EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 42010X0630(04)

Reglement nr. 91 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van zijmarkeringslichten voor motorvoertuigen en aanhangwagens ervan

PB L 164 van 30.6.2010, p. 69–91 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 07/01/2012

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2010/91(2)/oj

30.6.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 164/69


Voor het internationaal publiekrecht hebben alleen de originele VN/ECE-teksten rechtsgevolgen. Voor de status en de datum van inwerkingtreding van dit reglement, zie de recentste versie van VN/ECE-statusdocument TRANS/WP.29/343 op:

http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29wgs/wp29gen/wp29fdocstts.html

Reglement nr. 91 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) — Uniforme bepalingen voor de goedkeuring van zijmarkeringslichten voor motorvoertuigen en aanhangwagens ervan

Bevat de volledige geldige tekst tot en met:

Supplement 11 op de oorspronkelijke versie van het reglement — Datum van inwerkingtreding: 15 oktober 2008

INHOUD

REGLEMENT

1.

Toepassingsgebied

2.

Definities

3.

Goedkeuringsaanvraag

4.

Opschriften

5.

Goedkeuring

6.

Algemene specificaties

7.

Sterkte van het uitgestraalde licht

8.

Kleur van het uitgestraalde licht

9.

Testprocedure

10.

Wijziging van een type zijmarkeringslicht en uitbreiding van de goedkeuring

11.

Conformiteit van de productie

12.

Sancties bij non-conformiteit van de productie

13.

Definitieve stopzetting van de productie

14.

Naam en adres van de voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijke technische diensten en van de administratieve instanties

15.

Overgangsbepalingen

BIJLAGEN

Bijlage 1 —

Voor de ruimtelijke lichtverdeling vereiste minimumhoeken

Bijlage 2 —

Mededeling betreffende de goedkeuring, de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring of de definitieve stopzetting van de productie van een type zijmarkeringslicht met het opschrift SM1/SM2

Bijlage 3 —

Opstelling van goedkeuringsmerken

Bijlage 4 —

Fotometrische metingen

Bijlage 5 —

Kleur van het uitgestraalde licht: trichromatische coördinaten

Bijlage 6 —

Minimumvoorschriften voor de procedures om de conformiteit van de productie te controleren

Bijlage 7 —

Minimumvoorschriften voor de monsterneming door een inspecteur

1.   TOEPASSINGSGEBIED

Dit reglement is van toepassing op zijmarkeringslichten voor voertuigen van de categorieën M, N, O en T (1).

2.   DEFINITIES

2.1.

De definities van Reglement nr. 48 en van de desbetreffende wijzigingenreeks die op het ogenblik van de typegoedkeuringsaanvraag van kracht is, zijn van toepassing op dit reglement.

2.2.

„Zijmarkeringslicht”: een licht dat wordt gebruikt om, van de zijkant gezien, de aanwezigheid van het voertuig aan te geven;

2.3.

„zijmarkeringslichten van verschillende typen”: lichten die van elkaar verschillen op essentiële punten zoals:

a)

de handelsnaam of het merk;

b)

de kenmerken van het optisch systeem (lichtsterkteniveau, lichtverdelingshoeken, categorie gloeilamp, lichtbronmodule enz.).

Door de kleur van de gloeilamp of van een filter te veranderen, wijzigt het type niet.

2.4.

De verwijzingen in dit reglement naar standaardgloeilampen (referentiegloeilampen) en naar Reglement nr. 37 zijn verwijzingen naar Reglement nr. 37 en de desbetreffende wijzigingenreeks die op het ogenblik van de typegoedkeuringsaanvraag van kracht is.

3.   GOEDKEURINGSAANVRAAG

3.1.

De goedkeuringsaanvraag moet door de houder van de handelsnaam of het merk of door zijn daartoe gemachtigde vertegenwoordiger worden ingediend.

Naar keuze van de aanvrager wordt daarin gespecificeerd dat de voorziening op het voertuig kan worden geïnstalleerd met verschillende hellingshoeken van de referentieas ten opzichte van de referentievlakken van het voertuig en de grond of dat zij om haar referentieas draait; deze verschillende installatievoorwaarden moeten op het mededelingenformulier worden vermeld. De aanvraag moet de volgende gegevens bevatten:

3.1.1.

of het zijmarkeringslicht bedoeld is om ambergeel of rood licht uit te stralen.

3.2.

Voor elk type zijmarkeringslicht moet de aanvraag vergezeld gaan van:

3.2.1.

tekeningen, in drievoud, die voldoende gedetailleerd zijn om het type licht te kunnen identificeren en waarop de geometrische positie(s) voor de montage op het voertuig is (zijn) aangegeven; de waarnemingsas die bij de tests als referentieas moet worden genomen (horizontale hoek H = 0°, verticale hoek V = 0°); het punt dat bij de tests als referentiepunt dient; de verticale en horizontale raaklijn aan het verlichtingsoppervlak en de afstand tussen die raaklijnen en het referentiepunt van het licht. Op de tekeningen moet de plaats voor het goedkeuringsnummer en de aanvullende symbolen ten opzichte van de cirkel met het goedkeuringsmerk worden aangegeven.

3.2.2.

een korte technische beschrijving waarin met name, behalve bij lichten met niet-vervangbare lichtbronnen, het volgende wordt vermeld:

a)

de categorie van de voorgeschreven gloeilamp(en); deze gloeilampcategorie moet zijn opgenomen in Reglement nr. 37 en de desbetreffende wijzigingenreeks die op het ogenblik van de typegoedkeuringsaanvraag van kracht is; en/of

b)

de specifieke identificatiecode van de lichtbronmodule;

3.2.3.

twee monsters. Als de goedkeuringsaanvraag betrekking heeft op zijmarkeringslichten die niet identiek, maar symmetrisch zijn en geschikt zijn voor paarsgewijze montage, namelijk een aan de linker- en een aan de rechterkant van het voertuig en/of een naar voren en een naar achteren, mogen de twee ingediende monsters identiek zijn en geschikt zijn om alleen aan de rechter- of linkerkant van het voertuig en/of alleen naar voren of naar achteren toe te worden gemonteerd.

4.   OPSCHRIFTEN

4.1.

