EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32001D0478

2001/478/EG: Beschikking van de Commissie van 19 april 2001 inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak nr. 37.576 — UEFA-uitzendregels) (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 1023)

PB L 171 van 26.6.2001, p. 12–28 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2001/478/oj

32001D0478

2001/478/EG: Beschikking van de Commissie van 19 april 2001 inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst (Zaak nr. 37.576 — UEFA-uitzendregels) (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 1023)

Publicatieblad Nr. L 171 van 26/06/2001 blz. 0012 - 0028


Beschikking van de Commissie

van 19 april 2001

inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-overeenkomst

(Zaak nr. 37.576 - UEFA-uitzendregels)

(kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 1023)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2001/478/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte,

Gelet op Verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1216/1999(2), en met name op artikel 2,

Gezien het verzoek om een negatieve verklaring in de op 19 juli 1999 ingediende aanmelding met het oog op het verkrijgen van een ontheffing, zoals gewijzigd op 5 april 2000, overeenkomstig artikel 2 en artikel 4, lid 1, van Verordening nr. 17,

Gelet op het essentiële gedeelte van de aanmelding die overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening nr. 17 is bekendgemaakt(3),

Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities,

Overwegende hetgeen volgt:

1. DE FEITEN

(1) Deze beschikking heeft betrekking op de regels van de Union des Associations Européennes de Football (UEFA) inzake de uitzending van voetbalwedstrijden. Het gaat hierbij om de "Regulations governing the implementation of Article 47 of the UEFA statutes, 2000 edition" (Regels betreffende de uitvoering van artikel 47 van de statuten van de UEFA), editie van 2000, hierna "uitzendregels" genoemd. De uitzendregels bieden de nationale voetbalbonden de mogelijkheid om de uitzending van voetbalwedstrijden gedurende een beperkt aantal uren te verbieden. Het doel van de uitzendregels is de nationale voetbalbonden een beperkte mogelijkheid te bieden om binnenlandse voetbalwedstrijden te laten spelen op tijdstippen waarop zij niet worden verstoord door gelijktijdige uitzendingen van voetbalwedstrijden die ten koste gaan van het aantal toeschouwers in het stadion en de beoefening van het voetbal door amateurs.

(2) De UEFA is een internationale organisatie van 51 nationale voetbalbonden. Zij is gevestigd te Nyon in Zwitserland. Het lidmaatschap van de UEFA staat open voor alle nationale voetbalbonden van Europa. In de regel is er in elk EER-land één voetbalbond die de sport op nationaal niveau organiseert. Een uitzondering hierop is het Verenigd Koninkrijk, waar Engeland, Wales, Schotland en Noord-Ierland om historische redenen elk hun eigen bond hebben. Als Europese federatie, erkend door de FIFA (Fédération Internationale de Football Associations), is de UEFA het bestuursorgaan voor het Europese voetbal. De UEFA organiseert tevens internationale voetbalcompetities en -toernooien op Europees niveau, zoals het Europees Kampioenschap voetbal, de UEFA Champions League en de UEFA-Cup.

(3) De UEFA voerde in 1988 voor het eerst uitzendregels in. Deze regels, die op 19 mei 1992 bij de Commissie werden aangemeld(4), zijn in de loop der jaren meermaals gewijzigd; over deze regels zijn door een aantal omroeporganisaties klachten ingediend(5). De klagers waren van mening dat de regels de concurrentie beperkten; deze mening werd door de Commissie gedeeld. De Commissie trachtte via overleg met de betrokken partijen een aanvaardbare oplossing te vinden die in overeenstemming zou zijn met het communautaire mededingingsrecht. In 1994 werd een bemiddelaar aangesteld, die in 1996 concludeerde dat geen compromis kon worden gesloten.

(4) Op 16 juli 1998 deed de Commissie een mededeling van punten van bezwaar uitgaan omdat zij van mening was dat de destijds geldende uitzendregels in strijd waren met artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst en niet in aanmerking kwamen voor een vrijstelling op grond van artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 3, van de EER-overeenkomst.

(5) In antwoord op de mededeling van punten van bezwaar van 15 oktober 1998 heeft de UEFA een voorstel voor nieuwe uitzendregels ingediend. Op basis van dit voorstel heeft de UEFA op 2 juli 1999 nieuwe uitzendregels aangenomen, die in de plaats komen van de uitzendregels waarop de mededeling van punten van bezwaar betrekking had; deze regels zijn op 19 juli 1999 bij de Commissie aangemeld. Bij die gelegenheid heeft de UEFA ook haar aanmelding van 1992 ingetrokken.

(6) Nadat zij de nieuwe uitzendregels van 2 juli 1999 had onderzocht, was de Commissie van mening dat verdere wijzigingen nodig waren. Zij verzocht de UEFA bij brief van 14 februari 2000 de mogelijkheden voor de nationale bonden om uitzendingen van voetbalwedstrijden te verbieden te beperken. Met name artikel 3, lid 3, van de uitzendregels en de toepassing daarvan gaven aanleiding tot problemen. Krachtens artikel 3, lid 3, moesten de nationale voetbalbonden namelijk het bewijs leveren dat de overeenkomstig artikel 3, lid 1, vastgestelde uitzendingsvrije perioden daadwerkelijk overeenstemmen met het belangrijkste binnenlandse competitieprogramma. Het probleem was dat de uitzendregels geen precieze definitie bevatten van "belangrijkste binnenlandse competitieprogramma". Dit maakte het zeer moeilijk te controleren of de nationale bonden zich hielden aan de verplichting om uitsluitend tijdens het belangrijkste binnenlandse competitieprogramma uitzendingsvrije uren in te stellen.

(7) De Commissie heeft de UEFA daarom verzocht een duidelijke definitie te geven van het belangrijkste binnenlandse competitieprogramma. Zij heeft de UEFA tevens verzocht om de duidelijke en ondubbelzinnige regel op te nemen dat de uitzendingsvrije periode moet overeenkomen met het belangrijkste binnenlandse competitieprogramma. Volgens de Commissie wordt het belangrijkste binnenlandse competitieprogramma traditioneel in het weekeinde gespeeld, op zaterdag of zondag. Een voetbalwedstrijd duurt 2 x 45 minuten, onderbroken door een rustpauze van 15 minuten, in totaal bijna 2 uur. De Commissie ging er derhalve alleen mee akkoord dat de nationale bonden wordt toegestaan om op zaterdag of zondag een uitzendingsvrije periode van 21/2 uur in te stellen; dit zou de toeschouwers genoeg tijd geven om de wedstrijd te zien, inclusief reistijd, zonder dat zij bang hoeven te zijn om interessante voetbalwedstrijden op televisie te missen. De Commissie heeft om deze wijzigingen gevraagd omdat met een duidelijke regel inzake het belangrijkste binnenlandse competitieprogramma en een strikt toezicht op de naleving van de bewijsplicht van de nationale bonden wordt vermeden dat te lange uitzendingsvrije perioden worden ingesteld. Bovendien was de Commissie van mening dat het nauwe verband met het belangrijkste binnenlandse competitieprogramma, dat een statisch karakter heeft, betekent dat de nationale voetbalbonden elk jaar dezelfde uitzendingsvrije periode zullen instellen, zodat stabiele voorwaarden voor het uitzenden van voetbalwedstrijden worden geschapen.

(8) De UEFA voldeed aan het verzoek van de Commissie en stelde de Commissie er bij brief van 5 april 2000 van in kennis dat artikel 3 van de uitzendregels overeenkomstig het verzoek van de Commissie was aangepast. De brief van 5 april 2000 vormde tevens de formele kennisgeving van de wijziging van artikel 3. De uitzendregels werden overeenkomstig artikel 9 op 31 maart 2000 goedgekeurd door het Uitvoerend Comité van de UEFA en traden op 1 augustus 2000 in werking.

1.1. Regels van de UEFA inzake de uitzending van voetbalwedstrijden

1.1.1. De statuten van de UEFA, editie van 2000

(9) De materiële regels van de UEFA inzake uitzendingen zijn vervat in de uitzendregels. Het Uitvoerend Comité van de UEFA stelt deze uitzendregels vast krachtens artikel 47, lid 2, van de statuten van de UEFA. Dit artikel machtigt het Uitvoerend Comité van de UEFA uitzendregels vast te stellen ter uitvoering van het recht van de UEFA en haar leden (nationale voetbalbonden) overeenkomstig artikel 47, lid 1, om uitzending van voetbalwedstrijden toe te staan: "1. De UEFA en haar leden hebben de uitsluitende rechten om toestemming te geven voor radio- en televisie-uitzendingen, alsmede elk ander gebruik en verspreiding door middel van beeld en geluid, rechtstreeks of opgenomen, geheel of in samenvatting, van wedstrijden die onder hun rechtsmacht vallen.

2. Het Uitvoerend Comité stelt uitvoeringsbepalingen betreffende deze rechten vast.".

1.1.2. De uitzendregels van 31 maart 2000

(10) Het doel van de uitzendregels is ervoor te zorgen dat de kijkers er niet van worden weerhouden om voetbalwedstrijden te bezoeken en/of aan wedstrijden voor amateurs en junioren deel te nemen wegens uitzendingen van voetbalwedstrijden(6) die mogelijk met deze wedstrijden concurreren(7). Aangezien sommige nationale voetbalbonden niet bang zijn voor deze mogelijke negatieve gevolgen van de uitzending van voetbalwedstrijden, bevatten de uitzendregels geen verplichting voor de nationale bonden om op hun grondgebied uitzendingsvrije perioden in te stellen. De nationale bonden zijn echter verplicht zich te houden aan de uitzendingsvrije periode van andere nationale bonden wanneer zij hun uitzendrechten op voetbalwedstrijden verkopen voor het grondgebied van nationale bonden die uitzendingsvrije perioden hebben ingesteld(8).

