Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000R0617

    Verordening (EG) nr. 617/2000 van de Commissie van 16 maart 2000 tot instelling van voorlopige antidumpingrechten op de invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat uit Algerije, Wit-Rusland, Litouwen, Rusland en Oekraïne en tot voorlopige aanvaarding van een door een Algerijnse exporteur/producent aangeboden verbintenis

    PB L 75 van 24.3.2000, p. 3–17 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 25/09/2005

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2000/617/oj

    32000R0617

    Verordening (EG) nr. 617/2000 van de Commissie van 16 maart 2000 tot instelling van voorlopige antidumpingrechten op de invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat uit Algerije, Wit-Rusland, Litouwen, Rusland en Oekraïne en tot voorlopige aanvaarding van een door een Algerijnse exporteur/producent aangeboden verbintenis

    Publicatieblad Nr. L 075 van 24/03/2000 blz. 0003 - 0017


    Verordening (EG) nr. 617/2000 van de Commissie

    van 16 maart 2000

    tot instelling van voorlopige antidumpingrechten op de invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat uit Algerije, Wit-Rusland, Litouwen, Rusland en Oekraïne en tot voorlopige aanvaarding van een door een Algerijnse exporteur/producent aangeboden verbintenis

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(1), inzonderheid op artikel 7,

    Na overleg in het kader van het Raadgevend Comité,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A. PROCEDURE

    (1) Op 26 juni 1999 kondigde de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(2) (hierna "het bericht van inleiding" genoemd) de inleiding aan van een antidumpingprocedure met betrekking tot de invoer in de Gemeenschap van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat (UAN) uit Algerije, Litouwen, Oekraïne, Rusland, Slowakije en Wit-Rusland.

    (2) De procedure werd ingeleid na een klacht van de European Fertiliser Manufacturers Association (EFMA) namens het grootste gedeelte van de producenten van de Gemeenschap. De klacht bevatte bewijzen van dumping in verband met het betrokken product en van de hieruit voortvloeiende aanmerkelijke schade; het bewijsmateriaal werd toereikend geacht om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen.

    (3) De Commissie bracht de volgende partijen officieel op de hoogte van de inleiding van de procedure: de producenten van de Gemeenschap die de klagende partij vormen, de exporteurs/producenten en de importeurs, de leveranciers en de verbruikers waarvan de betrokkenheid bekend is, de betrokken verenigingen, de vertegenwoordigers van de exporterende landen en de Associatieraden EU-Litouwen en EU-Slowaakse Republiek. De belanghebbende partijen werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn hun standpunten schriftelijk bekend te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

    (4) Om de Russische exporteurs/producenten in staat te stellen desgewenst een verzoek in te dienen om te worden erkend als producenten die op marktvoorwaarden opereren, dan wel om afzonderlijk te worden behandeld, stuurde de Commissie de Russische exporteurs/producenten waarvan de betrokkenheid bekend was, de desbetreffende formulieren.

    Van twee exporteurs/producenten werden verzoeken ontvangen om te worden erkend als producenten die op marktvoorwaarden opereren.

    (5) De Commissie stuurde alle partijen waarvan de betrokkenheid bekend was, vragenlijsten. Er werden antwoorden ontvangen van tien producenten van de Gemeenschap die deel uitmaken van de klagende partij, zeven exporteurs/producenten en dertien importeurs die de betrokken producten in de Gemeenschap invoeren.

    (6) De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij noodzakelijk achtte voor de voorlopige vaststelling van dumping en schade en verrichtte verificatiebezoeken ten kantore van de volgende bedrijven:

    a) Producenten van de Gemeenschap die deel uitmaken van de klagende partij

    1. Agrolinz Melamin GmbH, ADM, Linz, Oostenrijk

    2. DSM Agro BV, Sittard, Nederland

    3. Fertiberia SA, Madrid, Spanje

    4. Grande Paroisse SA, Parijs, Frankrijk

    5. Hydro Agri Chafers, Immingham, Verenigd Koninkrijk

    6. Hydro Agri France, Nanterre, Frankrijk

    7. Hydro Agri Rostock, Rostock, Duitsland

    8. Hydro Agri Sluiskil BV, Sluiskil, Nederland

    9. Kemira Agro Rozenburg BV, Rotterdam, Nederland

    10. SKW Stickstoffwerke Piesteritz, Wittenberg, Duitsland

    b) Exporteurs/producenten in de betrokken landen

    1. JSC Achema, Jonava, Litouwen

    2. Duslo AS, Sala, Slowakije

    3. JSC Nevinnomyssky Azot, Nevinnomyssk, Rusland

    4. JSC Novolon, Moskou, Rusland

    c) Importeurs

    1. Agrobaltic, Rostock, Duitsland

    2. Champagne Fertilisants SA, Reims, Frankrijk

    3. Common Market Fertilisers (CMF), Brussel, België

    4. Evertrade Parijs, Frankrijk

    5. Francefert SA, Le Chesnay, Frankrijk

    6. Helm Düngemittel GmbH, Hamburg, Duitsland

    7. Helm Engrais France, Puteaux, Frankrijk

    8. UNCAA, Parijs, Frankrijk

    9. Wittraco, Hamburg, Duitsland.

    (7) Het onderzoek naar de dumping had betrekking op de periode van 1 juni 1998 tot 31 mei 1999 (hierna "het onderzoekstijdvak" of "OT" genoemd). Het onderzoek naar de schade had betrekking op de periode van 1995 tot het eind van het onderzoekstijdvak.

    B. PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    1. Product

    (8) De klacht heeft betrekking op oplossingen van ureum en ammoniumnitraat, vloeibare meststoffen die vaak in de landbouw worden gebruikt. De producten zijn mengsels van ureum en ammoniumnitraat, opgelost in water. Het wateraandeel bedraagt ongeveer 70 % van het mengsel (afhankelijk van het stikstofgehalte); voor het overige bestaat het product uit gelijke delen ureum en ammoniumnitraat. Het stikstof-("N")-gehalte is het belangrijkste "kenmerk" van het product en kan variëren van 28 % tot 32 % naargelang er meer of minder water aan de oplossing wordt toegevoegd. De meeste ingevoerde UAN-oplossingen hadden een stikstofgehalte (N) van 32 %, wat vrij geconcentreerd is; hierdoor kan het product goedkoper worden vervoerd. Ongeacht het stikstofgehalte, worden evenwel alle oplossingen van ureum en ammoniumnitraat beschouwd als producten met dezelfde fundamentele fysische en chemische eigenschappen; derhalve vormen al deze producten in het kader van dit onderzoek één enkel product, dat wordt ingedeeld onder GN-code 31028000.

    2. Soortgelijk product

    (9) UAN is een echt basisproduct en de kwaliteit alsmede de fundamentele fysische en chemische eigenschappen van dit product zijn identiek, ongeacht het land van oorsprong. Het product dat in de Gemeenschap wordt vervaardigd en verkocht, werd dus als een soortgelijk product beschouwd in de zin van artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 (hierna "de basisverordening" genoemd), vergeleken met de producten die uit de betrokken landen worden ingevoerd; dit wil zeggen dat eerstgenoemd product dezelfde fundamentele fysische en chemische eigenschappen bezit en in wezen voor dezelfde doeleinden wordt gebruikt.

    C. DUMPING

    1. Algerije

    a) Normale waarde

    (10) De enige Algerijnse exporteur/producent, Fertalge Industries, beantwoordde de vragenlijst. Hoewel het bedrijf naar beste vermogen had geantwoord, waren de verstrekte gegevens verre van toereikend. Vele cijfers die door de exporteur/producent in verband met de productiekosten ter beschikking werden gesteld, konden niet grondig worden geverifieerd; dit was vooral te wijten aan het feit dat pas in 1999, toen het OT al half was verstreken, een deugdelijk boekhoudsysteem werd ingevoerd. Gezien evenwel de bijzondere situatie van Algerije als ontwikkelingsland en rekening houdend met de bijzondere omstandigheden die voor deze onderneming golden, besloot de Commissie evenwel overeenkomstig artikel 15 van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de GATT 1994, toch gebruik te maken van de gegevens van deze onderneming wanneer zij voldoende betrouwbaar werden geacht en zij het resultaat niet aanmerkelijk beïnvloedden.

    (11) Bij gebrek aan binnenlandse verkoop werd de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening samengesteld op basis van de productiekosten, vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene en administratieve uitgaven en winst.

