Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32005R1372

    Verordening (EG) nr. 1372/2005 van de Raad van 19 augustus 2005 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber uit de Republiek Korea en Rusland en tot beëindiging van de tussentijdse procedure voor de eventuele herziening van de antidumpingrechten op styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber uit Taiwan en tot intrekking van die rechten

    PB L 223 van 27.8.2005, p. 27–41 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
    PB L 334M van 12.12.2008, p. 370–413 (MT)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 28/08/2005

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2005/1372/oj

    27.8.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 223/27


    VERORDENING (EG) Nr. 1372/2005 VAN DE RAAD

    van 19 augustus 2005

    tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber uit de Republiek Korea en Rusland en tot beëindiging van de tussentijdse procedure voor de eventuele herziening van de antidumpingrechten op styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber uit Taiwan en tot intrekking van die rechten

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1)(hierna „de basisverordening” genoemd), met name op artikel 9,

    Gelet op het voorstel dat door de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité werd ingediend,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   PROCEDURE

    1.   Geldende maatregelen

    (1)

    In september 2000 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1994/2000 (2) en nr. 1993/2000 (3) definitieve compenserende rechten van 1 % tot 8,2 % respectievelijk definitieve antidumpingrechten ingesteld op styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber („SBS”) uit Taiwan.

    (2)

    De definitieve antidumpingrechten voor de exporteurs/producenten in Taiwan, in procenten van de cif-waarde, grens Europese Unie, bedroegen:

    Lee Chang Yung Chemical Industry Corp., Taipei 5,3 %

    Chi Mei Corp., Tainan 9,1 %

    Niet-medewerkende exporteurs/producenten 20,0 %

    2.   Onderhavige onderzoeken

    (3)

    Op 28 mei 2004 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4)(hierna „het bericht van inleiding” genoemd) de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure ten aanzien van de invoer van SBS uit de Republiek Korea (hierna „Korea” genoemd) en Rusland.

    (4)

    Op dezelfde dag heeft de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 3 van de basisverordening met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (5) de inleiding aangekondigd van een tussentijdse herziening van de definitieve antidumpingrechten die bij Verordening (EG) nr. 1993/2000 van de Raad waren ingesteld op de invoer van SBS uit Taiwan.

    (5)

    Het antidumpingonderzoek werd geopend na een klacht die was ingediend op 13 april 2004 door de Europese Raad van de Bonden van de chemische nijverheid (hierna „CEFIC” of de „klagende partij” genoemd) namens producenten die goed zijn voor 100 % van de productie van SBS in de Europese Unie. De klacht bevatte bewijzen van dumping in verband met het betrokken product en van de aanmerkelijke schade die daarvan het gevolg was en deze werden toereikend geacht om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen.

    (6)

    De tussentijdse herziening was gebaseerd op een verzoek dat werd ingediend door CEFIC en bewijzen bevatte dat de dumping en schade zich herhaalden en dat de geldende maatregelen niet langer volstonden om aan de tot schade leidende dumping het hoofd te bieden.

    3.   Partijen bij de procedure

    (7)

    De Commissie brachten de volgende partijen officieel op de hoogte van de inleiding van de procedures: de exporteurs/producenten in Korea, Rusland en Taiwan, de betrokken importeurs/handelaren en hun organisaties, leveranciers en verwerkende bedrijven, de vertegenwoordigers van de betrokken exporterende landen en de producenten van de Europese Unie die de klacht indienden. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de termijnen die in de berichten van inleiding werden vastgesteld hun standpunten schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord.

    (8)

    Rekening houdend met het grote aantal importeurs van SBS dat in de klacht en het verzoek was vermeld werd in de berichten van inleiding overwogen gebruik te maken van een steekproef met het oog op de vaststelling van de schade overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

    (9)

    Om de diensten van de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef nodig was en, indien dat het geval was, deze samen te stellen werden alle importeurs verzocht zich bij de Commissie bekend te maken en de in de berichten van inleiding vermelde basisgegevens te verstrekken over hun werkzaamheden in verband met SBS in de steekproefperiode (1 april 2003 tot en met 31 maart 2004). Na onderzoek van de door de importeurs verstrekte gegevens en rekening houdend met het geringe aantal reacties op de vragenlijst, werd besloten dat een steekproef niet nodig was.

    (10)

    Er werden vragenlijsten gezonden aan alle betrokken partijen en aan alle andere ondernemingen die zich binnen de termijnen die in de berichten van inleiding vastgesteld waren bekendmaakten.

    (11)

    Er werden antwoorden ontvangen van één Koreaanse exporteur/producent, één Russische onderneming en twee met deze onderneming verbonden Russische ondernemingen, vier Taiwanese producenten, vier EU-producenten en vier niet verbonden importeurs. Er werden geen antwoorden ontvangen van verwerkende bedrijven.

    (12)

    De diensten van de Commissie verzamelden en verifieerden alle gegevens die zij voor de vaststelling van dumping, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Europese Unie noodzakelijke achtten. Overeenkomstig artikel 16, lid 1 van de basisverordening vonden controlebezoeken plaats in de volgende bedrijven:

    a)

    Producenten in de Europese Unie

    Dynasol Elastomeros SA, Madrid, Spanje

    Kraton Polymers International Ltd, Londen, Verenigd Koninkrijk

    Polimeri Europa S.p.A., Milaan, Italië

    SA Petrofina NV Brussel, België (vroeger Atofina Elastomers NV)

    b)

    Exporteur/producent in Korea

    Korea Kumho Petrochemicals Co., Ltd, Seoul

    c)

    Exporteur/producent in Rusland

    SIBUR groep:

    Openbare naamloze vennootschap „Sibirsko-Uralskaya Neftegazohimicheskaya Companiya” („SIBUR”), Moskou

    Gazexport, vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, Moskou

    Naamloze vennootschap Voronezhsyntezkauchuk, Voronezh

    (13)

    Uit het onderzoek bleek dat slechts één Russische onderneming, JSC Voronezhsyntezkauchuk, het betrokken product vervaardigde terwijl JSC SIBUR hoofdzakelijk verantwoordelijk was voor de binnenlandse verkoop en de levering van de grondstoffen. Gazexport bleek verantwoordelijk voor de uitvoer gedurende het grootste gedeelte van het onderzoektijdvak. In het kader van onderhavig onderzoek zullen de drie verbonden Russische ondernemingen dus beschouwd worden als één onderneming, namelijk de „SIBUR groep”.

    d)

    Exporteurs/producenten in Taiwan

    Chi Mei Corp., Tainan

    Lee Chang Yung Chemical Industry Corp., Taipei

    e)

    Niet verbonden importeurs

    Guzman Cauchos S.L., Valencia, Spanje

    Monumenta Import Export GmbH, Troisdorf, Duitsland

    Tecnopolimeri S.p.A., Seregno, Italië

    4.   Voorlopige maatregelen

    (14)

    Omdat bepaalde aspecten in verband met schade, oorzakelijk verband en het belang van de Europese Unie verder dienden te worden onderzocht - en met name gezien de verbanden met de parallelle procedure voor de eventuele herziening van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van SBS uit Taiwan - werden geen voorlopige antidumpingmaatregelen ingesteld op SBS uit Korea en Rusland. Alle partijen werden niettemin op de hoogte gebracht van de voorlopige bevindingen van het onderzoek en konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken; met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werd rekening gehouden.

    5.   Vervolg van de procedure

    (15)

    De diensten van de Commissie verzamelden en verifieerden verder alle gegevens die zij voor de definitieve bevindingen noodzakelijk achtten met name met betrekking tot de invoer van SBS uit Taiwan.

    (16)

    Vervolgens werden alle partijen op de hoogte gebracht van de voornaamste gegevens en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was aan te bevelen:

    de procedure betreffende SBS uit Korea en Rusland te beëindigen en

    Verordening (EG) nr. 1993/2000 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op SBS uit Taiwan in te trekken.

    (17)

    De partijen konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen werden onderzocht en de bevindingen indien van toepassing hieraan aangepast.