(11) Overeenkomstig artikel 3, lid 1, kan elk lid de uitzending van voetbalwedstrijden op zijn grondgebied op zaterdag of zondag gedurende 21/2 uur verbieden. Het verbod heeft uitsluitend betrekking op doelbewuste uitzendingen(9). Krachtens artikel 3, lid 3, moet deze periode van 21/2 uur overeenstemmen met het belangrijkste binnenlandse competitieprogramma. In artikel 3, lid 4, wordt het belangrijkste binnenlandse competitieprogramma gedefinieerd als de tijd gedurende welke de meeste (d.w.z. 50 % of meer) van de wekelijkse voetbalwedstrijden in de twee hoogste divisies van het betrokken land worden gespeeld. Het kan hierbij gaan om wedstrijden in het amateurvoetbal of in het betaald voetbal. Het belangrijkste binnenlandse seizoen begint met de eerste en eindigt met de laatste competitiewedstrijd om het nationaal kampioenschap. Om elke twijfel weg te nemen: krachtens artikel 3, lid 1, mag de uitzending van voetbalwedstrijden alleen tijdens het bij de UEFA aangemelde voetbalseizoen worden verboden. Het vereiste dat de nationale bonden alleen gedurende het voetbalseizoen in hun land uitzendingsvrije uren instellen, betekent dat de nationale voetbalbond de uitzending van voetbalwedstrijden op televisie niet kan verbieden wanneer bijvoorbeeld wegens het klimaat in een bepaald land in de winter niet wordt gevoetbald.

(12) Artikel 3, lid 2, verplicht de nationale bonden die willen gebruikmaken van de mogelijkheid om de uitzending van voetbalwedstrijden op hun grondgebied te verbieden, een dergelijke beslissing uiterlijk één maand voor het begin van het binnenlandse seizoen te nemen. De uitzendingsvrije perioden kunnen slechts worden gewijzigd met ingang van het volgende voetbalseizoen, mits zulks uiterlijk één maand voor het begin van dat seizoen geschiedt. Krachtens artikel 3, lid 3, moeten alle beslissingen van de nationale voetbalbonden betreffende uitzendingsvrije perioden onmiddellijk nadat zij zijn genomen schriftelijk worden medegedeeld aan de UEFA, die de relevante informatie publiceert(10). Krachtens artikel 3, lid 5, moeten de nationale bonden de UEFA uiterlijk één maand voor het begin van het binnenlandse voetbalseizoen een lijst van de betrokken binnenlandse competitiewedstrijden verstrekken om de gekozen uitzendingsvrije periode te rechtvaardigen; in deze lijst moeten het begin en het einde van het binnenlandse voetbalseizoen zijn vermeld. Wanneer de nationale voetbalbond verzuimt de UEFA tijdig in kennis te stellen van zijn besluit inzake "uitzendingsvrije perioden", gelden gedurende dat seizoen voor die nationale bond geen beperkingen voor televisie-uitzendingen van voetbalwedstrijden.

(13) De bepalingen inzake uitzendingsvrije perioden zijn niet van toepassing op de uitzending van voetbalwedstrijden tijdens niet-sportprogramma's, zoals nieuwsprogramma's, die krachtens artikel 3, lid 6, korte (opgenomen) fragmenten van voetbalwedstrijden mogen bevatten(11).

(14) Bepaalde bijzondere voetbalwedstrijden mogen gedurende de uitzendingsvrije perioden worden uitgezonden(12). De nationale bonden moeten de UEFA uiterlijk 45 dagen van tevoren in kennis stellen van de datum en het aanvangstijdstip van de wedstrijden die bij uitzondering gedurende de uitzendingsvrije perioden worden uitgezonden(13). Gezien het uitzonderlijke karakter van de wedstrijden die onder deze bepaling vallen, wordt zij in de praktijk zeer weinig toegepast(14). Indien een nationale bond de uitzending van een wedstrijd toestaat, ook als het om een wedstrijd gaat die onder een van de genoemde categorieën valt, kan hij geen bezwaar maken tegen uitzending op zijn grondgebied van in een ander land gespeelde wedstrijden.

(15) De nationale bonden mogen het voetbal uit andere landen niet discrimineren, en de uitzendregels zijn op gelijke wijze van toepassing op binnenlandse en buitenlandse wedstrijden(15). Het is de verantwoordelijkheid van de nationale voetbalbonden om ervoor te zorgen dat alle partijen zich houden aan de bepalingen van de uitzendregels(16). De controle- en tuchtcommissie van de UEFA (Control and Disciplinary Body) kan disciplinaire maatregelen treffen of richtlijnen uitvaardigen jegens nationale bonden die de uitzendregels hebben overtreden. Daarnaast kan de UEFA administratieve maatregelen treffen volgens het huidige systeem van afdrachten waarover de nationale voetbalbonden overeenstemming hebben bereikt(17).

1.2. Door belanghebbende derden gemaakte opmerkingen

(16) Overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening nr. 17 heeft de Commissie een bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen gepubliceerd(18) waarop zeven belanghebbende derden hebben gereageerd. De opmerkingen van de klagers en belanghebbende derden kunnen als volgt worden samengevat:

(17) Hoewel derden erkennen(19) dat de uitzendregels van 31 maart 2000 een verbetering zijn ten opzichte van de vorige versies, blijven zij van mening dat deze regels de mededinging beperken in de zin van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst en dat de UEFA geen bewijs heeft geleverd dat een uitzondering krachtens artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 3, van de EER-overeenkomst rechtvaardigt, d.w.z. dat de UEFA niet heeft aangetoond dat de uitzending van voetbalwedstrijden ten koste gaat van het aantal toeschouwers in het stadion en de beoefening van het voetbal door amateurs. Aangevoerd wordt, dat de uitzendregels niet op betaaltelevisie van toepassing zouden moeten zijn wegens het nog lage aantal abonnees en het feit dat het effect van betaaltelevisie dus gering is.

(18) Voorts wordt aangevoerd dat de uitzendregels het verwerven van de rechten op rechtstreekse uitzendingen van voetbalwedstrijden riskanter maken, aangezien de nationale bonden pas één maand voor het begin van het voetbalseizoen een beslissing hoeven te nemen over de uitzendingsvrije perioden. Dit is een bijzonder probleem omdat de omroeporganisaties contracten voor toekomstige jaren moeten sluiten terwijl zij geen garantie hebben dat de voetbalbonden hun belangrijkste competitieprogramma's en uitzendingsvrije perioden niet verschuiven.

(19) De Britse omroeporganisaties voeren aan dat zij een specifiek probleem hebben omdat er in het Verenigd Koninkrijk vier nationale bonden zijn, die niet verplicht zijn hun uitzendingsvrije perioden op elkaar af te stemmen; zij kunnen dus elk een aparte uitzendingsvrije periode instellen, hetgeen het uitzenden van voetbalwedstrijden in het Verenigd Koninkrijk zeer moeilijk maakt. Voorts vrezen de Britse omroeporganisaties dat zij niet kunnen gebruikmaken van artikel 4, dat voorziet in een uitzondering op de uitzendingsvrije periode voor wedstrijden van nationaal belang en dus een afzwakking van artikel 3 behelst. De Britse omroeporganisaties voeren aan dat elk van de vier gebieden in het Verenigd Koninkrijk zijn eigen belangen heeft en dat, gesteld dat één nationale bond voor het uitzenden van een wedstrijd een ontheffing van de uitzendingsvrije periode verleent, die ontheffing niet voor de andere nationale voetbalbonden geldt, zodat uitzending in die andere gebieden niet mogelijk is.

(20) Sommige omroeporganisaties zijn van mening dat zij dankzij technologische ontwikkelingen spoedig in geheel Europa zullen uitzenden. In het slechtste geval moeten de omroeporganisaties zich houden aan verschillende uitzendingsvrije perioden in verschillende landen, waardoor grensoverschrijdende uitzendingen worden bemoeilijkt. Bovendien zouden nieuwe diensten via internet, TV on demand, pay-per-view-TV en andere multimediadiensten ook onder de uitzendregels vallen. Anders dan bij traditionele televisie kunnen uitzendingen van voetbalwedstrijden via internet op verzoek 24 uur per dag worden ontvangen, dus ook buiten de zendtijd. Zij voeren aan dat de ontvangst van uitzendingen via internet niet aan geografische beperkingen gebonden is. Om aan de uitzendregels te voldoen zou een aanbieder van diensten via internet volgens hen dus alle uitzendingsvrije perioden van alle nationale bonden in acht moeten nemen. De provider zou de uitzendingen dus tijdens de uitzendingsvrije perioden van elke nationale bond moeten blokkeren en tijdens de resterende perioden moeten vrijgeven. Het is voor internetproviders economisch niet verantwoord deze procedure te volgen. Daarnaast zou dit de technische vooruitgang van de multimediadiensten in Europa schaden en zou de ontwikkeling van de uitzending van sportwedstrijden via nieuwe diensten zoals internet ernstig worden belemmerd.

