Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32003D0600

    2003/600/EG: Beschikking van de Commissie van 2 april 2003 betreffende een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag (Zaak COMP/C.38.279/F3 — Frans rundvlees) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 1065)

    PB L 209 van 19.8.2003, p. 12–41 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2003/600/oj

    32003D0600

    2003/600/EG: Beschikking van de Commissie van 2 april 2003 betreffende een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag (Zaak COMP/C.38.279/F3 — Frans rundvlees) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 1065)

    Publicatieblad Nr. L 209 van 19/08/2003 blz. 0012 - 0041


    Beschikking van de Commissie

    van 2 april 2003

    betreffende een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag

    (Zaak COMP/C.38.279/F3 - Frans rundvlees)

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 1065)

    (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

    (2003/600/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1/2003(2), en met name op artikel 15, lid 2,

    Gelet op Verordening nr. 26 van de Raad van 4 april 1962 inzake de toepassing van bepaalde regels betreffende de mededinging op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten(3), gewijzigd bij Verordening nr. 49(4), en met name op artikel 2,

    Gezien het besluit van de Commissie van 24 juni 2002 tot inleiding van de procedure in deze zaak,

    Na de betrokken ondernemingen, overeenkomstig artikel 19, lid 1, van Verordening nr. 17 en artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2842/98 van de Commissie van 22 december 1998 betreffende het horen van belanghebbenden en derden in bepaalde procedures op grond van de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag(5), in de gelegenheid te hebben gesteld hun opmerkingen te maken over de door de Commissie geuite bezwaren,

    Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities,

    Gezien het eindverslag van de raadadviseur-auditeur in deze zaak(6),

    Overwegende hetgeen volgt:

    1. DE FEITEN

    1.1. Onderwerp en procedure

    (1) De onderhavige beschikking heeft betrekking op een schriftelijke overeenkomst, die op 24 oktober 2001 door zes Franse organisaties werd gesloten. In deze overeenkomst hadden de organisaties een minimumprijs voor bepaalde categorieën rundvlees vastgesteld en afgesproken de invoer van rundvlees in Frankrijk op te schorten. Vier van deze organisaties vertegenwoordigden de rundveehouders: Fédération nationale des syndicats d'exploitants agricoles ("FNSEA"), Fédération nationale bovine ("FNB"), Fédération nationale des producteurs de lait ("FNPL") en Jeunes agriculteurs ("JA", voorheen Centre national des jeunes agriculteurs of "CNJA"). De twee overige organisaties vertegenwoordigden de slachthuizen in de rundvleessector: Fédération nationale de l'industrie et des commerces en gros des viandes ("FNICGV") en Fédération nationale de la coopération bétail et viande ("FNCBV"). Deze beschikking heeft eveneens betrekking op de mondelinge overeenkomst die dezelfde partijen tussen eind november en begin december 2001 met hetzelfde doel hebben gesloten en die sinds het verstrijken van de eerste overeenkomst van 24 oktober 2001 van toepassing is.

    (2) Nadat de Commissie op de hoogte was gebracht van de ondertekening van de overeenkomst op 24 oktober 2001, zond zij op 30 oktober 2001 een brief aan de permanente vertegenwoordiger van Frankrijk bij de Europese Unie, waarin zij om nadere inlichtingen over deze overeenkomst en over de betrokkenheid van de Franse staat bij de totstandkoming ervan verzocht. Deze brief werd bij schrijven van 9 november 2001 beantwoord.

    (3) Op 9 november zond de Commissie aan vijf van de zes organisaties die de overeenkomst hadden ondertekend een verzoek om inlichtingen uit hoofde van artikel 11 van Verordening nr. 17; aangezien de Commissie op dat tijdstip nog niet wist dat FNCBV eveneens de overeenkomst had ondertekend, was dit verzoek niet aan deze laatste organisatie gericht. De vijf betrokken organisaties antwoordden op 15 en 23 november 2001 op het verzoek om inlichtingen, zoals de Commissie hun had verzocht.

    (4) Op basis van de aldus verkregen inlichtingen zond de Commissie op 26 november 2001 een schriftelijke waarschuwing aan de zes organisaties, met de mededeling dat de feiten waarvan zij kennis had genomen op het eerste gezicht wezen op een schending van de communautaire mededingingsregels. Zij verzocht de adressaten ten laatste op 28 november 2001 hun opmerkingen te doen toekomen. Daarop hebben zij allen geantwoord dat de overeenkomst op 30 november 2001 zou verstrijken en niet zou worden verlengd.

    (5) Op basis van informatie waaruit bleek dat de overeenkomst feitelijk nog steeds bestond, heeft de Commissie op 17 december 2001 verificaties op grond van artikel 14, lid 3, van Verordening nr. 17 in de kantoren van FNSEA en FNB in Parijs, en, op grond van artikel 14, lid 2, van dezelfde verordening, in de kantoren van FNICGV, eveneens in Parijs, verricht.

    (6) De Commissie heeft op 24 juni 2002 een mededeling van punten van bezwaar opgesteld, die aan de zes organisaties werd toegezonden. De partijen hebben tussen 23 september en 4 oktober 2002 hun schriftelijke opmerkingen ingediend. Zij hebben hun standpunt ook uiteengezet tijdens de hoorzitting van 31 oktober 2002.

    1.2. De partijen

    (7) FNICGV is de beroepsorganisatie van alle ondernemingen die actief zijn in de productie en de groothandel van vlees (rundvlees, kalfsvlees, varkensvlees, schapenvlees, paardenvlees en slachtafval), ongeacht hun omvang en hun activiteit. FNICGV is een vakvereniging naar Frans recht en telde op 1 januari 2000 meer dan 400 leden in heel Frankrijk, die op dat moment meer dan 75 % van de omzet in de sector voor hun rekening namen. Volgens de opmerkingen die FNICGV in antwoord op de mededeling van punten van bezwaar heeft ingediend, heeft deze organisatie een marktaandeel van 80 % "op het gebied van slachtproducten" (60 % indien geen rekening wordt gehouden met de coöperaties die gewoon en niet-statutair lid zijn).

    (8) FNCBV is een organisatie van de coöperatieve sector en omvat 300 coöperatieve verenigingen van producenten in de rundvee-, varkens- en schapensector alsmede een dertigtal groepen of bedrijven die actief zijn in de slacht en de verwerking van vlees.

    (9) FNSEA is de belangrijkste Franse landbouwvakorganisatie en heeft verschillende afdelingen. De territoriale structuur van deze organisatie berust op de onderverdeling in plaatselijke vakorganisaties (SEA), die op departementaal niveau zijn gegroepeerd in "federaties" of "verenigingen" van vakorganisaties van landbouwondernemers ( "FDSEA" of "UDSEA"), welke lid zijn van FNSEA. In elke regio worden de activiteiten van FDSEA en UDSEA gecoördineerd door regionale federaties. Daarnaast omvat FNSEA ook 38 gespecialiseerde organisaties, die de belangen van elke sector vertegenwoordigen. Daartoe behoren ook FNB en FNPL, die de overeenkomst van 24 oktober 2001 hebben ondertekend. Ten slotte telt FNSEA ook vier sociale afdelingen, die niet het voorwerp van de onderhavige beschikking uitmaken. De jonge landbouwers (jonger dan 35 jaar) hebben een eigen vakvereniging, de "Jeunes agriculteurs" (JA). Om lid te zijn van de plaatselijke afdeling van JA, dient men eveneens lid te zijn van de plaatselijke vakorganisatie van FDSEA/UDSEA. De organisaties FNSEA, JA, FNB en FNPL zijn vakverenigingen naar Frans recht.

    1.3. De rundveesector in Frankrijk en de crisis van oktober 2000

    (10) De communautaire rundveestapel telt ongeveer 81 miljoen stuks, waarvan Frankrijk meer dan 25 % voor zijn rekening neemt. De slacht van grote runderen vertegenwoordigt in Frankrijk ieder jaar ongeveer 1,3 miljoen ton equivalent geslacht gewicht (1,361 miljoen in 1999, 1,277 miljoen in 2000 en 1,315 miljoen in 2001). De slacht van melkkoeien (koeien die bestemd zijn voor de productie van melk) en zoogkoeien (koeien die bestemd zijn voor de kalverhouderij) vertegenwoordigt ongeveer 50 % van dit totale cijfer (in 1999, 2000 en 2001 respectievelijk 620000, 624000 en 600000 ton equivalent geslacht gewicht)(7). In een rapport van de Franse organisatie Ofival (Office national interprofessionnel des viandes, de l'élevage et de l'aviculture) van oktober 2002 met betrekking tot de "rundvleessector in Frankrijk"(8), is een tabel opgenomen die betrekking heeft op de "marktdeelnemers". Onder de rubriek "productie" wordt vermeld: "240000 ondernemingen van meer dan 5" grote runderen; de totale omzet van deze ondernemingen wordt op 4,4 miljard EUR geraamd. Onder de rubriek "slacht" is vermeld: "443 ondernemingen (slachten en snijden) met meer dan 20 werknemers"; de omzet in de sector "vers en geconserveerd vlees" wordt op 14 miljard EUR geraamd, waarvan de sector "rundvlees" 6,2 miljard voor zijn rekening neemt.

    (11) De totale invoer in Frankrijk (grote levende runderen, vers en ingevroren vlees) vanuit andere lidstaten bedroeg 342000 ton equivalent geslacht gewicht in 1999, 331000 ton in 2000 en 262000 ton in 2001. Deze importen vertegenwoordigen bijna de totale invoer van rundvlees in Frankrijk (slechts 5 % van de invoer is afkomstig uit derde landen). Frankrijk is een van de belangrijkste invoerders van vlees in de Gemeenschap, en tegelijkertijd ook een van de belangrijkste uitvoerders naar de andere lidstaten. Zo vertegenwoordigde de Franse invoer in 2001 in totaal 1354 miljoen EUR en de Franse uitvoer in totaal 744 miljoen EUR(9). Dit handelsverkeer heeft niet zozeer betrekking op levende dieren, maar wel op vers of ingevroren vlees. Er moet aan worden herinnerd dat Frankrijk destijds een onwettig embargo tegen Brits rundvlees in stand heeft gehouden. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft met betrekking tot dit embargo geoordeeld dat Frankrijk zijn verplichtingen niet is nagekomen(10).

    (12) In oktober 2000 werd een nieuw geval van boviene spongiforme encefalopathie (BSE, of de zogenoemde "gekkekoeienziekte") ontdekt. Het ging om een dier uit een veehouderij waarvan ondertussen reeds elf dieren waren geslacht; het vlees van deze dieren was te koop aangeboden in een supermarktketen. Er werden vervolgens nog meer gevallen van BSE in andere lidstaten ontdekt. In dezelfde periode werd de Britse schapenstapel zwaar getroffen door mond- en klauwzeer. Deze uitbraak van MKZ had niet alleen gevolgen voor Groot-Brittannië, maar voor de vleesconsumptie in het algemeen in Europa.

    (13) Deze situatie, die ruime aandacht in de media heeft gekregen, leidde tot een nieuwe crisis in de rundveesector. Zo is vanaf oktober 2000 in verscheidene landen, en met name in Frankrijk, de vleesconsumptie aanzienlijk gedaald. Daarnaast is echter ook de invoer naar en de uitvoer vanuit Frankrijk sterk teruggelopen; in de laatste maanden van 2000 is de invoer naar Frankrijk bijvoorbeeld met 50 % gedaald ten opzichte van dezelfde periode in 1999. Vanaf midden 2001 blijkt de consumptie in Frankrijk zich echter duidelijk te hebben hersteld; over het gehele jaar 2001 was de daling ten opzichte van 2000 uiteindelijk veel kleiner dan voorzien (- 4 % tot - 5 %). De handelsvolumes zijn weliswaar nog niet terug op hun oorspronkelijke niveau, maar hebben zich eveneens duidelijk hersteld.

    (14) De ontwikkeling van de productieprijzen voor rundvlees kan als volgt worden samengevat. Sinds de crisis van oktober 2000 zijn de prijzen aanzienlijk gedaald. Ofschoon de gemiddelde prijzen (bij aanvoer in het slachthuis) van koeien gedurende het eerste halfjaar van 2001 zijn gestegen, bleven ze altijd onder de gemiddelde prijzen van de eerste helft van 1999 of 2000. Met name vanaf het tweede halfjaar van 2001 zijn de prijzen opnieuw gedaald. Voor de periode tussen september/oktober 2000 en september/oktober 2001 kan de daling in de prijzen (bij aanvoer in het slachthuis) van uitstootkoeien, dit wil zeggen koeien die voor de slacht zijn bestemd, op ongeveer 20 % worden geraamd(11). Begin oktober 2001, na vier maanden van prijsdalingen, hadden de prijzen (bij aanvoer in het slachthuis) opnieuw het lage niveau bereikt van eind november 2000, toen de nieuwe crisis in de rundveesector een hoogtepunt bereikte(12). Er moet echter op worden gewezen dat, ten gevolge van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in het kader van "Agenda 2000", de interventieprijzen met 13,4 % werden verlaagd, in ruil voor een verhoging van de rechtstreekse steun aan de veehouders. De statistieken die de betrokken organisaties in antwoord op het verzoek om inlichtingen hebben verstrekt, laten vanaf week 43 van 2001 (week van 22 tot 28 oktober 2001) een prijsherstel zien. Zo steeg de prijsnotering (bij aanvoer in het slachthuis) voor koeien van het type U3(13) en per 100 kg geslacht gewicht, van 1941 Franse frank (FRF) in week 42 (de week vóór de ondertekening van de overeenkomst) naar respectievelijk 1956 FRF, 2025 FRF en 2034 FRF in de weken 43, 44 en 45 van 2001(14).

    (15) De prijzen voor de eindverbruiker zijn echter gedurende het hele jaar 2001 stabiel gebleven, en zelfs lichtjes gestegen. Dit kan gedeeltelijk worden verklaard door de aanvullende kosten van de BSE-crisis, die in Frankrijk ten laste komen van de tussenhandelaren en worden doorberekend in de prijzen voor de eindverbruiker, of door het verlies van inkomsten op bepaalde delen van het dier, die niet meer mogen worden verhandeld(15). Het is ook mogelijk dat de daling van de verkochte hoeveelheden werd gecompenseerd door een verhoging van de marges van de verschillende marktdeelnemers die, tot en met de verkoop aan de eindverbruiker, bij de distributie betrokken zijn.

    1.4. De gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees en de maatregelen die werden genomen om de crisis te boven te komen

    1.4.1. Algemene regels van de GOM

    (16) De gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (hierna "GOM" genoemd) die ten tijde van de feiten van toepassing was, is gebaseerd op Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21) (hierna "de basisverordening" genoemd).

    (17) In de tweede overweging van deze verordening wordt bepaald dat "het gemeenschappelijk landbouwbeleid tot doel heeft de in artikel 33 van het EG-Verdrag vermelde doelstellingen te bereiken". In deze overweging wordt ook bepaald dat "om de markten te stabiliseren en de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren, in de rundvleessector maatregelen inzake de interne markt moeten worden genomen die met name voorzien in rechtstreekse betalingen voor rundvleesproducenten en in een steunregeling voor de particuliere en openbare opslag". De GMO berust derhalve op een algemeen stelsel van rechtstreekse betalingen aan de landbouwers. Zo voorziet de verordening in een aantal premies, zoals de zoogkoeienpremie (artikel 6 en volgende van de basisverordening) en de slachtpremie (artikel 11 van de verordening).

    (18) Bestaande interventiemechanismen die "niet langer onontbeerlijk [worden geacht] om de markt in evenwicht te houden" moesten daarentegen geleidelijk worden afgebouwd (zie overweging 20 van de basisverordening). Zo konden de nationale interventiebureaus tot 30 juni 2002 vlees aankopen via openbare inschrijvingen, "om aanzienlijke prijsdalingen te voorkomen of af te remmen" (artikel 47 van de basisverordening). Om deze openbare inschrijvingen te kunnen organiseren, diende gedurende twee opeenvolgende weken aan de volgende twee voorwaarden gelijktijdig te zijn voldaan:

    - de gemiddelde prijs op de markt van de Gemeenschap, geconstateerd op basis van het communautaire indelingsschema(16) voor geslachte volwassen runderen, diende lager te zijn dan 84 % van de interventieprijs,

    - de gemiddelde marktprijs in de lidstaat of lidstaten, of de regio's van een lidstaat, geconstateerd op basis van genoemd indelingsschema, diende lager te zijn dan 80 % van de interventieprijs (artikel 47, lid 3, van de basisverordening).

    In dezelfde bepaling is de interventieprijs voor de periode tussen 1 januari 2000 en 30 juni 2002 vastgesteld, waarbij deze interventieprijs een geleidelijke daling vertoont.

    Overeenkomstig artikel 47, lid 2, van de basisverordening kan over de gehele Gemeenschap niet meer dan 350000 ton per jaar op grond van deze regeling worden aangekocht.

    (19) De artikelen 26 en 27 van de basisverordening voorzien in twee nieuwe steunregelingen, die vanaf 1 juli 2002 in werking zijn getreden (een steunregeling voor particuliere opslag en een "vangnet"-interventieregeling). Gelet op de periode waarin de feiten zich hebben afgespeeld, zijn deze steunregelingen in de onderhavige zaak echter niet relevant.

    (20) De uitvoeringsbepalingen van de basisverordening wat de openbare interventieaankoop in de sector rundvlees als bedoeld in de artikelen 27 en 47 van deze verordening betreft, zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 562/2000 van de Commissie(17).

    (21) Ten slotte wordt in de basisverordening het volgende bepaald: "Wanneer een aanmerkelijke prijsstijging of -daling op de markt van de Gemeenschap wordt geconstateerd, kunnen, als deze toestand waarschijnlijk zal voortduren en de markt verstoort of dreigt te verstoren, de nodige maatregelen worden genomen" (artikel 38 van de basisverordening).

    1.4.2. Maatregelen om de crisis te boven te komen

    (22) Om de crisis in de rundveesector te boven te komen, hebben de communautaire instellingen sinds oktober 2000 verschillende maatregelen genomen.

    (23) Zo heeft de Raad de basisverordening op voorstel van de Commissie gewijzigd(18). Op grond van de vaststelling dat de markt "ernstig [is] verstoord doordat de consument [...] zijn vertrouwen in rundvlees heeft verloren", achtte de Raad het noodzakelijk "een reeks maatregelen [te nemen] om de markt te reguleren door het volume van de toekomstige productie te beperken" (overweging 1 van de verordening). De Raad heeft met name het plafond van de interventieaankopen voor 2001 opgetrokken van 350000 tot 500000 ton.

    (24) Van haar kant heeft de Commissie de in de basisverordening vastgestelde instrumenten in praktijk gebracht. De interventiemechanismen die erop gericht waren bepaalde hoeveelheden runderen uit de markt te nemen, werden gebruikt om het evenwicht tussen vraag en aanbod te herstellen. Bovendien werden de terzake geldende regels gewijzigd om hun toepassingsgebied te vergroten. Zo werd besloten, bij wijze van afwijking, de interventiesteun toe te staan voor een aantal extra producten en voor geslachte dieren die zwaarder waren dan het op dat moment toegestane maximumgewicht(19). Deze afwijkende regelingen werden vervolgens gedurende het hele jaar 2001 en het begin van 2002 verlengd(20).

    (25) Daarenboven heeft de Commissie, op grond van artikel 38 van de basisverordening (zie overweging 21 van de onderhavige beschikking), nieuwe uitzonderlijke instrumenten ingevoerd.

    (26) In de eerste plaats heeft de Commissie op 18 december 2000 Verordening (EG) nr. 2777/2000 houdende vaststelling van buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de rundvleesmarkt(21) vastgesteld. In de eerste overweging van deze verordening, die enkel gedurende het eerste halfjaar van 2001 van toepassing was, wordt bepaald: "de rundvleesmarkt in de Gemeenschap maakt momenteel een ernstige crisis door aangezien de consument alle vertrouwen in rundvlees heeft verloren"; in deze overweging wordt ook gewezen op de ineenstorting van de consumptie en de aanzienlijke daling van de prijzen. Op grond daarvan voorziet deze verordening in een uitzonderlijke maatregel in de zin van artikel 38 van de basisverordening. Het gaat met name om de invoering, onder bepaalde voorwaarden, van een opkoopregeling om levende dieren uit de markt te nemen en vervolgens te slachten en te vernietigen, teneinde overvoering van de markt te voorkomen. Verordening (EG) nr. 2777/2000 voorziet in een medefinanciering van 70 % van deze opkoopregeling door de Gemeenschap.

    (27) Ten tweede heeft de Commissie op 3 april 2001 Verordening (EG) nr. 690/2001 betreffende bijzondere marktondersteuningsmaatregelen in de rundvleessector(22) vastgesteld. Deze verordening voorziet in een opkoopregeling, waardoor lidstaten via inschrijving hele of halve geslachte dieren kunnen kopen. Volgens deze regeling worden in de lidstaten inschrijvingen geopend wanneer de prijzen aan bepaalde voorwaarden voldoen. Het vlees dat op het einde van de inschrijving door de bevoegde autoriteiten wordt gekocht (en eveneens voor 70 % door de Gemeenschap wordt medegefinancierd) wordt vernietigd of opgeslagen voor later gebruik, met name in het kader van humanitaire hulp. Deze verordening moest eind 2001 aflopen, maar werd verlengd tot maart 2002(23), "om een verdere instorting van de markt voor vlees van koeien te voorkomen" (overweging 2).

    (28) In het jaar dat volgde op de tweede BSE-crisis werd in totaal meer dan 750000 ton vlees, of ongeveer 10 % van de jaarlijkse vleesconsumptie in Europa, op deze wijze uit de markt genomen(24).