    6.   Onderzoektijdvak

    (18)

    Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 april 2003 tot 31 maart 2004 („het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die tot de schade leidden had betrekking op de periode van 1 januari 2000 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

    B.   PRODUCT

    1.   Betrokken product

    (19)

    Het onderzoek heeft betrekking op styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber dat momenteel wordt ingedeeld onder de GN-codes ex 4002 19 00, ex 4002 99 10 en ex 4002 99 90.

    (20)

    SBS is een triblokcopolymeer dat hoofdzakelijk uit monomeer styreen en butadieen wordt vervaardigd. Het komt voor in droge vorm of, indien bij de fabricage olie werd toegevoegd, als „oil-extended” (met olie verdund) SBS. Bovendien zijn er verschillende soorten SBS met uiteenlopende specificaties (bijvoorbeeld wat betreft de styreen-butadieenverhouding, het oliegehalte of de symmetrie van de chemische structuur). Hoewel vele soorten SBS mogelijk zijn, hebben zij steeds dezelfde fysische basiskenmerken en dezelfde toepassingen, zoals het warm vervormen van bitumen voor wegasfalt en bitumineuze dakbedekkingen, het heeft technische toepassingen en wordt gebruikt in de schoenindustrie, bij de modificatie van kunststoffen en de vervaardiging van lijmen. Al deze soorten worden in het kader van dit onderzoek derhalve als één enkel product beschouwd.

    (21)

    Bij de controles ter plaatse werd vastgesteld dat een onderneming in het onderzoektijdvak styreen-isopreen-styreen blokpolymeer („SIS”) naar de Europese Unie had uitgevoerd, maar dit product valt niet onder de definitie van het betrokken product. SIS heeft een andere fysische samenstelling dan SBS, aangezien het monomeer in het middenblok van het polymeer isopreen is en geen butadieen. Er is dus geen sprake van dezelfde fysische kenmerken en bijgevolg is onderhavige procedure niet op SIS van toepassing.

    2.   Soortgelijk product

    (22)

    SBS dat in Korea, Rusland en Taiwan wordt vervaardigd en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht alsmede SBS dat door de EU-producenten wordt vervaardigd en in de Europese Unie wordt verkocht beantwoorden aan de definitie van het betrokken product en hebben dezelfde fysische en chemische basiskenmerken en worden voor dezelfde doeleinden gebruikt. Deze producten zijn dus soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

    C.   DUMPING

    1.   Algemene methode

    (23)

    De hieronder beschreven algemene methode werd toegepast op alle exporteurs/producenten in Korea, Rusland en Taiwan. In de bevindingen inzake dumping uit die landen komen derhalve slechts de kwesties aan bod die voor ieder land specifiek zijn.

    2.   Normale waarde

    (24)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening gingen de diensten van de Commissie voor iedere medewerkende exporteur/producent eerst na of zijn totale binnenlandse verkoop van SBS representatief was, d.w.z. of zijn totale binnenlandse verkoop minstens 5 % uitmaakte van zijn totale uitvoer naar de Europese Unie. Vervolgens identificeerden de diensten van de Commissie de soorten die op de binnenlandse markt waren verkocht door de ondernemingen met een binnenlandse verkoop die in zijn geheel representatief was en die identiek waren of rechtstreeks vergelijkbaar met de naar de Europese Unie uitgevoerde soorten.

    (25)

    Voor iedere op de binnenlandse markt verkochte soort die rechtstreeks vergelijkbaar was met een soort die naar de Europese Unie was uitgevoerd, werd nagegaan of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaalde soort SBS werd voldoende representatief geacht indien de totale binnenlandse verkoop van die soort in het onderzoektijdvak 5 % of meer bedroeg van de totale uitvoer van die soort naar de Europese Unie.

    (26)

    Vervolgens gingen de diensten van de Commissie na of iedere soort SBS die in voldoende hoeveelheden op de binnenlandse markt was verkocht ook verkocht was in het kader van normale handelstransacties overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening; hiertoe stelden zij voor de betrokken soort het aandeel vast van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers. Wanneer meer dan 80 % van die soort was verkocht tegen een nettoprijs die gelijk was aan of hoger dan de berekende productiekosten en de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs (het gewogen gemiddelde van de prijzen bij de al dan niet winstgevende verkoop) in het onderzoektijdvak. Wanneer de winstgevende verkoop van een soort 80 % of minder bedroeg van de totale verkoop van die soort of wanneer de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten werd de normale waarde gebaseerd op de gewogen gemiddelde prijs van uitsluitend de winstgevende verkoop van die soort, mits deze verkoop minstens 10 % van de totale verkoop bedroeg.

    (27)

    Wanneer de winstgevende verkoop van een soort minder bedroeg dan 10 % van de totale verkoop van die soort, werd geoordeeld dat deze soort niet in voldoende hoeveelheden was verkocht en dat de binnenlandse prijs geen geschikte basis was voor de vaststelling van de normale waarde. Wanneer geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenlandse prijzen van een door een exporteur/producent verkochte soort om de normale waarde vast te stellen, werd geoordeeld dat de normale waarde van die soort moest worden geconstrueerd.

    (28)

    Deze normale waarde werd vervolgens overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening geconstrueerd door aan de - zo nodig gecorrigeerde- fabricagekosten van de uitgevoerde soort een redelijk bedrag toe te voegen voor verkoopkosten, algemene en administratieve kosten („VAA-kosten”) en winst. Hiertoe ging de Commissie na of de gegevens over VAA-kosten en de winst op binnenlandse markt betrouwbaar waren.

    (29)

    De binnenlandse VAA-kosten werden betrouwbaar geacht indien de totale binnenlandse verkoop van de betrokken onderneming representatief was in vergelijking met de uitvoer naar de Europese Unie. Voor de winst op de binnenlandse verkoop werd uitgegaan van de binnenlandse verkoop van de soorten die in het kader van normale handelstransacties waren verkocht. Hierbij werd de hierboven uiteengezette methode toegepast.

    3.   Exportprijs

    (30)

    In alle gevallen waarin het betrokken product rechtstreeks werd geleverd aan onafhankelijke afnemers in de Europese Unie werd de exportprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, d.w.z. op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

    4.   Vergelijking

    (31)

    De normale waarde en de exportprijzen werden vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking van de normale waarde met de exportprijs mogelijk te maken, werden correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die gevolgen hadden voor de vergelijkbaarheid van de prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening. De correcties werden toegestaan in alle gevallen waarin de verzoeken hiertoe redelijk en accuraat bleken en met bewijsmateriaal waren gestaafd.

    5.   Dumpingmarge

    (32)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd voor iedere exporteur/producent de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs.

    6.   Korea

    (33)

    Er werden antwoorden op de vragenlijst ontvangen van één Koreaanse exporteur/producent. Het onderzoek toonde aan dat de totale binnenlandse verkoop van de Koreaanse onderneming representatief was. Bovendien vertegenwoordigde de totale binnenlandse verkoop van iedere soort SBS die door de onderneming werd verkocht 5 % of meer van de totale uitvoer van die soort naar de Europese Unie en deze binnenlandse verkoop kon derhalve als representatief worden beschouwd.

    6.1.   Normale waarde

    (34)

    Voor de vaststelling van de normale waarde kon voor twee productsoorten gebruik worden gemaakt van de binnenlandse prijzen. Voor drie productsoorten werd de normale waarde uitsluitend op de winstgevende verkoop gebaseerd. Voor vijf productsoorten was minder dan 10 % van de binnenlandse verkoop winstgevend in het onderzoektijdvak: in deze gevallen heeft de Commissie de normale waarde geconstrueerd overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening aan de hand van de eigen fabricagekosten van de exporteur/producent vermeerderd met een redelijk bedrag voor VAA-kosten en winst. Voor de VAA-kosten werd gebruik gemaakt van de eigen VAA-kosten van de onderneming aangezien haar binnenlandse verkoop van het betrokken product representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. Voor de winstmarge werd overeenkomstig artikel 2, lid 6, eerste zin, van de basisverordening gebruik gemaakt van de winst die bij de binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties was geboekt.