2. JURIDISCHE BEOORDELING

2.1. De relevante productmarkt

2.1.1. Standpunt van de UEFA

(21) De UEFA heeft in haar aanmelding niet de relevante productmarkt afgebakend. De UEFA stelde alleen dat de uitzendregels gevolgen hadden voor het voetbal en voor uitzendactiviteiten.

2.1.2. Markten waarvoor de uitzendregels mogelijk gevolgen hebben

(22) De Commissie is van mening dat de uitzendregels van de UEFA mogelijk gevolgen hebben voor de volgende markten:

- De upstream-markt(en) voor de verwerving van de uitzendrechten voor gratis televisie en betaaltelevisie.

- De downstream-markten waarop de omroeporganisaties kunnen concurreren om de gunst van de kijker, om van de kijkcijfers afhankelijke reclame-inkomsten en om abonnees van betaaltelevisie.

(23) De Commissie is voorts van mening dat de uitzendregels van de UEFA mogelijk gevolgen hebben voor de rechten op uitzending via internet en informatieverstrekking aan de consument via internet. In dit stadium is het aanbod van beeldmateriaal via internet echter geen echt alternatief voor of aanvulling op televisie-uitzendingen van voetbalwedstrijden. De technologie voor de doorgifte van bewegende beelden via internet aan consumenten is nog niet volledig ontwikkeld en de economische waarde ervan is nog steeds beperkt. De Commissie zijn geen diensten bekend die rechtstreeks een volledig verslag van voetbalwedstrijden aanbieden of voornemens zijn dit in de nabije toekomst aan te bieden. Thans is er dus geen dienst waarvoor de uitzendregels een merkbare beperking zouden kunnen meebrengen. Hoewel deze situatie in de toekomst kan veranderen indien de benodigde transmissiecapaciteit op grote schaal beschikbaar komt, is het momenteel niet nodig om in het kader van deze beschikking de internetrechten op voetbalwedstrijden nader te bezien, en het is evenmin nodig rekening te houden met informatieverstrekking aan de consument via internet of reclame in verband daarmee.

2.1.3. De upstream-markt voor de verwerving van uitzendrechten op voetbalwedstrijden

(24) De voorkeur van de kijker is doorslaggevend bij het programmeringsbeleid van alle soorten omroeporganisaties en bepaalt dus de waarde van een programma voor een omroeporganisatie(20). De Commissie stelt vast dat alle omroeporganisaties daadwerkelijk of potentieel geïnteresseerd zijn in uitzendrechten op voetbalwedstrijden en dat voetbal voor allemaal even belangrijk is, ongeacht de markt(21). Publieke omroepen kopen overeenkomstig hun openbare dienstverplichtingen programma's om een breed publiek te bereiken. Omroeporganisaties die gratis televisie leveren en geheel of gedeeltelijk worden gefinancierd door reclame-inkomsten kopen programma's om grote aantallen kijkers te trekken en verkopen de mogelijkheid om deze kijkers te bereiken aan adverteerders. Omroeporganisaties die betaaltelevisie brengen, kopen programma's om mensen ertoe te bewegen een abonnement te nemen.

(25) Hoewel alle omroeporganisaties trachten uitzendrechten op voetbalwedstrijden te verwerven, is de trend dat de rechten voor de volledige rechtstreekse uitzending van wedstrijden steeds vaker aan betaalzenders worden verkocht en de gratis zenders de rechten voor niet-rechtstreekse uitzendingen of samenvattingen van voetbalwedstrijden verwerven. De reden hiervoor is dat betaalzenders voor de uitzendrechten doorgaans meer kunnen betalen dan gratis zenders, aangezien deze laatste met grotere budgettaire beperkingen te maken hebben. Hoewel de Commissie betaaltelevisie in eerdere beschikkingen(22) als aparte markt heeft aangemerkt, is het in dit geval niet nodig om de markten voor gratis televisie en betaaltelevisie apart te analyseren om de gevolgen van de uitzendregels te meten, aangezien alle soorten uitzendingen van voetbalwedstrijden onder de uitzendregels vallen.

(26) De markt voor uitzendrechten kan worden afgebakend aan de hand van het aantal programma's dat het beoogde doel kan bereiken. De substitueerbaarheid kan dus worden onderzocht door na te gaan in hoeverre andere programma's dit doel kunnen bereiken. Als een bepaald soort programma regelmatig hoge kijkcijfers haalt, een specifiek publiek trekt of voor profilering zorgt, terwijl dit door andere programma's niet kan worden bereikt, kan ervan worden uitgegaan dat deze programma's een afzonderlijke relevante markt vormen, omdat er geen programma's zijn die vanwege de concurrentiedwang de houder van de rechten beletten de prijs van deze televisierechten te bepalen.

(27) Tot nog toe heeft de Commissie de uitzendrechten voor voetbalwedstrijden niet als een afzonderlijke relevante productmarkt aangemerkt. Onlangs was de Commissie in de zaak-TPS van oordeel dat films en sportevenementen algemeen als de twee populairste betaaltelevisieproducten worden beschouwd, en zij opperde dat de uitzendrechten voor sportevenementen een afzonderlijke markt zouden kunnen vormen(23). In de zaak-Eurovisie(24) was de Commissie van oordeel dat er sprake zou kunnen zijn van afzonderlijke markten voor de verwerving van de rechten op sommige belangrijke, meestal internationale sportevenementen die niet frequent plaatsvinden, zoals het wereldkampioenschap voetbal. De Commissie was van oordeel dat sportprogramma's specifieke kenmerken hebben; zij kunnen hoge kijkcijfers halen en een specifiek publiek bereiken dat tot de doelgroep van bepaalde adverteerders behoort. De Commissie concludeerde echter dat het in dit geval niet nodig was de relevante productmarkten precies af te bakenen.

(28) Het onderzoek van de Commissie in deze zaak heeft aanwijzingen opgeleverd dat sprake zou kunnen zijn van een afzonderlijke markt voor de uitzendrechten op voetbalevenementen. De Commissie heeft tevens aanwijzingen gevonden dat sprake zou kunnen zijn van een afzonderlijke markt voor de uitzendrechten op voetbalevenementen die niet regelmatig gedurende elk jaar plaatsvinden (bijvoorbeeld het wereldkampioenschap voetbal) en die niet kunnen worden gesubstitueerd door de uitzendrechten op reguliere voetbalevenementen. De Commissie is hoe dan ook van oordeel dat de uitzendregels van de UEFA zelfs niet tot een merkbare beperking van de mededinging zouden leiden wanneer de markt zo zou worden afgebakend dat hij alleen de uitzending van voetbalevenementen omvat die elk jaar verspreid over het gehele jaar plaatsvinden, waarbij het in de praktijk voornamelijk zou gaan om de nationale competitiewedstrijden in de hoogste twee divisies en de nationale bekerwedstrijden, alsmede de UEFA Champions League en de UEFA-Cup.

(29) Hoewel het onderzoek van de Commissie een aantal elementen aan het licht heeft gebracht die wijzen op het bestaan van deze markt en die hieronder worden beschreven, is het in dit geval niet nodig de relevante productmarkten precies af te bakenen.

2.1.3.1. Profilering

(30) Voetbal is voor de omroeporganisaties belangrijk omdat zij zich hiermee kunnen profileren. Voetbal is voor de begeerde kijkers heel herkenbaar en het trekt doorgaans zeer veel kijkers. Er wordt gedurende het grootste deel van het jaar regelmatig gevoetbald(25), en kijkers willen niet alleen een bepaalde wedstrijd zien, maar willen de gehele competitie volgen. Voetbalcompetities leveren derhalve gedurende lange perioden een gegarandeerd aantal kijkers. Voetbal zorgt ervoor dat kijkers regelmatig naar een bepaalde omroeporganisatie kijken en deze met voetbal associëren. Aldus kan een omroeporganisatie zich profileren.

(31) In een televisie-industrie waarin kijkers uit steeds meer kanalen kunnen kiezen, die veel vergelijkbare producten aanbieden, wordt profilering steeds belangrijker(26). Door de grotere keuze voor de kijkers wordt het steeds moeilijker voor de omroeporganisaties om een vast publiek aan zich te binden. Profilering bevordert de ontwikkeling van kijkgewoontes, waardoor kijkers op vaste tijden naar een bepaald kanaal kijken. Een dergelijke kijkerstrouw wordt echter alleen bereikt door een "gedifferentieerd" product aan te bieden dat in het oog springende programma's omvat, en ervoor te zorgen dat de omroep daarmee duidelijk wordt geassocieerd. Als een omroep gewoonlijk bepaalde programma's uitzendt zoals de UEFA Champions League, zullen kijkers de gewoonte ontwikkelen om eerst op die omroep af te stemmen als zij televisie willen kijken. Door "merkentrouw" aan een omroeporganisatie nemen kijkers die omroep als uitgangspunt voor hun kijkgedrag. Dit heeft gunstige gevolgen voor de andere programma's die door die omroeporganisatie worden uitgezonden.

(32) Hoewel het opbouwen van merkentrouw voor alle soorten omroeporganisaties belangrijk is, geldt dit zeker voor televisiezenders die uit reclame worden gefinancierd. Zij moeten de adverteerders voor alle uitzendingen een publiek kunnen bieden, omdat zij anders hun reclametijd niet kunnen verkopen. Voetbal is in dat opzicht bijzonder aantrekkelijk, omdat het veel kijkers trekt en dus voortdurend voor hoge kijkcijfers zorgt. Kijkers die een bepaalde wedstrijd willen zien, zullen veelal ruim van te voren op die omroep afstemmen en na de wedstrijd mogelijk blijven "hangen" om te zien of het volgende programma ook interessant is. Er wordt beweerd dat dit soms zijn weerslag heeft op de reclametarieven, die niet alleen hoog zijn in de reclameblokken onmiddellijk voor en na de wedstrijd, maar ook in de blokken rond de programma's die voor en na de wedstrijd worden uitgezonden.

