This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32000D0325
2000/325/EC: Commission Decision of 11 May 2000 authorising Member States to take measures provisionally against the introduction into, and the spread within the Community of Pepino mosaic virus as regards tomato plants, intended for planting, other than seeds (notified under document number C(2000) 1312)
2000/325/EG: Beschikking van de Commissie van 11 mei 2000 tot machtiging van de lidstaten om voorlopig maatregelen te nemen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van het pepinomozaïekvirus in verband met voor opplant bestemde tomatenplanten, met uitzondering van zaden (kennisgeving geschied onder nummer C(2000) 1312)
2000/325/EG: Beschikking van de Commissie van 11 mei 2000 tot machtiging van de lidstaten om voorlopig maatregelen te nemen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van het pepinomozaïekvirus in verband met voor opplant bestemde tomatenplanten, met uitzondering van zaden (kennisgeving geschied onder nummer C(2000) 1312)
PB L 113 van 12.5.2000, p. 52–54
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
In force
2000/325/EG: Beschikking van de Commissie van 11 mei 2000 tot machtiging van de lidstaten om voorlopig maatregelen te nemen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van het pepinomozaïekvirus in verband met voor opplant bestemde tomatenplanten, met uitzondering van zaden (kennisgeving geschied onder nummer C(2000) 1312)
Publicatieblad Nr. L 113 van 12/05/2000 blz. 0052 - 0054
Beschikking van de Commissie van 11 mei 2000 tot machtiging van de lidstaten om voorlopig maatregelen te nemen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van het pepinomozaïekvirus in verband met voor opplant bestemde tomatenplanten, met uitzondering van zaden (kennisgeving geschied onder nummer C(2000) 1312) (2000/325/EG) DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Gelet op Richtlijn 77/93/EEG van de Raad van 21 december 1976 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten voor plantaardige producten schadelijke organismen(1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/53/EG van de Commissie(2), en met name op artikel 15, lid 3, Overwegende hetgeen volgt: (1) Als een lidstaat van mening is dat er gevaar bestaat voor verspreiding van andere dan de in bijlage I of bijlage II van Richtlijn 77/93/EEG vermelde schadelijke organismen waarvan het bestaan op zijn grondgebied tot dusverre onbekend is, kan hij tijdelijk alle aanvullende maatregelen nemen die hij nodig acht om zich tegen dit gevaar te beschermen. (2) Het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Duitsland en Frankrijk hebben de overige lidstaten en de Commissie respectievelijk op 19 oktober 1999, 12 november 1999, 13 januari 2000 en 17 februari 2000 in kennis gesteld van recente besmettingen van tomaten met het pepinomozaïekvirus in hun land en van de bestrijdingsmaatregelen die zijn genomen met het oog op de uitroeiing van het virus. (3) Bekend is dat het pepinomozaïekvirus voor het eerst is beschreven in 1980 bij de pepino (Solanum muricatum Ait.) in Peru. Er waren geen aanwijzingen voor de verspreiding ervan buiten Peru, tot uit bovengenoemde meldingen bleek dat het ook in de Gemeenschap is opgedoken. De bron van besmetting is echter nog niet duidelijk. (4) Het pepinomozaïekvirus is nog niet opgenomen in bijlage I of bijlage II van Richtlijn 77/93/EEG. Een voorlopige analyse van het risico op verspreiding van het virus op basis van de beschikbare wetenschappelijke informatie heeft echter aangetoond dat het pepinomozaïekvirus en de schadelijke effecten ervan een ernstige fytosanitaire bedreiging voor de Gemeenschap zouden kunnen worden, met name voor de kasteelt van tomaten. Het risico voor de teelt van tomaten en andere Solanaceeën in de volle grond, met name aardappelen, is nog niet nauwkeurig bepaald. De relevante diensten in de lidstaten is verzocht de wetenschappelijke werkzaamheden voort te zetten en advies uit te brengen over het risico op verspreiding van het pepinomozaïekvirus bij de teelt van tomaten en andere Solanaceeën in de volle grond. (5) Richtlijn 77/93/EEG verbiedt het binnenbrengen van planten van Solanaceeën bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden en met uitzondering van de in bijlage III, deel A, punten 10, 11 en 12, genoemde planten, van oorsprong uit derde landen buiten Europa en het