    6.2.   Exportprijs

    (35)

    Aangezien het betrokken product rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Europese Unie was uitgevoerd, werden de exportprijzen vastgesteld op basis van de betaalde of te betalen prijzen bij uitvoer naar de Europese Unie overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

    6.3.   Vergelijking

    (36)

    Zo nodig - en indien gerechtvaardigd - vonden correcties plaats voor kostenverschillen voor: vervoer, verzekering, lossen, laden, overladen en kredietverlening. De onderneming verzocht overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder b) van de basisverordening om een correctie op de normale waarde voor invoerrechten, hetgeen werd toegestaan omdat het betrokken product met invoerrechten was belast wanneer dat in het exportland werd verbruikt, en de invoerrechten werden terugbetaald wanneer het werd uitgevoerd.

    (37)

    De onderneming verzocht ook om een correctie voor kwantumkortingen. Bij de controle ter plaatse kon de onderneming aantonen dat de prijzen door deze kortingen waren beïnvloed. Zij kon deze evenwel niet nauwkeurig kwantificeren en aantonen dat zij rechtstreeks verband hielden met de betrokken verkoop. Overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening werd het verzoek derhalve afgewezen.

    6.4.   Dumpingmarge

    (38)

    De vastgestelde dumpingmarge, in procenten van de CIF-invoerprijs, grens Europese Unie, vóór inklaring bedraagt:

    Korea Kumho Petrochemicals Co., Ltd, Seoul: 0,95 %

    (39)

    Aangezien de dumpingmarge voor Korea Kumho Petrochemicals verwaarloosbaar is, d.w.z. minder bedraagt dan 2 %, moet de procedure ten aanzien van Korea worden beëindigd zonder de instelling van maatregelen overeenkomstig artikel 9, lid 3, van de basisverordening.

    7.   Rusland

    (40)

    Er werden antwoorden op de vragenlijsten ontvangen van drie verbonden ondernemingen en deze antwoorden werden gezamenlijk behandeld.

    7.1.   Normale waarde

    (41)

    Het onderzoek toonde aan dat de totale Russische binnenlandse verkoop representatief was en dat slechts één specifieke productsoort naar de Europese Unie werd uitgevoerd. Er werd vastgesteld dat de relevante SBS soort in toereikende hoeveelheden op de binnenlandse markt werd verkocht en dat deze verkoop als representatief kon worden beschouwd. Bovendien werd vastgesteld dat de naar de Europese Unie uitgevoerde productsoort in het kader van normale handelstransacties was verkocht. Er kon derhalve van de werkelijke prijzen op de binnenlandse markt gebruik worden gemaakt om de normale waarde vast te stellen.

    (42)

    Eén van de ondernemingen van de SIBUR-groep vervaardigde zelf de belangrijkste grondstoffen, butadieen en styreen, en kocht deze grondstoffen slechts aan wanneer er tekorten waren. Omdat de gerapporteerde gegevens over de hoeveelheden grondstoffen die de onderneming in het onderzoektijdvak zou hebben aangekocht en over de hoeveelheden die zij zelf zou hebben vervaardigd niet met elkaar strookten maakten de diensten van de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 5, en artikel 18, van de basisverordening gebruik van de beschikbare gegevens om de kosten van de grondstoffen voor de vaststelling van de productiekosten te berekenen; in dit geval waren dat de grootste aangekochte hoeveelheden die door de onderneming werden gerapporteerd. De totale, herziene productiekosten wijzigden evenwel de bevinding niet dat de binnenlandse prijzen een geschikte basis vormden voor de vaststelling van de normale waarde.

    (43)

    Rekening houdend met de taakverdeling tussen de betrokken ondernemingen moesten de productiekosten worden vastgesteld door samenvoeging van de relevante kosten van respectievelijk productiemaatschappij JSC Voronezhsyntezkauchuk, en JSC SIBUR.

    (44)

    Nadat de ondernemingen ervan op de hoogte waren gebracht dat geen voorlopige maatregelen zouden worden ingesteld verzochten zij om een correctie van de vastgestelde normale waarde omdat zij per vergissing hun binnenlandse verkoopprijzen inclusief de Russische BTW hadden gerapporteerd. Tijdens het controlebezoek werden de binnenlandse verkoopprijzen van één onderneming geverifieerd en bleek dat deze prijzen netto, zonder BTW, waren gerapporteerd. De binnenlandse verkoopprijzen van de tweede onderneming konden niet terdege worden geverifieerd tijdens het controlebezoek omdat de onderneming op dat ogenblik geen lijst met al haar binnenlandse transacties kon verstrekken. Nadat later alle binnenlandse prijzen waren gerapporteerd werden deze geverifieerd aan de hand van willekeurig gekozen fakturen. Op basis van deze fakturen kwamen de diensten van de Commissie tot de conclusie dat de onderneming haar relevante binnenlandse verkoopprijzen netto, zonder BTW had gerapporteerd. Voor de overige binnenlandse verkoop konden de diensten van de Commissie met betrekking tot de BTW geen controle binnen de vastgestelde termijn verrichten. Gezien het bovenstaande werd het verzoek van de hand gewezen.

    7.2.   Exportprijs

    (45)

    Aangezien het betrokken product bij uitvoer rechtstreeks werd geleverd aan onafhankelijke afnemers in de Europese Unie werd de exportprijs vastgesteld op basis van de bij uitvoer naar de Europese Unie voor het betrokken product betaalde of te betalen prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

    7.3.   Vergelijking

    (46)

    Zo nodig - en indien gerechtvaardigd - werden correcties toegepast voor kostenverschillen voor: lossen, laden en overladen alsmede kredietverlening, aangezien alle verkoop plaatsvond af fabriek.

    (47)

    Nadat de ondernemingen ervan op de hoogte waren gebracht dat geen voorlopige maatregelen zouden worden ingesteld verzochten zij om een correctie voor verschillen in fysische kenmerken overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder a) van de basisverordening en voerden daarbij aan dat het SBS dat door hen werd vervaardigd van een mindere kwaliteit was dan het product dat door de EU-producenten werd vervaardigd. Tijdens het controlebezoek werd geverifieerd of - en bevestigd dat - het SBS dat in Rusland werd vervaardigd en aldaar op de binnenlandse markt werd verkocht hetzelfde product was als het SBS dat naar de Europese Unie werd uitgevoerd. Het verzoek werd derhalve afgewezen overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder a) van de basisverordening.

    7.4.   Dumpingmarges

    (48)

    De vastgestelde dumpingmarge, uitgedrukt in percenten van de CIF invoerprijs, grens Europese Unie vóór inklaring, bedraagt:

    SIBUR-groep, Rusland: 31,7 %

    8.   Taiwan

    (49)

    Er werden antwoorden op de vragenlijsten ontvangen van vier producenten van SBS in Taiwan. Uit de antwoorden bleek dat slechts de twee ondernemingen waarvoor individuele antidumpingrechten golden het betrokken product in het onderzoektijdvak naar de Europese Unie hadden uitgevoerd.

    8.1.   Normale waarde

    (50)

    Voor één onderneming toonde het onderzoek aan dat alle binnenlandse verkoop representatief was en dat slechts een specifieke productsoort naar de Europese Unie werd uitgevoerd. De binnenlandse verkoop van de relevante SBS soort was toereikend en de verkoop kon als representatief worden beschouwd. Bovendien bleek de naar de Europese Unie uitgevoerde productsoort in het kader van normale handelstransacties te zijn verkocht. Er kon derhalve gebruik worden gemaakt van de werkelijke binnenlandse verkoopprijzen om de normale waarde vast te stellen.

    (51)

    Het onderzoek toonde aan dat de binnenlandse verkoop van de andere medewerkende onderneming representatief was. Bovendien bedroeg de totale binnenlandse verkoop voor acht soorten SBS die door de onderneming werden verkocht 5 % of meer van de totale uitvoer van die soorten naar de Europese Unie en kon deze binnenlandse verkoop derhalve als representatief worden beschouwd. Eén soort SBS die naar de Europese Unie werd uitgevoerd werd evenwel niet op de binnenlandse markt verkocht.