(33) Het onderzoek van de Commissie heeft bevestigd dat de wens om zich te profileren een belangrijke rol speelt bij de beslissing van omroeporganisaties om al dan niet televisierechten op voetbalwedstrijden te kopen(27). In hun optiek kunnen zij zich met uitzendingen van voetbalwedstrijden duidelijk profileren, en zouden zij zich zonder die profilering niet verder kunnen ontwikkelen. De beschikbaarheid van een alternatieve programmering verandert niets aan hun belangstelling voor of vraag naar televisierechten op voetbalevenementen(28). Volgens Richard Russell Associates "drijft" BSkyB al tien jaar op sport(29).

(34) Voor omroeporganisaties die zich willen profileren is de regelmaat van voetbal een bijzonder waardevol aspect van deze sport. Anders dan bij andere sporten het geval is, kent het voetbal competities die verspreid over bijna het gehele jaar worden afgewerkt. Daardoor kunnen omroeporganisaties met voetbal regelmatig en langdurig hoge kijkcijfers halen, hetgeen met andere sporten niet het geval is(30). In andere sporten worden weliswaar ook competities georganiseerd, maar niet zo veelvuldig en regelmatig als in het voetbal. Hoewel andere sporten soms ook grote aantallen kijkers trekken, worden er niet dezelfde, voortdurend hoge kijkcijfers mee behaald als met voetbal. Juist de continuïteit van die hoge kijkcijfers is van groot belang voor de profilering van een omroeporganisatie, omdat deze profilering enige tijd vergt(31).

(35) De profileringsdrang is zo groot dat omroeporganisaties in sommige gevallen bereid zijn verlies te maken op een bepaald programma als dat programma van zodanige kwaliteit is dat het nieuwe kijkers trekt. Voor sommige omroeporganisaties kan voetbal worden beschouwd als een soort lokkertje(32).

(36) Deze kenmerken van uitzendrechten op voetbalwedstrijden hebben tot gevolg dat de omroeporganisaties bereid zijn voor die rechten veel hogere prijzen te betalen dan voor alle andere sportrechten, met inbegrip van de rechten op bijzondere sportevenementen zoals de Olympische Spelen en de Formule-I-races(33). Uit de tabel in bijlage I blijkt dat in de periode 1992-1996 14 van de 21 duurstbetaalde sportrechtendeals in Europa betrekking hadden op voetbal. Volgens ONdigital zijn rechten op voetbalwedstrijden de duurste van alle sportrechten(34). De totale uitgaven voor sportuitzendingen zijn de afgelopen tijd aanzienlijk gestegen. In de totale uitgaven van omroeporganisaties voor sportuitzendingen was het aandeel van uitgaven in verband met voetbaluitzendingen veruit het hoogst. Het Europese gemiddelde bedroeg 44,6 %(35). Dat zo'n hoog percentage van de uitgaven wordt besteed aan televisierechten op voetbalwedstrijden geeft aan dat omroeporganisaties daaraan veel meer belang hechten dan aan de televisierechten op andere sportevenementen.

2.1.3.2. Een specifiek publiek

(37) Omroeporganisaties willen kijkers trekken. Om een zo breed mogelijk publiek te bereiken, zullen zij bijgevolg naar een uitgebalanceerde, gevarieerde programmering streven. Voor publieke omroeporganisaties is het een onderdeel van hun taak op het gebied van openbare dienstverlening om te voorzien in de wensen van een breed publiek. Betaalzenders willen bij zoveel mogelijk mensen in de smaak vallen om zoveel mogelijk abonnementen te verkopen. Voor commerciële omroeporganisaties geldt dat zij doorgaans "pakketten" van reclameonderbrekingen, gespreid over verschillende programma's, in plaats van individuele onderbrekingen tijdens specifieke programma's aanbieden(36). Producenten die bijvoorbeeld tijdens de Premier League willen adverteren, zullen bijgevolg ook tijdens andere soorten programma's reclametijd kopen. Dit is de optimale strategie voor een adverteerder die een zo groot mogelijk deel van zijn potentiële klanten wil bereiken, omdat dat het best kan worden gedaan door reclameboodschappen uit te zenden tijdens een reeks zorgvuldig geselecteerde programma's, die elk door een andere groep potentiële klanten worden bekeken(37). Het feit dat voetbal regelmatig en frequent wordt gespeeld en hoge kijkcijfers haalt, verhoogt de waarde van voetbalprogramma's als onderdeel van een reclamepakket, omdat het de adverteerder in staat stelt telkens opnieuw een potentiële klant met een bepaald profiel te bereiken.

(38) Bij het samenstellen van een "pakket" zullen de adverteerders niet willekeurig de programma's kiezen tijdens welke hun reclameboodschappen worden uitgezonden. Het soort publiek, het profiel van het publiek, dat een programma trekt is voor de adverteerders van cruciaal belang. Het gaat hierbij juist om de bestaansgrond van reclame: bedrijven maken voornamelijk reclame om nieuwe klanten te werven of bestaande klanten te behouden. Om aan deze doelstelling te voldoen moet een reclameboodschap worden bekeken door degenen die ten minste potentieel geïnteresseerd zijn in het getoonde product(38).

(39) Niet alle groepen kijkers zijn even belangrijk voor de omroeporganisaties (en de adverteerders). Sommige mensen kijken meer televisie dan anderen. De koopkracht en het uitgavenpatroon van mensen lopen uiteen. Tot de meest begeerde doelgroepen behoren mannen met een bovengemiddelde koopkracht in de leeftijdscategorie 16-35 jaar, omdat algemeen wordt aangenomen dat deze groep een minder vast uitgavenpatroon heeft dan oudere mensen. Zij zullen dus eerder geneigd zijn nieuwe producten en diensten uit te proberen. Het probleem voor de omroeporganisaties en de adverteerders is dat deze groep voor een groot deel bestaat uit "gematigde televisiekijkers"(39), die in de regel niet veel televisiekijken(40). Het is bijgevolg veel moeilijker voor de adverteerders om door middel van televisiereclame hun boodschap aan deze doelgroep over te brengen dan aan andere bevolkingsgroepen, bijvoorbeeld vrouwelijke 55-plussers, die gemiddeld veel meer televisiekijken. De aantrekkelijkheid en ongrijpbaarheid van de doelgroep zorgen ervoor dat de door deze groep bekeken programma's van groot belang zijn voor de omroeporganisaties, die dus graag programma's hebben die dit soort kijkers trekken.

(40) Uit het onderzoek van de Commissie is gebleken dat voetbalprogramma's kennelijk het effciëntste instrument zijn om deze specifieke bevolkingsgroep te bereiken. Tweederde van de kijkers zijn mannen in de gewenste leeftijdscategorieën(41). Dit heeft tot gevolg dat de omroeporganisaties voor reclame tijdens voetbalwedstrijden hogere tarieven in rekening kunnen brengen dan bij andere programma's en dat reclametijd tijdens uitzendingen van voetbalwedstrijden duurder is dan tijdens de uitzending van andere sporten. Britse omroeporganisaties kunnen bijvoorbeeld voor wedstrijden in de Premier League en de UEFA Champions League een toeslag van 10-50 % in rekening brengen, afhankelijk van de clubs die spelen en het stadium waarin het toernooi zich bevindt(42).

(41) De aantrekkingskracht van programma's - en dus de mate van concurrentie om de televisierechten - varieert naar gelang van het soort sport en het soort evenement. Massasporten zoals voetbal trekken doorgaans grote aantallen kijkers. Kleine sporten trekken daarentegen zeer weinig kijkers. Internationale evenementen zijn meestal aantrekkelijker voor het publiek in een bepaald land dan nationale evenementen, althans wanneer de nationale ploeg of de landskampioen deelneemt, terwijl voor internationale evenementen waaraan geen landskampioen of nationale ploeg deelneemt, vaak weinig belangstelling bestaat(43). In de meeste lidstaten trekt het voetbal voortdurend de grootste aantallen kijkers. In 1997 waren 21 van de 25 best bekeken Europese sportuitzendingen voetbaluitzendingen. De populariteit van voetbal komt ook tot uitdrukking in het aantal uren dat aan sportuitzendingen is gewijd. In de periode 1996-1997 was 13939 uur aan voetbaluitzendingen gewijd. Tennis kwam op de tweede plaats met 5115 uur, dus minder dan de helft(44). De auteurs van Kagan Euro TV Sports merkten naar aanleiding van deze cijfers op dat "uit de uitsplitsing van het aantal uren sport op televisie blijkt dat voetbal de meest lucratieve sport is om uit te zenden"(45). In de antwoorden op de verzoeken om inlichtingen op grond van artikel 11 wordt dezelfde opvatting naar voren gebracht. Zo verklaart ONdigital dat "Premier League-voetbal in het Verenigd Koninkrijk voortdurend miljoenen kijkers trekt, waarmee alle andere sportwedstrijden tijdens het seizoen in de schaduw worden gesteld"(46).