Middellandse-Zeegebied. (6) Op basis van het voorzorgsbeginsel moeten derhalve voorlopig specifieke maatregelen worden genomen tegen de verspreiding in de Gemeenschap van het pepinomozaïekvirus. (7) Deze specifieke maatregelen moeten betrekking hebben op het binnenbrengen of de verspreiding van het pepinomozaïekvirus, de teelt en het vervoer van tomatenplanten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden, en op een veralgemening van de controle op de aanwezigheid of de blijvende afwezigheid van het pepinomozaïekvirus in de lidstaten. (8) De resultaten van bovengenoemde maatregelen zullen in 2000 en 2001 voortdurend worden geëvalueerd, met name op basis van de door de lidstaten te verstrekken informatie. Mogelijke vervolgmaatregelen zullen worden bestudeerd in het licht van de resultaten van deze evaluatie, en van het wetenschappelijk advies van de relevante diensten van de lidstaten. (9) De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité, HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN: Artikel 1 Het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van het pepinomozaïekvirus met betrekking tot tomatenplanten bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden, wordt verboden tot en met 30 april 2001. Artikel 2 Tomatenplanten (Lycopersicon lycopersicum (L.) Karsten ex Farw.) bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden, van oorsprong uit derde landen, worden tot en met 30 april 2001 voor het binnenbrengen in de Gemeenschap volgens de bepalingen van artikel 12, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/93/EEG door de in deze richtlijn genoemde bevoegde officiële instanties gecontroleerd op de aanwezigheid van het pepinomozaïekvirus. Artikel 3 Voor tomatenplanten (Lycopersicon lycopersicum (L.) Karsten ex Farw.) bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden en met uitzondering van de planten waarvoor uit de verpakking of anderszins blijkt dat deze zijn bestemd voor verkoop aan de eindconsument en niet voor beroepsmatige teelt, wordt tot en met 30 april 2001 bij het vervoer van deze planten in de Gemeenschap ten minste voldaan aan de voorwaarden in de bijlage. Artikel 4 De lidstaten verrichten, ten minste op de laatste plaats van productie van tomatenplanten en tomaten, officieel onderzoek naar de aanwezigheid of de blijvende afwezigheid van het pepinomozaïekvirus. Onverminderd de bepalingen van artikel 15, lid 2, van Richtlijn 77/93/EEG, worden de resultaten van het in het eerste lid bedoelde onderzoek uiterlijk op 31 januari 2001 aan de Commissie en de overige lidstaten meegedeeld. Artikel 5 Deze beschikking wordt uiterlijk op 28 februari 2001 opnieuw bezien. Artikel 6 Deze beschikking is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, 11 mei 2000. Voor de Commissie David Byrne Lid van de Commissie (1) PB L 26 van 31.1.1977, blz. 20. (2) PB L 142 van 5.6.1999, blz. 29. BIJLAGE Voor de toepassing van artikel 3 moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan: Tomatenplanten (Lycopersicon lycopersicum (L.) Karsten ex Farw.) bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden en met uitzondering van de planten waarvoor uit de verpakking of anderszins blijkt dat deze zijn bestemd voor verkoop aan de eindconsument en niet voor beroepsmatige teelt, mogen alleen vanaf de plaats van productie worden vervoerd: - als op de plaats van productie bij inspecties (ten minste één) die zijn uitgevoerd gedurende de periode waarin de planten op de plaats van productie zijn geweest, geen symptomen van het pepinomozaïekvirus zijn waargenomen. In gevallen waarin het pepinomozaïekvirus wel is aangetroffen op de plaats van productie, moeten passende maatregelen worden uitgevoerd voor de uitroeiing van het pepinomozaïekvirus en moet deze plaats van productie vervolgens na officiële inspecties, met inbegrip van steekproeven, en controles gedurende een passende periode, vrij van het pepinomozaïekvirus zijn bevonden; of, - als bij proeven die ten minste eenmaal per periode van vier weken worden uitgevoerd op bladmonsters van planten die zijn geproduceerd, geteeld of gehouden op de plaats van productie, het pepinomozaïekvirus niet is waargenomen. In gevallen waarin het pepinomozaïekvirus wel is aangetroffen op de plaats van productie, moeten extra proeven worden uitgevoerd op alle partijen en moeten die partijen hierbij vervolgens vrij van het pepinomozaïekvirus zijn bevonden.