    (52)

    Om de normale waarde vast te stellen, kon voor acht productsoorten gebruik worden gemaakt van de binnenlandse prijzen. Voor de productsoort die niet op de binnenlandse markt was verkocht, construeerden de diensten van de Commissie de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening door gebruik te maken van de fabricagekosten van de betrokken exporteur/producent en daaraan een redelijk bedrag voor VAA-kosten en winst toe te voegen. Voor deze VAA-kosten werd gebruik gemaakt van de VAA-kosten van deze producent/exporteur bij de representatieve binnenlandse verkoop van het betrokken product in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. Voor de winst werd overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening gebruik gemaakt van de winst bij de binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties.

    8.2.   Exportprijs

    (53)

    Aangezien het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Europese Unie was uitgevoerd, werden de exportprijzen vastgesteld op basis van de betaalde of te betalen prijzen bij uitvoer naar de Europese Unie overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

    8.3.   Vergelijking

    (54)

    Zo nodig - en indien gerechtvaardigd - werden voor één onderneming correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, lossen, laden, overladen, krediet en commissielonen.

    (55)

    Vervolgens heeft de onderneming verzocht om een correctie voor de kosten van dienstverlening na verkoop overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder h) van de basisverordening en voerde daarbij aan dat een speciale dienstverlening na verkoop slechts werd aangeboden bij verkoop op de binnenlandse markt. De onderneming kon deze bewering bij de controle ter plaatse evenwel niet met bewijsmateriaal onderbouwen. Het verzoek werd derhalve afgewezen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

    (56)

    De onderneming verzocht bovendien om een correctie voor omrekening van valuta overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder j) van de basisverordening. Dit verzoek was gebaseerd op het feit dat de onderneming het verkoopbedrag van sommige uitvoertransacties in de gefactureerde valuta aanhield en slechts overging tot de omzetting wanneer de koers gunstig was. Aangezien de wisselkoers waarvan in de boekhouding gebruik werd gemaakt evenwel telkens de dagkoers van de desbetreffende transactie was en het verkoopbedrag dus in nationale valuta werd weergegeven, kon geen correctie voor speculatieve wisselkoerswinsten worden toegestaan. De onderneming toonde niet aan dat de voorwaarden van artikel 2, lid 10, onder j) van de basisverordening waren vervuld en het verzoek werd derhalve van de hand gewezen.

    (57)

    Zo nodig - en indien gerechtvaardigd - vonden voor de andere onderneming correcties plaats voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, lossen, laden, overladen, verpakking en krediet.

    (58)

    Deze onderneming verzocht ook om een correctie voor verschillen in fysische kenmerken overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder a) van de basisverordening omdat in het kader van sommige transacties een productsoort van mindere kwaliteit naar de Europese Unie was uitgevoerd waarvoor geen equivalent op de binnenlandse markt was. Bij de controle ter plaatse werd de onderneming in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat de beweerde verschillen in fysische kenmerken gevolgen hadden voor de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Zij kon evenwel niet aantonen dat verschillen in fysische kenmerken gevolgen hadden voor de prijzen of de gebruiksdoeleinden van de betrokken soort in vergelijking met de soort van betere kwaliteit die op de binnenlandse markt was verkocht. Het verzoek werd derhalve afgewezen.

    8.4.   Dumpingmarges

    (59)

    De dumpingmarges, in procenten van de CIF invoerprijs, grens Europese Unie, vóór inklaring, bedragen:

    Lee Chang Yung Chemical Industry Corp., Taipei: –1,8 %

    Chi Mei Corp., Tainan: 16,2 %

    D.   SCHADE

    1.   Omschrijving van de bedrijfstak van de Europese Unie

    (60)

    De volgende EU-producenten steunden de klacht:

    Dynasol Elastomeros SA, Madrid, Spanje;

    Kraton Polymers International Ltd, London, Verenigd Koninkrijk;

    Polimeri Europa S.p.A., Milan, Italië;

    SA Petrofina NV Brussel, België (voordien Atofina Elastomers NV);

    (61)

    Aangezien deze vier klagende, medewerkende EU-producenten goed zijn voor 100 % van de productie van het betrokken product in de Europese Unie worden zij geacht de bedrijfstak van de Europese Unie te zijn in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

    2.   Verbruik in de Europese Unie

    (62)

    Het verbruik in de Europese Unie werd vastgesteld door samenvoeging van de door EU-producenten op de EU-markt verkochte hoeveelheden, de uit Korea, Rusland en Taiwan ingevoerde hoeveelheden en het geraamde aandeel van SBS in de invoer uit andere derde landen onder de relevante GN-codes aangezien deze codes slechts ten dele op SBS betrekking hebben. Voor de raming van het aandeel van SBS in de invoer uit andere derde landen werd gebruik gemaakt van de gegevens in de klacht bij gebrek aan andere informatiebronnen. De invoer uit Korea, Rusland en Taiwan werd vastgesteld aan de hand van de gegevens van de medewerkende exporteurs/producenten in die landen, aangezien zij goed waren voor 100 % van de uitvoer van het betrokken product uit die landen naar de Europese Unie.

    (63)

    Van 2000 tot het onderzoektijdvak daalde het verbruik in de Europese Unie van 193 756 t tot 180 195 t, m.a.w. met 7 %. Het verbruik in de Europese Unie bereikte evenwel een piek in 2002 en daalde vervolgens met 9 %.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Verbruik in de Europese Unie (ton)

    193 756

    191 827

    198 741

    188 562

    180 195

    Index

    100

    99

    103

    97

    93

    3.   Invoer van SBS uit de betrokken landen

    3.1.   Cumulatieve beoordeling

    (64)

    De Commissie ging na of de gevolgen van de invoer van SBS uit Korea, Rusland en Taiwan gecumuleerd beoordeeld moesten worden overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening.

    (65)

    Artikel 3, lid 4, luidt: Wanneer de invoer van een product uit meer dan één land tezelfdertijd aan een antidumpingonderzoek wordt onderworpen, worden de gevolgen van deze invoer uitsluitend cumulatief beoordeeld indien wordt vastgesteld, dat a) de dumpingmarge voor het uit elk land ingevoerde product meer dan minimaal is in de zin van artikel 9, lid 3, en de uit elk land ingevoerde hoeveelheid niet te verwaarlozen is, en b) een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer gezien de concurrentieverhoudingen tussen de ingevoerde producten onderling en tussen de ingevoerde producten en het soortgelijke EU-product opportuun is.

    (66)

    Voor Korea en voor één Taiwanese exporteur/producent bleek dat de dumpingmarge minimaal was of dat er geen dumping was. Overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening konden de gevolgen van deze invoer derhalve niet tezamen met die van invoer met dumping worden beoordeeld. De dumpingmarges voor Rusland en de andere medewerkende Taiwanese exporteur waren, zoals hierboven vermeld, meer dan minimaal en de omvang van de invoer uit deze landen was niet verwaarloosbaar in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening, aangezien het gecumuleerde marktaandeel van deze invoer 5,3 % bedroeg.

    (67)

    Om vast te stellen of een cumulatieve beoordeling van de invoer passend was, gezien de concurrentieverhoudingen tussen de ingevoerde producten van beide ondernemingen en tussen de ingevoerde producten en het soortgelijk EU-product onderzochten de diensten van de Commissie het marktgedrag van de exporteurs op het gebied van volumes en prijzen.

    (68)

    Wat importvolumes betreft werden voor Taiwan en voor Rusland gelijkaardige ontwikkelingen vastgesteld: de invoer uit Rusland was met 77 % en die uit Taiwan met 151 % gestegen van 2001 - het jaar na de instelling van maatregelen ten aanzien van Taiwan - tot in het onderzoektijdvak. Derhalve werd geconcludeerd dat er geen belangrijk verschil in marktgedrag was tussen de Russische en de Taiwanese exporteurs wat de omvang van de uitvoer naar de Europese Unie betrof.