De ter goedkeuring ingediende zijmarkeringslichten moeten:

4.2.

voorzien zijn van de handelsnaam of het merk van de aanvrager. Dit opschrift moet goed leesbaar en onuitwisbaar zijn;

4.3.

behalve bij lichten met niet-vervangbare lichtbronnen, voorzien zijn van een goed leesbaar en onuitwisbaar opschrift met:

a)

de categorie van de voorgeschreven gloeilamp(en); en/of

b)

de specifieke identificatiecode van de lichtbronmodule;

4.4.

voldoende plaats bieden voor het goedkeuringsmerk en de aanvullende symbolen zoals voorgeschreven in punt 5.4. Deze plaats moet op de in punt 3.2.1 bedoelde tekeningen zijn aangegeven;

4.5.

bij lichten met niet-vervangbare lichtbronnen of lichtbronmodule(s), voorzien zijn van een opschrift met de nominale spanning(en) en het nominale vermogen;

4.6.

bij lichten met lichtbronmodule(s) moet op die module(s) het volgende zijn aangebracht:

4.6.1.

de handelsnaam of het merk van de aanvrager. Dit opschrift moet goed leesbaar en onuitwisbaar zijn;

4.6.2.

de specifieke identificatiecode van de module. Dit opschrift moet goed leesbaar en onuitwisbaar zijn. Deze specifieke identificatiecode moet beginnen met de letters MD voor MODULE, gevolgd door het goedkeuringsmerk zonder de in punt 5.4.1.1 voorgeschreven cirkel en, als diverse niet-identieke lichtbronmodules worden gebruikt, gevolgd door extra symbolen of tekens. Deze specifieke identificatiecode moet op de in punt 3.2.1 bedoelde tekeningen zijn aangegeven.

Het goedkeuringsmerk hoeft niet hetzelfde te zijn als dat op het licht waarin de module wordt gebruikt, maar beide opschriften moeten van dezelfde aanvrager zijn;

4.6.3.

de aanduiding van de nominale spanning (en het nominale vermogen).

5.   GOEDKEURING

5.1.

Als de twee overeenkomstig punt 3.2.3 ter goedkeuring ingediende zijmarkeringslichten voldoen aan de bepalingen van dit reglement, wordt goedkeuring verleend.

5.2.

Aan elk goedgekeurd type wordt een goedkeuringsnummer toegekend. De eerste twee cijfers geven de wijzigingenreeks aan met de recentste belangrijke technische wijzigingen van het reglement op de datum van goedkeuring. Dezelfde overeenkomstsluitende partij mag dit nummer niet toekennen aan een ander type zijmarkeringslicht dat onder dit reglement valt, behalve in geval van uitbreiding van de goedkeuring tot een zijmarkeringslicht dat alleen verschilt qua kleur van het uitgestraalde licht.

5.3.

Van de goedkeuring of de uitbreiding of weigering van de goedkeuring van een type zijmarkeringslicht krachtens dit reglement wordt aan de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, mededeling gedaan door middel van een formulier volgens het model in bijlage 2.

5.4.

Op elk zijmarkeringslicht dat conform is met een krachtens dit reglement goedgekeurd type, wordt op de in punt 4.4 bedoelde plaats, behalve het merk en de opschriften die in de punten 4.2 en 4.3 of 4.4 zijn voorgeschreven, het volgende aangebracht:

5.4.1.

een internationaal goedkeuringsmerk, bestaande uit:

5.4.1.1.

een cirkel met daarin de letter E, gevolgd door het nummer van het land dat de goedkeuring heeft verleend, (2) en

5.4.1.2.

het in punt 5.2 voorgeschreven goedkeuringsnummer;

5.4.2.

het aanvullende symbool SM1 of SM2.

5.4.3.

De twee cijfers van het goedkeuringsnummer die de op de datum van goedkeuring van kracht zijnde wijzigingenreeks aangeven, mogen dicht bij de bovenstaande aanvullende symbolen worden geplaatst.

5.4.4.

Op voorzieningen met beperkte lichtverdeling overeenkomstig punt 2.5 van bijlage 4, een verticale pijl die vertrekt van een horizontaal segment en naar beneden is gericht.

5.5.

De in de punten 5.4.1 tot en met 5.4.3 bedoelde opschriften en symbolen moeten onuitwisbaar en goed leesbaar zijn, ook wanneer de voorziening op het voertuig is gemonteerd.

5.6.

Wanneer gegroepeerde, gecombineerde of samengebouwde lichten aan de voorschriften van verscheidene reglementen blijken te voldoen, mag een enkel internationaal goedkeuringsmerk worden aangebracht, op voorwaarde dat die lichten niet zijn gegroepeerd, gecombineerd of samengebouwd met een of meer lichten die niet aan een van die reglementen voldoen.

5.6.1.

Het goedkeuringsmerk bestaat uit een cirkel met daarin de letter E, gevolgd door het nummer van het land dat de goedkeuring heeft verleend; een goedkeuringsmerk mag op een willekeurige plaats op de gegroepeerde, gecombineerde of samengebouwde lichten worden aangebracht, op voorwaarde dat:

5.6.1.1.

het na de montage van de lichten zichtbaar is;

5.6.1.2.

geen van de lichtdoorlatende delen van de gegroepeerde, gecombineerde of samengebouwde lichten kan worden verwijderd zonder tegelijkertijd ook het goedkeuringsmerk te verwijderen.

5.7.

Het identificatiesymbool dat voor elk licht aangeeft krachtens welk reglement goedkeuring is verleend, en de bijbehorende wijzigingenreeks met de recentste belangrijke technische wijzigingen van het reglement op de datum van goedkeuring moeten worden aangebracht:

5.7.1.

hetzij op het desbetreffende lichtuitstralende oppervlak, hetzij

5.7.2.

zodanig gegroepeerd dat elk licht duidelijk kan worden geïdentificeerd (zie de drie mogelijke modellen in voorbeeld 2 van bijlage 3).

5.8.

De elementen waaruit een enkel goedkeuringsmerk is opgebouwd, mogen niet kleiner zijn dan de minimumafmetingen waaraan het kleinste afzonderlijke opschrift moet voldoen krachtens het reglement op basis waarvan goedkeuring is verleend.

5.9.

Aan elk goedgekeurd type wordt een goedkeuringsnummer toegekend. Dezelfde overeenkomstsluitende partij mag hetzelfde nummer niet toekennen aan een ander type samenstel dat onder dit reglement valt.

5.10.