2.1.3.3. Conclusie met betrekking tot de upstream-markt

(42) Het onderzoek van de Commissie wijst uit dat er waarschijnlijk een afzonderlijke markt bestaat voor de verwerving van uitzendrechten op voetbalevenementen die elk jaar verspreid over het gehele jaar plaatsvinden, waarbij het in de praktijk voornamelijk gaat om de nationale competitiewedstrijden in de hoogste twee divisies en de nationale bekerwedstrijden, alsmede de UEFA Champions League en de UEFA-Cup. Voorts zou nog een afzonderlijke markt kunnen worden onderscheiden voor voetbalevenementen die niet regelmatig gedurende het gehele jaar plaatsvinden, zoals het wereldkampioenschap voetbal(47), aangezien dit voor de omroeporganisaties niet een even regelmatige programmabron vormt. Omdat de uitzendregels van de UEFA echter zelfs op de markt voor de verwerving van uitzendrechten op voetbalevenementen die elk jaar verspreid over het gehele jaar plaatsvinden, de mededinging niet merkbaar beperken, zoals hierboven reeds is vermeld, is het in dit geval niet nodig de relevante productmarkten precies af te bakenen.

2.1.4. De downstream-markten waarop de omroeporganisaties om van de kijkcijfers afhankelijke reclame-inkomsten, en om betaaltelevisieabonnees concurreren

(43) Zoals hierboven reeds is vermeld, heeft de verwerving van uitzendrechten op voetbalevenementen grote gevolgen voor de downstream-televisiemarkten waarop de voetbalevenementen worden uitgezonden en waarop de omroeporganisaties concurreren om adverteerders en/of abonnees. De uitzendregels behelzen geen beperking van het vermogen van de omroeporganisaties om adverteerders en/of abonnees te werven. Het is dan ook niet nodig om na te gaan of er afzonderlijke markten zijn die beperkt zijn tot de uitzending van voetbalevenementen op de downstream-markten, omdat de uitzendregels zelfs bij een zo eng mogelijke afbakening van de markt geen aanleiding geven tot bezwaren vanuit mededingingsoogpunt.

2.2. De relevante geografische markt

(44) De uitzendregels van de UEFA weerspiegelen het feit dat het bij de uitzendrechten op voetbalevenementen om een nationale markt gaat omdat dergelijke uitzendrechten doorgaans per land worden verkocht, zelfs voor pan-Europese evenementen zoals de UEFA Champions League.

(45) Voorts kunnen de downstream-televisiemarkten als nationale of regionale markt worden beschouwd, met name om cultuur- en taalredenen(48).

2.3. Artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst

(46) Overeenkomstig artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst zijn onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen lidstaten en de partijen bij de EER-overeenkomst ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt en het door de EER-overeenkomst bestreken grondgebied wordt verhinderd, beperkt of vervalst.

2.3.1. Overeenkomsten tussen ondernemingen en besluiten van ondernemersverenigingen

(47) Het Hof van Justitie heeft verklaard dat, gelet op de doelstellingen van de Gemeenschap, sport slechts onder het Gemeenschapsrecht valt, voorzover zij een economische activiteit in de zin van artikel 2 van het Verdrag vormt(49). Profvoetbalclubs houden zich bezig met economische activiteiten(50) en zijn ondernemingen in de zin van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst. De afzonderlijke nationale voetbalbonden zijn dus ondernemersverenigingen in de zin van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst. Zij zijn ook ondernemingen voorzover zij zich bezighouden met economische activiteiten(51). De UEFA is bijgevolg een vereniging van ondernemersverenigingen; zij is ook zelf een onderneming voorzover zij economische activiteiten uitoefent, zoals het verkopen van de commerciële rechten op UEFA-toernooien. De UEFA, de nationale bonden en de daarbij aangesloten voetbalclubs zijn derhalve ondernemingen in de zin van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst, niettegenstaande het feit dat sommige van hen geen winstoogmerk hebben en ongeacht hun eventuele culturele of sociale activiteiten.

(48) De uitzendregels zijn neergelegd in de interne voorschriften van de UEFA. De bevoegde organen van de UEFA hebben de regels vastgesteld. Dit is een besluit van een vereniging van ondernemersverenigingen in de zin van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst(52).

2.3.2. Geen merkbare beperking van de mededinging

(49) Volgens de UEFA bieden de uitzendregels de nationale bonden een beperkte mogelijkheid om hun binnenlandse voetbalwedstrijden te plannen op tijdstippen die niet samenvallen met voetbal op televisie. Hoewel dit soms kan leiden tot situaties waarin omroeporganisaties voetbalwedstrijden niet op het door hen gewenste tijdstip kunnen uitzenden, beperken de uitzendregels de concurrentie volgens de UEFA niet merkbaar, omdat de perioden tijdens welke uitzendingen van voetbalwedstrijden aan beperkingen kunnen worden onderworpen, zeer kort zijn.

(50) De Commissie stelt eerst en vooral vast dat de uitzendregels niet kunnen worden geacht tot doel te hebben de mededinging te beperken in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst. Het doel is niet een beperking van de commerciële mogelijkheden van de omroeporganisaties om uitzendrechten op voetbalwedstrijden te verwerven, noch een beperking van de mogelijkheden van de omroeporganisaties om te concurreren om reclame-inkomsten of abonnees. Het doel is de ontwikkeling van het voetbal en een afwisselend competitieverloop te bevorderen.

(51) Niettemin kunnen de uitzendregels er onder bepaalde omstandigheden mogelijkerwijs toe leiden dat omroeporganisaties niet in staat zijn voetbalevenementen rechtstreeks uit te zenden op het tijdstip waarop zij dit wensen te doen. De oorzaak hiervan is het feit dat de nationale bonden, wanneer hun uitzendrechten worden verkocht voor een grondgebied waarvoor een uitzendingsvrije periode geldt, verplicht zijn om ervoor te zorgen dat de uitzendingsvrije periode in acht wordt genomen en dat de betrokken voetbalevenementen niet tijdens deze periode worden uitgezonden. Dit gevolg van de uitzendregels kan echter niet als een merkbare beperking van de mededinging in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst worden aangemerkt.

(52) Gelet op de kenmerken van de UEFA-uitzendregels, is de Commissie tot de volgende conclusie gekomen:

a) De uitzendregels bieden de nationale voetbalbonden de mogelijkheid het doelbewust uitzenden van voetbal op hun grondgebied gedurende ten hoogste 21/2 uur, hetzij op zaterdag, hetzij op zondag, te verbieden.

b) Deze uitzendingsvrije periode moet strikt overeenkomen met het belangrijkste binnenlandse competitieprogramma zoals in de uitzendregels omschreven, namelijk de tijd gedurende welke de meeste (d.w.z. 50 % of meer) van de wekelijkse voetbalwedstrijden in de hoogste twee divisies van het betrokken land worden gespeeld.

c) Bovenstaand vereiste belet niet alleen dat op arbitraire wijze of in overdreven mate uitzendingsvrije perioden worden ingesteld, maar ook dat uitzendingsvrije perioden worden ingesteld wanneer geen voetbal wordt gespeeld, bijvoorbeeld tijdens de vakantie.

d) Wanneer het belangrijkste binnenlandse competitieprogramma al te zeer gespreid is, zodat 50 % of meer van de wekelijkse voetbalwedstrijden in de hoogste twee divisies van het betrokken land niet op zaterdag of zondag worden gespeeld, kan de nationale voetbalbond geen uitzendingsvrije perioden instellen.

e) Het nauwe verband met het belangrijkste binnenlandse competitieprogramma biedt tevens de zekerheid dat de uitzendingsvrije perioden in de loop der jaren grotendeels dezelfde blijven. Bovendien hebben de nationale voetbalbonden, zodra de uitzendingsvrije perioden zijn vastgesteld, verder geen invloed meer op de toepassing daarvan door middel van enige vorm van goedkeuringsprocedure. Een en ander zorgt ervoor dat de nationale voetbalbonden en de omroeporganisaties voetbalevenementen ruimschoots op voorhand op zodanige tijdstippen kunnen plannen dat zij niet samenvallen met de uitzending van andere wedstrijden, hetgeen belangrijk is met het oog op het aanpassen van de planning van voetbalwedstrijden voor de uitzending daarvan. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de bezorgdheid van de omroeporganisaties om het risico dat zij zouden kunnen lopen doordat de voetbalbonden het tijdstip van hun belangrijkste wedstrijden en bijgevolg de uitzendingsvrije periode zouden kunnen wijzigen. Dat dit als een risico wordt ervaren, heeft te maken met het feit dat de omroeporganisaties vaak verplicht zijn hun contracten inzake uitzendrechten ineens voor een aantal jaren te sluiten.

f) Indien een nationale voetbalbond toestaat dat tijdens de uitzendingsvrije periode op zijn grondgebied voetbal wordt uitgezonden, kan hij geen bezwaar maken tegen de uitzending van een ander voetbalevenement.

g) De bepalingen inzake uitzendingsvrije perioden zijn niet van toepassing op de uitzending van niet-sportprogramma's, waarin korte (opgenomen) fragmenten van voetbalwedstrijden kunnen worden vertoond.

