Commissie een besliste houding tegenover Bulgarije en een ernstig onderzoek van de vraag of het in de heersende omstandigheden überhaupt mogelijk is middelen van de Unie volgens de voorschriften in te zetten;

    Langzame vooruitgang in Roemenië

    301.

    is tevreden met de vaststellingen in het voortgangsverslag van de Commissie van 22 januari 2014 over de evolutie in Roemenië; maakt zich grote zorgen door de langzame vooruitgang van Roemenië in het kader van het samenwerkings- en verificatiemechanisme; wijst op de voorstellen om het strafrecht aan te passen over kwesties inzake belangenconflicten voor lokaal verkozen ambtsdragers alsmede op de amnestie voor parlementsleden bij corruptiedelicten; acht het met deze evolutie, in de heersende omstandigheden, nauwelijks mogelijk om middelen van de Unie volgens de voorschriften in te zetten;

    Roma

    302.

    stelt vast dat de Commissie fundamenteel niet in staat is uitspraken over maatregelen uit de EU-begroting ten gunste van de integratie van de Roma in hun thuislanden te doen; bekritiseert het feit dat de Commissie ondanks de in 2010 vastgestelde Romastrategie geen manier heeft gezocht om maatregelen ten gunste van de Roma te kunnen aanwijzen; bekritiseert de ontoereikende gegevensverzameling door de Commissie in het kader van het ESF, waardoor het niet mogelijk is de burgers en belastingbetalers van de Unie te tonen wat met de middelen van het ESF en de structuurfondsen voor de integratie van de Roma is bereikt; herinnert de Commissie aan haar verantwoordingsplicht wat het gebruik van belastinggeld van de Unie voor Roma betreft;

    303.

    neemt kennis van het toegenomen aantal klachten van maatschappelijke organisaties die onder andere op het gebied van de Roma actief zijn en die zich door de grote bureaucratie van de toegang tot middelen van de Unie zien uitgesloten; verzoekt de Commissie deze organisaties in het kader van het proces als geheel meer te ondersteunen;

    IT-beleid

    304.

    vraagt de Commissie open-source oplossingen met een goede reputatie te onderzoeken voor e-mail en kalenders, ook software voor eindgebruikers; herinnert de Commissie eraan dat ook andere delen van het geheel die normaal niet zichtbaar zijn voor eindgebruikers, zoals firewalls, web servers enz., vanuit een open-source en veilig oogpunt kunnen worden overwogen als een openbare aanbesteder eerder op functionele specificaties vertrouwt dan op producten van bekende merken;

    305.

    uit zijn bezorgdheid over de situatie van effectieve gevangenschap van de Unie-instellingen door specifieke softwarebedrijven; betreurt het dat de Commissie ondanks dit besef in 2012 geen stappen heeft genomen in de richting van de voorbereiding van open openbare aanbestedingen voor ICT op basis van transparante criteria en functionele specificaties eerder dan bekende merken;

    306.

    herinnert eraan dat het SACHA II-contract en de volledige reeks van daarin gespecificeerde specifieke producten van bekende merken zo groot waren dat slechts een klein aantal (twee) bedrijven konden deelnemen aan de openbare aanbesteding; dringt er bij de Commissie op aan kleinere openbare aanbestedingen voor te bereiden zodat meer actoren kunnen deelnemen aan dergelijke aankoop en de aanbiedingen gevarieerder zijn;

    307.

    dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat elke consolideringsinspanning in de ICT architectuur gaat in de richting van algemeen aanvaarde, open normen die door verschillende verkopers worden gebruikt en door een open-source-software kunnen worden toegepast; herinnert eraan dat het gemakkelijker is ervoor te zorgen dat buitenlandse belangen geen toegang krijgen tot e mailopslag binnenshuis, wegens de geografische ligging;

    Studies en advies/raadpleging van externe leveranciers

    308.

    stelt vast dat de Commissie het Parlement geen duidelijke, alomvattende lijst kon verstrekken in een machineleesbaar formaat, zoals Excel-tabellen of CSV-dossiers, met de onderwerpen van alle studies en elk extern advies of externe raadpleging die voor de Commissie werden uitgevoerd door externe leveranciers met de namen van deze leveranciers en het land waar hun zetel gevestigd is en eveneens de datum waarop de bevoegde ordonnateurs de kredieten vastlegden voor de studies of het externe advies en dit per jaar vanaf 2009 tot en met eind 2013; verwacht dat de lijst bij de Commissie begrotingscontrole wordt ingediend vóór 1 mei 2014;

    Resultaten behalen met de EU-begroting

    Beheersplannen en jaarlijkse activiteitenverslagen

    309.

    stelt vast dat de in artikel 38, lid 3, onder e), van het Financieel Reglement (Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012) vastgestelde doelstellingen, die aan de hand van indicatoren moeten worden gemeten, door de directeurs-generaal in ruime mate als streefdoelen in hun beheersplannen worden overgenomen en wijst op het feit dat de directeurs-generaal in hun jaarlijks activiteitenverslag moeten rapporteren over de resultaten die zijn behaald en over de vraag in hoeverre deze resultaten het gewenste effect hebben gehad;