Bijlage 3 geeft voorbeelden van de opstelling van goedkeuringsmerken voor een enkel licht (voorbeeld 1) en voor een samenstel (voorbeeld 2).

5.11.

Lichten die zijn gegroepeerd met een type koplamp waarvan de lens ook voor een ander type koplamp wordt gebruikt. De bepalingen van de punten 5.6 tot en met 5.9 zijn van toepassing.

5.11.1.

Als verschillende typen koplampen of samenstellen van lichten waaronder een koplamp, echter dezelfde lens bevatten, mogen daarop de verschillende goedkeuringsmerken voor deze typen koplampen of samenstellen van lichten zijn aangebracht, op voorwaarde dat de hoofdbehuizing van de koplamp, ook al kan zij niet van de lens worden gescheiden, voorzien is van de goedkeuringsmerken van de te vervullen functies. Als verschillende typen koplampen dezelfde hoofdbehuizing hebben, mogen de verschillende goedkeuringsmerken daarop zijn aangebracht.

5.11.2.

Bijlage 3 geeft voorbeelden van goedkeuringsmerken voor lichten die met een koplamp zijn gegroepeerd (voorbeeld 3).

5.12.

Het goedkeuringsmerk moet goed leesbaar en onuitwisbaar zijn. Het mag worden aangebracht op een (al dan niet transparant) binnen- of buitendeel van de voorziening dat niet van het transparante lichtuitstralende deel van de voorziening kan worden gescheiden. Het goedkeuringsmerk moet in ieder geval zichtbaar zijn wanneer de voorziening op het voertuig is gemonteerd of wanneer een beweegbaar deel zoals de motorkap, het kofferdeksel of een deur geopend is.

6.   ALGEMENE SPECIFICATIES

6.1.

Elk ter goedkeuring ingediend zijmarkeringslicht moet voldoen aan de specificaties van de punten 7 en 8.

6.2.

Zijmarkeringslichten moeten zo zijn ontworpen en geconstrueerd dat zij bij normaal gebruik, ondanks de trillingen die zij daarbij kunnen ondergaan, naar behoren blijven functioneren en de door dit reglement voorgeschreven kenmerken behouden.

6.3.

Bij lichtbronmodules moet het volgende worden gecontroleerd:

6.3.1.

het ontwerp van de lichtbronmodule(s) moet zo zijn dat:

a)

elke lichtbronmodule uitsluitend in de aangegeven en enige correcte stand kan worden gemonteerd en alleen met gereedschap kan worden verwijderd;

b)

als in de behuizing voor een voorziening meer dan een lichtbronmodule wordt gebruikt, lichtbronmodules met verschillende kenmerken binnen dezelfde lichtbehuizing niet kunnen worden verwisseld.

6.3.2.

de lichtbronmodule(s) moet(en) manipulatieveilig zijn.

6.4.

Bij vervangbare gloeilampen:

6.4.1.

mogen alle krachtens Reglement nr. 37 goedgekeurde categorieën gloeilampen worden gebruikt, op voorwaarde dat er geen gebruiksbeperkingen zijn gesteld in Reglement nr. 37 en de desbetreffende wijzigingenreeks die op het ogenblik van de typegoedkeuringsaanvraag van kracht is;

6.4.2.

moet de voorziening zo zijn ontworpen dat de gloeilamp enkel en alleen in de correcte stand kan worden gemonteerd;

6.4.3.

moet de gloeilamphouder conform zijn met de in IEC-publicatie 60061 gespecificeerde kenmerken. Voor de lamphouder geldt het voor de gebruikte categorie gloeilampen relevante datablad.

7.   STERKTE VAN HET UITGESTRAALDE LICHT

7.1.

De sterkte van het door elk van beide monsters uitgestraalde licht moet als volgt zijn:

Categorie zijmarkeringslicht

SM1

SM2

7.1.1.

Minimumlichtsterkte

In de referentieas

4,0 cd

0,6 cd

Binnen het gespecificeerde hoekveld, anders dan hierboven

0,6 cd

0,6 cd

7.1.2.

Maximumlichtsterkte

Binnen het gespecificeerde hoekveld (3)

25,0 cd

25,0 cd

7.1.3.

Hoekveld

Horizontaal

± 45°

± 30°

Verticaal

± 10°

± 10°

7.1.4.

Indien een licht meer dan één lichtbron bevat:

 

moet het licht voldoen aan de voorschriften inzake minimumlichtsterkte wanneer één lichtbron is uitgevallen;

 

mag de voorgeschreven maximumlichtsterkte niet worden overschreden wanneer alle lichtbronnen branden.

Alle in serie aangesloten lichtbronnen worden als één lichtbron beschouwd.

7.2.

Buiten de referentieas en binnen de hoekvelden die zijn aangegeven in de schema's van bijlage 1, mag de sterkte van het door elk van de twee geleverde zijmarkeringslichten uitgestraalde licht:

7.2.1.

in elke richting die overeenkomt met de punten in de lichtverdelingstabel van bijlage 4, niet minder bedragen dan de in punt 7.1 gespecificeerde minimumwaarde, vermenigvuldigd met het in die tabel voor de betrokken richting aangegeven percentage;

7.2.2.

in geen enkele richting binnen het gebied van waaruit het zijmarkeringslicht zichtbaar is, de in punt 7.1 gespecificeerde maximumwaarde overschrijden.

7.2.3.

De bepalingen van punt 2.2 van bijlage 4 inzake lokale variaties van de lichtsterkte moeten in acht worden genomen.

7.3.

Bijlage 4, waarnaar in punt 7.2.1 wordt verwezen, bevat nadere gegevens over de toe te passen meetmethoden.

8.   KLEUR VAN HET UITGESTRAALDE LICHT

8.1.

Het zijmarkeringslicht moet ambergeel licht uitstralen; het mag echter rood licht uitstralen, als het achterste zijmarkeringslicht gegroepeerd, gecombineerd of samengebouwd is met het achterlicht, het achtermarkeringslicht, het mistachterlicht of het stoplicht of als het gegroepeerd is met de achterretroflector of er een deel van het lichtuitstralende oppervlak mee gemeen heeft.

8.2.

De kleur van het licht dat binnen het veld van het lichtverdelingsrooster in punt 2 van bijlage 4 wordt uitgestraald, moet liggen binnen de grenzen van de trichromatische coördinaten die bij metingen overeenkomstig bijlage 5 voor die kleur zijn voorgeschreven. Buiten dat veld mag geen scherpe kleurverandering worden waargenomen.