    (29) Ten slotte heeft de Commissie op grond van de communautaire regels inzake staatssteun verscheidene lidstaten toestemming gegeven om subsidies aan de rundvleessector te verlenen. Zo heeft de Commissie op 25 juli 2001 een steunmaatregel ten bedrage van 267 miljoen EUR, die de Franse staat ten gunste van door de BSE-crisis getroffen veehouders had toegekend, verenigbaar met artikel 87, lid 2, onder b), van het EG-Verdrag verklaard(25). Een andere Franse steunmaatregel van 75,5 miljoen EUR ten gunste van boeren die door de crisis in de sector waren getroffen, werd eveneens, bij beschikking van de Commissie van 3 april 2002, verenigbaar met deze bepaling van het Verdrag verklaard(26). Van alle lidstaten verstrekte Frankrijk het meeste rechtstreekse steun om de crisis van oktober 2000 te boven te komen.

    1.5. De situatie vóór de overeenkomst van 24 oktober 2001

    (30) Ondanks de maatregelen die werden genomen om de markt te stabiliseren - maatregelen die door de boeren als ontoereikend werden beschouwd en waarvan zij de verschillende tenuitvoerlegging in de lidstaten bekritiseerden - werden de verhoudingen tussen boeren en slachters in de loop van september en oktober 2001 steeds meer gespannen. In deze periode werden bijna overal in Frankrijk vrachtwagens op illegale wijze tegengehouden door groepen boeren, die controles uitvoerden om de herkomst van het vervoerde vlees te achterhalen. In de documenten van de landbouwvakorganisaties worden deze illegale acties over het algemeen omschreven als "controles". De boeren organiseerden ook blokkades rond de slachthuizen, om de aan- en afvoer van vlees te verhinderen en/of de geografische herkomst van vlees te controleren. Over deze manifestaties en de gevolgen ervan zijn herhaaldelijk berichten in de pers verschenen(27). Deze manifestaties hadden vaak tot gevolg dat vlees verloren ging, omdat het na enkele dagen bedorven was, of dat vlees van niet-Franse herkomst werd verbrand. In bepaalde gevallen leidden deze manifestaties ook tot materiële vernielingen, waarbij soms aanzienlijk schade werd aangericht. Zo hebben boeren op 15 oktober 2001 vernielingen aangericht in de kantoren van twee ondernemingen in het departement Ille-et-Villaine en verscheidene tonnen vlees vernietigd(28).

    (31) Deze manifestaties en blokkades van slachthuizen deden zich met name veelvuldig voor in het midden van oktober 2001, toen over het hele Franse grondgebied acties tegen ondernemingen plaatsvonden. In ruil voor de opheffing van de blokkades eisten de actievoerders bepaalde toezeggingen van de slachthuizen, die enerzijds betrekking hadden op de opschorting van importen en anderzijds op het toepassen van een prijslijst die zogezegd door de landbouwvakorganisaties was opgesteld. Om iets te doen aan de lage prijsniveaus had het bureau van FNB inderdaad midden oktober 2001 een lijst van prijzen (bij aanvoer in het slachthuis) vastgesteld die van toepassing was op uitstootkoeien, "wegens het belang van deze categorie"(29). Om deze prijslijst te kunnen toepassen, was het noodzakelijk verscheidene acties te coördineren, waaronder acties tegen importen, met name in de sectoren "restauratie buitenshuis"(30), bedrijfsrestaurants en kantines, die belangrijke afnemers van goedkoop ingevoerd vlees zijn(31). Enkele dagen na de vaststelling van deze prijslijst op nationaal niveau, riep FNB de vakorganisaties op ervoor te zorgen dat de prijslijst zou worden toegepast. Dit betekende niet alleen dat de prijslijst via de pers moest worden bekendgemaakt(32), maar ook dat er bijeenkomsten met de slachters zouden plaatsvinden "om ervoor te zorgen dat deze prijslijst wordt toegepast"(33). Verscheidene belangrijke slachthuizen in de regio Pays de Loire stemden ermee in de prijslijst met ingang van 22 oktober 2001 toe te passen, nadat gedurende enkele dagen een blokkade tegen deze ondernemingen had plaatsgevonden(34). Bij de ondertekening van een van deze overeenkomsten wees de ondervoorzitter van FNB op het "historische" karakter ervan, in die zin dat "de rundvleesprijzen altijd waren tot stand gekomen op basis van vraag en aanbod" en dat "voor het eerst een lijst van minimumprijzen de marktkoersen zal bepalen"(35). Het bestaan van dergelijke plaatselijke overeenkomsten werd ook bevestigd in de pers, waarbij werd benadrukt dat in deze overeenkomsten was bepaald dat de importen tot 31 december 2001 zouden worden opgeschort(36).

    (32) Uit het dossier blijkt dat op 16 oktober 2001, op voorstel van FNB, een discussie tussen FNB, FNSEA, FNPL en CNJA over de vaststelling van een prijslijst heeft plaatsgevonden(37). Daarbij bereikten de vier organisaties ook overeenstemming over deze prioritaire doelstelling(38). Op die dag werd de prijslijst ook besproken met de "organisaties van de sector", echter zonder dat een akkoord werd bereikt(39). Op 23 oktober 2001 werd een nieuwe bijeenkomst gehouden, om ervoor te zorgen dat "de door het bureau van FNB vastgestelde prijslijst zou worden toegepast", zonder dat echter een akkoord werd bereikt(40). In een notitieboekje van de directeur van FNB wordt vermeld dat de voorzitter van FNCBV en de vertegenwoordiger van FNICGV naar eigen zeggen niet over een mandaat beschikten om over een prijslijst te onderhandelen; achter hun naam wordt vermeld: "het probleem is het aanbodoverschot" en "een kunstmatige markt is niet leefbaar"(41).

    (33) Op 24 oktober 2001 vond een nieuwe bijeenkomst plaats op verzoek van de minister van Landbouw. Deze laatste heeft openlijk zijn steun betuigd aan de gesprekken tussen de zes betrokken organisaties, die ook minstens gedeeltelijk in de kantoren van het ministerie werden gevoerd. Zo verklaarde de minister op 24 oktober 2001 in het Franse parlement: "ik heb vanmorgen om half negen de vertegenwoordigers van de sector bijeengeroepen om iedereen op zijn verantwoordelijkheid te wijzen. Sindsdien onderhandelen ze met de ondersteuning van het ministerie, dat de onderhandelingen tracht te bespoedigen. Ik zou willen dat de ondernemingen die zich lager in de bedrijfskolom bevinden zich ertoe verbinden hun aankopen in het buitenland gedurende enkele weken, of zelfs enkele maanden, op te schorten. Ik kan ze weliswaar op geen enkele manier daartoe verplichten, omdat de staat geen dwang op hen kan uitoefenen. Indien deze ondernemingen echter hun importen gedurende twee, drie of zes maanden zouden opschorten, dit wil zeggen de tijd die nodig is om door onze voorraden heen te komen, zou dit blijk geven van burgerzin." Vervolgens verklaarde de minister: "ik wil dat de verschillende partijen het eens worden over een billijke prijslijst"(42).

    (34) In de handgeschreven notities van de directeur van FNB met betrekking tot deze bijeenkomst wordt onder de titel "onderh. Ministerie" bij wijze van inleiding vermeld: "Minister: - stopzetting van invoer;- er moet een prijslijst komen; - ik heb hier desnoods geld voor over"(43).

    (35) Uit sommige verklaringen van de voorzitter van FNCBV blijkt dat deze laatste de totstandkoming van de overeenkomst actief heeft ondersteund. Zo verklaart de voorzitter van FNCBV in een door de krant "Ouest France" gepubliceerd artikel van 31 oktober 2001: "wij hebben een essentiële rol gespeeld in de aanvaarding van het principe van een prijslijst"(44). In een nota van 9 november 2001 van de voorzitter van FNCBV aan de voorzitter van FNSEA wordt vermeld dat "FNCBV een actieve rol heeft gespeeld in de onderhandelingen van 24 oktober, die hebben geleid tot de overeenkomst inzake een lijst van minimumprijzen voor koeien"; de voorzitter stelt nadrukkelijk: "ik meen met mijn organisatie een aanzienlijke bijdrage aan deze overeenkomst te hebben geleverd"(45).

    1.6. De bepalingen van de overeenkomst van 24 oktober 2001

    (36) Op het einde van de bijeenkomst van 24 oktober 2001 werd een overeenkomst gesloten tussen FNSEA, FNB, FNPL, CNJA, FNICGV en FNCBV.

    1.6.1. Inhoud van de overeenkomst

    (37) De overeenkomst welke deze zes organisaties op 24 oktober 2001 hebben gesloten (maar pas de volgende dag formeel hebben ondertekend(46)) bestaat uit twee delen.

    (38) Het eerste deel heeft betrekking op een "voorlopige verbintenis tot opschorting van importen". Deze verbintenis bevat geen beperkingen inzake soorten van rundvlees en heeft dus betrekking op alle soorten ingevoerd rundvlees. Dit wordt ook bevestigd door bepaalde documenten die de Commissie tijdens de verificaties heeft gevonden. In de handgeschreven notities van de voorzitter van FNB wordt met betrekking tot de persconferentie van de voorzitter van FNSEA van 25 oktober 2001 vermeld: "opschorten van alle invoer"(47). Met betrekking tot een ontwerp-antwoord op het verzoek om inlichtingen van de Commissie wordt vermeld: "soorten vlees waarop de overeenkomst betrekking heeft: - prijslijsten: geslacht gewicht van uitstootkoeien; - verbintenis tot tijdelijke opschorting van importen: alle rundvleesproducten"(48). Uit verschillende elementen van het dossier, met name de persartikelen waarin gewag wordt gemaakt van door de boeren verrichte "controles" naar de herkomst van ingevoerd vlees, blijkt inderdaad dat er geen onderscheid tussen verschillende soorten rundvlees werd gemaakt.

    (39) Het tweede deel van de overeenkomst heeft betrekking op prijzen, en met name op een "verbintenis om de lijst van aankoopprijzen (bij aanvoer in het slachthuis) voor uitstootkoeien toe te passen" volgens de bepalingen van de overeenkomst. Het bevat ook een lijst van prijzen per kilogram voor bepaalde categorieën van koeien (voornamelijk koeien van de categorieën U en R); voor andere categorieën is bepaald volgens welke methode de prijzen moeten worden berekend, waarbij wordt uitgegaan van de prijs die op basis van de speciale aankoopregeling wordt vastgesteld(49). Aangezien laatstgenoemde prijs om de 15 dagen wordt vastgesteld, werd de prijslijst feitelijk vanaf midden november 2001 aangepast(50).

    (40) In grote lijnen lagen de prijzen die volgens deze methode werden vastgesteld ongeveer 10 à 15 % boven de noteringen van de voorgaande week(51).

    1.6.2. Duur van de overeenkomst

    (41) Er werd overeengekomen dat de overeenkomst op 29 oktober 2001 in werking zou treden en tot 30 november 2001 van kracht zou blijven. Ofschoon in de overeenkomst niets was vermeld over de verlenging ervan, is het duidelijk dat de partijen voornemens waren de overeenkomst na 1 december te verlengen. Bovendien verklaarde de Franse minister van Landbouw tijdens de eerste vergadering van het Frans parlement van 24 oktober 2001, dus toen de overeenkomst nog in onderhandeling was, dat de opschorting van de importen "twee, drie of zes maanden" zou kunnen duren, en dat "[hij zou] wil[len] dat de ondernemingen die zich lager in de bedrijfskolom bevinden zich ertoe verbinden hun aankopen in het buitenland gedurende enkele weken, of zelfs enkele maanden, op te schorten"(52). Uit verschillende documenten blijkt dat de partijen, of ten minste enkele van hen, ook de intentie hadden dit te doen:

    - in de handgeschreven notities van de directeur van FNB met betrekking tot een persconferentie van de voorzitter van FNSEA van 25 oktober 2001 wordt vermeld: "vanaf maandag... tot 30 november. Er is nu reeds een bijeenkomst rond dat tijdstip gepland, voor de voortzetting"(53);

    - in dezelfde handgeschreven notities wordt, op een bladzijde die niet is gedateerd maar gezien de context waarschijnlijk tussen 9 en 12 november 2001 is geschreven, onder de titel "importen" vermeld: "niet verlengen in de nieuwe overeenkomst van december"(54);

    - in een nota van FNSEA van 7 november 2001 staat geschreven: "er is een bijeenkomst met de ondernemingen gepland (20 november 's avonds?) om de balans van de overeenkomst op te maken en de verlenging ervan na 30 november voor te bereiden"(55);

    - in een gezamenlijke nota van de vier landbouworganisaties van 8 november 2001, die zowel aan de lokale als de sectorale vakorganisaties is gericht, wordt uitdrukkelijk vermeld: "om de verlenging van deze prijslijst na 30 november 2001 te kunnen voorbereiden, is het volgens ons absoluut noodzakelijk dat wij beschikken over alle informatie met betrekking tot de gevoerde acties, de ondervonden moeilijkheden en de bereikte resultaten in de departementen, teneinde een goede toepassing van de prijslijst mogelijk te maken"(56);

    - in een in het kantoor van de voorzitter van FNSEA aangetroffen nota, die niet is gedateerd maar in ieder geval na 9 november 2001 is geschreven, omdat het verzoek om inlichtingen van de Commissie erin wordt vermeld, wordt met betrekking tot de prijslijst gesteld: "de verlenging ervan zal op 27 november worden besproken"(57);

    - een nota van FNB van 30 oktober 2001 bevat niet-gedateerde aantekeningen, waarin een uitvoerige beschrijving wordt gegeven van een voorstel van FNPL, waarmee, volgens deze aantekeningen, rekening moet worden gehouden "bij de verlenging van de prijslijst"(58);

    - op de bijeenkomst van de nationale raad van FNPL van 26 november 2001 verklaarde de secretaris-generaal van deze organisatie dat "de verlenging van de overeenkomst inzake de lijst van minimumprijzen na 31 november 2001 een belangrijke prioriteit vormt"(59).

    1.6.3. Reacties op de sluiting van de overeenkomst en het "protocol van Rungis" van 31 oktober 2001

    (42) In een persmededeling van het ministerie van Landbouw van 24 oktober 2001 wordt vermeld dat de minister van Landbouw "zeer verheugd is over de gesloten overeenkomst (...), waarvan hij de totstandkoming had gewenst en die op zijn initiatief en met zijn ondersteuning is totstandgekomen", en dat hij "de ondertekenaars wil feliciteren met hun grote zin voor verantwoordelijkheid"(60).

    (43) In een boodschap aan de leden van 24 oktober 2001 verklaarde de voorzitter van FNICGV het volgende: "de minister van Landbouw, die ons vanmorgen heeft bijeengeroepen, wilde dat wij na een dag van lange en zware onderhandelingen tot een akkoord met de veehouders zouden komen"(61). Van zijn kant legde de voorzitter van FNCBV de volgende verklaring af, die werd gepubliceerd in de krant "Ouest France" van 30 oktober 2001: "de minister heeft zelf toezeggingen in die richting gedaan door te verklaren dat hij ervoor zou zorgen dat de overheid deze overeenkomst, die in andere omstandigheden door het DGCCRF zou worden afgekeurd, niet zou betwisten"(62).

    (44) Op de ondertekening van de overeenkomst zijn veel reacties van particuliere partijen gekomen. Zo lieten sommige leden van FNICGV, een organisatie waarvan een deel van de activiteiten rechtstreeks betrekking heeft op invoer, zich zeer kritisch uit over het deel van de overeenkomst met betrekking tot de opschorting van importen(63). In een nota van de voorzitter van FNICGV aan de leden van deze organisatie van 31 oktober 2001 wordt gewag gemaakt van een bijeenkomst die op dezelfde dag zou plaatsvinden met "een delegatie van vertegenwoordigers van Nederlandse en Duitse ondernemingen"(64). Daarnaast hebben ook Duitse, Belgische, Britse, Spaanse en Nederlandse landbouworganisaties hun ongenoegen geuit over dit aspect van de overeenkomst, waartegen zij protest hebben aangetekend. Zo eiste een delegatie van Duitse en Nederlandse ondernemingen en landbouworganisaties tijdens een bijeenkomst met de ondervoorzitter en de directeur van FNB, die waarschijnlijk plaatsvond op 31 oktober 2001(65), dat onmiddellijk een einde aan de opschorting van importen zou worden gemaakt(66). Op deze bijeenkomst heeft een Belgisch-Nederlandse importeur/exporteur ook gewezen op het risico van een boycot van Franse producten als tegenmaatregel voor de opschorting van invoer(67). Verscheidene landbouworganisaties hebben ook naar Franse vertegenwoordigers geschreven om zich over deze kwestie te beklagen(68). Tijdens een bijeenkomst van het Comité van de landbouworganisaties van de Europese Unie ("COPA") op 20 november 2001, gaven sommige organisaties van andere lidstaten opnieuw uiting aan hun ongenoegen. Daarbij benadrukten zij met name dat de sluiting van de grenzen de crisis in de rundvleessector niet zou oplossen(69). Ten slotte hebben ook de organisaties van ondernemingen die zich lager in de bedrijfskolom bevinden de overeenkomst sterk bekritiseerd, zowel wat het deel over de prijzen als wat dat over de importen betreft(70). De Europese Unie van de handel in vee en vlees ("UECBV") schreef op 16 januari 2002 aan de Commissie om tegen de overeenkomst bezwaar aan te tekenen en zich te beklagen over de schade die sommige van haar leden door de blokkades van hun slachthuizen hadden geleden.

    (45) Op 31 oktober 2001 vond in Rungis een nieuwe bijeenkomst tussen de ondertekenaars van de overeenkomst plaats, en wel op initiatief van FNICGV(71). Deze organisatie was bezorgd over de problemen die haar leden ondervonden door de gevolgen van hun verbintenis om voorlopig de invoer op te schorten. De organisaties die de overeenkomst van 24 oktober 2001 hadden ondertekend, sloten derhalve een nieuw compromis (het "protocol van Rungis"), dat in de volgende bewoordingen was opgesteld: "Tegen de achtergrond van de ongekende crisis die de producenten doormaken, verzoeken de vertegenwoordigers van de veehouders de importeurs/exporteurs nadrukkelijk om met de ernst van deze crisis rekening te houden. De importeurs/exporteurs verbinden zich ertoe hun solidariteit te tonen"(72).

    1.7. De verlenging van de overeenkomst na eind november

    1.7.1. Voorbereiding van de verlenging van de overeenkomst

    (46) Zoals reeds is aangegeven, werd de overeenkomst van 24 oktober 2001 oorspronkelijk gesloten voor een periode tot 30 november 2001. De verlenging van de overeenkomst was niettemin reeds duidelijk voorzien (zie overweging 41 van de onderhavige beschikking).

    (47) Uit documenten waarover de Commissie beschikt, blijkt dat reeds vanaf midden november over de toekomst van de overeenkomst werd gediscussieerd.

    (48) In de handgeschreven notities van de directeur van FNB, die tijdens de verificaties in de kantoren van deze organisatie door de Commissie werden gevonden, staat onder de titel "toekomst van de overeenkomst"(73) vermeld: "importen: onmogelijk om hierin te berusten. Welke instructies voor acties (...) Welke 'officiële verklaringen'? Moet publiekelijk worden verwezen naar stappen Com.? Ja. Wij hopen op 'burgerzin' en 'zorgvuldige info van de consument', 'voordelen van nabijgelegen industrie'". Onder de ondertitel "prijzen" wordt met name vermeld: "moeilijk om afstand te doen van geschreven teksten. Overeenstemming bereiken (?). Hoe kunnen wij druk uitoefenen? (...) ervaring JB-PDL: aanbevelingen! Aanbevelingen FNB: wij blijven na de opzegging van de overeenkomst van oordeel dat de veehouders het recht hebben om de prijslijst toe te passen"(74).

    (49) Naar aanleiding van een gesprek op 20 november 2001 (uit het document kan niet worden afgeleid wie aan dit gesprek heeft deelgenomen), heeft de directeur van FNB met name de volgende aantekening gemaakt: "permanent lastig vallen: blijvende aanwezigheid. Zonder media-aandacht. Blijven concentreren op importen (...). Importen: niets meer zeggen; en ook niets meer neerschrijven"(75).

    (50) In handgeschreven notities van de directeur van FNB wordt eveneens verwezen naar gesprekken. Er is geen datum vermeld, maar gezien de context moeten deze gesprekken tussen 22 en 27 november 2001 hebben plaatsgevonden. Onder de algemene titel "sectoraal akkoord: wat zijn de perspectieven na eind november?" staat geschreven: "Mogelijkheid 1: doorgaan met schriftelijke overeenkomst: weigering FNICGV, pb Commissie. Mogelijkheid 2: overeenkomst aanpassen"(76).

    (51) Uit bepaalde documenten blijkt dat tot het einde van november de mogelijkheid van een verlenging van het contract werd overwogen.

    (52) Zo staat in een e-mail van 28 november 2001, die door een vertegenwoordiger van FRSEA-Bretagne aan FNB en aan de voorzitters van de lokale organisaties van zijn regio werd gezonden: "de prijslijst in de komende weken handhaven: alle slachters die wij hebben ontmoet, hebben zich bereid verklaard de prijslijst te blijven toepassen indien alle marktdeelnemers zich daartoe verbinden"(77).