    (69)

    Ook op het gebied van exportprijzen was het marktgedrag van de Russische en de Taiwanese producenten vergelijkbaar. De gemiddelde verkoopprijzen per eenheid daalden met respectievelijk 18 % en 6 % van 2001 - het jaar na de instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer uit Taiwan en waarin de invoer uit Rusland belangrijk begon te worden - tot het einde van het onderzoektijdvak. Bovendien werd voor de invoer uit beide landen een vergelijkbare onderbiedingsmarge vastgesteld.

    (70)

    Uit het onderzoek bleek eveneens dat bij invoer uit de betrokken landen in de Europese Unie gebruik werd gemaakt van dezelfde verkoopkanalen aangezien de ingevoerde producten voor het merendeel werden verhandeld via distributeurs en niet werden verkocht aan eindgebruikers.

    (71)

    Bovendien werd, zoals eerder vermeld, vastgesteld dat het betrokken product uit de betrokken landen en het door de EU-producenten vervaardigde product dezelfde fysische en chemische basiskenmerken hadden en beschouwd moesten worden als soortgelijke producten die onderling verwisselbaar en vervangbaar waren. Derhalve concurreerden SBS uit de betrokken landen met elkaar en met het in de Europese Unie vervaardigde SBS.

    (72)

    Op deze basis werd geconcludeerd dat aan alle voorwaarden voor de cumulatieve beoordeling van de invoer van SBS uit Rusland en Taiwan was voldaan.

    3.2.   Ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel

    (73)

    De invoer van SBS met dumping uit Rusland en Taiwan steeg aanzienlijk, namelijk van 2 834 t in 2000 tot 9 523 t in het onderzoektijdvak. Het daarmee overeenstemmende marktaandeel steeg van 1,5 % in 2000 tot 5,3 % in het onderzoektijdvak.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Invoer (ton)

    2 834

    4 979

    4 966

    8 919

    9 523

    Index

    100

    176

    175

    315

    336

    Marktaandeel

    1,5 %

    2,6 %

    2,5 %

    4,7 %

    5,3 %

    3.3.   Prijzen

    (74)

    De gewogen gemiddelde prijs van het met dumping uit Rusland en Taiwan ingevoerde SBS daalde in de beoordelingsperiode met 12 %.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Gewogen gemiddelde prijs CIF grens Europese Unie (euro/ton)

    1 145

    1 179

    1 086

    1 023

    1 004

    Index

    100

    103

    95

    89

    88

    3.4.   Onderbieding

    (75)

    Voor de vaststelling van de prijsonderbieding onderzocht de Commissie gegevens die betrekking hadden op het onderzoektijdvak. De relevante verkoopprijzen van de EU-producenten waren de prijzen aan onafhankelijke afnemers, desnoods gecorrigeerd tot af-fabriek niveau, d.w.z. exclusief kosten voor vervoer in de Europese Unie, en na aftrek van kortingen en rabatten. De prijzen van de verschillende soorten SBS die in de vragenlijsten waren omschreven werden vergeleken met de verkoopprijzen van de exporteurs, na aftrek van de kortingen, en na een correctie tot prijzen CIF grens Europese Unie alsmede een correctie voor de inklaringskosten en de na de invoer ontstane kosten.

    (76)

    De importeurs en de Russische producent voerden aan - wat door de EU-producenten werd bevestigd - dat de kwaliteit van het in de Europese Unie vervaardigde product in het algemeen beter was dan die van het product uit Rusland. Op basis van bewijsmateriaal werd geoordeeld dat dit kwaliteitsverschil een correctie van 5 % rechtvaardigde die werd toegepast op de cif-prijs grens Europese Unie van de medewerkende exporteurs/producenten.

    (77)

    In het onderzoektijdvak bedroeg de gewogen gemiddelde onderbiedingsmarge ongeveer 15 % voor Rusland en voor de Taiwanese producent waarvoor dumping werd vastgesteld.

    (78)

    Bij de beoordeling van bovenstaande cijfers mag niet uit het oog worden verloren dat SBS van verschillende leveranciers - de toegepaste correcties voor kwaliteit ten spijt - in grote mate onderling inwisselbaar is en dat de prijs bijgevolg een belangrijk criterium is bij de keuze van de leverancier. Dit versterkt de gevolgen van de vastgestelde prijsonderbieding.

    4.   Situatie van de EU-producenten

    4.1.   Productie

    (79)

    De door de EU-producenten vervaardigde hoeveelheden daalden met 4 % tijdens de beoordelingsperiode. Na een stijging in 2002 daalde de productie in 2003 en in het onderzoektijdvak.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Productie (ton)

    259 698

    253 113

    271 964

    253 679

    249 566

    Index

    100

    97

    105

    98

    96

    4.2.   Productiecapaciteit en bezettingsgraad

    (80)

    De productiecapaciteit werd vastgesteld op basis van de nominale capaciteit van de productie-installaties van de EU-producenten waarbij rekening werd gehouden met de technische onderbrekingen van de productie en met het feit dat in sommige gevallen een gedeelte van de capaciteit werd gebruikt voor andere producten die met dezelfde productielijnen worden vervaardigd.

    (81)

    De productiecapaciteit voor SBS bleef stabiel tijdens de beoordelingsperiode. Na een beperkte daling in 2001 en 2002 daalde de capaciteit in 2003 tot het niveau van 2000 en bleef ze in het onderzoektijdvak op dat niveau gehandhaafd.

    (82)

    De bezettingsgraad van de productiecapaciteit daalde met 4 percentpunten, namelijk van 79 % tot 75 %. Aangezien de productiecapaciteit op zich stabiel bleef is deze daling van de bezettingsgraad uitsluitend te wijten aan de daling van de productie van de EU-producenten.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Productiecapaciteit (ton)

    329 574

    337 524

    338 014

    329 173

    330 774

    Index

    100

    102

    103

    100

    100

    Bezettingsgraad

    79 %

    75 %

    80 %

    77 %

    75 %

    4.3.   Voorraden

    (83)

    Tijdens de beoordelingsperiode stegen de voorraden met 60 %. Deze stijging schijnt twee oorzaken te hebben, namelijk de daling van de verkoop en de productie van een aantal nieuwe SBS-soorten waarvan de verkoop meer tijd vergde.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Voorraden (ton)

    44 971

    44 325

    59 077

    63 997

    71 875

    Index

    100

    99

    131

    142

    160

    4.4.   Investeringen

    (84)

    De EU-producenten investeerden in de beoordelingsperiode ongeveer 60 miljoen euro, hoofdzakelijk in bedrijven en machines (48 %), en onderzoek en ontwikkeling (23 %). Deze investeringen waren noodzakelijk om de productiecapaciteit op haar huidige niveau te handhaven. Na een sterke daling in 2001 en 2002 stegen de investeringen opnieuw in 2003 en in het onderzoektijdvak maar het niveau van 2000 werd niet meer gehaald. De stijging in 2003 en in het onderzoektijdvak was het gevolg van onderhoud en modernisering die noodzakelijk waren voor de ontwikkeling en introductie van nieuwe soorten SBS die de EU-producenten concurrerend moesten houden. Bovendien konden de schommelingen in de investeringen worden verklaard door de cyclische levensloop van bepaalde machines. In de beoordelingsperiode daalden de jaarlijkse investeringen in totaal met 11 %.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Investeringen

    (in duizend euro)

    16 464

    12 969

    8 914

    11 760

    14 698

    Index

    100

    79

    54

    71

    89

    4.5.   Verkoop en marktaandeel

    (85)

    De verkoop van SBS door de EU-producenten op de EU-markt daalde in de beoordelingsperiode met 15 %. Aangezien het verbruik in de Europese Unie in de beoordelingsperiode slechts met 7 % daalde, leidde deze sterke daling van de verkoop tot een belangrijk verlies aan marktaandeel, namelijk van 89 % tot 82 %.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Verkoop in de Europese Unie (ton)

