This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 22010D0077
Decision of the EEA Joint Committee No 77/2010 of 11 June 2010 amending Annex XIV (Competition) to the EEA Agreement
Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 77/2010 van 11 juni 2010 tot wijziging van bijlage XIV (Mededinging) bij de EER-overeenkomst
Besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 77/2010 van 11 juni 2010 tot wijziging van bijlage XIV (Mededinging) bij de EER-overeenkomst
PB L 244 van 16.9.2010, p. 35–36
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(HR)
In force
16.9.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 244/35 |
BESLUIT VAN HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER
Nr. 77/2010
van 11 juni 2010
tot wijziging van bijlage XIV (Mededinging) bij de EER-overeenkomst
HET GEMENGD COMITÉ VAN DE EER,
Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de Overeenkomst” genoemd, en met name op artikel 98,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bijlage XIV bij de Overeenkomst werd gewijzigd bij Besluit nr. 52/2010 van het Gemengd Comité van de EER van 30 april 2010 (1). |
(2) |
Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (2) moet in de Overeenkomst worden opgenomen. |
(3) |
De in de Overeenkomst opgenomen Verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie (3) is op 31 mei 2010 verstreken en moet daarom uit de Overeenkomst worden geschrapt, |
BESLUIT:
Artikel 1
In bijlage XIV bij de Overeenkomst wordt de tekst van punt 2 (Verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie) vervangen door:
„32010 R 0330: Verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (PB L 102 van 23.4.2010, blz. 1).
De bepalingen van de verordening worden voor de toepassing van de Overeenkomst als volgt aangepast:
Aan het slot van artikel 6 wordt het volgende toegevoegd:
„Krachtens de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, kan de Toezichthoudende Autoriteit in een aanbeveling verklaren dat, wanneer naast elkaar bestaande netwerken van gelijksoortige verticale beperkingen meer dan 50 % van een relevante markt in de EVA-staten bestrijken, deze verordening niet van toepassing is op verticale overeenkomsten die bepaalde beperkingen omvatten die op deze markt betrekking hebben.
De hierboven bedoelde aanbeveling wordt gericht aan de EVA-staat of -staten die de desbetreffende markt omvat(ten). De Commissie wordt in kennis gesteld wanneer een dergelijke aanbeveling wordt gedaan.
Nadat deze aanbeveling heeft gedaan, laten alle geadresseerde EVA-staten de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA binnen drie maanden weten of zij de aanbeveling aanvaarden. Wanneer niet binnen deze termijn wordt gereageerd, wordt de betrokken EVA-staat geacht de aanbeveling te hebben aanvaard.
Als een EVA-staat de aanbeveling aanvaardt of niet op tijd reageert, is het land wettelijk verplicht de aanbeveling binnen drie maanden na de datum van bekendmaking te implementeren.
Als een EVA-staat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA binnen de termijn van drie maanden laat weten dat hij de aanbeveling niet aanvaardt, stelt zij de Commissie daarvan in kennis. Als de Commissie het standpunt van de betrokken EVA-staat niet deelt, is artikel 92, lid 2, van de Overeenkomst van toepassing.
De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de Commissie wisselen informatie uit en overleggen over de toepassing van deze bepaling.
Wanneer naast elkaar bestaande netwerken van gelijksoortige verticale beperkingen meer dan 50 % bestrijken van een relevante markt op het grondgebied waarop de EER-overeenkomst van toepassing is, kunnen de twee toezichthoudende autoriteiten samenwerking initiëren om ieder maatregelen vast te stellen. Als de twee toezichthoudende autoriteiten het eens zijn over een relevante markt en de passendheid van maatregelen op grond van deze bepaling, stelt de Commissie een verordening vast die is gericht aan de lidstaten en stelt de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een gelijkluidende aanbeveling vast die is gericht aan de EVA-staat of -staten die de desbetreffende markt omvat(ten).” ”
Artikel 2
De in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken teksten in de IJslandse en de Noorse taal van Verordening (EU) nr. 330/2010 zijn authentiek.
Artikel 3
Dit besluit treedt in werking op 12 juni 2010, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de Overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden (4). Het is van toepassing met ingang van 1 juni 2010.
Artikel 4
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 11 juni 2010.
Voor het Gemengd Comité van de EER
De voorzitter
Alan SEATTER
(1) PB L 181 van 15.7.2010, blz. 20.
(2) PB L 102 van 23.4.2010, blz. 1.
(3) PB L 336 van 29.12.1999, blz. 21.
(4) Geen grondwettelijke vereisten aangegeven.