(53) Bij het analyseren van de markt heeft de Commissie vastgesteld dat voor het seizoen 2000/2001 slechts tien van de 21 nationale voetbalbonden overeenkomstig de uitzendregels een uitzendingsvrije periode hebben ingesteld (zes op zaterdag en vier op zondag), zoals blijkt uit de tabel in bijlage II. Hoewel drie van de vier nationale voetbalbonden in het Verenigd Koninkrijk(53) een uitzendingsvrije periode hebben ingesteld, hebben zij dit - zoals in het verleden - op gecoördineerde wijze gedaan. De bezorgdheid van de Britse omroeporganisaties in verband met het feit dat er in het Verenigd Koninkrijk vier nationale bonden bestaan, die volgens de uitzendregels niet verplicht zijn hun uitzendingsvrije perioden op elkaar af te stemmen, zodat zij elk een aparte uitzendingsvrije periode zouden kunnen instellen, hetgeen het uitzenden van voetbalwedstrijden in het Verenigd Koninkrijk technisch zeer moeilijk (doch niet onmogelijk) zou maken, omdat de omroeporganisatie de voetbaluitzending zou moeten vervangen door een ander programma, is dus louter theoretisch en in de praktijk ongegrond.

(54) Voorts vrezen de Britse omroeporganisaties dat zij wegens het feit dat er vier nationale bonden bestaan, niet kunnen gebruikmaken van artikel4, dat voorziet in een uitzondering op de uitzendingsvrije periode voor wedstrijden van nationaal belang en dus een afzwakking van artikel 3 behelst(54). Zij voeren aan dat de vier nationale voetbalbonden in het Verenigd Koninkrijk elk hun eigen belangen hebben en dat, gesteld dat één van die bonden een ontheffing voor het uitzenden van een wedstrijd in de uitzendingsvrije periode verleent, die ontheffing niet voor de andere nationale voetbalbonden geldt, zodat zij niet op het grondgebied van die bonden kunnen uitzenden. De Commissie wijst erop dat artikel 4 voordelig is voor de omroeporganisaties, omdat het voorziet in een uitzondering op de uitzendingsvrije periode en dus een vermindering van het aantal uitzendingsvrije uren voor bepaalde voetbalwedstrijden, hoewel het hierbij niet om frequente wedstrijden gaat. Volgens deze bepaling mag een voetbalwedstrijd tijdens de uitzendingsvrije periode worden uitgezonden, terwijl dit normaliter verboden is. Voorts moet een nationale bond die deze uitzonderingsbepaling toepast, gedurende dezelfde periode tevens de uitzending van andere wedstrijden op zijn grondgebied toestaan. Artikel 4 is dus voordelig omdat het de beperking van artikel 3 afzwakt. Bovendien past geen van de bij de UEFA aangesloten nationale voetbalbonden deze bepaling toe in het seizoen 2000/2001. Tijdens het seizoen 1999/2000, toen er aanzienlijk meer uitzendingsvrije perioden waren, werd de bepaling slechts op negen voetbalwedstrijden toegepast. De Engelse en de Schotse voetbalbond hebben de bepaling drie keer toegepast, waarvan één keer op hetzelfde tijdstip. Het oordeel luidt dan ook dat deze bepaling, die voorziet in een ontheffing voor de uitzendingsvrije perioden, in de praktijk van gering belang is.

(55) De omroeporganisaties betogen voorts dat de uitzendregels voor problemen zorgen wat grensoverschrijdende uitzendingen betreft. Zij stellen dat ten gevolge van de technologische ontwikkelingen omroeporganisaties binnenkort in geheel Europa zullen uitzenden. Zij zullen dus in verschillende landen met verschillende uitzendingsvrije perioden te maken krijgen, hetgeen grensoverschrijdende uitzendingen moeilijker maakt. Hoewel de omroeporganisaties zich inderdaad moeten houden aan de uitzendingsvrije perioden op de grondgebieden waar zij doelbewust uitzenden, luidt het oordeel thans dat de mogelijke beperkingen die door de uitzendregels worden veroorzaakt, hierdoor niet merkbaar worden. De Commissie is geen enkel geval bekend waarin de gevolgen van de uitzendregels voor problemen hebben gezorgd. Voor de toepassing van de uitzendregels wordt "doelbewuste uitzending" gedefinieerd als een uitzending door een omroeporganisatie in de plaatselijke taal. Voorzover pan-Europese omroeporganisaties gecodeerd uitzenden, bestaat de mogelijkheid om de landen waarin een uitzendingsvrije periode geldt, uit te sluiten. Pan-Europese zenders die ongecodeerd uitzenden, zoals Eurosport, hebben de mogelijkheid geen voetbal met commentaar in een bepaalde taal uit te zenden om de uitzendregels te omzeilen. Dat het mogelijk is om de diverse landen verschillend te behandelen, blijkt uit het voorbeeld van Eurosport, dat de programmering reeds afstemt op een regionaal of plaatselijk publiek. Voorts zendt Eurosport, de enige pan-Europese sportzender die in alle lidstaten van de EU en de EER te ontvangen is, wedstrijden uit de nationale competities doorgaans niet rechtstreeks uit, maar op een later tijdstip. Aangezien de uitzendregels slechts van toepassing zijn op doelbewuste uitzendingen zoals hierboven gedefinieerd, en aangezien de meeste omroeporganisaties doelbewust op het grondgebied van één nationale voetbalbond uitzenden, lijkt het probleem in het huidige stadium niet zeer ernstig te zijn. Mochten de omstandigheden in de toekomst veranderen, dan zal de Commissie de situatie opnieuw moeten onderzoeken.

(56) Ten slotte geven de omroeporganisaties uiting aan bezorgdheid om de impact van de uitzendregels op nieuwe diensten via internet. Anders dan bij gewone televisie zouden uitzendingen van voetbalwedstrijden via internet op verzoek 24 uur per dag kunnen worden ontvangen; bovendien kent, wat nog belangrijker is, de ontvangst van internetuitzendingen geen geografische beperkingen. Om aan de uitzendregels te voldoen, zou een aanbieder van diensten via internet dus alle verschillende uitzendingsvrije perioden van alle aangesloten bonden in acht moeten nemen; dit betekent dat hij, op het grondgebied van elke bond afzonderlijk, de uitzendingen gedurende de uitzendingsvrije perioden ontoegankelijk en gedurende de vrije perioden toegankelijk voor de gebruikers zou moeten maken. Een dergelijke werkwijze, hoewel technisch mogelijk voor een aanbieder van diensten via internet, is voor internetproviders economisch niet zinvol en een dergelijk vereiste zou een hinderpaal voor de ontwikkeling van innovatieve diensten kunnen vormen. De Commissie deelt echter de opvatting van een van de belanghebbende derden die opmerkingen hebben gemaakt, namelijk dat de technologie voor de doorgifte van bewegende beelden via internet nog in de kinderschoenen staat en dat de economische waarde van dergelijke diensten nog steeds zeer gering is. De Commissie is thans derhalve van mening dat niet kan worden aangetoond dat de uitzendregels een merkbare beperking behelzen van de mogelijkheden om via internet bewegende beelden van voetbalwedstrijden aan te bieden. De Commissie zijn geen diensten bekend die rechtstreeks een volledig verslag van voetbalwedstrijden aanbieden of voornemens zijn dit in de nabije toekomst aan te bieden. Het is natuurlijk mogelijk dat de Commissie deze opvatting in de toekomst moet herzien: met name wanneer ontwikkelingen onder haar aandacht worden gebracht die erop wijzen dat de uitzendregels een hinderpaal voor de ontwikkeling van nieuwe internetdiensten zijn geworden, zal zij haar huidige beschikking met inachtneming van de gewijzigde omstandigheden in heroverweging nemen.

(57) Met het bovenstaande voor ogen, heeft de Commissie een onderzoek ingesteld naar de wedstrijden in de hoogste twee divisies van een aantal nationale voetbalbonden. De Commissie heeft vastgesteld dat de traditionele competitieprogramma's - die volgens de uitzendregels moeten overeenkomen met de uitzendingsvrije perioden - van land tot land verschillen (zie de tabel in bijlage II) en dat de wedstrijden in toenemende mate worden gespreid - met name in de competities in de grote voetballanden (Engeland, Frankrijk, Duitsland en Spanje), die naast hun binnenlandse markt ook een buitenlandse markt hebben. In de meeste van die competities wordt op verschillende dagen van de week en op verschillende tijdstippen gespeeld. Door de combinatie van de verschillende competitieprogramma's komt het bijgevolg slechts zelden tot een zodanige situatie dat het omroeporganisaties wordt belet voetbal uit een bepaald land of een bepaald toernooi uit te zenden en de desbetreffende uitzendrechten te verwerven(55). Omroeporganisaties krijgen misschien niet altijd de kans om een bepaalde wedstrijd rechtstreeks uit te zenden, maar er zijn dus genoeg gelegenheden om andere wedstrijden uit hetzelfde toernooi rechtstreeks uit te zenden. Wanneer een omroeporganisatie voetbal uit een bepaald land of een bepaald toernooi rechtstreeks wenst uit te zenden, wordt dit haar bijgevolg niet - of slechts uiterst zelden - door de uitzendregels belet. Daarnaast hebben omroeporganisaties ook de mogelijkheid om rechtstreeks voetbalwedstrijden uit te zenden uit andere nationale competities of pan-Europese competities die op andere tijdstippen worden gespeeld. De omroeporganisaties kunnen dus ondanks de uitzendregels altijd commercieel interessante uitzendrechten op voetbalwedstrijden verwerven.