    172 080

    166 680

    161 486

    155 050

    146 907

    Index

    100

    97

    94

    90

    85

    Marktaandeel

    89 %

    87 %

    81 %

    82 %

    82 %

    4.6.   Prijzen

    (86)

    De gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de EU-producenten bleef min of meer gelijk in het onderzoektijdvak in vergelijking met 2000; hij daalde met slechts 1 %. De verkoopprijs per eenheid van de EU-producenten steeg immers met 6 % van 2000 tot 2001 en daalde vervolgens met 7 % van 2001 tot het onderzoektijdvak.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Gewogen gemiddelde prijs (EUROton)

    1 350

    1 434

    1 363

    1 348

    1 330

    Index

    100

    106

    101

    100

    99

    4.7.   Winstgevendheid en kasstroom

    (87)

    Gedurende de beoordelingsperiode daalde de gewogen gemiddelde winstgevendheid over de netto omzet van de EU-producenten bij de verkoop van het soortgelijk product op de EU-markt van 2,2 % tot 1,2 %. De winstgevendheid steeg eerst sterk, namelijk van 2,2 % in 2000 tot 9,3 % in 2001; deze stijging viel samen met de aanwezigheid van antidumpingrechten en compenserende rechten op SBS uit Taiwan. Vanaf 2001 daalde de winstgevendheid evenwel voortdurend.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Gewogen gemiddelde winst over netto omzet

    2,2 %

    9,3 %

    8,9 %

    1,5 %

    1,2 %

    (88)

    De gegenereerde kasstroom bedroeg EURO –0,7 miljoen in het onderzoektijdvak. De situatie was precair in 2000 met name tengevolge van de belangrijke investeringen. De EU-producenten konden niettemin een positieve kasstroom genereren in 2001, 2002 en 2003. De kasstroom verslechterde vanaf 2002 evenwel sterk.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Kasstroom (in duizend euro)

    –7 362

    10 005

    33 050

    4 639

    –714

    4.8.   Rendement van het nettovermogen

    (89)

    Het rendement van het nettovermogen in verband met het betrokken product daalde met 5 % in de beoordelingsperiode. Na een eerste stijging tot 0,3 % in 2001 en 2,8 % in 2002 daalde het rendement pijlsnel tot –8,5 % in 2003 en –11,2 % in het onderzoektijdvak.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Gewogen rendement van het nettovermogen

    –6,2 %

    0,3 %

    2,8 %

    –8,5 %

    –11,2 %

    4.9.   Vermogen om kapitaal aan te trekken

    (90)

    Drie van de vier EU-producenten behoren tot grote olieconcerns, terwijl de vierde producent voor 100 % in handen is van een investeringsmaatschappij. De EU-producenten maakten geen melding van problemen om kapitaal aan te trekken en er waren in dat verband ook geen aanwijzingen.

    4.10.   Werkgelegenheid en lonen

    (91)

    De werkgelegenheid bij de EU-producenten daalde met 7 % in de beoordelingsperiode. De lonen bleven in de beoordelingsperiode stabiel: zij stegen in totaal met 1 % en hielden dus geen gelijke tred met het inflatiepercentage in die periode.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Werknemers

    627

    642

    596

    614

    581

    Index

    100

    102

    95

    98

    93

    Gewogen gemiddelde salaris (EURO '000/jaar)

    75

    75

    73

    73

    76

    Index

    100

    100

    97

    97

    101

    4.11.   Productiviteit

    (92)

    De productiviteit van de EU-producenten steeg in de beoordelingsperiode met 4 %. De lichte schommelingen in de beoordelingsperiode hielden rechtstreeks verband met de evolutie van de werkgelegenheid. Deze stijging toont aan dat de EU-producenten niet alleen het aantal werknemers op de dalende verkoop afstemden, maar er bovendien ook in slaagde de efficiency van de werknemers te verbeteren.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Productiviteit (ton/werknemer)

    414

    394

    456

    413

    430

    Index

    100

    95

    110

    100

    104

    4.12.   Groei

    (93)

    Hoewel het verbruik in de Europese Unie in de beoordelingsperiode slechts met 6 % daalde, daalde de verkoop van de EU-producenten aan niet-verbonden afnemers met 15 %. De verkoop van de EU-producenten daalde in de beoordelingsperiode dus sterker dan de vraag. Het marktaandeel van de EU-producenten daalde bijgevolg met 8 percentpunten.

    4.13.   Omvang van de dumpingmarge

    (94)

    De gevolgen van de omvang van de werkelijke dumpingmarge voor de EU-producenten kunnen, gezien de met dumping uit Rusland en Taiwan ingevoerde hoeveelheden en de prijzen van deze ingevoerde producten, niet als verwaarloosbaar worden beschouwd.

    4.14.   Herstel van eerdere dumping en subsidiëring

    (95)

    Zoals eerder vermeld hadden de EU-producenten in de beoordelingsperiode tijdelijk te lijden van invoer met dumping en subsidiëring uit Taiwan. Deze producenten kon zich enigszins herstellen na de instelling van antidumpingmaatregelen en compenserende maatregelen ten aanzien van Taiwan in 2000. De situatie van de EU-producenten verslechterde evenwel opnieuw na 2002 toen de invoer uit Taiwan, Rusland en Korea aanzienlijk toenam tegen prijzen die de prijzen van de EU-producenten onderboden.

    5.   Conclusie in verband met de schade

    (96)

    De gecumuleerde invoer met dumping uit Rusland en Taiwan was gestegen zowel in absolute termen als in termen van marktaandeel en vertegenwoordigde in het onderzoektijdvak een gecumuleerd marktaandeel van 5,3 %. Bovendien daalde de gewogen gemiddelde prijs van het met dumping uit Rusland en Taiwan ingevoerd SBS met 12 % tijdens de beoordelingsperiode. Deze daling kan aan de hand van de prijsonderbieding worden vastgesteld.

    (97)

    De meeste schade-indicatoren van de EU-producenten gaven een negatieve ontwikkeling te zien tijdens de beoordelingsperiode hetgeen dus op schade wijst. Het totale verbruik van SBS in de Europese Unie daalde met 7 % terwijl de verkoop van de EU-producenten met 15 % daalde hetgeen neerkwam op een verlies aan marktaandeel van 7 percentpunten. De productie daalde met 4 %; de productiecapaciteit stagneerde en de bezettingsgraad daalde met 4 percentpunten. De gemiddelde verkoopprijs per eenheid daalde tijdens de beoordelingsperiode met 1 % en de winstgevendheid over de netto omzet met 1,1 percentpunt. Andere aan de winstgevendheid gerelateerde indicatoren zoals het rendement van het nettovermogen gaven voor de beoordelingsperiode eveneens een verslechtering te zien. De werkgelegenheid daalde met 7 % terwijl de productiviteit met 4 % steeg. Gemiddeld stegen de lonen met 1 % en zij hielden dus geen gelijke tred met de Europese inflatie gedurende de beoordelingsperiode.

    (98)

    Op basis van het bovenstaande wordt geoordeeld dat de EU-producenten zich in een moeilijke economische en financiële situatie bevinden en aanmerkelijke schade hebben geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

    E.   OORZAKELIJK VERBAND

    1.   Inleiding

    (99)

    Overeenkomstig artikel 3, lid 6, en artikel 3, lid 7, van de basisverordening werd onderzocht of de aanmerkelijke schade die de EU-producenten hebben geleden was veroorzaakt door de invoer van het betrokken product met dumping uit de betrokken landen. Bovendien werden ook overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening andere bekende factoren dan de invoer met dumping die de EU-producenten eveneens schade hadden kunnen berokkenen onderzocht om te waarborgen dat schade die door deze factoren teweeg was gebracht niet ten onrechte aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

    2.   Gevolgen van de invoer met dumping

    (100)

    Het marktaandeel van de invoer met dumping uit de betrokken landen steeg met 3,8 % tijdens de beoordelingsperiode terwijl de prijs van deze ingevoerde producten met 12 % daalde en de prijzen van de EU-producenten met 15,3 % in het onderzoektijdvak onderbood. De EU-producenten slaagden er in de beoordelingsperiode in hun prijzen grotendeels te handhaven maar dit ging ten koste van hun verkoop en marktaandeel, hetgeen weer gevolgen had voor de winstgevendheid.