    (12) Om de productiekosten te berekenen, werd gebruikgemaakt van de kosten van de grondstoffen die het bedrijf opgaf. Deze kosten vormen een groot gedeelte van de totale productiekosten van UAN. De cijfers voor de andere productiekosten en voor de verkoopkosten en algemene en administratieve uitgaven werden niet voldoende betrouwbaar geacht (zie overweging 10 hierboven); de Commissie maakte bijgevolg gebruik van de cijfers die in de klacht waren opgenomen en die wel redelijk werden geacht. Het enige alternatief - gebruikmaken van de cijfers van de Slowaakse producent - was weinig overtuigend omdat het productiesysteem en de bedrijfsstructuur van de twee producenten fundamenteel verschillen. Ten slotte werd 5 % winst, een marge die redelijk werd geacht, toegevoegd; deze winst werd beschouwd als de winst waarop de producent redelijkerwijze had mogen rekenen indien toereikende hoeveelheden van het betrokken product op zijn binnenlandse markt waren verkocht.

    b) Uitvoerprijs

    (13) De uitvoerprijs werd vastgesteld aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het product dat met het oog op uitvoer naar de Gemeenschap werd verkocht, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

    c) Vergelijking

    (14) De samengestelde normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken in het af-fabriekstadium. Hiertoe werd de uitvoerprijs gecorrigeerd voor verschillen in kosten voor vervoer, verzekering, lossing, lading en aanverwante kosten, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

    d) Dumpingmarge

    (15) Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor de betrokken exporteur/producent vastgesteld aan de hand van een vergelijking van de samengestelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs. Uitgedrukt als een percentage van de prijs cif grens Gemeenschap (gebaseerd op Eurostatgegevens), werd de voorlopige dumpingmarge voor de enige Algerijnse exporteur/producent vastgesteld op 13,3 %.

    Aangezien de enige bekende exporteur/producent alle uitvoer van het betrokken product uit Algerije naar de Gemeenschap voor zijn rekening nam, oordeelt de Commissie dat de residuele dumpingmarge even hoog moet worden vastgesteld.

    2. Litouwen

    a) Normale waarde

    (16) Omdat de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheden van het betrokken product tijdens het OT minder bedroegen dan 5 % van de voor uitvoer verkochte hoeveelheden moest de normale waarde samengesteld worden. Overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening werd de samengestelde normale waarde berekend door aan de productiekosten van de exporteur een bedrag toe te voegen voor verkoopkosten, algemene en administratieve uitgaven en winst. Omdat van het betrokken product op de binnenlandse markt geen representatieve hoeveelheden werden verkocht werd het bedrag voor verkoopkosten en algemene en administratieve uitgaven vastgesteld op basis van de totale binnenlandse kosten en algemene en administratieve uitgaven van de producent voor dezelfde algemene categorie van producten (meststoffen), overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder b), van de basisverordening. Hieraan werd een winst van 5 % toegevoegd; deze winst werd beschouwd als de winst waarop de producent redelijkerwijze had mogen rekenen indien toereikende hoeveelheden van het betrokken product op zijn binnenlandse markt waren verkocht.

    b) Uitvoerprijs

    (17) Bij verkoop aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werd de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het product dat met het oog op uitvoer naar de Gemeenschap werd verkocht, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening. Bij verkoop via een verbonden importeur werd de uitvoerprijs berekend op basis van de prijs waartegen het product aan onafhankelijke afnemers werd doorverkocht. Hierbij werden correcties aangebracht voor alle kosten die tussen de invoer en de wederverkoop door die importeur waren ontstaan en voor de winst die volgens het onderzoek door onafhankelijke importeurs van het betrokken product was geboekt, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening.

    c) Vergelijking

    (18) De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken in het af-fabriekstadium. Hiertoe werden correcties toegepast voor verschillen in kosten voor vervoer, verzekering, lading en aanverwante kosten, zoals bepaald in artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

    d) Dumpingmarge

    (19) Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor de betrokken exporteur/producent vastgesteld op basis van een vergelijking van de samengestelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs. Uitgedrukt als een percentage van de prijs cif grens Gemeenschap, bedraagt de voorlopige dumpingmarge voor de enige Litouwse exporteur/producent 7,6 %.

    Aangezien de enige bekende exporteur/producent alle uitvoer van het betrokken product uit Litouwen naar de Gemeenschap voor zijn rekening nam, oordeelt de Commissie dat de residuele dumpingmarge even hoog moet worden vastgesteld.

    3. Slowakije

    (20) Gezien de bevindingen met betrekking tot de schade, met name de daarop gebaseerde voorlopige conclusie dat de invoer uit Slowakije niet aanmerkelijk had bijgedragen tot de schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had (zie overweging 60 hieronder), werd niet overgegaan tot het berekenen van de dumping.