9.   TESTPROCEDURE

9.1.

De metingen worden uitgevoerd met een kleurloze standaardgloeilamp van het voor het zijmarkeringslicht voorgeschreven type, die zo is geregeld dat zij, met inachtneming van de bepalingen van punt 9.2, de voor dit type licht voorgeschreven referentielichtstroom produceert.

9.2.

Alle metingen aan lichten met niet-vervangbare lichtbronnen (gloeilampen en andere) worden uitgevoerd bij respectievelijk 6,75 V, 13,5 V of 28,0 V.

Bij lichtbronnen met een speciale voeding worden bovengenoemde testspanningen op de ingangsklemmen van die voeding toegepast. Het testlaboratorium mag van de fabrikant verlangen dat hij de speciale voeding voor de lichtbronnen ter beschikking stelt.

9.3.

De grenzen van het zichtbare oppervlak in de richting van de referentieas van een lichtsignaalinrichting moeten worden bepaald.

10.   WIJZIGING VAN EEN TYPE ZIJMARKERINGSLICHT EN UITBREIDING VAN DE GOEDKEURING

10.1.

Elke wijziging van een type zijmarkeringslicht moet worden meegedeeld aan de administratieve instantie die het licht heeft goedgekeurd. Die instantie kan dan:

10.1.1.

oordelen dat de wijzigingen waarschijnlijk geen noemenswaardig nadelig effect zullen hebben en dat het zijmarkeringslicht in ieder geval nog steeds aan de voorschriften voldoet; of

10.1.2.

de voor de uitvoering van de tests verantwoordelijke technische dienst om een aanvullend testrapport verzoeken.

10.2.

De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, worden volgens de procedure van punt 5.3 in kennis gesteld van de bevestiging of weigering van de goedkeuring, met vermelding van de wijzigingen.

10.3.

De bevoegde instantie die de goedkeuring uitbreidt, kent een volgnummer toe aan elk mededelingenformulier dat voor een dergelijke uitbreiding wordt opgesteld en stelt de andere overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, daarvan in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 2.

11.   CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE

Voor de controle van de conformiteit van de productie gelden de procedures van aanhangsel 2 van de overeenkomst (E/ECE/324-E/ECE/TRANS/505/Rev.2), met inachtneming van de volgende voorschriften:

11.1.

elk krachtens dit reglement goedgekeurd zijmarkeringslicht moet zo worden vervaardigd dat het conform is met het goedgekeurde type door te voldoen aan de voorschriften van de punten 7 en 8;

11.2.

de minimumvoorschriften in bijlage 6 voor de procedures om de conformiteit van de productie te controleren, moeten worden nageleefd;

11.3.

de minimumvoorschriften van bijlage 7 voor de monsterneming door een inspecteur moeten worden nageleefd;

11.4.

de instantie die de typegoedkeuring heeft verleend, kan op elk tijdstip de in elke productie-eenheid toegepaste methoden voor de controle van de conformiteit verifiëren. Die verificaties vinden gewoonlijk om de twee jaar plaats.

12.   SANCTIES BIJ NON-CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE

12.1.

De voor een zijmarkeringslicht verleende goedkeuring kan worden ingetrokken, als niet aan bovenstaande voorwaarden is voldaan.

12.2.

Indien een overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast een eerder verleende goedkeuring intrekt, stelt zij de andere overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen daarvan onmiddellijk in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 2.

13.   DEFINITIEVE STOPZETTING VAN DE PRODUCTIE

Indien de houder van een goedkeuring de productie van een krachtens dit reglement goedgekeurd zijmarkeringslicht definitief stopzet, stelt hij de instantie die de goedkeuring heeft verleend daarvan in kennis. Zodra deze instantie de kennisgeving ontvangt, stelt zij de andere overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen daarvan in kennis door middel van een mededelingenformulier volgens het model in bijlage 2.

14.   NAAM EN ADRES VAN DE VOOR DE UITVOERING VAN DE GOEDKEURINGSTESTS VERANTWOORDELIJKE TECHNISCHE DIENSTEN EN VAN DE ADMINISTRATIEVE INSTANTIES

De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, delen het secretariaat van de Verenigde Naties de naam en het adres mee van de technische diensten die voor de uitvoering van de goedkeuringstests verantwoordelijk zijn, en van de administratieve instanties die goedkeuring verlenen en waaraan de in andere landen afgegeven certificaten betreffende de goedkeuring en de uitbreiding, weigering of intrekking van de goedkeuring moeten worden toegezonden.

15.   OVERGANGSBEPALINGEN

15.1.

Vanaf de officiële datum van inwerkingtreding van supplement 3 op het reglement mag geen enkele overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast, weigeren ECE-goedkeuring te verlenen krachtens dit reglement, zoals gewijzigd bij supplement 3.

15.2.

Vanaf 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van supplement 3 verlenen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, alleen ECE-goedkeuring als het goed te keuren type zijmarkeringslicht voldoet aan de voorschriften van dit reglement, zoals gewijzigd bij supplement 3.

15.3.

De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, mogen geen uitbreiding weigeren van een goedkeuring die krachtens dit reglement in zijn oorspronkelijke vorm en de latere supplementen daarop is verleend.

15.4.

In de 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van supplement 3 op dit reglement blijven de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, goedkeuring verlenen voor typen zijmarkeringslichten die voldoen aan de voorschriften van dit reglement in zijn oorspronkelijke vorm en de latere supplementen daarop.

15.5.

ECE-goedkeuringen die krachtens dit reglement minder dan 12 maanden na de datum van inwerkingtreding ervan zijn verleend, en alle uitbreidingen van goedkeuringen, inclusief die welke krachtens dit reglement in zijn oorspronkelijke vorm en daarna krachtens latere supplementen daarop zijn verleend, blijven onbeperkt geldig. Als het type zijmarkeringslicht dat krachtens dit reglement in zijn oorspronkelijke vorm en de latere supplementen daarop is goedgekeurd, voldoet aan de voorschriften van dit reglement zoals gewijzigd bij supplement 3, stelt de overeenkomstsluitende partij die de goedkeuring heeft verleend, de andere overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen daarvan in kennis.

15.6.