    (53) In een andere e-mail van 26 november 2001, die aan FNB is gericht en vanuit het departement Côtes-d'Armor werd verzonden, wordt, nadat eerst is vermeld dat de prijslijst in drie bezochte slachthuizen "correct wordt toegepast", het volgende gesteld: "deze slachthuizen hebben zich ertoe verbonden de prijslijst te blijven toepassen als op nationaal niveau de hele sector zijn verbintenis om de prijslijst toe te passen verlengt. Wij hopen dat de onderhandelingen van morgen tot resultaten zullen leiden en dat wij hun opnieuw kunnen gaan verzoeken zich tot toepassing ervan te verbinden"(78).

    1.7.2. De aangekondigde niet-verlenging van de overeenkomst

    (54) Op 19 november 2001, enkele dagen na de ontvangst van het verzoek om inlichtingen van de Commissie (zie overweging 3 van de onderhavige beschikking), heeft de voorzitter van FNICGV, in het besef dat de leden van deze organisatie het risico liepen te worden beboet wegens schending van de mededingingsregels, de voorzitter van FNSEA ervan op de hoogte gebracht dat hij zich "genoopt [zag] de einddatum voor de toepassing van de overeenkomst, die oorspronkelijk was vastgesteld op 30 november 2001, naar vandaag te vervroegen"(79).

    (55) In antwoord op de schriftelijke waarschuwing van de Commissie van 26 november 2001 (zie overweging 4 van de onderhavige beschikking), hebben alle organisaties geantwoord dat de overeenkomst van 24 oktober 2001 niet na 30 november zou worden verlengd en dat de overeenkomst reeds enkele dagen daarvoor door een van de partijen was opgezegd.

    (56) In een document van FNICGV getiteld "info flash" van 30 november 2001, waarin gewag wordt gemaakt van een bijeenkomst op 29 november 2001, wordt het volgende vermeld: "de lijst van minimumaankoopprijzen voor uitstootkoeien, die op 24 oktober is vastgesteld, werd niet en zal niet worden verlengd. Dit is de conclusie van de bijeenkomst die gisteren in Parijs met de ondertekenaars van deze overeenkomst heeft plaatsgevonden"(80).

    1.7.3. De bijeenkomst van 29 november 2001

    (57) De handgeschreven notities van de directeur van FNB, die tijdens de verificaties in de hoofdzetel van deze organisatie zijn gevonden, bevatten enkele passages met betrekking tot deze bijeenkomst. Een van de bladzijden, waarop in een kader rechts bovenaan de aantekening "bijeenkomst van donderdag 29 november om 8.00 uur" is gemaakt (gezien de context gaat het waarschijnlijk om notities die tijdens de voorbereiding van de bijeenkomst van 29 november zijn gemaakt), bevat de volgende aantekeningen: "onderhandel over uw prijslijsten op regionaal niveau. Antwoord aan de Commissie. OK, wij aanvaarden om de overeenkomst niet te verlengen. Lijst van aanbevelingen: zetten we het zwart op wit? In de vakbondskrant: ja (in de vorm van aanbevelingen) ... Spreken van indicatieve prijzen"(81). Met betrekking tot de prijslijst: "kan niet worden verlengd in de huidige vorm, wegens onregelmatig karakter. Druk blijven uitoefenen zodat de interventieprijzen worden toegepast (dit is in feite hetzelfde als de prijslijst toepassen). Zonder als gekken informatie te verspreiden"(82).

    (58) De handgeschreven notities bevatten vervolgens ook een aantal aantekeningen op een bladzijde met rechts bovenaan de titel "discussie 29 nov.", gevolgd door een aantal initialen (de Commissie heeft niet alle deelnemers kunnen identificeren, maar sommige initialen komen duidelijk overeen met die van twee ondervoorzitters, de directeur en de secretaris-generaal van FNB, de directeur van FNPL, die het protocol van Rungis namens deze organisatie heeft ondertekend, de voorzitter van FNCBV en de voorzitter van FNICGV. Twee andere initialen komen waarschijnlijk overeen met die van vertegenwoordigers van CNJA(83)). Vervolgens wordt verscheidene malen vermeld: "doorgaan"(84). Naast de initialen van de voorzitter van FNICGV is geschreven: "ondertekende overeenkomst: kan niet worden verlengd. OK voor eerbiedigen van een vastgestelde prijs voor het uit de markt nemen". Daarna volgt een aantal cijfers, met in de marge de onderstreepte woorden: "OK overeenkomst"(85).

    (59) De volgende bladzijde met handgeschreven notities bevat een aantal uitdrukkingen: "indicatieve prijs, lonende prijs, streefprijs, streefprijs veehouder, richtprijs, doelstelling veehouder". Daarna volgen de initialen van de voorzitter van FNICGV, en de woorden: "ik zal niets opschrijven/ tel.". Vervolgens staat onder de ondertitel "comm. Pers": "prijslijst = anti-EEG en dus houden we ermee op, maar we streven wel naar aanbevolen prijzen, als veehouders, doelstellingen van de vakorganisaties"(86).

    (60) Ten slotte staat onder de titel "synthese" geschreven: "'overeenkomst' (mondeling/tel.) om de 'richtprijs van de veehouders' te eerbiedigen". Vervolgens worden prijzen voor bepaalde hoeveelheden vlees vermeld, alsook de woorden: "Hoe? door vakbondsactie en aanbevelingen"(87). Een andere met de hand geschreven pagina bevat de volgende aantekening: "wij zijn overeengekomen niet meer schriftelijk te communiceren"(88). Een ander met de hand geschreven document, dat niet is gedateerd (maar na 27 november 2001 is geschreven) bevat de volgende aantekening, na het woordje "opgepast": "voorzichtig met geschreven teksten afspraak"(89).

    (61) Sommige bladzijden met handgeschreven notities verwijzen naar communicatieproblemen met plaatselijke vertegenwoordigers(90). FNB heeft overigens op 4 december 2001 een telefoonconferentie met regionale afgevaardigden georganiseerd, om "het beleid op het gebied van 'richtprijzen' voor rundvlees" toe te lichten(91).

    (62) Andere handgeschreven notities luiden als volgt: "overeenkomst [ andere formulering absoluut noodzakelijk] over de eerbiediging van richtprijzen van vakorganisaties. (...) In de pers de burgerzin van slachthuizen toejuichen (noem de goede). 'Akkoord om de markt te onderwerpen aan morele principes'. Aanbevelingen van vakorganisaties"(92).

    (63) In een interview van 4 december 2001, dat beschikbaar is op de website van FNSEA, verklaart de ondervoorzitter van FNB het volgende: "de afgelopen week hebben wij de nadruk gelegd op het belang van deze prijslijst, namelijk om een eind te maken aan de neerwaartse spiraal van de prijzen. De ondernemingen erkennen de werking van de prijslijst, maar willen zich ook houden aan de aanbevelingen uit Brussel. Voortaan spreken wij niet meer van een interprofessioneel akkoord over een prijslijst, maar van een doelstelling in termen van bodemprijzen. Wij staan nog altijd achter het concept van een door de vakorganisaties opgestelde prijslijst." Op de vraag of "alle ondernemingen zijn aangeschreven met het verzoek de besproken tarieven te blijven toepassen", antwoordt de ondervoorzitter van FNB: "er bestaan geen geschreven teksten over deze nieuwe 'overeenkomst'. Alleen gesproken woorden. Maar met een bijzonder grote draagwijdte. De inhoud van onze discussies is ook mondeling overgebracht door de vertegenwoordigers van de ondernemingen op nationaal niveau". Over de uitvoeringsbepalingen zegt de ondervoorzitter ten slotte het volgende: "De prijzen moeten in overeenstemming zijn met de prijzen die de week daarvoor zijn vastgesteld. Indien dat niet het geval is, zullen wij de betrokken slachthuizen blokkeren. Overigens hebben, sinds dinsdag jongstleden, vier delegaties opnieuw vier slachthuizen in het departement Vendée ter verantwoording geroepen. Wij zullen hun vragen of zij wel de instructies van hun nationale organen hebben ontvangen en of deze instructies overeenstemmen met de onze. Na de schok van de schriftelijke verbintenissen zullen wij het gewicht van de woorden leren kennen"(93).

    (64) In een document van 5 december 2001, dat op de website van FDSEA-Vendée en ook op de centrale website van FNSEA is terug te vinden, staat te lezen: "de mondelinge overeenkomst die vorig weekend door de rundvleessector is goedgekeurd, vindt vooralsnog geen concrete toepassing op het terrein. Zoals een maand geleden. Nog steeds werken dezelfde slachters niet mee. Zeker, er wordt niet meer gesproken van een interprofessioneel akkoord. 'Het zij zo', stelt FDSEA, 'maar de prijslijst die een maand geleden is ondertekend wordt nu een echte prijslijst van de vakorganisaties, door de verplichting om deze bodemprijzen over het hele grondgebied toe te passen'. Deze 'afspraken' moeten begin volgende week door de vertegenwoordigers van de hele sector worden bekendgemaakt." Na een beschrijving van een bezoek aan een slachterij, waarbij de verantwoordelijke persoon had aangegeven "geen instructies van zijn nationale instanties te hebben ontvangen", wordt in het document gesteld: "wat de onmiddellijke en volledige toepassing van deze prijslijst over het hele grondgebied betreft, kunnen de slachters rekenen op de afdelingen van FDSEA. 'Indien er maandag geen verandering komt, zullen wij opnieuw blokkades opwerpen'. FNSEA roept alle departementen op hetzelfde te doen". In het document wordt ook gewag gemaakt van discussies tussen actievoerders en een slachter: "het management van het slachthuis heeft ook een onderhoud gehad met [de voorzitter van FNICGV]. Deze laatste heeft de discussies van de afgelopen week bevestigd". Ten slotte volgt een citaat van een bestuurder van FDSEA-Vendée: "'Alle geslachte dieren in het departement waarvan de prijs niet overeenstemt met onze lijst van bodemprijzen moeten per fax aan FDSEA worden gemeld. In het licht van deze elementen zullen wij beslissen of de beschuldigde ondernemingen al dan niet worden geblokkeerd'. De afgevaardigden van het departement Vendée hebben deze boodschap met kracht en overtuiging overgebracht aan alle FDSEA-afgevaardigden die tot donderdag in Parijs bijeen zijn. De prijslijst bestaat dus nog steeds. Weliswaar niet in de vorm van een interprofessioneel akkoord, maar wel als prijslijst van de vakorganisaties. Wij gaan door"(94).

    1.7.4. De bijeenkomst van 5 december 2001

    (65) Op 5 december 2001 vond een door FNSEA georganiseerde "nationale dag van het rundvlees" plaats(95). In de namiddag werd een rondetafel gehouden(96), waaraan vertegenwoordigers van de verschillende ondertekenaars van de overeenkomst van 24 oktober 2001 deelnamen.

    (66) Een e-mail van 6 december 2001, die door een vertegenwoordiger van FRSEA-Bretagne aan de voorzitters van FDSEA van zijn regio is gezonden, en tijdens de verificaties bij FNSEA door de Commissie werd gevonden, luidt als volgt: "na de bijeenkomst van gisteren, zijn drie prioriteiten uit de debatten naar voren gekomen: garanderen van minimumprijzen voor koeien, ruimte creëren op de markten, nadenken over controle. Wat het eerste punt betreft: ofschoon de overeenkomst over officiële prijzen is opgeheven, om redenen die ik in mijn laatste boodschap heb vermeld, is iedereen het erover eens dat de vakorganisaties druk moeten uitoefenen op [sic] de marktprijzen van koeien, zodat deze op het niveau van de reeds bestaande prijslijst blijven, waarbij de prijslijst wordt aangepast aan de prijzen die volgens de speciale aankoopregeling worden vastgesteld (...). Wat de minimumprijzen betreft, hebben de nationale voorzitters van FNICGV en FNCBV verklaard dat zij zich bewust zijn van de noodzaak de marktprijzen te handhaven en ervoor te zorgen dat hun leden deze doelstelling ondersteunen. Er zal hieromtrent echter geen enkele schriftelijke overeenkomst bestaan en de handhaving van de prijzen zal afhangen van ons vermogen om voldoende druk op de sector uit te oefenen. Ik stel ook voor dat u vanaf dit weekend reeds contact opneemt (telefonisch of via een delegatie) met de slachthuizen in uw departement, om zeker te zijn dat zij zich houden aan hun verbintenis om de prijzen op het bestaande en aangepaste niveau te houden en ze te waarschuwen voor de vakbondsacties die wij reeds vanaf volgende week op touw kunnen zetten, indien deze verbintenis niet wordt nagekomen"(97).

    (67) In een wekelijks bulletin van FNPL wordt de nationale dag van het rundvlees als volgt samengevat: "een dag van de vakbeweging, waarop een oorlog in de sector melk en vlees werd voorkomen, de handhaving van de prijslijst werd bekrachtigd en veel deelnemers de mogelijkheid hebben gekregen hun mening te geven. De voormiddag was hoofdzakelijk gewijd aan een uiteenzetting over de invoering en toepassing van de verschillende prijslijsten (graskalven, jonge runderen van het Loire-gebied en koeien). Algemeen gesproken is de handhaving van de prijslijst noodzakelijk en wordt dit doel bereikt via het uitoefenen van druk door de vakorganisaties, ook wanneer zich problemen voordoen bij de toepassing ervan. Deze prijslijst is echter maar een tussenstap; het doel is de productie in overeenstemming te brengen met de markt (...) De namiddag was gewijd aan de rondetafel. De vertegenwoordigers van de slachters ([de voorzitters van FNCBV en FNICGV]) hebben akte genomen van de verlenging van de prijslijst in niet-schriftelijke vorm". Onder de titel "probleem bij toepassing van de prijslijst voor rundvlees" is vermeld: "een slachthuis [van het departement Saône-et-Loire] past de prijslijst niet toe, vindt de eisen van de producenten onaanvaardbaar en dreigt ingeval van vakbondsacties de overheid en de Europese Commissie op de hoogte te brengen. De boodschap [van de voorzitter van FNICGV] lijkt niet duidelijk of krachtig genoeg!"(98).

    (68) In de handgeschreven notities van de directeur van FNB, waarvan de Commissie een kopie heeft gemaakt tijdens de verificaties in de kantoren van deze organisatie, zijn zes bladzijden gewijd aan de nationale dag van 5 december 2001(99). Met betrekking tot de importen wordt vermeld: "we zeggen niet meer: 'tegen de importen'; we stappen naar RHD"(100). Achter de initialen van de voorzitter van FNSEA staat vermeld: "een vergissing: we hebben de opschorting van importen schriftelijk vastgelegd, maar zijn terechtgewezen door Brussel en anderen door COPA. Laten we, zonder het neer te schrijven, doorgaan met 'richtprijzen' of minima waaronder de prijzen niet mogen [dalen]. Wij zijn ervan overtuigd dat de partners in de sector het prijsbeleid zullen toepassen". Voorts wordt nog vermeld: "niets neerschrijven"(101).

    (69) Met betrekking tot de rondetafel van 5 december 2001 wordt onder de titel "overeenkomst van 25 oktober" en achter de initialen van de secretaris-generaal van FNB vermeld: "doelstelling van de vakbonden: doorgaan". Daarna volgt het commentaar van de voorzitters van FNCBV en FNICGV. De eerste stelt: "we kunnen het niet meer neerschrijven, maar gaan door"; de tweede: "we handhaven de verbintenis met betrekking tot SAP [speciale aankoopprijs]. Boodschap werd doorgegeven aan onze ondernemingen. En dus + 30 tot + 40 ct. De prijslijst wordt op informele wijze gehandhaafd". Vervolgens wordt opnieuw de voorzitter van FNCBV aangehaald: "ja OK. Maar iedereen moet het toepassen"(102). Ten slotte wordt onder de initialen van de voorzitter van FNSEA vermeld: "de prijslijst blijft bestaan. Niet schriftelijk, maar wel feitelijk. Wie dat niet begrijpt, zullen we opzoeken"(103).

    (70) In een nota van 14 december 2001, die op de website van FDSEA-Marne is gepubliceerd, drukt de FDB-voorzitter van dit departement zich als volgt uit: "Aangezien de ondertekende overeenkomst in strijd is gebleken met de Europese regelgeving, zullen wij deze overeenkomst toepassen zonder ondertekening (...) De eerste die van dit traject afwijkt, moet weer in de rails worden gezet"(104).

    1.8. Uitvoering van de overeenkomst

    1.8.1. Algemene aspecten

    (71) Zoals uit de bewoordingen ervan blijkt, vormde het document dat op 24 oktober 2001 door de zes organisaties werd ondertekend een "overeenkomst". Deze overeenkomst behelsde een aantal "verbintenissen", die namens de organisaties werden aangegaan. Het feit dat zij zich gebonden voelden door deze verbintenissen blijkt uit de mededelingen die onmiddellijk na het sluiten van de overeenkomst door hen zijn gedaan. Zo zonden de vier landbouworganisaties op 25 oktober 2001 aan de vertegenwoordigers van alle plaatselijke en sectorale organisaties een nota, waarin gewag wordt gemaakt van de bereikte "overeenkomst" en waarin wordt gesteld: "elk van ons moet vanaf nu nauwlettend toezien op de zorgvuldige toepassing van deze overeenkomst over het hele grondgebied, met ingang van komende maandag"(105). De fax die de voorzitter van FNICGV reeds op 24 oktober 2001 aan zijn leden heeft gezonden, laat evenmin enige twijfel bestaan over het bestaan van een overeenkomst, waarvan de toepassing verplicht bleek te zijn(106). Zo hebben de betrokken marktdeelnemers de overeenkomst ook opgevat. In een deurwaardersexploot van 24 oktober 2001, dat op verzoek van een slachter van het departement Saône-et-Loire werd opgesteld, wordt bijvoorbeeld gesteld dat de vertegenwoordiger van FDSEA een plaatselijke overeenkomst met deze slachter wilde sluiten, waarop deze "verklaarde dat dit geen enkele zin had, omdat de nationale overeenkomsten over het hele grondgebied golden"(107). Een lid van FNICGV heeft op de bovengenoemde fax van de voorzitter van deze organisatie geantwoord dat hij nota nam van de overeenkomst (waarvan hij de geldigheid overigens betwistte) en dat hij "alle nodige maatregelen zou nemen om onverwijld aan de overeenkomst te voldoen"(108).

    (72) Van hun kant hebben de landbouworganisaties onmiddellijk hun leden opgeroepen de vastgestelde prijslijst zoveel mogelijk te verspreiden, de toepassing ervan te controleren(109) en elk geval van niet-toepassing van de prijslijst onmiddellijk te melden(110). In een interview dat op 2 november 2001 in de krant La Vendée agricole werd gepubliceerd, verklaarde de voorzitter van FDSEA-Vendée het volgende: "de tijd van discussies is voorbij. De nationale organisaties hebben op 25 oktober om 9.00 uur de overeenkomst met FNSEA en de gespecialiseerde organisaties van deze laatste ondertekend. Vanaf nu geldt deze prijslijst over het hele grondgebied en voor alle ondernemingen"(111).

    (73) Daarenboven werden tal van plaatselijke overeenkomsten gesloten om de nationale overeenkomst op het terrein te "ratificeren"(112). Het ging om overeenkomsten die tussen de plaatselijke landbouworganisaties (meestal op departementaal niveau) en één of meer individuele slachters werden gesloten, in ruil voor de opheffing van de blokkades van de slachthuizen. Deze overeenkomsten werden onmiddellijk na de ondertekening van de nationale overeenkomst, maar ook gedurende de hele maand november gesloten. In sommige gevallen werd alleen mondeling overeengekomen om de nationale overeenkomst na te leven(113).

    (74) Uit het dossier blijkt dat deze plaatselijke overeenkomsten over het algemeen kopieën waren van de nationale overeenkomst van 24 oktober 2001(114). Indien de slachters geen plaatselijke overeenkomst sloten, stelden zij zich bloot aan blokkades van hun installaties, die pas werden opgeheven nadat zij hun handtekening onder de overeenkomst hadden geplaatst(115). In bepaalde gevallen gaven de slachters niet toe en wisten zij uitzettingsbevelen van de Franse overheid te verkrijgen(116).

    (75) In sommige gevallen gingen deze overeenkomsten echter verder dan voorzien. Uit het dossier blijkt bijvoorbeeld dat sommige overeenkomsten die in de maand november werden gesloten nog steeds een uitdrukkelijk invoerverbod bevatten(117), ondanks het feit dat het deel van de overeenkomst van 24 oktober 2001 met betrekking tot de opschorting van importen door het protocol van Rungis van 31 oktober 2001 was gewijzigd. De Commissie is op de hoogte van één geval waarbij de plaatselijke overeenkomst door andere actoren van de sector werd gesloten, zoals de lokale vakorganisatie van veehandelaren(118).

    (76) De dag na de ondertekening van de nationale overeenkomst blijken ook gesprekken over de betrokkenheid van sectoren die zich lager in de bedrijfskolom bevinden te hebben plaatsgevonden. Daarbij werd met name de rol van de grote distributeurs en de collectieve maaltijdvoorziening aan de orde gesteld. Op basis van de stukken van het dossier kan echter niet worden vastgesteld of deze sectoren betrokken waren bij de vaststelling of de toepassing van de prijslijst(119). In hun antwoorden op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 9 november 2001 hebben de betrokken organisaties bevestigd dat zij niet beschikken over documenten die met de distributeurs over deze overeenkomst zouden zijn uitgewisseld.

    1.8.2. De importen

    (77) Zoals hierboven is aangegeven, bevatte de overeenkomst van 24 oktober 2001 een verbintenis tot de "voorlopige opschorting van importen", die van toepassing was op alle rundvleesproducten. In het protocol van Rungis van 31 oktober 2001 werd deze verbintenis afgezwakt, en is er alleen nog sprake van "solidariteit".