(58) Voorts mag niet worden vergeten dat de omroeporganisaties vaak ook op een later tijdstip fragmenten en samenvattingen uitzenden in sportmagazines, enz. Deze programma's kunnen gemakkelijk worden uitgezonden op een tijdstip waarop zij niet met een uitzendingsvrije periode samenvallen. Voorts verbieden de uitzendregels niet dat in niet-sportprogramma's nieuws over sport wordt gebracht.

(59) Nu de Commissie tot de bevinding is gekomen dat de uitzendregels de mededinging op de markt voor televisie-uitzendingen niet merkbaar beperken, is het voor deze beschikking niet noodzakelijk vast te stellen of en in welke mate het uitzenden van voetbal op televisie - of het nu om gratis televisie, betaaltelevisie of verspreiding via internet gaat - negatieve gevolgen voor het stadionbezoek en voor de beoefening van het voetbal door amateurs heeft.

(60) Deze beschikking laat de beoordeling van de gemeenschappelijke verkoop van de uitzendrechten op voetbalwedstrijden op grond van artikel 81, lid 1, van het Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst onverlet.

(61) Op grond van deze feiten komt de Commissie tot de conclusie dat de uitzendregels van de UEFA op deze markt niet als een merkbare beperking van de mededinging in de zin van artikel 81, lid 1, van het Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst kunnen worden aangemerkt,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Op grond van de gegevens waarover zij beschikt, bestaan er voor de Commissie geen redenen om op grond van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst maatregelen te nemen ten aanzien van artikel 47 van de statuten van de UEFA, waaraan uitvoering is gegeven in de uitzendregels.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot: Union des Associations Européennes de Football Route de Genève 46 CH - 1260 Nyon 2

Gedaan te Brussel, 19 april 2001.

Voor de Commissie

Mario Monti

Lid van de Commissie

(1) PB 13 van 21.2.1962, blz. 204/62.

(2) PB L 148 van 15.6.1999, blz. 5.

(3) PB C 121 van 29.4.2000, blz. 14.

(4) Geregistreerd onder nr. IV/C-2/34.319.

(5) De klagers waren oorspronkelijk: zaak IV/33145 - Independent Television Association Limited (ITVA), klacht van 5 april 1989; zaak IV/33734 - Gestevision, klacht van 24 oktober 1990; zaak IV/34199 - British Sky Broadcasting Limited (BSkyB), klacht van 28 januari 1992; zaak IV/34784 - Channel Four Television, klacht van 13 juli 1993; zaak IV/34790 - Canal+ SA, klacht van 16 juli 1993; zaak IV/34948 - Telepiù srl, klacht van 13 december 1993; zaak IV/35001 - CWL Telesport, klacht van 16 februari 1994; zaak IV/35048 - Telecinco S.A., klacht van 22 maart 1994; zaak IV/37350 - Association of Commercial Television in Europe (ACT), klacht van 16 december 1998; zaak IV/37461 - Channel 5 Broadcasting Limited, klacht van 6 april 1999.

(6) In artikel 1, lid 2, van de uitzendregels is sprake van elke uitzending of weergave van een voetbalwedstrijd door middel van elke bestaande of toekomstige techniek (inclusief onder meer internet).

(7) Artikel 2, lid 1, van de uitzendregels.

(8) Artikel 5 van de uitzendregels.

(9) De UEFA definieert "doelbewuste uitzending" als een uitzending die specifiek is gericht op een bepaald land, bijvoorbeeld door de taal en/of inhoud.

(10) De UEFA publiceert dergelijke informatie op haar homepage op internet: http://www.uefa.com/.

(11) UEFA heeft verklaard dat dit betekent dat nieuwsmagazines, amusementsprogramma's, biografische en terugblikkende programma's korte fragmenten van voetbalwedstrijden mogen bevatten.

(12) Artikel 4, lid 2, van de uitzendregels:

1. wedstrijden van het nationale seniorenelftal,

2. wedstrijden die volgens de nationale wetgeving rechtstreeks moeten worden uitgezonden, en

3. elke andere wedstrijd van nationaal belang.

(13) Artikel 4, lid 3, van de uitzendregels.

(14) Gedurende het seizoen 1999/2000 hebben slechts drie nationale bonden voor negen wedstrijden van de uitzonderingsbepaling gebruikgemaakt. Voor het seizoen 2000/2001 heeft geen enkele nationale bond een dergelijke wedstrijd aangemeld (op 18 oktober 2000).

(15) Artikel 2, lid 2, van de uitzendregels.

(16) Artikel 5 van de uitzendregels.

(17) Artikel 7 van de uitzendregels.

(18) PB C 121 van 29.4.2000, blz. 14. Alleen ACT, Canal+, Gestevision Telecinco SA, Channel Four Television en Channel 5 Broadcasting Limited handhaafden hun klachten nadat hun bij brief was verzocht te reageren op de bekendmaking in het Publicatieblad overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening nr. 17. De andere klagers, die niet hebben gereageerd, worden derhalve geacht hun klachten te hebben ingetrokken.

(19) Canal+ verklaarde bijvoorbeeld in augustus 2000 op zijn website dat het "wereldnieuws" was dat Canal+ nu in staat is om op zaterdagmiddag in Denemarken rechtstreeks voetbal uit de Engelse Premier League uit te zenden, hetgeen 30 jaar lang niet mogelijk was. Canal+ schrijft deze nieuwe ontwikkeling toe aan de dialoog met de DBU (Deense voetbalbond), de UEFA en de EU, die verschillende jaren heeft geduurd en heeft geleid tot minder restrictieve uitzendregels. Canal+ zal op zaterdag, zondag en maandag rechtstreeks voetbal uit de Premier League uitzenden.

(20) Op dezelfde wijze is de upstream-markt van digitale interactieve televisiediensten die door dienstaanbieders worden geleverd aan aanbieders van inhoud, afhankelijk van de substitueerbaarheid aan de zijde van de klanten, zoals de Commissie heeft gesteld in haar beschikking van 15 september 1999 - zaak 36.539 - British Interactive Broadcasting/Open (PB L 312 van 6.12.1999, blz. 1).

(21) Beschikking van de Commissie van 20 september 1995, RTL/Veronica/Endemol (PB L 134 van 5.6.1996, blz. 32) en de beschikking van de Commissie van 3 maart 1999, TPS (PB L 90 van 2.4.1999, blz. 6).

(22) Zie de volgende beschikkingen van de Commissie:

Beschikking van de Commissie van 2 augustus 1994 (IV/M.410 - Kirch/Richmond/Telepiù) (PB C 225 van 13.8.1994, blz. 3).

Beschikking van de Commissie van 9 november 1994 (IV/M.469 - MSG Media Service) (PB L 364 van 31.12.1994, blz. 1).

Beschikking van de Commissie van 3 augustus 1999 (COMP/M.1574 - Kirch/Mediaset) (PB C 255 van 8.9.1999, blz. 3).

Beschikking van de Commissie van 21 maart 2000 (COMP/JV.37 - BSkyB/KirchPayTV) (PB C 110 van 15.4.2000, blz. 45).

Beschikking van de Commissie RTL/Veronica/Endemol, reeds aangehaald, van 20 september 1995 (PB L 134 van 5.6.1996).

Beschikking van de Commissie van 3 maart 1999 (TPS) (PB L 90 van 2.4.1999, blz. 6).

Beschikking van de Commissie van 12 mei 2000 (IV/32.150 - Eurovisie) (PB L 151 van 24.6.2000, blz. 18).

(23) Beschikking van de Commissie (TPS), reeds aangehaald.

(24) Beschikking van de Commissie (Eurovisie), reeds aangehaald.

(25) In Engeland bijvoorbeeld loopt de Premier League van augustus tot mei. In die periode worden ongeveer 380 wedstrijden gespeeld, waarvan er 60 rechtstreeks in hun geheel worden uitgezonden.

(26) In antwoord 2d van 26 november 1999 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie verklaart de VMM (Vlaamse Media Maatschappij) dat het verwerven (en uitzenden) van sportrechten (programma's) in het algemeen op zichzelf geen rendabele investering is, maar dat het uitzenden van sportprogramma's, vooral programma's over populaire sporten zoals voetbal en wielrennen, belangrijk is voor het imago en de profilering van de omroep.

(27) In antwoord 2k van 15 november 1999 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 20 september 1999, zegt RTL dat de uitgaven voor televisierechten op voetbalwedstrijden zo hoog zijn dat zij niet kunnen worden terugverdiend door de inkomsten die voortvloeien uit het uitzenden van voetbalwedstrijden; dat zij toch worden gekocht is omdat omroepen zich willen profileren.

(28) In antwoord 2j van 23 november 1999 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 20 september 1999 verklaart ONdigital dat de beschikbaarheid van films, series, spelshows of andere programma's niets verandert aan hun belangstelling voor voetbal, omdat voetbal een unieke marktpositie inneemt in het Verenigd Koninkrijk en deels ook omdat met voetbal waarschijnlijk een ander marktsegment wordt bereikt.

In antwoord 2i van 16 november 1999 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 21 september 1999 verklaart de NOS dat de beschikbaarheid van televisierechten op andere sporten slechts in beperkte mate van invloed is op hun belangstelling voor voetbalrechten, omdat voetbal in Nederland volkssport nr. 1 is. Voetbal staat centraal in de sportprogrammering van de NOS, wat tot gevolg heeft dat met uitzendingen over andere sporten kijkers worden bereikt die anders niet zouden worden bereikt. In antwoord 3e verklaart de NOS dat voetbal een uniek product is, waar geen enkele andere sport tegenop kan. Voetbal laat alle andere sporten qua kijkcijfers/marktaandeel ver achter zich en versterkt daardoor het imago van de NOS.