    310.

    is tevreden met het feit dat de Commissie, ter wille van een vermindering van het aantal doelstellingen en indicatoren, in haar werkdocument (deel 1) over het ontwerp van begroting 2014 (zie COM(2013) 450) bij de operationele uitgaven programmaoverzichten heeft ingevoerd;

    311.

    is het eens met de kritiek van de Rekenkamer (jaarverslag 2012, paragraaf 10.9) dat de doelstellingen die rechtstreeks zijn overgenomen uit beleidsteksten op hoog niveau of uit wetgevingsdocumenten, vaak niet concreet genoeg zijn en daarom voor beheersplannen en jaarlijkse activiteitenverslagen niet van nut;

    312.

    benadrukt het feit dat deze uit beleidsteksten op hoog niveau overgenomen doelstellingen vaak betrekking hebben op beleidsterreinen waarvoor de Unie niet als enige bevoegd is; verzoekt de directeurs-generaal daarom streefdoelen te bepalen die precies overeenkomen met de bevoegdheden van de Unie, waarbij het basisprincipe van de subsidiariteit onvoorwaardelijk moet worden geëerbiedigd;

    313.

    betreurt het feit dat de evaluaties geen bruikbare bron van bewijs zijn geweest om de rapportage over beleidsresultaten in de jaarlijkse activiteitenverslagen te onderbouwen en dat dit in de eerste plaats komt doordat bij de evaluaties meer wordt gefocust op operationele kwesties dan op de prestaties of doordat de Commissie twijfels heeft over de kwaliteit van de door de autoriteiten van de lidstaten verstrekte informatie;

    Evaluatieverslagen overeenkomstig artikel 318 van het VWEU

    314.

    betreurt dat de Commissie zich hierbij niet heeft toegespitst op de verwezenlijking van de belangrijkste doelstellingen van de Unie, maar een reeks evaluatieoverzichten heeft verstrekt van EU-programma’s op alle beleidsuitgavengebieden onder het huidige MFK volgens de huidige begrotingsrubrieken;

    315.

    herinnert eraan dat het Parlement de Commissie op 17 april 2013 met klem heeft verzocht de structuur van het evaluatieverslag uit hoofde van artikel 318 te wijzigen, en wel „door intern beleid van extern beleid te onderscheiden en met betrekking tot het intern beleid de nadruk te leggen op de Europa 2020-strategie […] en met name op de voortgang in de verwezenlijking van de vlaggenschipinitiatieven” (45);

    316.

    is tevreden met het feit dat de Commissie van plan is de verslaglegging over de prestaties in de jaarlijkse activiteitenverslagen van haar directeurs-generaal te verbeteren, de jaarlijkse beheersplannen en de jaarlijkse activiteitenverslagen sterker aan het evaluatieverslag overeenkomstig artikel 318 te koppelen en het evaluatieverslag gelijktijdig met het syntheseverslag aan te nemen;

    317.

    is tevreden met het feit dat de Commissie voornemens is haar evaluatieverslag op te stellen en in te delen op basis van het nieuwe prestatiekader dat door het nieuwe MFK 2014-2020 is gecreëerd; benadrukt evenwel opnieuw op het feit dat dit prestatiekader de volgende drie hoofdelementen moet omvatten: verwezenlijking van de doelstellingen van de programma’s (resultaten), goed beheer van de programma’s door de Commissie en de lidstaten, en de wijze waarop de resultaten van de programma’s en goed financieel beheer bijdragen aan de belangrijkste doelstellingen van de Unie;

    318.

    herinnert eraan dat de Commissie om degelijk financieel beheer van de fondsen van de Unie te garanderen de centrale gegevensbank van uitsluitingen beheert, een gegevensbank van entiteiten die van Unie-financiering zijn uitgesloten om redenen als insolventie, definitieve besluiten van een rechtbank over fraude, corruptie, besluiten van een aanbestedende dienst over ernstig professioneel wangedrag en belangenvermenging; betreurt het dat de door de Commissie beheerde centrale gegevensbank van uitsluitingen niet toegankelijk is voor het publiek of de leden van het Parlement; herinnert eraan dat een soortgelijke gegevensbank van bedrijven die worden geweerd door de Wereldbank openbaar is; vraagt de Commissie de centrale gegevensbank van uitsluitingen openbaar te maken.


    (1)  PB L 56 van 29.2.2012.

    (2)  PB C 334 van 15.11.2013, blz. 1.

    (3)  PB C 331 van 14.11.2013, blz. 1.

    (4)  PB C 331 van 14.11.2013, blz. 10.

    (5)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

    (6)  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

    (7)  PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

    (8)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.

    (9)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

    (10)  COM(2013) 682 van 26 september 2013.

    (11)  COM(2013) 934 van 13 december 2013.