    (78) Uit de statistieken waarover de Commissie beschikt, blijkt dat in de week na de ondertekening van de overeenkomst het percentage rundvlees van niet-Franse herkomst dat op de markt van Rungis werd verkocht, is gedaald, maar niet aanzienlijk. Het percentage bleef boven dat van twee weken daarvoor(120). In dit verband moet ook worden gewezen op de tabellen die FNICGV als bijlage bij zijn antwoord op de schriftelijke waarschuwing (zie overweging 4 van de onderhavige beschikking) heeft verstrekt. Deze tabellen bevatten, voor de periode van 1 oktober tot 26 oktober 2001 en de periode van 1 november tot 27 november 2001, cijfers met betrekking tot de hoeveelheden ingevoerd rundvlees die in Rungis zijn verhandeld; uit deze cijfers blijkt niet alleen dat deze ingevoerde hoeveelheden niet zijn gedaald in november ten opzichte van oktober, maar dat zij zelfs zijn gestegen(121). In de bijlagen 5 en 6 van het antwoord van FNICGV op de mededeling van punten van bezwaar, heeft deze organisatie echter twee nieuwe tabellen verstrekt, getiteld "importen van rundvlees op de Franse markt" en "importen van vers vlees op de Franse markt". Deze tabellen laten een gevoelige daling zien in november 2001 ten opzichte van oktober 2001, en in december 2001 ten opzichte van november 2001. In januari 2002 heeft de invoer zich echter duidelijk hersteld. Zo daalde tussen oktober en december 2001 de invoer vanuit Duitsland en Nederland, de twee belangrijkste exporteurs naar Frankrijk, respectievelijk met meer dan 25 % en 14 %, alvorens in januari 2002 opnieuw respectievelijk met 24 % en 29 % te stijgen. Tijdens de hoorzitting heeft de vertegenwoordiger van FNICGV verklaard dat deze verschuivingen mogelijk het gevolg waren van cyclische verschijnselen die normaal zijn voor deze tijd van het jaar(122), en dat de daling van de invoer kon worden verklaard door andere factoren dan de overeenkomst.

    (79) Bovendien moet worden opgemerkt dat de plaatselijke overeenkomsten die na 24 oktober zijn ondertekend nog steeds een bepaling inzake de opschorting van importen bevatten. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de plaatselijke overeenkomsten die eerder werden gesloten, zijn gewijzigd als gevolg van het protocol van Rungis. De plaatselijke overeenkomsten die na 31 oktober 2001 werden gesloten, bevatten, ondanks dit protocol, nog steeds een bepaling inzake de opschorting van importen; er is nog steeds sprake van een "verbintenis tot voorlopige opschorting van importen (inclusief uit Europa) tot de nieuwe onderhandelingen op nationaal niveau"(123).

    (80) Op 24 oktober 2001, de datum van de ondertekening van de overeenkomst, hebben de bestuurders van FNB en FNSEA opgeroepen tot een boycot van vlees van niet-Franse herkomst en gedreigd met represailles tegen degenen die zich niet bij deze boycot zouden neerleggen(124). Reeds vanaf 30 oktober vonden manifestaties van veehouders plaats, waarbij vlees uit andere lidstaten werd vernietigd(125). In verschillende documenten (e-mails, een nota, een mededeling op de website van FDSEA) wordt gewag gemaakt van "controles" die plaatselijke landbouworganisaties gedurende de maanden november en december in verschillende departementen uitvoerden om de herkomst van vlees te controleren. Zo wordt in een fax van de FRSEA-afdeling in Basse-Normandie aan de directeur van FNB van 9 november 2001 vermeld: "De afdelingen Orne en Calvados controleren vrachtwagens op ingevoerd vlees: niets te melden"(126). Een e-mail van 13 november 2001, die gericht is aan FNB, met de titel "controle op importen van rundvlees in Loir-et-Cher", luidt als volgt: "wij hebben vanmorgen acties uitgevoerd om de herkomst van rundvlees te controleren. Daarbij werd vlees uit Nederland, Duitsland en Polen gevonden."(127). In een fax die op 11 december 2001 door een vertegenwoordiger van FDSEA in het departement Maine-et-Loire aan de directeur van FNB werd gezonden, met de titel "controle in de slachthuizen van Maine-et-Loire", wordt met name vermeld: "geen onregelmatigheden ontdekt - prijslijst wordt toegepast - geen invoer"(128).

    1.8.3. De prijzen

    (81) De organisaties hebben in antwoord op het verzoek om inlichtingen (zie overweging 3 van de onderhavige beschikking) tabellen verstrekt, waarin de gemiddelde wekelijkse prijzen voor verschillende categorieën van vlees zijn aangegeven. Uit deze tabellen blijkt dat de prijzen voor elk van deze categorieën zijn gestegen vanaf week 43 (de week waarin de overeenkomst van 24 oktober 2001 werd ondertekend), na een twintigtal weken van prijsdalingen(129) (zie overweging 14 van de onderhavige beschikking).

    (82) Er zijn verschillende bewijzen voorhanden dat de prijslijst van 24 oktober 2001 daadwerkelijk werd toegepast en een reële invloed heeft gehad.

    (83) Ten eerste blijkt uit een groot aantal documenten dat de prijslijst via de pers of schriftelijk ter kennis van de leden werd gebracht(130).

    (84) Ten tweede is in een document met de titel "toepassing en bewaking van de prijslijst van de vakorganisaties", dat beschikbaar is op de website van FNSEA en gedateerd is op 14 november 2001, de volgende verklaring van de ondervoorzitter van FNB opgenomen: "ondanks de incidenten in het begin, kan na de eerste 15 dagen worden geconcludeerd dat de 4 slachthuizen van het departement [Vendée] de prijslijst toepassen". Deze verklaring werd afgelegd nadat in deze slachthuizen controles waren verricht. In hetzelfde document wordt ook vermeld dat "de controles in een gestaag tempo zullen worden voortgezet"(131).

    (85) Ten derde wordt in een nota van FNSEA van 7 november 2001, getiteld "rundvlees: overzicht van de situatie", vermeld: "de prijslijst blijkt momenteel tamelijk goed te worden toegepast voor de categorieën O en P. De lijst wordt blijkbaar iets minder goed toegepast met betrekking tot vleesrassen, met name wat koeien van categorie R betreft, waarvoor het prijsverschil te groot zou zijn"(132). In een nota van dezelfde organisatie van 15 november 2001 wordt, onder de titel "sectordossiers - 1. Rundvlees", het volgende over de prijslijst vermeld: "de marktdeelnemers houden zich over het algemeen aan de prijslijst, al blijkt vakbondsactie soms noodzakelijk"(133). In een derde nota, die niet is gedateerd maar tussen 9 en 15 november is geschreven(134), wordt vermeld dat "de prijslijst een aanzienlijke invloed op de prijzen voor koeien in de categorieën U en R, maar een kleinere invloed op de prijzen voor koeien in de categorieën O en P heeft gehad. Probleem van lagere indeling van vlees bij de toepassing van de prijslijst".

    (86) Ten vierde wordt door de voorzitter van FDB-Aude in een brief van 20 november 2001 geconstateerd dat "men ons heeft bevestigd dat de overeenkomst niet altijd wordt toegepast, of uitsluitend op bepaalde voorwaarden van de koper"(135). Een fax van 19 november 2001 van FDSEA-Finistère aan FNB bevat de volgende handgeschreven aantekening: "wij hebben geen klachten van veehouders inzake niet-naleving van de prijslijst ontvangen"(136). In een fax van de FDSEA-afdeling van het departement Pas-de-Calais aan FNB van 29 november 2001 wordt onder de titel "naleving van de prijslijst" vermeld: "over het algemeen werd de prijslijst reeds vanaf de eerste week toegepast. De prijzen lagen iets hoger in de tweede en derde week, maar werden in de vierde en vijfde week opnieuw verlaagd. Door de aanwezigheid van een FDSEA-militant gingen alle marktprijzen opnieuw omhoog, waardoor de slachters blijkbaar ongerust zijn geworden, en zij hebben zich vervolgens aan de prijslijst gehouden"(137).

    (87) Ten vijfde staat in een e-mail van 26 november 2001, die vanuit het departement Côtes-d'Armor aan FNB werd gezonden, het volgende te lezen: "vanochtend hebben 150 veehouders drie slachthuizen bezocht (...). Zij hebben vastgesteld dat de lijst van minimumprijzen correct wordt toegepast"(138). In een andere e-mail van 28 november 2001, die de voorzitter van FRSEA-Bretagne met name aan FNB heeft gezonden, wordt eveneens gemeld dat de door zijn organisatie bezochte slachthuizen de prijslijst naleven; naargelang het geval wordt deze naleving als "totaal" of "algemeen" omschreven(139).

    (88) Ten zesde komen in de handgeschreven notities van de directeur van FNB gelijksoortige aantekeningen voor. Zo wordt, met betrekking tot een bijeenkomst van de raad van FNB(140), over het departement Aveyron geschreven: "pb. met uitstoot ongelijke toepassing prijslijst"; en, over het departement Cantal: "prijslijst: pb. met de R"(141). Enkele bladzijden verder staat onder de titel "sectoraal akkoord: welke perspectieven na november?" geschreven: "balans. Deel over 'prijslijst': een stijging van de prijzen van 0,75 FF/kg voor koeien van categorieën R en U in week ..., en van enkele ct/kg voor koeien van categorieën P en O. Behalve in Angers, werden de regionale noteringen (bij aanvoer in het slachthuis) niet aangepast aan de prijslijst"(142). Ten slotte wordt in handgeschreven notities, die tijdens een regionale bijeenkomst in Clermont-Ferrand op 3 december 2001 zijn gemaakt, eveneens naar de prijslijst verwezen en het volgende opgemerkt: "het werkt: wij zijn de strijd aan het winnen. Het tij is aan het keren"(143).

    (89) De toepassing van de prijslijst die door de landbouworganisaties werd vastgesteld en tussen eind november en begin december 2001 door de organisaties van de slachters werd goedgekeurd, wordt eveneens door verschillende documenten bevestigd.

    (90) Om te beginnen werd deze prijslijst in de pers bekendgemaakt onder de titel "aanbevelingen van de vakorganisaties"(144).

    (91) Bovendien heeft de voorzitter van FNSEA, de dag na de bijeenkomst van 5 december 2001, alle voorzitters van de plaatselijke en gespecialiseerde organisaties opgeroepen "[hun] organisatie te mobiliseren om vanaf 10 december bij alle marktdeelnemers van de sector te controleren welke prijzen zij toepassen voor de aankoop van runderen"(145).

    (92) In een fax van 11 december 2001, die door de FDSEA-afdeling van het departement Maine-et-Loire aan FNB werd gezonden, worden de resultaten meegedeeld van "verificaties" die de boeren in de slachthuizen van dat departement hadden verricht. Er staat vermeld: "prijslijst toegepast". Vervolgens drukt de schrijver echter zijn verbazing uit over deze vlekkeloze toepassing en vraagt hij zich af of de boeren misschien niet zijn "misleid"(146).

    (93) In verscheidene nieuwsbrieven die op de website van FDSEA zijn gepubliceerd, wordt gewag gemaakt van nieuwe blokkades van slachthuizen midden december 2001. Zo werden de slachthuizen van een bepaald concern, dat volgens de nieuwsbrief "het enige in Frankrijk [is] dat zich tegen de toepassing van de prijslijst verzet", van 17 tot en met 19 december geblokkeerd. Het concern aanvaardde uiteindelijk om de prijslijst tot 11 januari 2002 toe te passen(147).

    (94) Tijdens de verificaties in de kantoren van FNB werd een bladzijde gekopieerd met bovenaan de vermelding "fax ontvangen van FDSEA 79, 13/12/01, 17.31 uur". Deze bladzijde is afkomstig uit een document getiteld "overeenkomst van 25 oktober 2001 (verlengd) ondertekend en van toepassing verklaard door FNSEA, FNB, FNICGV en FNCBV/SICA". Dit document bevat een tabel, getiteld: "lijst van minimumprijzen van de vakorganisaties". Onderaan de bladzijde is vermeld: "alle families die deze overeenkomst mee hebben ondertekend, hebben de landbouworganisaties en beroepsorganisaties verzocht alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat deze prijslijst wordt nageleefd; vanuit dit oogpunt achten zij het gerechtvaardigd dat bij iedere marktdeelnemer van de sector wordt ingegrepen."(148). Er moet op worden gewezen dat op 13 december 2001 een identiek document door de FDSEA-afdeling van het departement Deux-Sèvres aan een slachter werd gezonden(149).

    (95) Ten slotte wordt in bepaalde documenten nadrukkelijk gewezen op het verband tussen de controle van importen en de controle van prijzen. Zo heeft de Franse organisatie van veehandelaren op 24 oktober 2001, de dag waarop de prijslijst tussen de zes organisaties werd besproken, een brief aan de Franse minister van Landbouw gezonden, waarin wordt gesteld: "in een markteconomie kunnen de marktprijzen niet op autoritaire wijze worden vastgesteld, zonder dat tegelijkertijd een hele reeks maatregelen wordt genomen om de grenzen tegen buitenlandse concurrentie te beschermen"(150). Overigens besefte FNB reeds op 11 oktober 2001, toen deze organisatie gesprekken voerde over de vaststelling van een lijst van minimumprijzen, dat verscheidene maatregelen noodzakelijk waren om dit resultaat te bereiken. De eerste van deze maatregelen, die door FNB zijn opgesomd in een nota getiteld "informatie aan de afdelingen in de rundvleessector", had met name betrekking op importen, vooral in de sector "restauratie buitenshuis"(151). Uit de openbare documenten waarover de Commissie beschikt, of het nu gaat om persberichten of nieuwsbrieven die op de website van FNSEA en FDSEA zijn gepubliceerd, blijkt dat de "controles" die van oktober tot december door de landbouworganisaties in de slachthuizen werden verricht, stelselmatig betrekking hadden op de toepassing van prijzen en de aanwezigheid van ingevoerd vlees.

    2. VOORNAAMSTE OPMERKINGEN VAN DE PARTIJEN

    (96) De verschillende organisaties hebben in hun schriftelijke antwoorden op de mededeling van punten van bezwaar van de Commissie en gedurende de hoorzitting de navolgende argumenten aangevoerd.

    (97) FNSEA heeft hoofdzakelijk het volgende aangevoerd:

    - de overeenkomst kan niet los worden gezien van de context waarin zij werd ondertekend, namelijk tegen de achtergrond van de ergste crisis in de rundveesector sinds oktober 2000. Deze crisis heeft geleid tot een aanzienlijke daling van de marktprijzen, zonder uitzicht op een terugkeer naar de normale toestand op middellange termijn. De communautaire maatregelen die werden genomen om de crisis te boven te komen, werden door sommige lidstaten niet geëerbiedigd en zijn ontoereikend gebleken. De crisis had niet alleen gevolgen voor de sector, maar was ook een menselijk drama voor de noodlijdende boeren, hetgeen soms gewelddadige manifestaties tot gevolg had. Deze situatie leidde ten slotte tot een ernstige verstoring van de openbare orde. De overeenkomst van 24 oktober 2001, waarvan de invloed vooral berustte op de beeldvorming in de media, "was de enige manier om de sector weer hoop te geven en de sociale vrede te herstellen"(152);

    - FNSEA is geen onderneming, noch een ondernemersvereniging, maar een vakorganisatie, die geen dwang op zijn leden kan uitoefenen. FNSEA beweert dat de overeenkomst geen mededingingbeperkend karakter had, maar erop gericht was "de beroepsbelangen [van de veehouders] te beschermen in het kader van vakorganisaties", hetgeen een "taak van algemeen belang" vormt(153). FNSEA heeft ook benadrukt dat FNCBV een vereniging van landbouwcoöperaties is. Een coöperatie kan echter geen overeenkomst sluiten met haar leden;

    - de overeenkomst van 24 oktober 2001 werd niet verlengd. De beslissingen van centrale besturen worden echter niet onmiddellijk doorgegeven aan de besturen op lokaal niveau, en de niet-verlenging van een overeenkomst sluit in geen geval verdere acties van de vakorganisaties uit;

    - het deel van de overeenkomst met betrekking tot importen was "per definitie betwistbaar"(154), maar was een antwoord op een uitzonderlijke situatie en was van korte duur, aangezien het "eind november 2001 afliep"(155) en geen enkele invloed heeft gehad;

    - de prijsafspraken vormen geen ongeoorloofde mededingingsregeling. In ieder geval vallen ze onder de tweede uitzondering van artikel 2 van Verordening nr. 26. De overeenkomst bleek "noodzakelijk" om de doelstellingen van het landbouwbeleid, zoals omschreven in artikel 33, lid 1, onder b) en c), van het EG-Verdrag, te verwezenlijken en was niet "in strijd met de verwezenlijking van de overige doelstellingen van artikel 33"(156);

    - de minister van Landbouw heeft publiekelijk opgeroepen tot de ondertekening van de overeenkomst;

    - wat de importen betreft, werd de inbreuk zeer snel beëindigd. Voor de periode na 1 december beschikt de Commissie over te weinig elementen om te kunnen concluderen dat de overeenkomst na deze datum nog bestond;

    - gelet op de algemene context waarin de overeenkomst van 24 oktober 2001 werd gesloten, de korte duur van het deel met betrekking tot de importen en het feit dat de overeenkomst geen invloed heeft gehad, mag in geen geval een geldboete worden opgelegd.

    (98) FNB en FNPL verwezen beide naar de opmerkingen van FNSEA. FNPL verklaarde eveneens een vakorganisatie te zijn, die lid is van FNSEA.

    (99) JA heeft in hoofdzaak de volgende elementen aangevoerd:

    - sinds oktober 2000 bevond de rundveesector zich in een ongekende crisis, die leidde tot aanzienlijke inkomensverliezen voor de veehouders, zonder dat zij enig uitzicht op verbetering hadden, en die een ernstige sociale malaise teweegbracht. Gedurende de hoorzitting heeft JA benadrukt dat de overeenkomst vooral bedoeld was om een boodschap van hoop te zenden aan landbouwers die in een zware psychologische crisis verkeerden;

    - JA is een vakorganisatie van personen, geen ondernemersvereniging;

    - de overeenkomst met betrekking tot de opschorting van importen had een symbolisch karakter en was van zeer korte duur.

    (100) FNCBV heeft hoofdzakelijk aangevoerd dat de overeenkomst van 24 oktober 2001 niet werd verlengd. Ondanks deze niet-verlenging werd de overeenkomst in de daaropvolgende weken weliswaar nog steeds toegepast. De invloed van de nationale overeenkomst is in feite geleidelijk uitgedoofd, en was vóór de feesten van eind 2001 volledig verdwenen.

    (101) FNICGV heeft de volgende argumenten aangevoerd:

    - in het najaar van 2001 bereikte de crisis in de rundveesector een hoogtepunt, wat heeft geleid tot tal van inbreuken op de openbare orde. Het "objectieve doel" van de overeenkomst was uitsluitend gelegen in de bescherming van de openbare orde;

    - FNICGV heeft zich reeds vanaf 19 november 2001 tegen de oorspronkelijke overeenkomst verzet en niet deelgenomen aan de geheime verlenging ervan. Alle bewijsstukken zijn afkomstig van de landbouwvakorganisaties, maar deze stukken wijzen alleen maar op het bestaan van een prijslijst die door deze vakorganisaties unilateraal werd vastgesteld;

    - de overeenkomst werd gesloten onder dwang van de veehouders, die geweld gebruikten om dit doel te bereiken, hetgeen volgens Frans recht een grond van nietigheid van overeenkomsten vormt (artikelen 1111 en 1112 van het Franse burgerlijk wetboek); de slachters hadden overigens geen enkel belang bij het sluiten van een dergelijke overeenkomst;

    - de overeenkomst heeft slechts betrekking op een zeer beperkt aantal dieren;

    - FNICGV kan zijn leden nergens toe verplichten. Sommige leden hebben zelfs geweigerd de overeenkomst die op nationaal niveau was gesloten uit te voeren. De overeenkomst omvatte in elk geval geen enkele sanctie;

    - wat meer in het bijzonder het deel met betrekking tot importen betreft, heeft de overeenkomst geen enkele invloed gehad;

    - de minister van Landbouw "heeft de veehouders en de slachters er in sterke mate toe aangespoord een overeenkomst te sluiten". Hij heeft derhalve "een mededingingbeperkend gedrag opgelegd aan de ondernemingen"(157);

    - wat het opleggen van geldboeten betreft, is op grond van de feiten een milde beoordeling gerechtvaardigd.

    3. JURIDISCHE BEOORDELING

    3.1. Inbreuk op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag

    (102) Artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag bepaalt het volgende: "Onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden zijn alle overeenkomsten tussen ondernemingen (...) welke de handel tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst (...)".

    3.1.1. Ondernemingen en ondernemersverenigingen

    (103) Achtereenvolgens moet worden onderzocht of de leden van de organisaties "ondernemingen" in de zin van artikel 81 zijn, en of deze organisaties zelf "ondernemersverenigingen" in de zin van datzelfde artikel zijn.

    3.1.1.1. Het begrip onderneming

    (104) Volgens vaste rechtspraak omvat het begrip onderneming elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd(158). In dit opzicht kan zelfs een natuurlijke persoon een onderneming in de zin van artikel 81 vormen, zodra hij een economische activiteit uitoefent(159). Onder economische activiteit wordt verstaan iedere activiteit bestaande in het aanbieden van goederen en diensten op een bepaalde markt(160).