Geen enkele overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast, mag een type zijmarkeringslicht weigeren dat krachtens supplement 3 op dit reglement is goedgekeurd.

15.7.

Tot 36 maanden na de datum van inwerkingtreding van supplement 3 op dit reglement mag geen enkele overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast, een type zijmarkeringslicht weigeren dat krachtens dit reglement in zijn oorspronkelijke vorm en de latere supplementen daarop is goedgekeurd.

15.8.

Vanaf 36 maanden na de datum van inwerkingtreding van supplement 3 op dit reglement mogen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, de verkoop verbieden van een type zijmarkeringslicht dat niet voldoet aan de voorschriften van supplement 3 op dit reglement, tenzij het zijmarkeringslicht bedoeld is om als vervangingsonderdeel op in gebruik zijnde voertuigen te worden gemonteerd.

15.9.

De overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, blijven goedkeuring verlenen voor zijmarkeringslichten op basis van alle vroegere supplementen op het reglement, op voorwaarde dat die zijmarkeringslichten bedoeld zijn om als vervangingsonderdeel op in gebruik zijnde voertuigen te worden gemonteerd.

15.10.

Vanaf de officiële datum van inwerkingtreding van supplement 3 op dit reglement mag geen enkele overeenkomstsluitende partij die dit reglement toepast, verbieden dat een zijmarkeringslicht dat is goedgekeurd krachtens dit reglement, zoals gewijzigd bij supplement 3, op een voertuig wordt gemonteerd.

15.11.

Tot 48 maanden na de datum van inwerkingtreding van supplement 3 op wijzigingenreeks 00 blijven de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, toestaan dat een zijmarkeringslicht dat krachtens dit reglement in zijn oorspronkelijke vorm en de latere supplementen daarop is goedgekeurd, op een voertuig wordt gemonteerd.

15.12.

Vanaf 48 maanden na de datum van inwerkingtreding van supplement 3 op dit reglement kunnen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, verbieden dat een zijmarkeringslicht dat niet voldoet aan de voorschriften van dit reglement, zoals gewijzigd bij supplement 3, wordt gemonteerd op een nieuw voertuig waarvoor meer dan 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van supplement 3 nationale typegoedkeuring of individuele goedkeuring is verleend.

15.13.

Vanaf 60 maanden na de datum van inwerkingtreding kunnen de overeenkomstsluitende partijen die dit reglement toepassen, verbieden dat een zijmarkeringslicht dat niet voldoet aan de voorschriften van dit reglement, zoals gewijzigd bij supplement 3, wordt gemonteerd op een nieuw voertuig dat meer dan 60 maanden na de datum van inwerkingtreding van supplement 3 op dit reglement voor het eerst wordt geregistreerd.


(1)  Zoals gedefinieerd in bijlage 7 bij de geconsolideerde resolutie betreffende de constructie van voertuigen (R.E.3) (document TRANS/WP.29/78/Rev.1/Amend.2, laatstelijk gewijzigd bij Amend.4).

(2)  1 voor Duitsland, 2 voor Frankrijk, 3 voor Italië, 4 voor Nederland, 5 voor Zweden, 6 voor België, 7 voor Hongarije, 8 voor Tsjechië, 9 voor Spanje, 10 voor Servië, 11 voor het Verenigd Koninkrijk, 12 voor Oostenrijk, 13 voor Luxemburg, 14 voor Zwitserland, 15 (niet gebruikt), 16 voor Noorwegen, 17 voor Finland, 18 voor Denemarken, 19 voor Roemenië, 20 voor Polen, 21 voor Portugal, 22 voor de Russische Federatie, 23 voor Griekenland, 24 voor Ierland, 25 voor Kroatië, 26 voor Slovenië, 27 voor Slowakije, 28 voor Wit-Rusland, 29 voor Estland, 30 (niet gebruikt), 31 voor Bosnië en Herzegovina, 32 voor Letland, 33 (niet gebruikt), 34 voor Bulgarije, 35 (niet gebruikt), 36 voor Litouwen, 37 voor Turkije, 38 (niet gebruikt), 39 voor Azerbeidzjan, 40 voor de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, 41 (niet gebruikt), 42 voor de Europese Gemeenschap (goedkeuring wordt verleend door de lidstaten door middel van hun respectieve ECE-symbool), 43 voor Japan, 44 (niet gebruikt), 45 voor Australië, 46 voor Oekraïne, 47 voor Zuid-Afrika, 48 voor Nieuw-Zeeland, 49 voor Cyprus, 50 voor Malta, 51 voor de Republiek Korea, 52 voor Maleisië, 53 voor Thailand, 54 and 55 (niet gebruikt), 56 voor Montenegro, 57 (niet gebruikt) en 58 voor Tunesië. De daaropvolgende nummers zullen worden toegekend aan andere landen in de chronologische volgorde waarin zij de Overeenkomst betreffende het aannemen van eenvormige technische voorschriften die van toepassing zijn op voertuigen op wielen, uitrustingsstukken en onderdelen die in een voertuig op wielen kunnen worden gemonteerd of gebruikt en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van overeenkomstig deze voorschriften verleende goedkeuringen ratificeren of tot deze overeenkomst toetreden. De aldus toegekende nummers zullen door de secretaris-generaal van de Verenigde Naties aan de overeenkomstsluitende partijen worden meegedeeld.

(3)  Voorts wordt voor rode zijmarkeringslichten in het hoekveld van 60° tot 90° in horizontale richting en ± 20° in verticale richting naar de voorkant van het voertuig toe, de maximumlichtsterkte beperkt tot 0,25 cd.


BIJLAGE 1

VOOR DE RUIMTELIJKE LICHTVERDELING VEREISTE MINIMUMHOEKEN

Verticale minimumhoeken, SM1 en SM2:

Image

De hoek van 10 ° onder de horizontaal mag tot 5 ° worden verminderd bij lichten met een montagehoogte van maximaal 750 mm boven de grond.