(29) Richard Russell Associates, "Sports Television: The ever changing face", 16 februari 1999, blz. 10 en 12.

(30) Zie voetnoot 25.

(31) Deze conclusie is gebaseerd op het antwoord van de omroeporganisaties op artikel-11-brieven. Dat geldt in het bijzonder voor de antwoorden van Eurosport, RTBF, VMM, VRT, France 2 & 3 en de NOS.

(32) In antwoord 2k van 26 november 1999 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 21 september 1999 verklaart VMM dat het kopen van televisierechten op sportwedstrijden (met name voetbalwedstrijden) op zichzelf niet rendabel is, maar dat de wens om zich te profileren de doorslag geeft bij de beslissing om televisierechten voor voetbalwedstrijden te kopen. ONdigital bijvoorbeeld, dat onlangs de televisierechten op de wedstrijden in het kader van de UEFA Champions League heeft gekocht en deze bij wijze van promotie gratis aan abonnees aanbiedt, verklaart in antwoord 2d van 23 november 1999 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 20 september 1999 dat het in de eerste opbouwfase belangrijker is om abonnees te werven dan om winst te maken. Voorts verklaart ONdigital in antwoord 21 van 23 november 1999 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 20 september 1999 van mening te zijn dat het imago en de waarde van zijn aanbod aan de consument rechtstreeks verband houden met de sportprogramma's die worden aangeboden.

(33) Kagan Euro TV Sports, 26 juli 1996.

(34) Zie antwoord 2e van 23 november 1999 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 20 september 1999.

(35) Kagan Euro TV Sports, 26 juli 1996.

(36) Antwoord 6f van ITV van 12 november 1999 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 10 september 1999.

(37) Zo zal een producent van voetbalschoenen bijvoorbeeld een groter aantal potentiële kopers bereiken door één reclamespot uit te zenden tijdens de finale van een voetbaltoernooi, wanneer de fans waarschijnlijk kijken, en één tijdens een speelfilm, wanneer degenen die in het weekeinde zelf voetballen wellicht kijken, dan wanneer tijdens de finale twee reclamespots worden uitgezonden. Op deze manier wordt een groter aantal potentiële kopers bereikt.

(38) Terwijl de doelgroep van bijvoorbeeld een producent van ontbijtgranen minder specifiek is, zal een vleesproducent waarschijnlijk geen reclameboodschap willen uitzenden tijdens een programma dat aan het vegetarisme is gewijd, ook al is het programma zeer populair. Indien een omroeporganisatie zaken wil doen met vleesproducenten, zal zij bijgevolg niet uitsluitend programma's over vegetarisme kunnen vertonen - zij zal ook programma's moeten uitzenden die worden bekeken door mensen die tenminste bereid zijn vlees te eten (ook al trekken die programma's minder kijkers).

(39) Antwoord 5c van Channel 5 van 19 november 1999.

(40) In 1998 keek in het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld 81 % van de volwassenen (16 jaar en ouder) elke dag televisie. Deze groep keek gemiddeld 241 minuten per dag televisie. Daarentegen keek gedurende dezelfde periode slechts 73 % van de 16-34 jarigen televisie. Deze groep keek in totaal slechts 182 minuten per dag televisie.

(41) Bijvooorbeeld Young & Rubicam Europe, antwoord 2e van 21 oktober 1999 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 8 oktober 1999: voor producten "met vrouwelijke consumenten als doelgroep wordt waarschijnlijk geen reclame gemaakt in sportprogramma's". Antwoord 4a van McCann-Erikson van 3 november 1999 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 8 oktober 1999. Antwoord 5c van Channel 5. ITV verklaarde in antwoord 5c van 12 november 1999 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 10 september 1999 dat degenen die naar de UEFA Champions League kijken "vaker man zijn dan gemiddeld, jonger dan gemiddeld en koopkrachtiger dan gemiddeld." Dit wordt ondersteund door antwoord 2e van McCann-Erikson van 3 november 1999 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 8 oktober 1999. RTL verklaart in antwoord 6d i) van 15 november 1999 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 20 september 1999 "reclame-inkomsten te derven indien de UEFA Champions League wordt vervangen door andere voetbal- of sportevenementen. Zelfs wanneer het profiel van de kijker hetzelfde zou zijn, zou veel minder naar deze programma's worden gekeken omdat deze sportevenementen minder aantrekkelijk zijn."

(42) Antwoord 3a van McCann-Erikson van 3 november 1999 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 8 oktober 1999.

(43) Punt 40 van de Eurovisie-beschikking: zie voetnoot 22.

(44) Kagan Euro TV Sports, 26 juli 1996, blz. 8.

(45) Kagan Euro TV Sports, 26 juli 1996, blz. 163.

(46) ONdigital in antwoord 2i van 23 november 1999 op het verzoek om inlichtingen van de Commissie van 20 september 1999.

(47) Overwegingen 42 en 43 van de Eurovisie-beschikking: zie voetnoot 22.

(48) Zie de beschikkingen van de Commissie in de volgende zaken: M.779 - Bertelsmann/CLT (PB C 364 van 4.12.1996, blz. 3) - RTL/Veronica/Endemol: zie voetnoot 21.

(49) Zie de arresten van het Hof van 12 december 1974 in zaak 36/74, Walrave/Union cycliste internationale, Jurispr. 1974, blz. 1405, punt 4; van 14 juli 1976 in zaak 13/76, Donà/Mantero, Jurispr. 1976, blz. 1333, punt 12; van 15 december 1995 in zaak C-415/93, URBSF/Bosman, Jurispr. 1995, blz. I-4921, punt 73; van 11 april 2000 in de gevoegde zaken C-51/96 en C-191/97, Christelle Deliège/Ligue Francophone de Judo et Disciplines ASBL e.a., Jurispr. 2000, blz. I-2549, punten 41-42; en van 13 april 2000 in zaak C-176/96, Jyri Lehtonen e.a./Fédération royale belge des sociétés de basket-ball ASBL (FRBSB), Jurispr. 2000, blz. I-2681, punten 32-33.

(50) Bijvoorbeeld kaartverkoop, transfers van spelers, merchandising, het sluiten van reclame- en sponsorcontracten, verkoop van uitzendrechten, enz. De omvang van de onderneming doet niet ter zake en het begrip "onderneming" onderstelt geen winstoogmerk. Zie conclusie van advocaat-generaal Lenz in zaak C-415/93, URBSF/Bosman, Jurispr. 1995, blz. I-4921, punt 255, waarin wordt verwezen naar het arrest in de gevoegde zaken 209-215 en 218/78, Van Landewyck/Commissie, Jurispr. 1980, blz. 3125, punt 88.

(51) Conclusie van advocaat-generaal Lenz in zaak C-415/93, URBSF/Bosman, Jurispr. 1995, blz. I-4921, punt 256. Zie ook de beschikking van de Commissie van 27 oktober 1992 betreffende een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (IV/33.384 en IV/33.378 - Verkoop van pakketreizen ter gelegenheid van het wereldkampioenschap 1990) (PB L 326 van 12.11.1992, blz. 31), punt 49 ("... dat FIFA een eenheid is die activiteiten van economische aard verricht en een onderneming vormt in de zin van artikel 85 van het EEG-Verdrag") en punt 53 ("De Federazione Italiana Gioco Calcio [de Italiaanse voetbalbond] verricht derhalve eveneens economische activiteiten en is uit dien hoofde een onderneming in de zin van artikel 85 van het EEG-Verdrag") en het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 9 november 1994 in zaak T-46/92, Scottish Football Association (Schotse voetbalbond) tegen Commissie, Jurispr. 1994, blz. II-1039, waaruit kan worden geconcludeerd dat de Schotse voetbalbond een onderneming of een ondernemersvereniging is in de zin van de artikelen 81 en 82. Zie ook het arrest in de gevoegde zaken C-51/96 en C-191/97, Christelle Deliège/Ligue Francophone de Judo et Disciplines ASBL e.a., reeds aangehaald, punten 52 tot en met 57.

(52) Indien zij als overeenkomsten tussen ondernemingen zouden worden aangemerkt, zou de situatie niet anders zijn, omdat artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst in dezelfde mate geldt voor beide vormen van samenwerking. Zie conclusie van advocaat-generaal Lenz in zaak C-415/93, URBSF/Bosman, Jurispr. 1995, blz. I-4921, punt 258.

(53) Het Verenigd Koninkrijk heeft om historische redenen vier voetbalbonden.

(54) De mogelijkheid om van de uitzendingsvrije periode af te wijken krachtens artikel 4 van de uitzendregels strookt met de aanpak in artikel 3 bis, lid 1, van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad (PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23), die beoogt te voorkomen dat een aanzienlijk deel van het publiek de mogelijkheid wordt ontnomen om dergelijke evenementen rechtstreeks of op een later tijdstip te volgen.

(55) Canal+ zendt bijvoorbeeld in Denemarken op zaterdag, zondag en maandag voetbal uit de Engelse Premier League uit.

BIJLAGE I

21 duurstbetaalde sportrechtendeals in de periode 1992-1996 ((Bron: Kagan Europ TV Sports, 26 juli 1996.))

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

Uitzendregels (artikel 3): uitzendingsvrije perioden van de nationale bonden

(seizoen 2000/2001 - plaatselijke tijd)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Top