    (105) In de onderhavige zaak vertegenwoordigen vier organisaties de landbouwers. Er bestaat geen twijfel over dat landbouwers een activiteit uitoefenen die bestaat in het produceren van goederen die zij vervolgens op de markt aanbieden. De landbouwers zijn dus, zelfs in de hoedanigheid van natuurlijke personen, ondernemingen in de zin van artikel 81 van het EG-Verdrag. Indien de landbouwers geen economische activiteit zouden uitoefenen, zou Verordening nr. 26 overigens geen enkele zin hebben, aangezien de mededingingsregels gewoonweg niet op deze sector van toepassing zouden zijn.

    (106) In dezelfde zin leveren de slachters een dienst in de vorm van het slachten van dieren en bieden zij de producten van deze activiteit aan op de markt. Zij vormen dus eveneens ondernemingen.

    (107) Het is waar dat sommige slachters een coöperatieve vereniging vormen; FNCBV is overigens een organisatie van coöperaties. Zoals het Gerecht van eerste aanleg heeft geoordeeld met betrekking tot een coöperatieve vereniging in Denemarken, doet de omstandigheid dat een eenheid een overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat georganiseerde coöperatie is, niet af aan het economisch karakter van de door die coöperatie verrichte activiteit(161). Wat het door FNSEA aangevoerde argument betreft (zie overweging 97, tweede streepje, in fine, van de onderhavige beschikking), volstaat de opmerking dat de onderhavige overeenkomst geen betrekking heeft op de relatie tussen een coöperatie en haar leden, maar een overeenkomst is tussen zes verschillende eenheden, namelijk de zes organisaties tot wie deze beschikking is gericht.

    (108) Er moet dus worden geconcludeerd dat de leden van de betrokken organisaties ondernemingen in de zin van artikel 81 van het EG-Verdrag zijn.

    3.1.1.2. Ondernemersverenigingen

    (109) De organisaties waarop deze beschikking betrekking heeft, omvatten dus ondernemingen in de zin van artikel 81 van het EG-Verdrag en vormen derhalve ondernemersverenigingen of verenigingen van ondernemersverenigingen.

    (110) FNSEA en JA hebben aangevoerd dat ze vakorganisaties zijn, die onder het toepassingsgebied van titel I van boek IV van het Franse arbeidswetboek vallen, en derhalve geen ondernemersverenigingen vormen. Zoals het Hof van Justitie echter heeft geoordeeld, zijn het juridisch kader waarin dergelijke overeenkomsten worden gesloten en de juridische kwalificatie die in de verschillende nationale rechtsordes aan dit kader wordt gegeven niet van invloed voor de toepasselijkheid van artikel 81 van het EG-Verdrag(162).

    (111) Bovendien is deze bepaling ook van toepassing op verenigingen zonder winstoogmerk, voorzover hun eigen activiteiten of die van de aangesloten ondernemingen ertoe strekken de in die bepaling bedoelde gevolgen teweeg te brengen(163). De organisatie FNSEA heeft niettemin aangevoerd dat het haar ten laste gelegde gedrag uitsluitend onder de uitoefening van het vakverenigingsrecht valt. Een veroordeling van dit gedrag zou een aantasting van dit fundamentele recht inhouden.

    (112) De Commissie erkent het belang van het vakverenigingsrecht, dat, zoals FNSEA heeft benadrukt, specifiek is vastgelegd in artikel 12, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(164). De Commissie onderschat zeker niet de bevoegdheid van de vakorganisaties op het gebied van informatie, advies en bescherming van beroepsbelangen. Dergelijke organisaties overschrijden echter de grenzen van hun bevoegdheid wanneer zij hun medewerking verlenen aan het sluiten en uitvoeren van overeenkomsten die in strijd zijn met de regels van openbare orde, zoals de mededingingsregels. In de onderhavige zaak ging het om een overeenkomst tussen landbouworganisaties en organisaties van marktdeelnemers die zich lager in de bedrijfskolom bevinden, en bestond de overeenkomst in de opschorting van importen en de vaststelling van een minimumaankoopprijs, waardoor de grenzen van de wettige uitoefening van vakbondsactiviteiten werden overschreden.

    (113) In de beschikkingspraktijk van de Franse Raad van de mededinging zijn overigens verschillende voorbeelden te vinden van beschikkingen waarin met betrekking tot zeer verschillende sectoren, waaronder de landbouwsector, wordt vastgesteld dat vakorganisaties inbreuk op de mededingingsregels hebben gepleegd omdat zij de grenzen van hun legitieme bevoegdheid hebben overschreden, en waarin sancties aan deze organisaties worden opgelegd(165).

    (114) De vrijheid van vakvereniging is weliswaar van essentieel belang om de belangen van de leden te kunnen vertegenwoordigen, maar mag niet leiden tot onrechtmatige gedragingen van de vakorganisaties. Integendeel, deze moeten er juist op toezien dat dergelijke gedragingen worden vermeden.

    (115) Uit het dossier van de onderhavige zaak blijkt dat, vanaf het moment dat de overeenkomst werd ondertekend, de betrokken partijen niet onkundig waren of konden zijn van de onverenigbaarheid van diezelfde overeenkomst met de communautaire regels. In de handgeschreven notities van een van de directeurs van FNB wordt op 25 oktober met betrekking tot een persconferentie over de overeenkomst vermeld: "onwettig"(166); achter de naam van de voorzitter van FNCBV staat nog explicieter: "een beetje onwettig, maar dat moet dan maar"(167). In dezelfde notities wordt naar aanleiding van een bijeenkomst op 29 oktober 2001 vermeld: "DGCCRF + Raad voor de mededinging!!!"(168). Uit deze notities blijkt dat feitelijk reeds vanaf begin oktober 2001 discussies over een mogelijke prijslijst werden gevoerd. In notities met betrekking tot een bijeenkomst van 2 oktober 2001 wordt achter de initialen van de voorzitter van FNSEA vermeld: "het is tegen de mededingingsregels, maar toch een verbintenis" (doc. 38.279/950). Achter de naam van de voorzitter van FNCBV wordt vermeld: "kunnen wij de handen ineenslaan? Zonder te worden gepakt door het DGCCRF?" (doc. 38.279/951). Bovendien hebben derden zich, onmiddellijk na de ondertekening van de overeenkomst, bij de voorzitter van FNSEA beklaagd en op het onrechtmatige karakter van de overeenkomst gewezen (zie overweging 44 van de onderhavige beschikking). Uit de verklaringen die de voorzitter van FNCBV met betrekking tot het DGCCRF aan de pers heeft afgelegd, blijkt overigens dat de partijen zeer goed wisten dat de overeenkomst onwettig was (zie overweging 43 van de onderhavige beschikking)(169).

    (116) Bovendien moet erop worden gewezen dat in de beschikkingspraktijk van de Commissie en in de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg veel voorbeelden zijn te vinden van verenigingen die op zichzelf volkomen wettig zijn, maar op onwettige wijze als kader voor inbreuken op de mededingingsregels hebben gediend(170).

    (117) De zes organisaties die de overeenkomst hebben ondertekend, vormen dus ondernemersverenigingen (of verenigingen van ondernemingsverenigingen) in de zin van artikel 81 van het EG-Verdrag.

    3.1.2. Overeenkomst

    (118) Vaststaat, dat om te kunnen spreken van "overeenkomst" in de zin van artikel 81 van het EG-Verdrag, het niet nodig is dat de partijen deze overeenkomst als juridisch bindend beschouwen. Van een "overeenkomst" kan worden geacht sprake te zijn wanneer de partijen een gezamenlijk plan volgen dat hun individuele commerciële gedrag beperkt of waarschijnlijk zal beperken, doordat het plan de richting van hun wederzijds handelen of nalaten op de markt bepaalt. Hieraan wordt niet afgedaan door het feit dat de naleving van de overeenkomst, anders dan bij een formele contractuele verbintenis het geval is, niet afdwingbaar werd gemaakt. De overeenkomst hoeft ook niet schriftelijk te worden vastgelegd.

    (119) Derhalve vormt een overeenkomst als die welke op 24 oktober 2001 werd gesloten een "overeenkomst" tussen ondernemersverenigingen in de zin van artikel 81 van het EG-Verdrag(171).

    (120) Bovendien blijkt uit de discussies die tijdens de bijeenkomsten van 29 november 2001 en 5 december 2001 hebben plaatsgevonden, dat tussen dezelfde partijen een nieuwe vergelijkbare overeenkomst bestond, ter verlenging van de overeenkomst van 24 oktober 2001. Deze overeenkomst had weliswaar een andere vorm, voorzover geen enkel formeel, schriftelijk document met betrekking tot de overeenkomst is teruggevonden. Zoals echter blijkt uit de uiteenzetting van de feiten, wijzen deze discussies op een wilsovereenstemming tussen de verschillende organisaties die de oorspronkelijke overeenkomst hadden ondertekend. Dit blijkt uitdrukkelijk uit de handgeschreven notities die tijdens de bijeenkomsten van 29 november 2001 en 5 december 2001 door de directeur van FNB zijn gemaakt. Daarin wordt namelijk herhaaldelijk verwezen naar de "overeenkomst" tussen de verschillende partijen (zie met name de overwegingen 58, 60 en 69 van de onderhavige beschikking). Bovendien blijkt uit de onderstaande feiten dat de partijen zijn overeengekomen hun nieuwe overeenkomst geheim te houden (zie met name overweging 60 van de onderhavige beschikking); in de stukken van het dossier wordt herhaaldelijk verwezen naar de noodzaak om "niets meer op schrift te stellen" (zie met name de overwegingen 59, 60, 68, 69 en 70 van de onderhavige beschikking) en zich te beperken tot een "mondelinge overeenkomst" (zie met name de overwegingen 59, 60, 63 en 64 van de onderhavige beschikking). Zonder alle betrokken documenten te noemen, kan nogmaals worden verwezen naar de handgeschreven notities van de directeur van FNB, waarin wordt vermeld: "wij zijn overeengekomen niet meer schriftelijk te communiceren". Van zijn kant heeft de ondervoorzitter van FNB verklaard: "er bestaan geen geschreven teksten over deze nieuwe 'overeenkomst'. Alleen gesproken woorden ... Na de schok van de schriftelijke verbintenissen zullen wij het gewicht van de woorden leren kennen".

    (121) FNICGV heeft benadrukt dat de overeenkomst werd gesloten onder dwang van de veehouders, die geweld gebruikten om dit doel te bereiken, hetgeen volgens Frans recht een grond van nietigheid van overeenkomsten vormt. Om een overeenkomst in de zin van artikel 81 van het EG-Verdrag te zijn, is het echter niet noodzakelijk dat een verbintenis een naar nationaal recht bindend en geldig contract vormt(172). Volgens vaste rechtspraak kan een onderneming of ondernemersvereniging die partij is bij een overeenkomst in de zin van artikel 81 van het EG-Verdrag zich niet beroepen op het feit dat zij onder dwang aan deze overeenkomst heeft deelgenomen. In plaats van aan de betrokken overeenkomst deel te nemen, had zij die druk bij de bevoegde autoriteiten kunnen aangeven en bij de Commissie een klacht kunnen indienen krachtens artikel 3 van Verordening nr. 17(173).

    (122) Indien een overeenkomst buiten het toepassingsgebied van artikel 81 zou vallen wegens het bestaan van een "grond" van nietigheid van deze overeenkomst, zoals FNICGV heeft aangevoerd met betrekking tot het geweld van de veehouders, zou dit bovendien betekenen dat geen enkele afspraak als een overeenkomst in de zin van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag kan worden beschouwd, aangezien het feit dat een overeenkomst een beperking van de mededinging inhoudt, op zichzelf reeds een nietigheidsgrond krachtens artikel 81, lid 2, van het EG-Verdrag vormt. Het feit dat een overeenkomst onder dwang werd gesloten, kan daarentegen wel in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de deelname van het slachtoffer aan de inbreuk met het oog op de vaststelling van de geldboeten.

    (123) Ten slotte, het feit dat de overeenkomst niet voorzag in enige sanctie tegen de ondertekenaars voor het geval dat zij de bepalingen van de overeenkomst niet naleefden, vormt, in tegenstelling tot wat de partijen beweren, evenmin een beletsel om deze overeenkomst als een overeenkomst in de zin van artikel 81 te beschouwen(174).

    3.1.3. Beperking van de mededinging

    (124) Artikel 81, lid 1, onder a), van het EG-Verdrag noemt als voorbeeld van mededingingbeperkende gedragingen het rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan- of verkoopprijzen. Voorts heeft artikel 81, lid 1, onder b) en c), ook betrekking op gedragingen die gericht zijn op "het beperken of controleren van de productie, de afzet" en "het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen".

    (125) De onderhavige overeenkomst, die werd gesloten tussen vertegenwoordigers van de veehouders en de slachters en die betrekking had op de vaststelling van minimumaankoopprijzen voor uitstootkoeien in Frankrijk, vormt derhalve een beperking van de mededinging in de zin van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag.

    (126) Een overeenkomst waardoor partijen zich ertoe verbinden geen producten in te voeren, met name vanuit andere lidstaten, leidt bovendien tot een compartimentering der markten, hetgeen in strijd is met artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag. Het deel van de overeenkomst van 24 oktober 2001 met betrekking tot de "opschorting" van importen van rundvlees werd weliswaar afgezwakt door het protocol van Rungis van 31 oktober 2001. De "solidariteit" waartoe de importeurs en exporteurs zich in dit protocol verbonden, moet in deze context echter worden begrepen als een aansporing om de invoer op zijn minst zoveel mogelijk te beperken, voorzover de totale opschorting daarvan in de praktijk onmogelijk was. Bovendien staat vast dat zowel gedurende de laatste week van oktober als gedurende de maand november, dit wil zeggen na de ondertekening van het protocol van Rungis, plaatselijke overeenkomsten werden gesloten (zie de overwegingen 73 tot en met 75 en 79 van de onderhavige beschikking). Deze overeenkomsten, die in het verlengde lagen van de nationale overeenkomst en met het oog op de tenuitvoerlegging daarvan werden gesloten, bevatten een bepaling inzake de opschorting van importen, die gold "tot de nieuwe onderhandelingen op nationaal niveau" (zie de overwegingen 75 en 79 van de onderhavige beschikking). Uit de feiten blijkt bovendien dat, gedurende de maanden november en december 2001, dus eveneens na de ondertekening van het protocol van Rungis, de boeren "controles" hebben verricht om de herkomst van vlees te achterhalen, waarbij in sommige gevallen vlees van niet-Franse herkomst werd vernietigd (zie overweging 80 van de onderhavige beschikking). De plaatselijke vakorganisaties hebben gedurende deze twee maanden de resultaten van hun verificaties, die specifiek betrekking hadden op de herkomst van vlees, herhaaldelijk aan FNB gemeld. Zo kan bijvoorbeeld worden herinnerd aan het feit dat een plaatselijke vakbondsafgevaardigde, met betrekking tot een controle in de slachthuizen van zijn regio, op 11 december 2001 aan FNB heeft geschreven: "geen onregelmatigheden ontdekt - prijslijst wordt toegepast - geen invoer" (zelfde overweging van de onderhavige beschikking). Voorts wordt in de handgeschreven notities van de directeur van FNB vermeld: "blijven concentreren op importen", waarbij tezelfdertijd ook wordt benadrukt: "niets meer zeggen; en ook niets meer neerschrijven" (zie overweging 49 van de onderhavige beschikking, waarin wordt verwezen naar een discussie op 20 november 2001). In dezelfde notities wordt met betrekking tot de bijeenkomst van 5 december 2001 vermeld: "we zeggen niet meer: 'tegen de importen'; we stappen naar RHD" (zie overweging 68 van de onderhavige beschikking).

    (127) Volgens vaste rechtspraak behoeft bij de toepassing van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag geen acht meer te worden geslagen op de concrete gevolgen van een overeenkomst wanneer eenmaal is gebleken dat deze tot doel had de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt te verhinderen, te beperken of te vervalsen(175). Aangezien de onderhavige overeenkomst tot doel had de mededinging te beperken, is het niet nodig de gevolgen ervan te onderzoeken. Wat het deel van de overeenkomst met betrekking tot de prijzen betreft, moet niettemin worden gewezen op het feit dat de prijzen daadwerkelijk zijn gestegen sinds de sluiting van de overeenkomst van 24 oktober 2001 (zie de overwegingen 14 en 81 van de onderhavige beschikking). Bovendien blijkt uit verscheidene documenten dat volgens de vertegenwoordigers van de boeren de prijslijst minstens gedeeltelijk de beoogde uitwerking had (zie de overwegingen 85, 86 en 88 van de onderhavige beschikking). Evenzo blijkt, wat het deel van de overeenkomst met betrekking tot importen betreft, dat er "controles" met betrekking tot de herkomst van goederen werden verricht en dat ingevoerde producten werden vernietigd (zie met name overweging 80 van de onderhavige beschikking). Uit de cijfers die FNICGV in antwoord op de mededeling van punten van bezwaar heeft ingediend, blijkt dat de ingevoerde hoeveelheden vanuit de landen die de belangrijkste handelspartners van Frankrijk in de sector rundvlees zijn, in november en december 2001 aanzienlijk zijn gedaald ten opzichte van oktober 2001, om vervolgens in januari 2002 opnieuw te stijgen (zie overweging 78 van de onderhavige beschikking). De Commissie kan echter niet bevestigen of dit het gevolg is van de onderhavige inbreuk.

    (128) Volgens FNICGV had de overeenkomst slechts betrekking op een beperkt aantal dieren. Allereerst moet worden opgemerkt dat dit niet geldt voor het deel met betrekking tot importen. Dit deel van de overeenkomst had immers betrekking op alle soorten rundvlees (zie overweging 38 van de onderhavige beschikking). Het was dus niet beperkt tot koeien (in tegenstelling tot andere soorten runderen), noch tot levende dieren die voor de slacht waren bestemd (in tegenstelling tot ingevoerd vers of ingevroren vlees). Het feit dat het deel van de overeenkomst met betrekking tot prijzen slechts op bepaalde categorieën van voor de slacht bestemde koeien betrekking had, doet niets af aan de draagwijdte ervan.

    (129) Ten eerste heeft de vleesconsumptie in Frankrijk hoofdzakelijk betrekking op vlees van vrouwelijke runderen, hetgeen een bijzonder kenmerk van deze markt vormt(176). Ten tweede blijkt uit de prijslijst die reeds vanaf midden oktober 2001 door FNB werd opgesteld (zie overweging 31 van de onderhavige beschikking), dat deze beperkt was tot uitstootkoeien, "wegens het belang van deze categorie"(177). Bovendien moet worden gewezen op de tegenstrijdigheid tussen de bewering dat de overeenkomst vooral gericht was op het zenden van een krachtige boodschap aan de boeren, het beëindigen van de druk die door de veehouders en de overheid werd uitgeoefend en het voorkomen van verstoringen van de openbare orde enerzijds, en het argument dat deze overeenkomst slechts betrekking had op zeer kleine hoeveelheden anderzijds.

    (130) Ten slotte kan niet worden betwist dat de rundvleessector een ernstige crisis doormaakte toen de overeenkomst werd gesloten (zie punt 1.3 van de onderhavige beschikking). Overigens werden alle markten van de Gemeenschap door deze crisis getroffen. De Commissie heeft de ernst van deze situatie erkend en speciale maatregelen genomen (zie punt 1.4.2 van de onderhavige beschikking). Zoals het Hof van Justitie echter onlangs heeft opgemerkt, betekent "een crisis op de markt op zich niet [...] dat een mededingingsregeling niet strijdig kan zijn met de mededinging"(178). Het bestaan van een crisis had eventueel door de partijen kunnen worden ingeroepen om een ontheffing op grond van artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag te verkrijgen(179). Geen enkele partij bij de overeenkomst heeft echter een dergelijk verzoek ingediend. Ook al zou de betrokken mededingingsregeling zijn aangemeld, dan nog zou zeer waarschijnlijk geen ontheffing zijn verleend. Volgens vaste rechtspraak kan een dergelijke ontheffing slechts worden verleend indien elk van de in artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag vervatte vier voorwaarden is vervuld(180). In het onderhavige geval volstaat het erop te wijzen dat de eerste twee voorwaarden duidelijk niet zijn vervuld. Enerzijds draagt de betrokken overeenkomst niet bij tot verbetering van de productie of van de verdeling der producten of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang. Anderzijds verschaft de overeenkomst de gebruikers geen billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen.

    3.1.4. Merkbaar ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten

    (131) Volgens vaste rechtspraak moet een overeenkomst tussen ondernemingen, om de handel tussen lidstaten ongunstig te kunnen beïnvloeden, op grond van haar objectieve bestanddelen feitelijk en rechtens met een voldoende mate van waarschijnlijkheid doen verwachten dat zij, al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, op het ruilverkeer tussen lidstaten een zodanige invloed kan uitoefenen, dat de verwezenlijking van de doelstellingen van een gemeenschappelijke markt tussen de lidstaten wordt geschaad(181).

    (132) In de onderhavige zaak had het eerste deel van de overeenkomst uitsluitend betrekking op de opschorting van importen. Ofschoon de inhoud van de overeenkomst van 24 oktober 2001 werd afgezwakt door het protocol van Rungis, blijkt uit de bewoordingen van dit protocol en de feitelijke elementen van het dossier, dat de controle op importen van rundvlees, met inbegrip van importen uit andere lidstaten, een essentieel element van de overeenkomst bleef vormen (zie overweging 80 van de onderhavige beschikking). Dit wordt bevestigd door de schriftelijke protesten van de landbouworganisaties van andere lidstaten (zie overweging 44 van de onderhavige beschikking).