Horizontale minimumhoeken, SM1:

Image

Horizontale minimumhoeken, SM2:

Image


BIJLAGE 2

MEDEDELING

(Maximumformaat: A4 (210 × 297 mm))

Image


BIJLAGE 3

OPSTELLING VAN GOEDKEURINGSMERKEN

Voorbeeld 1 a)

Image

Voorbeeld 1 b)

Image

Voorbeeld 2

Vereenvoudigd opschrift voor een samenstel van verschillende lichten die deel uitmaken van dezelfde unit

MODEL A

Image

MODEL B

Image

MODEL C

Image

Opmerking: De drie voorbeelden van goedkeuringsmerken (de modellen A, B en C) zijn drie mogelijke varianten voor het markeren van een zijmarkeringslicht waarbij twee of meer lichten deel uitmaken van dezelfde unit van gegroepeerde, gecombineerde of samengebouwde lichten.

Het goedkeuringsmerk geeft aan dat de voorziening in Nederland (E 4) werd goedgekeurd onder nummer 3333 en bestaat uit:

 

een achter- en zijretroflector van klasse IA, goedgekeurd krachtens Reglement nr. 3, wijzigingenreeks 02;

 

een achterrichtingaanwijzer van categorie 2a, goedgekeurd krachtens Reglement nr. 6, wijzigingenreeks 01;

 

een achterlicht (R), goedgekeurd krachtens Reglement nr. 7, wijzigingenreeks 01;

 

een mistachterlicht (R), goedgekeurd krachtens Reglement nr. 38, wijzigingenreeks 01;

 

een achteruitrijlicht (AR), goedgekeurd krachtens Reglement nr. 23, wijzigingenreeks 01;

 

een stoplicht (S1), goedgekeurd krachtens Reglement nr. 7, wijzigingenreeks 01;

 

een zijmarkeringslicht (SM1), goedgekeurd krachtens dit reglement in zijn oorspronkelijke vorm.

Met een koplamp samengebouwd licht

Voorbeeld 3

Image

Op de hoofdbehuizing van het koplicht wordt het enige geldige goedkeuringsnummer aangebracht, bijvoorbeeld:

Image

Voorbeeld 4

Lichtbronmodules

MD E3 17325

De lichtbronmodule met bovenstaande identificatiecode is goedgekeurd samen met een licht dat in Italië (E 3) is goedgekeurd onder nummer 17325.


BIJLAGE 4

FOTOMETRISCHE METINGEN

1.   Meetmethoden

1.1.   Tijdens fotometrische metingen moeten storende reflecties worden vermeden door een passende afscherming.

1.2.   Bij betwisting van de meetresultaten moeten de metingen zo worden uitgevoerd dat aan de volgende eisen is voldaan:

1.2.1.

de meetafstand moet zo zijn dat de meetwaarden omgekeerd evenredig zijn met het kwadraat van de afstand;

1.2.2.

de meetapparatuur moet zo zijn dat de hoekopening van de ontvanger, gezien vanuit het referentiepunt van het licht, tussen 10’ en 1° ligt;

1.2.3.

aan de eis betreffende de lichtsterkte voor een bepaalde waarnemingsrichting wordt geacht te zijn voldaan als die lichtsterkte wordt bereikt in een richting die niet meer dan een kwart graad van de waarnemingsrichting afwijkt.

1.3.   Als de voorziening in meer dan een of in een aantal verschillende posities op het voertuig kan worden geïnstalleerd, moeten de fotometrische metingen voor elke positie of voor de uiterste posities van het veld van de door de fabrikant gespecificeerde referentieas worden herhaald.

1.4.   De richting H = 0° en V = 0° komt overeen met de referentieas. (Op het voertuig loopt deze horizontaal, loodrecht op het middenlangsvlak van het voertuig, in de voorgeschreven zichtbaarheidsrichting.) Zij loopt door het referentiepunt.

2.   Lichtverdelingstabellen

2.1.   Zijmarkeringslichten van categorie SM1

Image

2.1.1.

Minimumwaarden:

0,6 cd op elk punt buiten de referentieas; op die as moet het 4,0 cd zijn.

2.1.2.

Maximumwaarden:

25,0 cd op elk punt.

2.2.   Zijmarkeringslichten van categorie SM2

Image

2.2.1.

Minimumwaarden:

0,6 cd op elk punt.

2.2.2.

Maximumwaarden:

25,0 cd op elk punt.

2.3.   Voor zijmarkeringslichten van categorie SM1 en SM2 kan het volstaan slechts vijf door de testinstantie geselecteerde punten te controleren.

2.4.   Binnen het hierboven als een raster voorgestelde lichtverdelingsveld moet het lichtpatroon nagenoeg uniform zijn, d.w.z. dat de lichtsterkte binnen een door de rasterlijnen gevormd deel van het veld in alle richtingen ten minste de voor de respectieve rasterlijnen toepasselijke minimumwaarde moet bereiken.

2.5.   Als de voorziening echter bedoeld is om maximaal 750 mm boven de grond te worden gemonteerd, wordt de lichtsterkte alleen geverifieerd tot een hoek van 5° naar beneden.

3.   Fotometrische meting van lichten

De fotometrische prestaties moeten worden gecontroleerd:

3.1.   bij niet-vervangbare lichtbronnen (gloeilampen en andere):

met de lichtbronnen in het licht, overeenkomstig punt 9.2 van dit reglement;

3.2.   bij vervangbare gloeilampen:

als zij voorzien zijn van gloeilampen bij 6,75, 13,5 of 28,0 V, moeten de geproduceerde lichtsterktewaarden worden gecorrigeerd. De correctiefactor is de verhouding tussen de referentielichtstroom en de gemiddelde waarde van de lichtstroom bij de toegepaste spanning (6,75, 13,5 of 28,0 V). De effectieve lichtstromen van elke gebruikte gloeilamp mogen niet meer dan ± 5 % afwijken van de gemiddelde waarde. Als alternatief mag in elk van de verschillende standen ook een standaardgloeilamp worden gebruikt die bij de referentielichtstroom werkt, waarna de afzonderlijke meetwaarden in elk van die standen worden samengeteld.

3.3.   Voor alle signaallichten, behalve die met gloeilampen, moeten de na één minuut en na 30 minuten gemeten lichtsterkten voldoen aan de minimum- en maximumvoorschriften. De lichtsterkteverdeling na één minuut kan aan de hand van de lichtsterkteverdeling na 30 minuten worden berekend door op elk testpunt de verhouding tussen de bij HV gemeten lichtsterkten na één minuut en na 30 minuten toe te passen.