    (101)

    Hoewel een eerste onderzoek van de bovenvermelde gegevens de indruk wekt dat de invoer met dumping voor de situatie van de EU-producenten belangrijke gevolgen had blijkt dit bij een grondiger onderzoek niet het geval te zijn. In de eerste plaats vallen de verslechtering van de situatie van de EU-producenten en het ogenblik waarop de invoer met dumping zich het sterkst deed gevoelen slechts ten dele samen. Van 2001 tot 2002 werd een lichte daling van de met dumping ingevoerde hoeveelheden vastgesteld gevolgd door een massale stijging in 2003 (+ 80 %).; de verkoop van de EU-producenten daalde evenwel geleidelijk over de gehele beoordelingsperiode. Bovendien vond het verlies aan marktaandeel voor de EU-producenten slechts plaats gedurende de periode 2000-2002 terwijl de stijging van het marktaandeel van de met dumping ingevoerde producten de gehele periode besloeg. Laatstgenoemde stijging was bijzonder sterk in 2003 en in het onderzoektijdvak; het marktaandeel van de invoer met dumping steeg toen van 2,5 % in 2002 tot 4,7 % in 2003 en 5,3 % in het onderzoektijdvak. Gedurende dezelfde periode steeg het marktaandeel van de EU-producenten enigszins van 81 % in 2002 tot 82 % in 2003 en in het onderzoektijdvak. Bovendien werd ook opgemerkt dat de EU-producenten de hoogste winst behaalden in 2001 en 2002, dus op het ogenblik waarop de bedrijfstak marktaandeel verloren zag gaan. De daling van zijn winstgevendheid zette nadien pas in. De prijzen van de EU-producenten bleven stabiel tijdens de gehele periode. Deze prijzen stonden weliswaar ietwat onder druk vanaf 2003 aangezien de EU-producenten sommige kostenstijgingen niet kon doorberekenen. Deze onmogelijkheid om kostenstijgingen door te berekenen kon evenwel niet, of slechts in zeer beperkte mate worden toegeschreven aan de invoer met dumping; met name omdat niet uit het oog mag worden verloren dat voor de invoer die zonder dumping plaatsvond hogere onderbiedingsmarges werden vastgesteld dan voor de invoer met dumping. Bovendien bleef het marktaandeel van de invoer met dumping steeds onder 5,3 % terwijl de invoer zonder dumping goed was voor een marktaandeel van ongeveer 12 %. Al deze factoren schijnen erop te wijzen dat de druk op de prijzen hoofdzakelijk uitging van de invoer zonder dumping.

    (102)

    Gezien het bovenstaande werd geconcludeerd dat de invoer met dumping een zekere druk op de prijzen van de EU-producenten kon hebben uitgeoefend en ietwat negatieve gevolgen voor de situatie van de bedrijfstak kon hebben gehad. Aangezien evenwel de evolutie van de verkoop, het marktaandeel en de prijzen van enerzijds de met dumping ingevoerde producten en anderzijds de producten van de EU-producenten niet echt samenvielen was het moeilijk om de bijdrage van de invoer met dumping tot de ongunstige situatie van de EU-producenten vast te stellen. Derhalve kon niet worden geconcludeerd dat de invoer met dumping een doorslaggevende rol had gespeeld bij het ontstaan van de ongunstige situatie waarin de EU-producenten zich bevonden.

    3.   Gevolgen van andere factoren

    3.1.   Ontwikkeling van het verbruik

    (103)

    Het verbruik van SBS in de Europese Unie daalde met 7 % tijdens de beoordelingsperiode. Dit kan ten dele gevolgen hebben gehad voor de situatie van de EU-producenten aangezien de productie van SBS kapitaalintensief is en de verkoop dus rechtstreeks invloed heeft op de winstgevendheid.

    (104)

    De daling van het verbruik kan evenwel slechts als één van de oorzaken van de ongunstige situatie van de EU-producenten worden beschouwd aangezien is gebleken dat de invoer uit Korea, Rusland en Taiwan tijdens de beoordelingsperiode steeg en een gedeelte van het marktaandeel van de EU-producenten overnam.

    3.2.   Wisselkoersschommelingen

    (105)

    Ook de koersschommelingen van de Euro ten opzichte van de USD werden onderzocht aangezien over het merendeel van de transacties bij invoer uit de betrokken landen in de Europese Unie in USD wordt onderhandeld. De euro werd opgewaardeerd ten opzichte van de USD vanaf het midden van 2002 en deze opwaardering was aanzienlijk in het onderzoektijdvak hetgeen erg bevorderlijk was voor de uitvoer naar de eurozone in die periode. In dat verband voerden een exporteur en een belanghebbende aan dat de devaluatie van de dollar ten opzichte van de euro in een „op de dollar gerichte” sector aanzienlijk moest hebben bijgedragen tot de schade die de EU-producenten ondervonden en derhalve in aanmerking moest worden genomen.

    (106)

    Er werd evenwel op gewezen dat de opwaardering van de euro terzelfdertijd de schade voor de EU-producenten had beperkt aangezien de prijzen van de grondstoffen, die ongeveer 40 % van de productiekosten uitmaken, op de internationale markten voor basisproducten in USD worden geqouteerd.

    (107)

    Bovendien steeg de uitvoer van de EU-producenten tijdens de beoordelingsperiode waarbij aan niet verbonden partijen werd geleverd terwijl de invoer van het betrokken product uit de Verenigde Staten in de Europese Unie daalde hetgeen aantoont dat de opwaardering van de Euro ten opzichte van de USD op zich geen doorslaggevende factor is voor het verlies aan marktaandeel in de Europese Unie van de EU-producenten.

    (108)

    Tot slot kan worden gesteld dat, hoewel het door aanwijzingen niet kan worden uitgesloten dat de opwaardering van de Euro ten opzichte van de USD de invoer van SBS uit de betrokken landen in de hand kan hebben gewerkt, de wisselkoersschommelingen, wat de schade betreft, voor de EU-producenten ook voor een tegenwicht hebben gezorgd. Bovendien leidde deze opwaardering van de Euro niet tot meer invoer uit andere, „op de dollar gerichte landen” dan de betrokken landen of verhinderde zij de EU-producenten niet meer uit te voeren. Derhalve werd niet geoordeeld dat de EU-producenten door wisselkoersschommelingen aanmerkelijke schade hadden ondervonden. Bij een schadeanalyse worden prijzen en hoeveelheden van de met dumping ingevoerde producten onderzocht, maar niet de reden van het prijsniveau van die producten. De gevolgen van wisselkoersschommelingen voor de prijzen van met dumping ingevoerde producten kan normalerwijze niet als een andere schadefactor worden beschouwd.

    3.3.   Invoer zonder dumping

    (109)

    De gevolgen van de invoer zonder dumping uit Korea en Taiwan voor de situatie van de EU-producenten werden ook onderzocht. Om vertrouwelijkheidsreden werden de door de afzonderlijke ondernemingen verstrekte gegevens gecumuleerd gepresenteerd.

    (110)

    De invoer zonder dumping uit Korea en Taiwan liet een identieke ontwikkeling zien. Gecumuleerd stegen de ingevoerde hoeveelheden met 56 % en het marktaandeel met 5,2 percentpunten gedurende de beoordelingsperiode; in het onderzoektijdvak werd een marktaandeel van 12,8 % bereikt. De zonder dumping ingevoerde hoeveelheden waren dus in het onderzoektijdvak 2,4 maal groter dan de met dumping ingevoerde hoeveelheden. Bovendien was de onderbiedingsmarge die berekend werd voor de Koreaanse en Taiwanese invoer zonder dumping groter (17,4 %) dan de marge voor de invoer met dumping (15,3 %). Deze aanzienlijke onderbieding door de invoer zonder dumpingen de belangrijke hoeveelheden die zonder dumping werden ingevoerd droegen sterk bij tot de prijsdruk op de markt van de Europese Unie.