    (12)  Werkdocument van de diensten van de Commissie met als titel „Summary of Executive Summaries Internal Audit Engagements finalised by the IAS in 2012” (SWD(2013) 314), blz. 22 en volgende en het jaarlijkse activiteitenverslag van het directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling, blz. 6.

    (13)  Perscommuniqué ECA/13/47 van de Rekenkamer over het Speciaal Verslag over het model „single audit”, 18 december 2013.

    (14)  COM(2005) 12 van 26 januari 2005, blz. 6.

    (15)  Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2014 over de toekomstige rol van de Rekenkamer: de procedure voor de benoeming van leden van de Rekenkamer: raadpleging van het Europees Parlement (Aangenomen Teksten, P7_TA(2014) 60).

    (16)  Op 26 januari 2005 presenteerde president Barroso de strategische doelstellingen voor de periode 2005-2009 van zijn Commissie aan het Parlement. Een van de doelstellingen voor de periode van vijf jaar luidde als volgt: „Het afleggen van verantwoordelijkheid [door de Commissie] moet worden gestimuleerd door te streven naar een positieve garantieverklaring van de Rekenkamer” (COM(2005) 12, blz. 6).

    (17)  COM(2013) 682/2 van 30 september 2013.

    (18)  Zie punten 4 en 5 van de mededeling (COM(2013) 682/2).

    (19)  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.

    (20)  Study to quantify and analyse the VAT Gap in the EU-27 Member States — Final Report (TAXUD/2012//DE/316) http://ec.europa.eu/taxation_customs/resources/documents/common/publications/studies/vat-gap.pdf

    (21)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

    (22)  ARES(2013) 684754.

    (23)  Voetnoot 15, punt 3.9 van het jaarverslag voor 2012.

    (24)  Bepaalde beheerseisen en realisatie van goede landbouw- en milieucondities (GLMC).

    (25)  Litouwen, Slowakije, Cyprus, Malta, Italië, Spanje, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Griekenland, Portugal, Oostenrijk, Zweden (zie de jaarverslagen sinds 2007).

    (26)  Zie ook het antwoord op de aan commissaris Cioloș gestelde schriftelijke vraag nr. 12, hoorzitting van 17 december 2013: de gemiddelde duur van controles met financiële correcties met bemiddeling bedraagt 1 124 dagen.

    (27)  Met name de volgende tekortkomingen zijn geconstateerd: gebreken bij de administratieve controles met betrekking tot subsidiabiliteitsvoorwaarden en vastleggingen, bijvoorbeeld niet-opsporen van niet-subsidiabele btw of dubbele financiering, ontoereikende evaluatie van de redelijkheid van de kosten (Duitsland: Brandenburg en Berlijn, Polen, Roemenië en Zweden), gebreken in de toepassing van kortingen of terugvorderingen, tekortkomingen in de opzet en de doorvoering van het controlesysteem voor controles van de randvoorwaarden: ontoereikende GLMC-normen of onjuiste omzetting van de nitraatrichtlijn.

    (28)  Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 209 van 11.8.2005, blz. 1).

    (29)  PB L 308 van 16.11.2013, blz. 27.

    (30)  De precieze beschrijving van de essentiële en aanvullende controles voor de afzonderlijke GLB-maatregelen en de hoogte van de forfaitaire correcties die op grond van de in de bijlage beschreven criteria op de afzonderlijke gevallen moeten worden toegepast, moeten worden vastgesteld in richtsnoeren van de Commissie die gebaseerd zijn op de bestaande richtsnoeren. Deze staan vast en hebben de Commissie in de meeste door de lidstaten aangevochten gevallen positieve uitspraken van het Hof van Justitie opgeleverd.

    (31)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

    (32)  Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling „Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 289).

    (33)  Verordening (EG) n r. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1783/1999 (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 1).

    (34)  Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 470).

    (35)  EMPL H1/JJ/DV vgk (2013), 13 november 2013.

    (36)  Werkdocument van de diensten van de Commissie SWD(2013) 307 final bij het jaarverslag 2013 over het ontwikkelingsbeleid en het beleid inzake externe bijstand van de Europese Unie en de tenuitvoerlegging daarvan in 2012; blz. 161.

    (37)  https://tr-aid.jrc.ec.europa.eu

    (38)  http://ec.europa.eu/atwork/synthesis/aar/doc/devco_aar_2012.pdf

    (39)  ARES(2013) 2634919.

    (40)  Aangenomen teksten, P7_TA(2014) 288 (zie bladzijde 69 van dit Publicatieblad), aanbevelingen in deel XVI.

    (41)  Activiteitenverslag 2012 van het DG Onderzoek en Innovatie, blz. 45 en volgende.

    (42)  Aangenomen teksten, 3 juli 2013, P7_TA(2013) 318.

    (43)  Richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot opheffing van Richtlijn 2001/37/EG (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 1).

    (44)  Kaderovereenkomst van de WHO voor de bestrijding van tabaksgebruik.

    (45)  Paragraaf 1, onder af), van de resolutie van 17 april 2013 (PB L 308 van 16.11.2013, blz. 27).


    Top