    (133) Wat de minimumaankoopprijzen voor uitstootkoeien betreft, moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat een mededingingsregeling die het gehele grondgebied van een lidstaat bestrijkt, naar haar aard een versterking van de nationale drempelvorming tot gevolg heeft, hetgeen de in het EG-Verdrag beoogde economische vervlechting doorkruist(182). Bovendien kan een overeenkomst inzake minimumprijzen op een voor importen ontvankelijke markt alleen functioneren indien zij vergezeld gaat van maatregelen om de invoer te controleren(183). In een sector zoals de Franse rundvleessector, waar de productieprijs veel hoger ligt dan in de buurlanden, en met name dan in Duitsland, zal, bij gebrek aan dergelijke controlemaatregelen, de vaststelling van een nog hogere minimumprijs onvermijdelijk leiden tot een toename van goedkopere importen. Uit de feiten van de onderhavige zaak (zie overweging 95) blijkt overigens dat er een verband bestaat tussen deze minimumprijs en de controle van importen. Zo moet met name worden herinnerd aan het feit dat in de prijslijst die FNB reeds vóór de overeenkomst van 24 oktober 2001 had vastgesteld, was aangegeven welke maatregelen door de vakorganisaties moesten worden genomen om ervoor te zorgen dat de overeenkomst werd uitgevoerd; de eerste van deze maatregelen betrof juist de controle van importen (zelfde overweging van de onderhavige beschikking). In feite hadden de "controles" die tussen oktober en december 2001 werden verricht evenzeer betrekking op prijzen als op de herkomst van rundvlees.

    (134) Er bestaat een aanzienlijke handel in rundvlees vanuit Frankrijk naar andere lidstaten en omgekeerd (zie overweging 11). In feite speelt het handelsverkeer in deze sector zich hoofdzakelijk af binnen de Gemeenschap. Derhalve moet worden geconcludeerd dat een overeenkomst als de onderhavige merkbare gevolgen heeft voor de betrokken markt, zowel rechtstreeks (opschorting of beperking van de invoer) als onrechtstreeks (prijsafspraken).

    3.2. Verordening nr. 26 van de Raad

    (135) Krachtens Verordening nr. 26 is artikel 81 van toepassing op alle overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde gedragingen die betrekking hebben op de voortbrenging van of de handel in de in bijlage II van het EG-Verdrag (thans bijlage I) vermelde producten, waartoe ook rundvlees behoort.

    (136) In Verordening nr. 26 worden, bij wijze van uitzondering, drie situaties vermeld waarin artikel 81 niet van toepassing is:

    a) regelingen "die een wezenlijk bestanddeel uitmaken van een nationale marktorganisatie";

    b) regelingen "die vereist zijn voor de verwezenlijking van de in artikel 33 van het EG-Verdrag omschreven doelstellingen";

    c) regelingen tussen landbouwondernemers, verenigingen van landbouwondernemers of verenigingen van deze verenigingen "binnen één lidstaat, voorzover deze, zonder de verplichting in te houden een bepaalde prijs toe te passen, betrekking hebben op de voortbrenging of de verkoop van landbouwproducten (...), tenzij de Commissie vaststelt dat de mededinging zodoende wordt uitgesloten of dat de doeleinden van artikel 33 van het EG-Verdrag in gevaar worden gebracht".

    (137) Zoals de partijen zelf hebben erkend, zijn de onder a) en c) vermelde uitzonderingen in de onderhavige zaak niet van toepassing. De rundvleessector valt immers onder een gemeenschappelijke ordening der markten, waardoor de onder a) vermelde uitzondering niet van toepassing is. De onder c) vermelde uitzondering is om twee redenen niet van toepassing. Enerzijds zijn bij de overeenkomst ook andere partijen dan landbouwondernemers betrokken, namelijk organisaties van slachters. Anderzijds houdt de overeenkomst wel degelijk de verplichting in een bepaalde prijs toe te passen.

    (138) De onder b) vermelde uitzondering is evenmin van toepassing. Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat, volgens de beschikkingspraktijk van de Commissie en de rechtspraak van het Hof van Justitie, het afwijkingsregime van artikel 2 van Verordening nr. 26 eng moet worden uitgelegd(184). In dit opzicht wordt in de derde overweging van deze verordening bepaald dat artikel 81 van het EG-Verdrag van toepassing is op de voortbrenging van landbouwproducten, voorzover dit "de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid niet in gevaar brengt".

    (139) Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie is de onder b) vermelde afwijking slechts van toepassing indien de overeenkomst aan elk van de doelstellingen van artikel 33, lid 1, van het EG-Verdrag voldoet(185), of, als deze doelstellingen tegenstrijdig blijken te zijn, de Commissie ze ten minste zodanig tegen elkaar heeft kunnen afwegen, dat deze afwijking kan worden toegepast(186).

    (140) In de onderhavige zaak draag de overeenkomst op geen enkele wijze bij aan de verwezenlijking van de in artikel 33, lid 1, onder a), vermelde doelstelling, "de productiviteit van de landbouw te doen toenemen". Deze doelstelling maakt geen deel uit van de overeenkomst.

    (141) Voorzover de overeenkomst tot doel had een minimumprijs boven het niveau van de marktprijs vast te stellen, kan zij worden geacht "aldus de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren, met name door de verhoging van het hoofdelijk inkomen van hen die in de landbouw werkzaam zijn". Er moet echter op worden gewezen dat deze onder artikel 33, lid 1, onder b), vermelde doelstelling verbonden is aan de verwezenlijking van de eerste doelstelling van dit artikel, namelijk de verbetering van de productiviteit, zoals wordt aangegeven door het bijwoord "aldus". In de onderhavige zaak is echter duidelijk niet aan de onder a) vermelde doelstelling voldaan.

    (142) Bovendien kan, in tegenstelling tot wat FNSEA beweert, niet worden verondersteld dat de overeenkomst vereist is om "de markten te stabiliseren" (artikel 33, lid 1, onder c), van het EG-Verdrag). De crisis in de rundvleessector is in de eerste plaats het gevolg van een zeer grote discrepantie tussen vraag en aanbod. Het vaststellen van een minimumaankoopprijs verandert niets aan deze situatie. Een dergelijke maatregel heeft geen enkele invloed op de omvang van het aanbod, die een enorm overschot vertoont. Een verhoging van de minimumprijzen kan zelfs leiden tot een vermindering van de vraag, waardoor de kloof tussen vraag en aanbod alleen maar groter wordt. De overweging dat de vaststelling van een minimumprijs niets zou oplossen, is overigens ook door de respectieve voorzitters en vertegenwoordigers van FNCBV en FNICGV op de bijeenkomst van 23 oktober 2001 naar voren gebracht (zie overweging 32 van de onderhavige beschikking). Uit een groot aantal documenten van het dossier blijkt dat iedereen zich bewust was van het feit dat de crisis alleen kon worden beëindigd door een herstel van het evenwicht tussen vraag en aanbod(187).

    (143) De overeenkomst is ook niet vereist om "de voorziening veilig te stellen" (artikel 33, lid 1, onder d), van het EG-Verdrag). De rundvleesmarkt heeft immers niet te kampen met voorzieningsproblemen.

    (144) Ten slotte is de overeenkomst, in tegenstelling tot wat FNSEA beweert, geen passend middel om "redelijke prijzen bij de levering aan verbruikers te verzekeren" (artikel 33, lid 1, onder e), van het EG-Verdrag). Met name in de sector restauratie buitenshuis, die een belangrijke afnemer van goedkoop ingevoerd vlees is, kon de opschorting van importen alleen maar leiden tot hogere prijzen.

    (145) In de gegeven omstandigheden blijkt dat, voor het bereiken van minstens vier van de vijf doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de overeenkomst niet vereist was. Ook al zou aan de in artikel 33, lid 1, onder b), van het EG-Verdrag bedoelde doelstelling zijn voldaan, dan nog kan, als men deze doelstelling afweegt tegen de andere vier doelstellingen van artikel 33, waaraan niet is voldaan, niet worden geconcludeerd dat de afwijking van Verordening nr. 26 in dit geval van toepassing is.

    (146) Zoals reeds is aangegeven, valt de rundvleessector bovendien onder een gemeenschappelijke ordening der markten. Een dergelijke ordening is specifiek tot stand gebracht "om de in artikel 33 gestelde doeleinden te bereiken", zoals uitdrukkelijk in artikel 34 van het EG-Verdrag is bepaald. Dit wordt overigens ook bevestigd in de overweging 2 van Verordening (EG) nr. 1254/1999 (zie overweging 17 van de onderhavige beschikking).

    (147) De onderhavige overeenkomst blijkt derhalve onder geen enkele van de in deze verordening of in de toepassingsteksten daarvan bedoelde maatregelen te vallen(188).

    (148) Ook al zou men ten slotte aannemen dat de maatregelen van de partijen daadwerkelijk aan de verwezenlijking van de in artikel 33, lid 1, van het EG-Verdrag vermelde doelstellingen bijdragen, wat niet het geval is, dan nog houdt de vereiste van een noodzakelijk verband, zoals omschreven in artikel 2 van Verordening nr. 26, in dat deze maatregelen evenredig moeten zijn, in die zin dat de beoogde doelstellingen niet met minder beperkende maatregelen kunnen worden bereikt. De onderhavige overeenkomst had echter betrekking op de vaststelling van prijzen en de opschorting van importen, die twee van de uitdrukkelijk in artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag vermelde concurrentiebeperkingen en duidelijke en reeds vaak bestrafte inbreuken vormen.

    (149) Uit dit alles volgt dat de overeenkomst niet kan worden geacht "vereist" te zijn in de zin van artikel 2, lid 1, eerste zin, van Verordening nr. 26. De overeenkomst valt derhalve niet buiten het toepassingsgebied van artikel 31, lid 1, van het EG-Verdrag.

    3.3. Tussenkomst van de Franse staat

    (150) In deze context moet worden onderzocht of, zoals sommige partijen beweren, de rol die de Franse autoriteiten bij de totstandkoming van de overeenkomst van 24 oktober 2001 hebben gespeeld, de toepassing van artikel 81 op de gedragingen van de zes organisaties uitsluit.

    (151) Uit de uiteenzetting van de feiten blijkt dat de Franse staat, door tussenkomst van zijn minister van Landbouw, betrokken was bij de totstandkoming van de overeenkomst van 24 oktober 2001. De Franse staat heeft derhalve de partijen ten zeerste aangemoedigd tot het sluiten van een overeenkomst waarvan de inhoud in strijd met de mededingingsregels blijkt te zijn. Dit blijkt uitdrukkelijk uit zowel de verklaringen die de betrokken minister in het Franse parlement heeft afgelegd toen de overeenkomst nog in onderhandeling was (zie overweging 33 van de onderhavige beschikking), als de persmededeling van het ministerie van Landbouw na de totstandkoming van de overeenkomst (zie overweging 42 van de onderhavige beschikking). De minister heeft zelf echter erkend dat hij de partijen niet kon "verplichten" of "dwingen" een overeenkomst te sluiten (zie overweging 33 van de onderhavige beschikking). Dit doet overigens niets af aan het feit dat het ging om een overeenkomst tussen particuliere partijen.

    (152) Volgens de rechtspraak is artikel 81 niet van toepassing, indien een mededingingsverstorende gedraging bij een nationale wettelijke regeling aan de ondernemingen wordt voorgeschreven, of indien deze wettelijke regeling een rechtskader creëert dat zelf iedere mogelijkheid van concurrerend gedrag door deze ondernemingen uitsluit. In een dergelijke situatie vindt de beperking van de mededinging niet, zoals in deze bepalingen besloten ligt, haar oorsprong in autonome gedragingen van de ondernemingen(189).

    (153) Dit is echter niet het geval in de onderhavige zaak. Hoezeer de Franse staat ook betrokken was bij de discussies die aan de totstandkoming van de overeenkomst van 24 oktober 2001 voorafgingen, is er geen sprake van een juridisch kader dat iedere mogelijkheid van autonome gedragingen van de ondernemingen uitsloot.

    (154) De partijen hebben deze conclusie overigens zelf niet betwist in hun antwoorden op de punten van bezwaar. FNSEA en FNICGV hebben weliswaar nadrukkelijk op de betrokkenheid van de Franse minister gewezen, maar ook bevestigd dat deze betrokkenheid, hoe belangrijk ook, beperkt bleef tot aansporingen(190).

    (155) Daarenboven kan niet worden ontkend dat het optreden van de minister zelf het gevolg was van wekenlange manifestaties, soms met een gewelddadig karakter, van de veehouders gedurende de maanden september en oktober 2001. Zo heeft FNSEA in zijn opmerkingen over de mededeling van punten van bezwaar eraan herinnerd dat "de openbare orde werd bedreigd" en dat deze manifestaties leidden tot "de stillegging van de economische activiteit van de gehele voedingsindustrie"(191); FNSEA heeft hieraan toegevoegd dat de minister zich genoopt zag tussenbeide te komen, "om te proberen een einde aan deze situatie en aan de aantasting van de openbare orde te maken"(192).

    (156) In de gegeven omstandigheden vallen de gedragingen van de zes organisaties niet buiten het toepassingsgebied van artikel 81 van het EG-Verdrag.

    3.4. Duur van de inbreuk

    (157) De onderhavige inbreuk vindt haar oorsprong in de overeenkomst van 24 oktober 2001. Deze overeenkomst werd in gewijzigde vorm verlengd na 30 november 2001, de vervaldatum van de overeenkomst van 24 oktober 2001. De Commissie beschikt echter over elementen waaruit blijkt dat de overeenkomst die op nationaal niveau werd gesloten ten minste tot 11 januari 2002 haar werking bleef uitoefenen. Op deze datum verviel de laatste plaatselijke overeenkomst - waarvan de Commissie op de hoogte is - die ter uitvoering van de nationale overeenkomst werd gesloten (zie overweging 93 van de onderhavige beschikking). De onderhavige inbreuk is derhalve op 24 oktober 2001 begonnen en heeft ten minste tot 11 januari 2002 geduurd.

    3.5. Adressaten

    (158) De onderhavige beschikking is gericht tot de organisaties die rechtstreeks bij de inbreuk betrokken waren, dit wil zeggen de partijen bij de overeenkomst van 24 oktober 2001, en die de toepassing van deze overeenkomst, weliswaar in gewijzigde vorm, na 30 november 2001 hebben voortgezet.

    3.6. Toepassing van artikel 3, lid 1, van Verordening nr. 17

    (159) Indien de Commissie een inbreuk op artikel 81 van het EG-Verdrag vaststelt, kan zij de betrokken ondernemingen overeenkomstig artikel 3 van Verordening nr. 17 van de Raad verplichten aan de vastgestelde inbreuk een einde te maken. Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt, werd de overeenkomst van 24 oktober 2001 in gewijzigde vorm voortgezet na 30 november 2001.

    (160) Al is het, gelet op de verklaringen van de partijen, waarschijnlijk dat de inbreuk geen werking meer heeft, dit kan onmogelijk met absolute zekerheid worden bevestigd.

    (161) De Commissie moet de organisaties tot wie deze beschikking is gericht, derhalve verplichten aan de inbreuk een einde te maken, voorzover zij dit niet reeds hebben gedaan, en voortaan af te zien van alle overeenkomsten of onderling afgestemde gedragingen die hetzelfde of een soortgelijk doel of gevolg zouden kunnen hebben.

    3.7. Toepassing van artikel 15, lid 2, van Verordening nr. 17

    (162) Krachtens artikel 15, lid 2, van Verordening nr. 17 van de Raad kan de Commissie aan ondernemingen geldboeten opleggen van ten minste 1000 en ten hoogste 1000000 EUR, of tot een bedrag van ten hoogste 10 % van de omzet van elk der betrokken ondernemingen in het voorafgaande boekjaar, wanneer deze opzettelijk of uit onachtzaamheid inbreuk maken op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag.

    3.7.1. Vaststelling van het bedrag van de geldboete

    (163) Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete, dient de Commissie rekening te houden met alle relevante omstandigheden, en in het bijzonder met de zwaarte en de duur van de inbreuk.

    (164) Zoals is bepaald in de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van Verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd(193), dient de Commissie bij de beoordeling van de zwaarte van een inbreuk rekening te houden met de aard van de inbreuk, met de daadwerkelijke gevolgen ervan voor de markt wanneer die meetbaar zijn en met de omvang van de relevante geografische markt.

    (165) De onderhavige inbreuk bestond enerzijds in een overeenkomst inzake minimumprijzen en anderzijds in een verbintenis tot opschorting of, op zijn minst, beperking van de importen, welke gezien hun aard tot de ergste schendingen van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag moeten worden gerekend. Dit geldt in het bijzonder in deze zaak, aangezien de communautaire instellingen maatregelen hebben genomen om de crisis te boven te komen en hun goedkeuring hebben verleend aan de toekenning van steunmaatregelen ten gunste van de getroffen landbouwers.

    (166) Wat de omvang van de relevante geografische markt betreft, moet worden opgemerkt dat de Franse markt een van de belangrijkste landbouwmarkten van de Gemeenschap is, en dat Frankrijk meer dan 25 % van de Europese rundveestapel voor zijn rekening neemt. Gelet op het deel van de overeenkomst met betrekking tot importen, reikt de inbreuk bovendien verder dan het Franse grondgebied.

    (167) Zoals in overweging 127 van de onderhavige beschikking is aangegeven, kan de Commissie de daadwerkelijke gevolgen van de overeenkomst voor de prijzen en het handelsverkeer tussen lidstaten niet kwantificeren. Wat de prijzen betreft, werd in de eerste drie weken na de sluiting van de overeenkomst (zie overweging 14 van de onderhavige beschikking) een duidelijke stijging van de prijzen bij aanvoer in het slachthuis vastgesteld; uit de statistieken waarover de Commissie beschikt, blijkt echter dat deze stijging niet van lange duur was en dat de prijzen bovendien onder het niveau bleven van oktober en november 1999, dit wil zegen de periode voorafgaand aan de tweede BSE-crisis(194). Wat de verhandelde hoeveelheden tussen de lidstaten betreft, staat niet vast of de daling van de importen, die werd vastgesteld op basis van de cijfers die tijdens de hoorzitting door FNICGV zijn verstrekt (zie overweging 78 van de onderhavige beschikking) aan de overeenkomst kan worden toegeschreven.

    (168) Gezien de aard van de inbreuk en de omvang van de relevante geografische markt, blijkt het om een zeer zware inbreuk te gaan.

    (169) Elke organisatie wordt bestraft op basis van haar individuele deelname aan de inbreuk, waarvan de draagwijdte wordt vastgesteld op grond van het onderzoek van de feiten en de juridische beoordeling daarvan. Om rekening te houden met de mate waarin elk van de partijen verantwoordelijk is voor de inbreuk, moet tussen hen een onderscheid worden gemaakt op basis van hun onderlinge machtsverhoudingen. Daarvoor blijkt een criterium op basis van marktaandelen niet geschikt te zijn. Het gaat immers om organisaties, waarop marktaandelen niet van toepassing zijn. Ook al zou men rekening houden met de marktaandelen van de leden van de landbouworganisaties, dan nog kunnen deze niet onderling worden vergeleken. Een van de organisaties vertegenwoordigt immers de landbouwers in het algemeen (FNSEA), een andere vertegenwoordigt een bepaalde sociale categorie van landbouwers (JA), terwijl de overige twee betrekking hebben op bepaalde sectoren (rundvlees en melkproductie).

    (170) In de gegeven omstandigheden blijkt de verhouding tussen het totaalbedrag van de ontvangen jaarlijkse bijdragen van elk van de landbouworganisaties enerzijds en dat van de belangrijkste landbouworganisatie anderzijds een objectief criterium voor de beoordeling van het relatieve belang van de verschillende landbouworganisaties en, bijgevolg, van de mate waarin zij verantwoordelijk zijn voor de gepleegde inbreuk. De mate van verantwoordelijkheid weerspiegelt het feitelijke vermogen van de leden van elke organisatie om aanzienlijke schade te veroorzaken. Overigens moet hetzelfde criterium op de twee organisaties van de slachters worden toegepast. Het feit dat deze niet op dezelfde markt als de landbouwers actief zijn, is van geen belang, aangezien het basisbedrag van de geldboeten juist niet op basis van marktaandelen kan worden vastgesteld. In het licht van deze elementen en op grond van de zwaarte van de inbreuk, moet het basisbedrag van de geldboete voor de belangrijkste organisatie in deze zaak, namelijk FNSEA, op 20 miljoen EUR worden vastgesteld. Voor FNPL, FNICGV en JA moet dit basisbedrag respectievelijk op 1/5, 3/20 en 1/20, en voor FNB en FNCBV op 1/10, van dat bedrag worden vastgesteld.

    (171) Wat de duur van de inbreuk betreft, blijkt uit het bovenstaande dat de inbreuk is begonnen op 24 oktober 2001. Met het oog op de vaststelling van het bedrag van de geldboete, moet worden vastgesteld dat de inbreuk tot 11 januari 2002 heeft geduurd, aangezien de Commissie niet over bewijzen beschikt dat de inbreuk na deze datum is voortgezet. De inbreuk was dus van korte duur, hetgeen ongetwijfeld kan worden verklaard door de snelle tussenkomst van de Commissie. Dit betekent ook dat, voorzover de inbreuk gevolgen heeft gehad, deze in elk geval van korte duur waren. Wegens de korte duur van de inbreuk wordt, overeenkomstig de richtsnoeren, het basisbedrag niet verhoogd.