    (111)

    Op deze basis werd geconcludeerd dat de zonder dumping uit Korea en Taiwan ingevoerde hoeveelheden en de gevolgen van deze invoer voor de prijzen van dien aard waren dat gesteld kon worden dat deze invoer aanmerkelijk heeft bijgedragen tot de schade die de EU-producenten hebben ondervonden en dat de invoer uit Rusland en Taiwan die mèt dumping plaatsvond een minder belangrijke rol heeft gespeeld.

    3.4.   Invoer uit andere derde landen

    (112)

    Het marktaandeel van het betrokken product uit alle andere derde landen bedroeg in het onderzoektijdvak 0,4 %. Derhalve werd geconcludeerd dat hun bijdrage tot de ongunstige situatie van de EU-producenten niet belangrijk was.

    3.5.   Kosten van de grondstoffen

    (113)

    De kosten van de grondstoffen zijn in de beoordelingsperiode gestegen. Deze stijging droeg bij tot de daling van de winstgevendheid van de EU-producenten. Doorgaans zullen de EU-producenten evenwel trachten de gestegen kosten aan hun afnemers door te berekenen. Door de sterke prijsdruk van de invoer zonder dumping en waarschijnlijk - maar in veel mindere mate - de prijsdruk van de invoer met dumping was dit niet mogelijk. Bovendien hadden de Koreaanse en Taiwanese exporteurs/producenten ook te kampen met een stijging van de kosten van hun grondstoffen die vergelijkbaar was met die van de EU-producenten. Het was derhalve niet de stijging van de kosten van de grondstoffen in de Europese Unie als zodanig die negatieve gevolgen had voor de winstgevendheid van de EU-producenten maar veeleer het samenvallen van door invoer veroorzaakte prijsdruk met deze kostenstijging.

    (114)

    Gelet op het voorgaande werd geconcludeerd dat de schommelingen van de grondstoffenkosten in de Europese Unie als zodanig niet de oorzaak waren van de schade die de EU-producenten hadden geleden.

    4.   Conclusie

    (115)

    De gegevens wijzen erop dat de invoer met dumping een zekere druk op de prijzen van de EU-producenten heeft uitgeoefend en tot zijn ongunstige situatie heeft bijgedragen. Een grondiger onderzoek van met name de ontwikkelingen in de beoordelingsperiode leidde evenwel niet tot de conclusie dat er een oorzakelijk verband was, aangezien de verslechtering van de situatie van de EU-producenten en de invoer met dumping niet duidelijk in de tijd samenvielen.

    (116)

    Voorzover de stijging van de invoer met dumping uit Rusland en Taiwan - in termen van omvang en marktaandeel - en de verslechtering van de situatie van de EU-producenten - die tot uiting kwam in een daling van het marktaandeel en van de winstgevendheid - in de tijd samenvielen, was er ook een samenvallen in de tijd met invoer zonder dumping waarvan de omvang in de beoordelingsperiode sneller steeg dan de omvang van de invoer met dumping.

    (117)

    Bovendien was de omvang van de invoer zonder dumping uit Korea en Taiwan in het onderzoektijdvak veel groter dan de omvang van de invoer met dumping zodat het marktaandeel van de zonder dumping ingevoerde producten hoger was (12,8 % tegen 5,3 %). Bovendien werden de prijzen van de EU-producenten zowel door de invoer mèt als dan de invoer zònder dumping onderboden en was de onderbiedingsmarge van de invoer zonder dumping zelfs groter. De EU-producenten ondervonden dus een sterkere concurrentie - evenwel tegen billijke prijzen - van andere producenten/landen dan van de invoer met dumping. De invoer zonder dumping was dus een belangrijke oorzaak van de ongunstige situatie waarin de EU-producenten zich bevinden.

    (118)

    Ook werd vastgesteld dat de daling van het verbruik in de Europese Unie tot de schade van de EU-producenten had bijgedragen.

    (119)

    De EU-producenten betwistten deze conclusies en voerden aan dat de gevolgen van andere factoren het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit Rusland en Taiwan en de schade die zij hadden ondervonden niet hadden verbroken. De EU-producenten konden de bevindingen en conclusies in de overwegingen 100, 101, 102, 103, 109, 110, 111 en 115 tot en met 118 evenwel niet weerleggen; hun argumenten waren niet van dien aard dat zij de conclusies konden wijzigen.

    (120)

    Als conclusie wordt gesteld dat, hoewel de invoer met dumping mede de oorzaak kan zijn geweest van de schade, niet is gebleken dat deze invoer op zich aanmerkelijke schade heeft veroorzaakt. Bij het onderzoek van andere factoren overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening bleek immers dat de schade in hoge mate kon worden toegeschreven aan de prijzen van zonder dumping ingevoerde producten en een daling van de vraag.

    F.   DUURZAAMHEID VAN DE GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN

    (121)

    In het kader van de tussentijdse procedure betreffende Taiwan werd eveneens nagegaan of de gewijzigde omstandigheden op het gebied van dumping ten opzichte van het oorspronkelijk onderzoek redelijkerwijze als duurzaam konden worden beschouwd overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

    (122)

    Er werd onderzoek verricht naar de waarschijnlijke ontwikkeling van de prijzen op de Taiwanese markt en bij export. Er werd vastgesteld dat de Taiwanese binnenlandse markt voor het betrokken product zeer omvangrijk was en dat de binnenlandse prijzen ten opzichte van het oorspronkelijk onderzoek zelfs meer waren gestegen dan de grondstoffenprijzen.

    (123)

    In verband met de uitvoer van SBS uit Taiwan naar andere markten wordt er in de eerste plaats op gewezen dat de uitvoer naar de Europese Unie slechts een klein deel uitmaakt van de totale uitvoer. De medewerkende ondernemingen zetten 75 % van hun productie van SBS af op reeds lang bestaande markten van derde landen. Bovendien waren de exportprijzen vanaf 2002 geleidelijk met 10 % à 15 % waren gestegen. Derhalve wordt niet verwacht dat de beëindiging van de maatregelen ten aanzien van Taiwan een significant risico inhoudt dat SBS uit Taiwan opnieuw met dumping in de Europese Unie zal worden ingevoerd.

    (124)

    Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd derhalve geconcludeerd dat de wijziging van de omstandigheden wat dumping betreft ten opzichte van het oorspronkelijk onderzoek redelijkerwijze als duurzaam kon worden beschouwd.

    G.   CONCLUSIE

    (125)

    Daar geen dumping werd vastgesteld bij de invoer van SBS uit Korea en bij de invoer van één Taiwanese onderneming en daar de schade die de EU-producenten hadden ondervonden in grote mate kon worden toegeschreven aan andere factoren, zoals de omvang van de invoer zonder dumping en daarbij toegepaste prijzen alsmede aan de daling van de vraag op de markt, kon niet voldoende worden aangetoond dat er een oorzakelijk verband bestond tussen de invoer met dumping uit Rusland en Taiwan en de schade. De antidumpingprocedures betreffende SBS uit Korea, Rusland en Taiwan moeten derhalve worden beëindigd overeenkomstig artikel 9, leden 2 en 3, van de basisverordening,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De antidumpingprocedure betreffende de invoer van styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber uit de Republiek Korea en Rusland wordt hierbij beëindigd.

    Artikel 2

    Verordening (EG) nr. 1993/2000 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber uit Taiwan wordt ingetrokken.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten.

    Gedaan te Brussel, 19 augustus 2005

    Voor de Raad

    De voorzitter

    J. STRAW


    (1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

    (2)  PB L 238 van 22.9.2000, blz. 8.

    (3)  PB L 238 van 22.9.2000, blz. 4.

    (4)  PB C 144 van 28.5.2004, blz. 5.

    (5)  PB C 144 van 28.5.2004, blz. 9.


    Top