BIJLAGE 5

Kleur van het uitgestraalde licht: trichromatische coördinaten

Voor de controle van de colorimetrische kenmerken moet gebruik worden gemaakt van een lichtbron bij een kleurtemperatuur van 2 856 K, wat overeenkomt met lichtbron A van de Internationale Commissie voor Verlichtingskunde (CIE). Voor lichten met niet-vervangbare lichtbronnen (gloeilampen en andere) moeten de colorimetrische kenmerken echter worden gecontroleerd met de lichtbronnen in het licht overeenkomstig punt 9.2 van dit reglement.


BIJLAGE 6

MINIMUMVOORSCHRIFTEN VOOR DE PROCEDURES OM DE CONFORMITEIT VAN DE PRODUCTIE TE CONTROLEREN

1.   ALGEMEEN

1.1.   Uit mechanisch en geometrisch oogpunt wordt aangenomen dat aan de conformiteitsvoorschriften is voldaan, wanneer de verschillen niet groter zijn dan onvermijdelijke fabricageafwijkingen binnen de door dit reglement gestelde grenzen.

1.2.   Voor de fotometrische prestaties geldt dat de conformiteit van in massa geproduceerde zijmarkeringslichten niet wordt betwist, wanneer bij het testen van de fotometrische prestaties van een willekeurig gekozen zijmarkeringslicht dat voorzien is van een standaardgloeilamp, of wanneer de zijmarkeringslichten voorzien zijn van niet-vervangbare lichtbronnen (gloeilampen of andere), en wanneer alle metingen plaatsvinden bij 6,75, 13,5 of 28,0 V:

1.2.1.

geen gemeten waarde in ongunstige zin meer dan 20 % afwijkt van de in dit reglement voorgeschreven waarden.

1.2.2.

Als bij een zijmarkeringslicht met vervangbare lichtbron de resultaten van de hierboven beschreven tests niet aan de voorschriften voldoen, worden de op de zijmarkeringslichten uitgevoerde tests herhaald met een andere standaardgloeilamp.

1.3.   Aan de kleurcoördinaten moet worden voldaan, wanneer het zijmarkeringslicht is uitgerust met een standaardgloeilamp of, bij zijmarkeringslichten met niet-vervangbare lichtbronnen (gloeilampen of andere), wanneer de colorimetrische kenmerken worden geverifieerd met de lichtbron in het licht.

2.   MINIMUMVOORSCHRIFTEN VOOR VERIFICATIE VAN DE CONFORMITEIT DOOR DE FABRIKANT

Voor elk type zijmarkeringslicht voert de houder van het goedkeuringsmerk op gezette tijden ten minste de volgende tests uit. Deze tests moeten volgens de bepalingen van dit reglement worden uitgevoerd.

Indien bij het desbetreffende type test een monster niet conform blijkt te zijn, worden extra monsters genomen en getest. De fabrikant neemt maatregelen om de conformiteit van de betrokken productie te waarborgen.

2.1.   Aard van de tests

De in dit reglement bedoelde conformiteitstests hebben betrekking op de fotometrische en colorimetrische kenmerken.

2.2.   Toegepaste testmethoden

2.2.1.

De tests worden over het algemeen volgens de in dit reglement beschreven methoden uitgevoerd.

2.2.2.

Bij elke door de fabrikant uitgevoerde conformiteitstest kunnen met instemming van de voor de goedkeuringstests verantwoordelijke bevoegde instantie gelijkwaardige methoden worden toegepast. Het is de taak van de fabrikant om aan te tonen dat de toegepaste methoden gelijkwaardig zijn met de in dit reglement vastgelegde methoden.

2.2.3.

De toepassing van de punten 2.2.1 en 2.2.2 vereist regelmatige kalibratie van de testapparatuur en vergelijking van de meetresultaten met die van een bevoegde instantie.

2.2.4.

In alle gevallen gelden de in dit reglement vastgestelde methoden als referentiemethoden, met name ten behoeve van de administratieve verificatie en de monsterneming.

2.3.   Aard van de monsterneming

Monsters van lichten worden willekeurig genomen uit de productie van een uniforme partij. Onder uniforme partij wordt een reeks zijmarkeringslichten van hetzelfde type verstaan, gedefinieerd volgens de productiemethoden van de fabrikant.

De beoordeling heeft in het algemeen betrekking op de serieproductie van individuele fabrieken. Een fabrikant mag echter gegevens over hetzelfde type uit verscheidene fabrieken samenvoegen, op voorwaarde dat deze volgens hetzelfde kwaliteitssysteem en onder hetzelfde kwaliteitsbeheer werken.

2.4.   Gemeten en geregistreerde fotometrische kenmerken

Het als monster genomen licht wordt aan de fotometrische metingen onderworpen wat de minimumwaarden op de in bijlage 4 aangegeven punten en de voorgeschreven kleurcoördinaten betreft.

2.5.   Aanvaardbaarheidscriteria

De fabrikant voert een statistische analyse van de testresultaten uit en stelt in overleg met de bevoegde instantie criteria vast voor de aanvaardbaarheid van zijn producten, om te voldoen aan de specificaties die voor de verificatie van de conformiteit van de productie in punt 11.1 van dit reglement zijn vastgelegd.

De aanvaardbaarheidscriteria moeten zo zijn dat, met een betrouwbaarheid van 95 %, de kans dat een steekproef overeenkomstig bijlage 7 (eerste monsterneming) met goed gevolg wordt doorstaan, minimaal 0,95 is.


BIJLAGE 7

MINIMUMVOORSCHRIFTEN VOOR DE MONSTERNEMING DOOR EEN INSPECTEUR

1.   ALGEMEEN

1.1.   Uit mechanisch en geometrisch oogpunt wordt aangenomen dat overeenkomstig dit reglement aan de conformiteitsvoorschriften is voldaan, wanneer de verschillen niet groter zijn dan onvermijdelijke fabricageafwijkingen.

1.2.   Voor de fotometrische prestaties geldt dat de conformiteit van in massa geproduceerde zijmarkeringslichten niet wordt betwist, wanneer bij het testen van de fotometrische prestaties van een willekeurig gekozen zijmarkeringslicht dat voorzien is van een standaardgloeilamp, of wanneer de zijmarkeringslichten voorzien zijn van niet-vervangbare lichtbronnen (gloeilampen of andere), en wanneer alle metingen plaatsvinden bij 6,75, 13,5 of 28,0 V:

1.2.1.

geen gemeten waarde in ongunstige zin meer dan 20 % afwijkt van de in dit reglement voorgeschreven waarden.