    (172)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    3.7.2. Verzwarende en verzachtende omstandigheden

    3.7.2.1. Verzwarende omstandigheden

    (173) Wat de verzwarende omstandigheden betreft, moet rekening worden gehouden met het feit dat de landbouwers die lid waren van de betrokken organisaties geweld hebben gebruikt om de organisaties van de slachters te dwingen de overeenkomst van 24 oktober 2001 te aanvaarden. Zij gebruikten ook fysiek geweld bij de uitvoering van controlemaatregelen die werden ingesteld om op de toepassing van de overeenkomst toe te zien, zoals onwettige "controles" met betrekking tot de herkomst van vlees. In de documenten waarover de Commissie beschikt, waaronder ook persartikelen, wordt in dit verband veelvuldig verwezen naar de plaatselijke afdelingen van FNSEA, JA en FNB. Wegens deze verzwarende omstandigheid, moet het bedrag van de geldboeten die aan elk van deze drie landbouworganisaties worden opgelegd met 30 % worden verhoogd.

    (174) Bovendien moet rekening worden gehouden met het feit dat de partijen hun overeenkomst tussen eind november en begin december 2001 in een andere vorm hebben voortgezet, ofschoon zij van de Commissie een schriftelijke waarschuwing hadden gekregen en de verzekering hadden gegeven dat de schriftelijke overeenkomst van 24 oktober 2001 niet zou worden verlengd (zie overweging 4 van de onderhavige beschikking). Derhalve moet het basisbedrag van de geldboete die aan elk van de zes partijen wordt opgelegd met 20 % worden verhoogd.

    (175) Ten slotte moet rekening worden gehouden met de dominerende rol die FNB, de organisatie van de rundveehouders, bij de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van de inbreuk heeft gespeeld. Uit het dossier blijkt immers dat FNB het initiatief voor de prijslijst en de daarmee verband houdende maatregelen inzake importen heeft genomen. Bovendien is FNB een vurig voorstander van een mondelinge overeenkomst gebleven, zoals blijkt uit de verklaringen van de ondervoorzitter van FNB aan de pers. Derhalve moet het basisbedrag van de geldboete die aan FNB wordt opgelegd met 30 % worden verhoogd.

    3.7.2.2. Verzachtende omstandigheden

    (176) Wat de verzachtende omstandigheden betreft, moet rekening worden gehouden met de nadrukkelijke tussenkomst van de Franse minister van Landbouw, die ijverde voor de totstandkoming van een dergelijke overeenkomst. Dit blijkt met name uit zijn verklaringen voor het Franse parlement en de persmededeling van het ministerie van Landbouw, die op de dag van de sluiting van de overeenkomst werd gepubliceerd. De tussenkomst van de minister bestond met name in het uitoefenen van zware druk op de slachters om de overeenkomst te sluiten. Uit de uiteenzetting van de feiten blijkt dat op een bijeenkomst die, zonder tussenkomst van de minister, op 23 oktober 2001 tussen de partijen werd georganiseerd, de slachters hadden geweigerd de door de landbouwers voorgestelde overeenkomst te sluiten (zie overweging 32 van de onderhavige beschikking). Wegens deze verzachtende omstandigheid moet aan elk van de beide organisaties van de slachters een vermindering van 30 % worden verleend. Aangezien de tussenkomst van de minister zelf het gevolg was van de wekenlange manifestaties van de leden van de betrokken landbouworganisaties, die hiermee wilden bereiken dat de slachters de overeenkomst zouden ondertekenen, is deze verzachtende omstandigheid niet van toepassing op de vier landbouworganisaties.

    (177) Er zij bovendien op gewezen dat FNICGV en FNCBV, de twee organisaties van de slachters, met een bijzondere situatie waren geconfronteerd. In de weken voorafgaand aan de sluiting van de overeenkomst werden hun leden blootgesteld aan onwettige blokkades van hun installaties, waardoor zij geen economische activiteiten konden uitoefenen en hun vleeswaren bedierven. Hun installaties werden ook materieel beschadigd, waarbij het soms om zware schade ging. Desondanks blijkt uit de uiteenzetting van de feiten dat, tot en met 23 oktober 2001, de twee organisaties van de slachters zich tegen de ondertekening van iedere overeenkomst hebben verzet (zie overweging 32 van de onderhavige beschikking). Deze fysieke dwang moet als een verzachtende omstandigheid in aanmerking worden genomen ten gunste van FNICGV en in mindere mate ten gunste van FNCBV, gelet op de rol die de voorzitter van FNCBV achteraf aan zijn eigen organisatie heeft toegeschreven (zie overweging 35 van de onderhavige beschikking). Derhalve moet het basisbedrag van de geldboete worden verminderd met 30 % voor FNICGV en met 30 % voor FNCBV.

    (178) Voorts moet rekening worden gehouden met het feit dat de Commissie niet over elementen beschikt waaruit blijkt dat de organisatie van de melkproducenten (FNPL) een bijzondere rol heeft gespeeld bij de sluiting of de toepassing van de onderhavige overeenkomst. FNPL heeft derhalve een passieve of ondergeschikte rol gespeeld. Derhalve moet het basisbedrag van de geldboete voor deze organisatie met 30 % worden verminderd.

    (179)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    3.7.3. Andere omstandigheden

    (180) De Commissie heeft in punt 5 b) van de richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten (zie overweging 164 van de onderhavige beschikking), het volgende bepaald: "naar gelang van de omstandigheden dient (...) rekening te worden gehouden met bepaalde objectieve gegevens, zoals een specifieke economische context, het economische of het financiële voordeel dat de inbreukmakers eventueel hebben behaald (...), de specifieke kenmerken van de betrokken ondernemingen en hun vermogen om in een bepaalde sociale context daadwerkelijk te kunnen betalen, om uiteindelijk de bedragen van de voorgenomen geldboeten bij te stellen."

    (181) Op grond van deze bepaling van de richtsnoeren kan de Commissie rekening houden met de specifieke omstandigheden van een bepaalde zaak. Gelet op het feit dat dit de eerste keer is dat bij beschikking een mededingingsregeling wordt bestraft waarbij uitsluitend vakorganisaties zijn betrokken, waarbij het bovendien gaat om een agrarisch basisproduct en waarbij twee schakels in de productieketen zijn betrokken, is de Commissie van oordeel dat rekening moet worden gehouden met de specifieke economische context van de onderhavige zaak. Deze context bestaat uit de volgende elementen.

    (182) Om te beginnen vertoont de consumptie van rundvlees al sinds een tiental jaar een daling. Deze daling bereikte een dieptepunt na de eerste BSE-crisis in 1996, en deze situatie herhaalde zich na de tweede crisis van 2000. Over het gehele jaar 2001 daalde de consumptie in Frankrijk opnieuw met 7 % ten opzichte van het jaar 2000 (zie overweging 13 van de onderhavige beschikking). De slechte situatie in Frankrijk in de tweede helft van 2001 trof de rundvleessector dus op een moment dat deze reeds ernstig verzwakt was door verschillende moeilijke jaren.

    (183) Bovendien moet eraan worden herinnerd dat de Gemeenschap maatregelen heeft genomen om de rundvleesmarkt te reguleren en het evenwicht op deze markt te herstellen. Deze maatregelen waren gedurende het gehele jaar 2001 en het begin van 2002 van toepassing. Zoals reeds in de overwegingen 23 tot en met 27 is aangegeven, werden de interventiemechanismen die in het kader van de GOM waren ingevoerd, gedurende het hele jaar 2001 aangepast om het toepassingsgebied van de GOM uit te breiden, met het oog op een verbetering van de marktsituatie, die nog altijd "verstoord" en "instabiel" was(195); daarnaast werd voor de periode van juli 2001 tot en met maart 2002 een speciale regeling ingesteld op basis van artikel 38, lid 1, van de GOM (zie overweging 21 van de onderhavige beschikking). De Franse overheid heeft in ruime mate van deze mechanismen gebruikgemaakt. Frankrijk heeft ook als een van de eerste landen de speciale aankoopregeling toegepast die van juli 2001 tot en met maart 2002 van toepassing was; twee derden van de betrokken aankopen vonden overigens plaats tijdens de periode waarin de onderhavige overeenkomst van toepassing was. In 2001 en 2002 kreeg Frankrijk ook toestemming om steun aan de zwaarst getroffen landbouwers te verlenen. De Commissie heeft haar goedkeuring gerechtvaardigd op grond van het bestaan van "buitengewone gebeurtenissen" in de zin van artikel 87, lid 2, onder b), van het EG-Verdrag(196). In haar goedkeuringsbesluiten heeft de Commissie met name benadrukt dat de situatie waarin de rundvleessector zich bevond, niet alleen werd gekenmerkt door een conjuncturele daling van de prijzen of het bestaan van een ziekte die volop in de actualiteit stond. In werkelijkheid hebben bepaalde factoren, zoals de achteruitgang van het consumentenvertrouwen als gevolg van angst met betrekking tot de gevaren voor de mens van de ziekte Creutzfeld-Jacob, een specifieke context gecreëerd waarmee in de onderhavige zaak rekening moet worden gehouden.

    (184) Ten tijde van de sluiting van de overeenkomst bevonden de boeren zich derhalve in een situatie waarin, ondanks de communautaire aanpassingsmaatregelen die in Frankrijk op grote schaal werden toegepast, de prijzen van de koeien bij aanvoer in het slachthuis opnieuw aan het dalen waren. Zoals reeds in overweging 14 van de onderhavige beschikking is aangegeven, zijn, vanaf het einde van het eerste halfjaar van 2001, de prijzen van de koeien waarop de overeenkomst overwegend betrekking had opnieuw met ongeveer 15 tot 20 % gedaald, waarna zij vervolgens zelfs daalden onder het niveau van november 2000, op het dieptepunt van de tweede BSE-crisis. In dezelfde periode bleven de consumentenprijzen echter stabiel (zie overweging 15 van de onderhavige beschikking).

    (185) Gelet op deze specifieke context, die veel meer omvatte dan een ineenstorting van de marktprijzen en een ziekte die volop in de actualiteit stond, worden de geldboeten met 60 % verminderd.

    (186)

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    Fédération nationale des syndicats d'exploitants agricoles (FNSEA), Fédération nationale bovine (FNB), Fédération nationale des producteurs de lait (FNPL), Jeunes agriculteurs (JA) (voorheen Centre national des jeunes agriculteurs), Fédération nationale de l'industrie et des commerces en gros des viandes (FNICGV) en Fédération nationale de la coopération bétail et viande (FNCBV) hebben inbreuk gemaakt op artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag door op 24 oktober 2001 een overeenkomst te sluiten die betrekking had op de opschorting van importen van rundvlees in Frankrijk en op de vaststelling van een minimumprijs voor bepaalde categorieën van dieren, alsook door eind november en begin december 2001 een mondelinge overeenkomst te sluiten die een soortgelijk doel had.

    De inbreuk is op 24 oktober 2001 begonnen en bleef minstens haar werking uitoefenen tot 11 januari 2002.

    Artikel 2

    De in artikel 1 genoemde organisaties maken onverwijld een einde aan de in artikel 1 genoemde inbreuk, voorzover zij zulks nog niet hebben gedaan, en onthouden zich voortaan van alle regelingen die hetzelfde doel of effect zouden kunnen hebben als de inbreuk.

    Artikel 3

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Artikel 4

    De opgelegde geldboeten dienen binnen drie maanden vanaf de datum van kennisgeving van deze beschikking te worden betaald op de volgende rekening:

    Rekening nr. 642-0029000-95

    Europese Commissie

    Banco Bilbao Vizcaya Argentaria (BBVA)

    IBAN-code: BE76 6420 0290 0095

    SWIFT-code: BBVABEBB

    Kunstlaan 43

    B-1040 Brussel.

    Na het verstrijken van deze termijn is van rechtswege rente verschuldigd tegen de rentevoet die op de eerste werkdag van de maand waarin deze beschikking is gegeven door de Europese Centrale Bank voor haar belangrijkste herfinancieringstransacties wordt toegepast, vermeerderd met 3,5 procentpunten.

    Artikel 5

    Deze beschikking is gericht tot:

    1. Fédération nationale des syndicats d'exploitants agricoles, 11, rue de la Baume, F-75008 Paris;

    2. Fédération nationale bovine, 149, rue de Bercy, F-75012 Paris;

    3. Fédération nationale des producteurs de lait, 42, rue de Châteaudun, F-75014 Paris;

    4. Jeunes agriculteurs, 14, rue La Boétie, F-75008 Paris;

    5. Fédération nationale de l'industrie et des commerces en gros des viandes, 17, place des Vins-de-France, F-75012 Paris;

    6. Fédération nationale de la coopération bétail et viande, 49, avenue de la Grande-armée, F-75116 Paris.

    Deze beschikking vormt executoriale titel overeenkomstig artikel 256 van het EG-Verdrag.

    Gedaan te Brussel, 2 april 2003.

    Voor de Commissie

    Mario Monti

    Lid van de Commissie

    (1) PB 13 van 21.2.1962, blz. 204/62.

    (2) PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.

    (3) PB 30 van 20.4.1962, blz. 993/62.

    (4) PB 53 van 1.7.1962, blz. 1571/62.

    (5) PB L 354 van 30.12.1998, blz. 18.

    (6) PB C 195 van 19.8.2003.

    (7) Doc. 38.279/107. Zie ook de statistieken die beschikbaar zijn op de website van de Office national interprofessionnel des viandes, de l'élevage et de l'aviculture (Ofival), www.ofival.fr.

    (8) Dit rapport is beschikbaar op de website van Ofival: www.ofival.fr/doctech/sial/bov02-t.pdf.

    (9) Deze informatie is beschikbaar op de website van Ofival; daarin wordt "douanes françaises (2001)" als bron vermeld.

    (10) Arrest van het Hof van Justitie van 13 december 2001, Commissie/Frankrijk, zaak C-1/00, Jurispr. 2001, blz. I-9989.

    (11) Zie doc. 38.279/162 en 163.

    (12) Alle gegevens over de wekelijkse prijzen vanaf 1999 tot midden november 2001 zijn vermeld in doc. 38.279/109-111.

    (13) De communautaire regelgeving voorziet in een indelingsschema voor geslachte volwassen runderen. Dit indelingsschema is gebaseerd op de combinatie van twee criteria. Voor het eerste criterium (bevleesdheid) zijn zes categorieën vastgesteld, die worden voorgesteld door de letters SEUROP. (S betekent "superieur", E "uitstekend", enzovoort, tot de letter P: "gering"). Voor het tweede criterium (vetheid) zijn vijf categorieën vastgesteld, gaande van 1 ("gering") tot 5 ("zeer sterk vervet"). Daarnaast is nog een onderverdeling op een derde niveau mogelijk (aangeduid met de tekens "+", "-" en "=") [zie Verordening (EEG) nr. 1208/81 van de Raad van 28 april 1981 tot vaststelling van het communautaire indelingsschema voor geslachte volwassen runderen (PB L 123 van 7.5.1981, blz. 3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1026/91 (PB L 106 van 26.4.1991, blz. 2)].

    (14) Doc. 38.279/109.

    (15) Zo wordt in een nota van FNSEA van 30 augustus 2001 vermeld dat "de uit de BSE-crisis voortvloeiende meerkosten voor de productie en de verkoop van een kilo gehakte biefstuk" op "14 % van de verkoopprijs voor grote distributeurs" kunnen worden geschat (doc. 38.279/534).

    (16) Zie voetnoot 13.

    (17) PB L 68 van 16.3.2000, blz. 22.

    (18) Verordening (EG) nr. 1512/2001 van de Raad tot wijziging van de basisverordening (PB L 201 van 26.7.2001, blz. 1).

    (19) Verordening (EG) nr. 1209/2001 van de Commissie van 20 juni 2001 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 562/2000 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad wat de openbare interventieaankoop in de sector rundvlees betreft (PB L 165 van 21.6.2001, blz. 15). Het toegestane maximumgewicht voor interventieaankopen werd nog verhoogd bij Verordening (EG) nr. 1496/2001 van de Commissie (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 3).

    (20) Zie in laatste instantie Verordening (EG) nr. 2579/2001 van de Commissie (PB L 344 van 28.12.2001, blz. 68).

    (21) PB L 321 van 19.12.2000, blz. 47.

    (22) PB L 95 van 5.4.2001, blz. 8.

    (23) Verordening (EG) nr. 2595/2001 van de Commissie (PB L 345 van 29.12.2001, blz. 33).

    (24) Doc. 38.279/631.

    (25) PB C 247 van 5.9.2001, blz. 10. De tekst van deze beschikking is beschikbaar op de website van de Commissie, op het volgende adres: http://www.EURpa.eu.int/comm/ secretariat_general/ sgb/state_aids/agriculture_2001.htm.

    (26) PB C 110 van 7.5.2002, blz. 7.

    (27) Zie bijvoorbeeld het persbericht dat als bijlage bij het antwoord van FNICGV van 23 november 2001 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie is gevoegd (doc. 38.279/187-304).

    (28) Idem. Zie ook doc. 38.279/719 en 720.

    (29) Doc. 38.279/613 en 614. Zie ook doc. 38.279/615, waarin het bestaan van de prijslijst wordt bevestigd. Uit het dossier blijkt ook dat in de voorgaande weken reeds gesprekken over een dergelijke prijslijst hadden plaatsgevonden, bijvoorbeeld tijdens een bijeenkomst van 2 oktober 2001 (doc. 38.279/950 en 951).

    (30) Doc. 38.279/614. De sector "restauratie buitenshuis" omvat hotels en restaurants, maar in het bijzonder ook restaurants van bedrijven en overheden, ziekenhuizen, militaire organen en kantines.

    (31) Zie met name doc. 38.279/612.

    (32) In een persbericht van 25 oktober 2001, waarin eerst melding wordt gemaakt van gesprekken over een ontwerplijst van prijzen voor graskalven, wordt het volgende vermeld: "vorige week heeft FNB een lijst van minimumprijzen voor uitstootkoeien (bij aanvoer in het slachthuis) verspreid onder veemarkten en verwerkingsbedrijven" (doc. 38.279/201).

    (33) Doc. 38.279/615. Zie ook doc. 38.279/614.

    (34) Doc. 38.279/615.

    (35) Doc. 38.279/200.

    (36) Zo verklaarde de secretaris-generaal van de plaatselijke FDSEA-afdeling, naar aanleiding van het feit dat een slachter in het departement Vendée de overeenkomst had ondertekend na een blokkade van zijn onderneming door de boeren: "de marktdeelnemers hebben plechtig verklaard de importen van vlees uit het buitenland tot 1 januari op te schorten en de prijslijst van de landbouwvakorganisaties toe te passen" (citaat uit "Le Maine Libre" van 19 oktober 2001, doc. 38.279/221). Zie ook citaten uit de krant "Ouest France" van 19 oktober 2001 (doc. 38.279/223 en 224).

    (37) Zie het verslag van de coördinatievergadering, doc. 38.279/620.

    (38) Doc. 38.279/1159. Zie ook doc. 38.279/981.

    (39) Doc. 38.279/1159.

    (40) Doc. 38.279/1156.

    (41) Doc. 38.279/1011.

    (42) Doc. 38.279/309 en 310.

    (43) Doc. 38.279/889.

    (44) Doc. 38.279/195.

    (45) Doc. 38.279/410.

    (46) Doc. 38.279/1121.

    (47) Doc. 38.279/893.

    (48) Doc. 38.279/1025. Zie ook doc. 38.279/1038: "draagwijdte importen: wat met de koeien? Vage definitie, want overeenkomst in crisistijd!".

    (49) In een document van FNB van 26 oktober 2001 worden nadere toelichtingen gegeven over de methoden voor de prijsbepaling (doc. 38.279/618). In doc. 38.279/631 (nota van FNSEA met betrekking tot de ontmoeting met de Franse eerste minister van 8 november 2001) staat te lezen: "voor de koeien van categorieën O en P werden de prijzen zodanig vastgesteld dat voor deze categorieën de speciale aankoopregeling bleef gelden".

    (50) Zie doc. 38.279/802 en 38.279/803.

    (51) Doc. 38.279/109 en doc. 38.279/198.

    (52) Doc. 38.279/310, volledig verslag van de parlementaire debatten, eerste vergadering van 24 oktober 2001, "Journal officiel de la République française".

    (53) Doc. 38.279/893.

    (54) Doc. 38.279/1023.

    (55) Doc. 38.279/423.

    (56) Doc. 38.279/1146. Er kan ook worden gewezen op een artikel dat is verschenen in nummer 566, november 2001, van de "Revue Jeunes Agriculteurs", waarin staat geschreven: "deze prijslijst is op 29 oktober in werking getreden en zal op 1 december worden herzien".

    (57) Doc. 38.279/424. Zie ook doc. 38.279/428.

    (58) Doc. 38.279/873.

    (59) Doc. 38.279/519. Dit moet uiteraard 30 november zijn.

    (60) Doc. 38.279/203.

    (61) Doc. 38.279/88.

    (62) Doc. 38.279/195. DGCCRF is een afkorting van "Direction générale de la concurrence, de la consommation et de la répression des fraudes".

    (63) Doc. 38.279/1200 (individuele onderneming, document van 26 oktober 2001) en doc. 38.279/1201 ("syndicat des grossistes commissionnaires négociants en viandes du MIN de Rungis", een organisatie die lid is van FNICGV, document van 26 oktober).

    (64) Doc. 38.279/94.

    (65) Dit is waarschijnlijk dezelfde delegatie die een ontmoeting had met de voorzitter van FNICGV; zie hierboven onder voetnoot 64.

    (66) Doc. 38.279/914-917.

    (67) Doc. 38.279/917.

    (68) Zie, voor de Duitse boeren, de brief van de voorzitter van de "Deutscher Bauernverband" aan de voorzitter van FNSEA van 30 oktober 2001 (doc. 38.279/387); voor de Britse boeren, de brief van de voorzitter van de "National Farmers' Union" aan de voorzitter van FNSEA van 13 november 2001 (doc. 38.279/391); voor de Belgische boeren, de brief van de voorzitter van de Boerenbond aan de voorzitter van FNSEA van 19 november 2001 (doc. 38.279/394); voor de Nederlandse boeren, de nota van de LTO van 15 november 2001 (doc. 38.279/683); voor de Spaanse boeren, de brief van de voorzitter van de "Asociación española de criadores de vacuno de carne" aan de voorzitter van FNB van 7 november 2001 (doc. 38.279/1125). In een door FNSEA opgestelde nota met betrekking tot een bijeenkomst met de Franse eerste minister die gepland was voor 8 november 2001, wordt eraan herinnerd dat "de ondernemingen zich ertoe hebben verbonden voorlopig de importen op te schorten, hetgeen onvermijdelijk tot problemen met onze Duitse en Nederlandse partners zal leiden" (doc. 38.279/632).

    (69) Doc. 38.279/1059 en 1060.

    (70) Zie bijvoorbeeld de brief die de secretaris-generaal van de Europese Unie van de handel in vee en vlees reeds op 29 oktober 2001 aan commissaris Fischler schreef (doc. 38.279/1253 en 1254). Zie ook de reacties van de voorzitters van de "Fédération des marchés de bétail vif" (FMBV) en de "Fédération française des commerçants en bestiaux" (FFCB), waarover in de pers werd bericht (doc. 38.279/197 en doc. 38.279/201).

    (71) Doc. 38.279/103.

    (72) Doc. 38.279/105.

    (73) Deze notities zijn niet gedateerd, maar gezien de context moeten ze geschreven zijn tussen 18 en 20 november 2001.

    (74) Doc. 38.279/1054 en 1055. "JB-PDL" zijn de initialen van twee personen van FNSEA.

    (75) Doc. 38.279/1065.

    (76) Doc. 38.279/1075. De letters "pb" betekenen ongetwijfeld "probleem".

    (77) Doc. 38.279/1106.

    (78) Doc. 38.279/1098.

    (79) Doc. 38.279/164.

    (80) Doc. 38.279/360.

    (81) Doc. 38.279/736.

    (82) Doc. 38.279/737.

    (83) Het gaat misschien om de vertegenwoordiger van JA op een coördinatievergadering over de crisis in de rundvleessector (zie doc. 38.279/620) en een van de vertegenwoordigers van JA op de rondetafel over rundvlees van 5 december 2001 (doc. 38.279/580).

    (84) "De prijslijst is van grote waarde geweest: weer hoop en sociale vrede => verbintenissen in stand houden, met passende informatie naar buiten toe" (doc. 38.279/738); "de markt past zich gewoon aan de prijslijst aan; laten wij doorgaan" (idem).

    (85) Doc. 38.279/738.

    (86) Doc. 38.279/739 (onderstrepingen weggelaten).

    (87) Doc. 38.279/740.

    (88) Doc. 38.279/750.

    (89) Doc. 38.279/1150.

    (90) Bijvoorbeeld doc. 38.279/748: "Hoe werkt het? Hoeveel kost het?".

    (91) Doc. 38.279/1118.

    (92) Doc. 38.279/750.

    (93) Doc. 38.279/368.

    (94) Doc. 38.279/366.

    (95) Doc. 38.279/474.

    (96) Doc. 38.279/401 bis.

    (97) Doc. 38.279/487.

    (98) Doc. 38.279/489.

    (99) Doc. 38.279/751-756.

    (100) RHD staat voor "restauration hors domicile" (restauratie buitenshuis). Deze sector is de belangrijkste afnemer van ingevoerd rundvlees. Doc. 38.279/751.

    (101) Doc. 38.279/751 (onderstrepingen weggelaten).

    (102) Doc. 38.279/754.

    (103) Doc. 38.279/756.

    (104) Doc. 38.279/1221.

    (105) Doc. 38.279/1121.

    (106) Doc. 38.279/88 en 89.

    (107) Doc. 38.279/181.

    (108) Doc. 38.279/1204.

    (109) Zie bijvoorbeeld doc. 38.279/584, 617 en 1152.

    (110) Er zijn veel documenten met een soortgelijke inhoud: bijvoorbeeld doc. 38.279/187 en 237.

    (111) Doc. 38.279/237.

    (112) Doc. 38.279/204 (overeenkomst in Charolles), doc. 38.279/279 (overeenkomst in Moselle), doc. 38.279/280 (overeenkomst in Vendée) of doc. 38.279/822 (overeenkomsten in Loir-et-Cher). Zie ook de overeenkomst tussen de FRSEA van Basse-Normandie en de slachters van deze regio van begin november 2001 (doc. 38.279/823).

    (113) Bijvoorbeeld doc. 38.279/1123.

    (114) Zie onder andere doc. 38.279/826 en 827 (departement Loire), doc. 38.279/834 (departement Oise), doc. 38.279/837 en 839 (twee overeenkomsten in het departement Corrèze), doc. 38.279/841 en 845 (departement Allier). In sommige documenten wordt ook gewag gemaakt van mondelinge toezeggingen om de prijslijst te eerbiedigen (doc. 38.279/852 van 19 november 2001). Zie ook de handgeschreven notities van de directeur van FNB, doc. 38.279/911. Zie voorts de fax van FRSEA-Bretagne van 29 oktober 2001, waarin, per departement van deze regio, een overzicht wordt gegeven van de overeenkomsten die met de slachters werden gesloten.

    (115) Zie bijvoorbeeld doc. 38.279/882 en 883, en doc. 38.279/420 ("deze prijslijst wordt over het algemeen toegepast, al is in sommige gevallen vakbondsactie vereist").

    (116) Zie de zaak met betrekking tot het slachthuis in Tour du Pin, dat aanvankelijk weigerde om de plaatselijke overeenkomst te ondertekenen (doc. 38.279/1272), en van 20 tot 23 november 2001 het slachtoffer was van blokkades (doc. 38.279/868-871 en doc. 38.279/1268 en volgende); de blokkades werden opgeheven na een uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank van Bourgoin Jallieux (doc. 38.279/1255-1267).

    (117) Zo bevatte de modelovereenkomst die op 13 november 2001 door de FDSEA en de CDJA van het departement Isère was opgesteld nog altijd een verbintenis tot voorlopige opschorting van importen (doc. 38.279/885); toch werd deze modelovereenkomst op de betrokken datum door bepaalde slachters ondertekend (doc. 38.279/882). Zie ook doc. 38.279/1287.

    (118) Doc. 38.279/825-827, in het departement Loire.

    (119) Zie daarentegen de brief van de voorzitter van FNCBV aan de voorzitter van FNSEA van 9 november 2001, doc. 38.279/410. In doc. 38.279/617 wordt vermeld dat FNB contact heeft opgenomen met de organisatie van grote en middelgrote warenhuizen, maar er wordt niet vermeld of enig resultaat werd geboekt.

    (120) Doc. 38.279/08.

    (121) Doc. 38.279/356-359. Er werden geen cijfers met betrekking tot de laatste dagen van oktober verstrekt.

    (122) De in deze tabel vermelde cijfers voor de periode oktober-december 2000 zijn niet representatief, gelet op de crisis die in oktober 2000 is losgebarsten. De cijfers voor de periode oktober-december 1999 zijn echter stabiel, en bevestigen derhalve niet de uitleg met betrekking tot cyclische bewegingen.

    (123) Zie bijvoorbeeld doc. 38.279/882, 885 en 1285.

    (124) Doc. 38.279/318.

    (125) Doc. 38.279/322.

    (126) Doc. 38.279/823.

    (127) Doc. 38.279/822.

    (128) Doc. 38.279/849. Zie ook doc. 38.279/1228.

    (129) Doc. 38.279/117.

    (130) Zie het persoverzicht dat als bijlage bij het antwoord van FNICGV op het verzoek om inlichtingen van de Commissie is gevoegd. Zie bijvoorbeeld ook doc. 38.279/584.

    (131) Doc. 38.279/277.

    (132) Doc. 38.279/422. Deze letters duiden categorieën van vlees aan op basis van de communautaire regelgeving (zie voetnoot 13).

    (133) Doc. 38.279/420.

    (134) Doc. 38.279/424: in de nota wordt gewag gemaakt van het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 9 november 2001 en het ontwerp-antwoord daarop (het definitieve antwoord werd op 15 november 2001 opgesteld).

    (135) Doc. 38.279/851.

    (136) Doc. 38.279/852.

    (137) Doc. 38.279/856.

    (138) Doc. 38.279/1098.

    (139) Doc. 38.279/1106.

    (140) De datum van deze bijeenkomst wordt niet in de handgeschreven notities vermeld. Gezien de context, gaat het om de bijeenkomst van 21 november 2001, waarvoor de convocatie is opgenomen in doc. 38.279/716.

    (141) Doc. 38.279/1069.

    (142) Doc. 38.279/1075.

    (143) Doc. 38.279/746.

    (144) Zie het artikel dat is verschenen in de "Union Paysanne" van 14 december 2001 (doc. 38.279/1178). In dit artikel wordt bovendien het volgende vermeld: "na enkele aanpassingen van de prijzen, moet de huidige prijslijst worden opgevat als een aanbeveling van de vakorganisaties, een verkoopprijs die de veehouders wordt aangeraden".

    (145) Doc. 38.279/492. Zie ook de nota die door FNB werd gezonden (doc. 38.279/509 en 510), en de gezamenlijke nota van de vier landbouworganisaties (doc. 38.279/522), waarin wordt opgeroepen tot mobilisatie.

    (146) Doc. 38.279/849.

    (147) Doc. 38.279/1222 tot 1229.

    (148) Doc. 38.279/812.

    (149) Doc. 38.279/1198.

    (150) Doc. 38.279/829.

    (151) Doc. 38.279/1168. Zie ook het verslag van een coördinatievergadering tussen FNSEA, JA, FNPL en FNB van 16 oktober 2001, waarin het "controleren van de herkomst van vlees, met name in de sector 'restauratie buitenshuis' wordt vermeld als eerste punt in de strategie met betrekking 'tot de toepassing van de prijslijst'" (doc. 38.279/620).

    (152) Opmerkingen die in antwoord op de mededeling van punten van bezwaar werden ingediend, blz. 24.

    (153) Opmerkingen die in antwoord op de mededeling van punten van bezwaar werden ingediend, blz. 24.

    (154) Opmerkingen die in antwoord op de mededeling van punten van bezwaar werden ingediend, blz. 26.

    (155) Idem.

    (156) Opmerkingen die in antwoord op de mededeling van punten van bezwaar werden ingediend, blz. 29.

    (157) Opmerkingen die in antwoord op de mededeling van punten van bezwaar werden ingediend, blz. 7.

    (158) Zie bijvoorbeeld het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 maart 2000, Consiglio Nazionale degli Spedizionieri Doganali/Commissie, zaak T-513/93, Jurispr. 2000, blz. II-1807, punt 36, en de aldaar aangehaalde rechtspraak.

    (159) Beschikking 76/29/EEG van de Commissie van 2 december 1975 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (IV/26.949 - AOIP/Beyrard) (PB L 6 van 13.1.1976, blz. 8, deel II, punt 2).

    (160) Zie bijvoorbeeld het arrest waarnaar in voetnoot 158 wordt verwezen.

    (161) Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 juli 1992, Dansk Pelsdyravlerforening/Commissie, zaak T-61/89, Jurispr. 1992, blz. II-1931, punt 50.

    (162) Arrest van het Hof van Justitie van 18 juni 1998, Commissie/Italië, zaak C-35/96, Jurispr. 1998, blz. I-3851, punt 40, en arrest van het Hof van Justitie van 30 januari 1985, Clair, zaak 123/83, Jurispr. 1985, blz. 391, punt 17.

    (163) Arresten van het Hof van Justitie van 15 mei 1975, Frubo/Commissie, zaak 71/74, Jurispr. 1975, blz. 563, punt 30; van 29 oktober 1980, van Landewyck e.a./Commissie, zaken 209-215/78 en 218/78, Jurispr. 1980, blz. 3125, punt 88; en van 8 november 1983, IAZ e.a./Commissie, zaken 96-102/82, 104/82, 105/82, 108/82 en 110/82, Jurispr. 1983, blz. 3369, punt 20.

    (164) PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1. In artikel 12, lid 1, van het Handvest wordt bepaald: "Eenieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging op alle niveaus, met name op politiek, vakverenigings- en maatschappelijk gebied (...)".

    (165) In alle jaarverslagen van de Franse Raad voor de mededinging die sinds de oprichting van dit orgaan zijn gepubliceerd, zijn verschillende voorbeelden te vinden van beschikkingen waarin de mededingingsregels worden toegepast op vakbonden of vakorganisaties (zie in het bijzonder de verslagen voor 1987 en 1997). Voor voorbeelden van formele beschikkingen met betrekking tot vakorganisaties in de landbouwsector, zie de volgende beschikkingen van de Franse Raad voor de mededinging:

    - nr. 00-D-01 van 22 februari 2000 inzake bepaalde praktijken in de sector fruit en groenten (deze beschikking werd op 17 oktober 2000 op andere gronden, namelijk een fout bij de identificatie van de adressaat van de beschikking, door het Hof van Beroep van Parijs vernietigd);

    - nr. 96-D-60 van 15 oktober 1996 inzake de mededingingssituatie in de sector aardappelplanten;

    - nr. 96-D-59 van 8 oktober 1996 inzake bepaalde praktijken in de sector champagne;

    - nr. 95-D-77 van 5 december 1995 inzake de mededingingssituatie op de honingmarkt;

    - nr. 94-D-61 van 29 november 1994 inzake bepaalde praktijken in de productie en afzet van kalfsvlees;

    - nr. 94-D-23 van 5 april 1994 inzake bepaalde praktijken in de sector olijfolie.

    (166) Doc. 38.279/892.

    (167) Doc. 38.279/893.

    (168) Doc. 38.279/901.

    (169) Er kan ook worden verwezen naar een artikel dat reeds de dag na de formele ondertekening van de overeenkomst is verschenen in het tijdschrift "Les marchés", van 26 oktober 2001, waarin wordt vermeld: "volgens FNSEA heeft de minister van Landbouw geen voorbehoud bij de overeenkomst gemaakt, al vermoeden sommigen dat deze overeenkomst niet in overeenstemming is met de mededingingsregels" (doc. 38.279/198).

    (170) Zie bijvoorbeeld, met betrekking tot de reeds genoemde rechtspraak, het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 30 maart 2000, Consiglio Nazionale degli Spedizionieri Doganali/Commissie (zie voetnoot 158), of het arrest van het Hof van Justitie van 30 januari 1985, Clair (zie voetnoot 162).

    (171) Zie bijvoorbeeld de arresten van het Hof van Justitie in de zaken Frubo/Commissie (zie voetnoot 163), en Clair (zie voetnoot 162), punt 20.

    (172) Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 26 oktober 2000, Bayer/Commissie, zaak T-41/96, Jurispr. 2000, blz. II-3383, punt 68, en arrest van het Hof van Justitie van 11 januari 1990, Sandoz/Commissie, zaak C-277/87, Jurispr. 1990, blz. I-45, punt 13.

    (173) Arresten van het Gerecht van eerste aanleg van 6 april 1995, Sotralentz/Commissie, zaak T-149/89, Jurispr. 1995, blz. II-1127, punt 53; en van 14 mei 1998, Cascades/Commissie, zaak T-308/94, Jurispr. 1998, blz. II- 925, punt 122.

    (174) Zie met name het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 mei 1998, Moritz J. Weig/Commissie, zaak T-317/94, Jurispr. 1998, blz. II-1235, punt 134.

    (175) Zie bijvoorbeeld het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 20 april 1999, LVM e.a./Commissie, zaak T-305/94 e.a., Jurispr. 1999, blz. II-931, punt 741.

    (176) Zie de nota van de Franse minister van Landbouw en Visserij van 17 oktober 2001 (doc. 38.279/621).

    (177) Met name doc. 38.279/614 en 615.

    (178) Arrest van het Hof van Justitie van 16 oktober 2002, LVM e.a./Commissie, gevoegde zaken C-238/99 P, C-244/99 P, C-245/99 P, C-247/99 P, C-250/99 P tot en met C-252/99 P en C-254/99 P, Jurispr. 2002, blz. I-08375, punt 487.

    (179) Idem, punt 488.

    (180) Zie bijvoorbeeld het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 28 februari 2002, Compagnie générale maritime e.a./Commissie, zaak T-86/95, Jurispr. 2002, blz. II-1011, punt 349.

    (181) Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van 11 juli 1985, Remia e.a./Commissie, zaak 42/84, Jurispr. 1985, blz. 2545, punt 22.

    (182) Arrest van het Hof van Justitie van 19 februari 2002, Wouters, zaak C-309/99, Jurispr. 2002, blz. I-01577, punt 95. In het arrest van dezelfde dag (Arduino, zaak C-35/99, Jurispr. 2002, blz. I-01529) heeft het Hof geoordeeld dat een tariefregeling, waardoor de minimum- en maximumhonoraria van een bepaalde beroepsgroep worden vastgelegd, en "die het gehele grondgebied van een lidstaat bestrijkt, het handelsverkeer tussen de lidstaten negatief kan beïnvloeden" (punt 33).

    (183) Arrest van het Hof van Justitie van 11 juli 1989, Belasco/Commissie, zaak 246/86, Jurispr. 1989, blz. 2117, punt 34: "Bovendien kunnen de leden van een nationaal prijskartel hun marktaandeel op een voor importen ontvankelijke markt slechts behouden door zich te wapenen tegen de concurrentie uit het buitenland".

    (184) Arrest van het Hof van Justitie van 12 december 1995, Oude Luttikhuis e.a., zaak C-399/93, Jurispr. 1995, blz. I-4515, punt 23, en arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 mei 1997, Florimex en VGB/Commissie, zaken T-70/92 en T-71/92, Jurispr. 1997, blz. II-693, punt 152. Zie bij voorbeeld ook Beschikking 1999/6/EG van de Commissie van 14 december 1998 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (IV/35.280 - Sicasov) (PB L 4 van 8.1.1999, blz. 27), overweging 68.

    (185) Arresten Frubo/Commissie, punten 22-27 (zie voetnoot 163), Oude Luttikhuis e.a., punt 25 (zie voetnoot 184), en arrest van het Hof van Justitie van 30 maart 2000, VBA e.a./Commissie, zaak C-265/97 P, Jurispr. 2000, blz. I-2061, punt 94.

    (186) Arrest VBA e.a./Commissie, punt 94 (zie voetnoot 185).

    (187) In een nota van FNSEA van 6 november 2001 over de goedkeuring van de landbouwbegroting door het Franse parlement wordt vermeld: "de minister heeft eraan herinnerd dat het niet voldoende is om cheques uit te delen, maar dat het ook noodzakelijk is het evenwicht tussen vraag en aanbod te herstellen" (doc. 38.279/400). Zie ook het interview van de voorzitter van FNSEA met de krant "Le Figaro Économie" van 17 oktober 2001 (doc. 38.279/312) of de nota van FDSEA-Loire van 31 oktober 2001, waarin wordt vermeld: "iedereen was het erover eens dat een herstel van de consumptie de enige manier is om de toekomst van de sector veilig te stellen" (doc. 38.279/825).

    (188) Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 mei 1997, Florimex en VGB/Commissie, zaken T-70/92 en T-71/92, Jurispr. 1997, blz. II-693, punten 148 en 149; en de conclusie van advocaat-generaal Tesauro bij het arrest Oude Luttikhuis (reeds aangehaald, zie voetnoot 184), Jurispr. 1995, blz. I-4471, punt 14. Zie ook, voor recente voorbeelden van de beschikkingspraktijk van de Commissie, overweging 68 van de beschikking in de zaak Sicasov (reeds aangehaald, zie voetnoot 184), en Beschikking 1999/210/EG van de Commissie van 14 oktober 1998 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (British Sugar plc, Tate& Lyle plc, Napier Brown& Company Ltd en James Budgett Sugars Ltd) (PB L 76 van 22.3.1999, blz. 1), overweging 187.

    (189) Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van 11 november 1997, Commissie en Frankrijk/Ladbroke Racing, zaken C-359/95 P en C-379/95 P, Jurispr. 1997, blz. I-6265, punt 33, en het arrest van het Gerecht van eerste aanleg in de zaak Consiglio Nazionale degli Spedizioneri Doganali/Commissie, (reeds aangehaald, zie voetnoot 158), punten 58 en 59.

    (190) Opmerkingen van FNICGV, blz. 7, laatste alinea ("de minister van Landbouw heeft de veehouders en de slachters ten zeerste aangemoedigd om overeenstemming te bereiken ..." ), en opmerkingen van FNSEA, blz. 23, voorlaatste alinea ("De minister van Landbouw heeft zelf publiekelijk opgeroepen tot de ondertekening van een overeenkomst, die als absoluut noodzakelijk werd beschouwd ..." ).

    (191) Opmerkingen die in antwoord op de mededeling van punten van bezwaar werden ingediend, blz. 15, laatste zinnen.

    (192) Opmerkingen die in antwoord op de mededeling van punten van bezwaar werden ingediend, blz. 23, voorlaatste alinea.

    (193) PB C 9 van 14.1.1998, blz. 3.

    (194) Deze statistische gegevens worden regelmatig geactualiseerd op de website van Ofival, www.ofival.fr.

    (195) Zie bijvoorbeeld de overwegingen van Verordening (EG) nr. 1922/2001 van de Commissie (PB L 261 van 29.9.2001, blz. 52) en Verordening (EG) nr. 2579/2001 van de Commissie (PB L 344 van 28.12.2001, blz. 68).

    (196) Zie de besluiten inzake staatssteun waarnaar in de voetnoten 25 en 26 wordt verwezen.

    Top