1.2.2.

Als bij een zijmarkeringslicht met vervangbare lichtbron de resultaten van de hierboven beschreven tests niet aan de voorschriften voldoen, worden de op de zijmarkeringslichten uitgevoerde tests herhaald met een andere standaardgloeilamp.

1.2.3.

Zijmarkeringslichten met zichtbare defecten worden buiten beschouwing gelaten.

1.3.   Aan de kleurcoördinaten moet worden voldaan, wanneer het zijmarkeringslicht is uitgerust met een standaardgloeilamp of, bij zijmarkeringslichten met niet-vervangbare lichtbronnen (gloeilampen of andere), wanneer de colorimetrische kenmerken worden geverifieerd met de lichtbron in het licht.

2.   EERSTE MONSTERNEMING

Bij de eerste monsterneming worden vier zijmarkeringslichten willekeurig gekozen. Het eerste monster van twee wordt met A aangeduid, het tweede monster van twee met B.

2.1.   Geen betwisting van de conformiteit

2.1.1.

Volgens de monsternemingsprocedure van figuur 1 in deze bijlage wordt de conformiteit van in massa geproduceerde zijmarkeringslichten niet betwist, als de gemeten waarden van de lichten in de ongunstige richtingen als volgt afwijken:

2.1.1.1.

monster A

A1:

één zijmarkeringslicht

0 %

één zijmarkeringslicht niet meer dan

20 %

A2:

beide zijmarkeringslichten meer dan

0 %

maar niet meer dan

20 %

ga naar monster B

 

2.1.1.2.

monster B

B1:

beide zijmarkeringslichten

0 %

2.1.2.

of als monster A aan de voorwaarden van punt 1.2.2 voldoet.

2.2.   Betwisting van de conformiteit

2.2.1.

Volgens de monsternemingsprocedure van figuur 1 in deze bijlage wordt de conformiteit van in massa geproduceerde zijmarkeringslichten betwist en wordt de fabrikant verzocht zijn productie aan te passen om aan de voorschriften te voldoen (aanpassing), als de gemeten waarden van de lichten als volgt afwijken:

2.2.1.1.

monster A

A3:

één zijmarkeringslicht niet meer dan

20 %

één zijmarkeringslicht meer dan

20 %

maar niet meer dan

30 %

2.2.1.2.

monster B

B2:

in geval A2

 

één zijmarkeringslicht meer dan

0 %

maar niet meer dan

20 %

één zijmarkeringslicht niet meer dan

20 %

B3:

in geval A2

 

één zijmarkeringslicht

0 %

één zijmarkeringslicht meer dan

20 %

maar niet meer dan

30 %

2.2.2.

of als monster A niet aan de voorwaarden van punt 1.2.2 voldoet.

2.3.   Intrekking van de goedkeuring

De conformiteit wordt betwist en punt 12 wordt toegepast, als volgens de monsternemingsprocedure van figuur 1 in deze bijlage de gemeten waarden van de zijmarkeringslichten als volgt afwijken:

2.3.1.

monster A

A4:

één zijmarkeringslicht niet meer dan

20 %

één zijmarkeringslicht meer dan

30 %

A5:

beide zijmarkeringslichten meer dan

20 %

2.3.2.

monster B

B4:

in geval A2

 

één zijmarkeringslicht meer dan

0 %

maar niet meer dan

20 %

één zijmarkeringslicht meer dan

20 %

B5:

in geval A2

 

beide zijmarkeringslichten meer dan

20 %

B6:

in geval A2

 

één zijmarkeringslicht

0 %

één zijmarkeringslicht meer dan

30 %

2.3.3.

of als de monsters A en B niet aan de voorwaarden van punt 1.2.2 voldoen.

3.   HERHALING VAN DE MONSTERNEMING

In de gevallen A3, B2 en B3 moet binnen twee maanden na de kennisgeving een herhaling van de monsterneming plaatsvinden, waarbij een derde monster C van twee zijmarkeringslichten en een vierde monster D van twee zijmarkeringslichten uit de na de aanpassing geproduceerde voorraad van de fabrikant worden genomen.

3.1.   Geen betwisting van de conformiteit

3.1.1.

Volgens de monsternemingsprocedure van figuur 1 in deze bijlage wordt de conformiteit van in massa geproduceerde zijmarkeringslichten niet betwist, als de gemeten waarden van de lichten als volgt afwijken:

3.1.1.1.

monster C

C1:

één zijmarkeringslicht

0 %

één zijmarkeringslicht niet meer dan

20 %

C2:

beide zijmarkeringslichten meer dan

0 %

maar niet meer dan

20 %

ga naar monster D

 

3.1.1.2.

monster D

D1:

in geval C2

 

beide zijmarkeringslichten

0 %

3.1.2.

of als monster C aan de voorwaarden van punt 1.2.2 voldoet.

3.2.   Betwisting van de conformiteit

3.2.1.

Volgens de monsternemingsprocedure van figuur 1 in deze bijlage wordt de conformiteit van in massa geproduceerde zijmarkeringslichten betwist en wordt de fabrikant verzocht zijn productie aan te passen om aan de voorschriften te voldoen (aanpassing), als de gemeten waarden van de lichten als volgt afwijken:

3.2.1.1.

monster D

D2:

in geval C2

 

één zijmarkeringslicht meer dan

0 %

maar niet meer dan

20 %

één zijmarkeringslicht niet meer dan

20 %

3.2.1.2.

of als monster C niet aan de voorwaarden van punt 1.2.2 voldoet.

3.3.   Intrekking van de goedkeuring

De conformiteit wordt betwist en punt 12 wordt toegepast, als volgens de monsternemingsprocedure van figuur 1 in deze bijlage de gemeten waarden van de zijmarkeringslichten als volgt afwijken:

3.3.1.

monster C

C3:

één zijmarkeringslicht niet meer dan

20 %

één zijmarkeringslicht meer dan

20 %

C4:

beide zijmarkeringslichten meer dan

20 %

3.3.2.

monster D

D3:

in geval C2

 

één zijmarkeringslicht 0 of meer dan

0 %

één zijmarkeringslicht meer dan

20 %

3.3.3.

of als de monsters C en D niet aan de voorwaarden van punt 1.2.2 voldoen.

Figure 1

Image


Top