    4. Rusland, Wit-Rusland en Oekraïne

    a) Analoog land

    (21) Krachtens artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor de exporteurs/producenten van Wit-Rusland en Oekraïne worden vastgesteld op basis van de prijs of de door berekening vastgestelde waarde in een derde land met een markteconomie of "analoog land". Hetzelfde geldt voor de Russische exporteurs/producenten, aangezien geen van deze producenten een verzoek indiende om erkend te worden als producent die op marktvoorwaarden opereert, overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening (zie overweging 24 hieronder). In het bericht van inleiding werden de Verenigde Staten van Amerika voorgesteld als geschikt derde land. Alle partijen werd een termijn van tien dagen toegestaan om ten aanzien van deze keuze een standpunt in te nemen. Drie Russische ondernemingen dienden samen een standpunt in en er werd ook een standpunt ingediend door een vierde Russische onderneming en door de enige exporteur/producent van Wit-Rusland. Alle ondernemingen hadden kritiek op de voorgestelde keuze van de Verenigde Staten en stelden voor Litouwen te nemen omdat ze dit land een geschikter analoog land vonden.

    De volgende argumenten werden door de ondernemingen aangevoerd:

    - de hogere kosten van de grondstoffen (vooral van aardgas) in de Verenigde Staten en de grote kostenverschillen, naar gelang van de geografische vestigingsplaats, tussen de producenten van de Verenigde Staten, hetgeen tot onjuiste resultaten zou kunnen leiden;

    - de vergelijkbaarheid van de installaties en van de productieprocessen (geïntegreerde productie) in Litouwen enerzijds en Rusland, Wit-Rusland en Oekraïne anderzijds, in tegenstelling tot de installaties en de productieprocessen in de Verenigde Staten;

    - het feit dat hetzelfde onderzoek ook voor Litouwen gold.

    De Commissie nam niettemin contact op met bekende producenten van het product in de Verenigde Staten maar geen enkele was bereid tot medewerking aan het onderzoek.

    De Commissie bracht alle belanghebbende partijen op de hoogte van de weigering van de bedrijven in de Verenigde Staten om aan het onderzoek mede te werken en verzocht deze partijen om hun mening over de keuze van Litouwen als mogelijk analoog land. EFMA had bezwaren tegen dit voorstel, hoofdzakelijk omdat de Litouwse exporteur gas tegen zeer lage prijzen zou aankopen en het land nog te kampen zou hebben met verstoringen ten gevolge van het vroegere economische systeem dat niet op markteconomie gebaseerd was. EFMA voerde vervolgens aan dat één producent van de Verenigde Staten wel bereid was tot medewerking. De Commissie nam opnieuw contact op met deze producent in de Verenigde Staten, maar deze bevestigde dat hij niet bereid was aan het onderzoek mede te werken.

    EFMA stelde vervolgens Slowakije voor als analoog land.

    (22) De Commissie ging vervolgens na of Litouwen en Slowakije in aanmerking kwamen als derde landen met markteconomie; zij onderzocht daarbij de volgende factoren:

    Productie

    Zowel in Litouwen als in Slowakije produceert slechts één onderneming het betrokken product. In beide gevallen gaat het om geïntegreerde producenten, hoewel de Slowaakse productie-installaties minder modern blijken te zijn.

    Litouwen ligt dichter bij Rusland en omdat het deel heeft uitgemaakt van de voormalige USSR is de kans groter dan bij de bedrijven van Slowakije dat factoren zoals het productieproces en de bedrijfsorganisatie vergelijkbaar zijn met die in Rusland, Wit-Rusland en Oekraïne.

    Omstandigheden op de binnenlandse markt

    De binnenlandse verkoop van de enige producent van Litouwen was niet representatief; dit betekent dat de normale waarde moest worden samengesteld. De Slowaakse producent verkocht weliswaar op de binnenlandse markt, maar domineerde de plaatselijke markt voor UAN; hij nam namelijk 85 % van de verkoop op deze markt voor zijn rekening.

    Bovendien hebben vele Slowaakse afnemers cash-flowproblemen en is er bij een groot aantal transacties sprake van ruilhandel (ongeveer 10 à 20 % van de omzet van het betrokken product). Er zij op gewezen dat deze ruilhandel één van de redenen is waarom twee Russische exporteurs niet worden erkend als producenten die op marktvoorwaarden opereren (zie overweging 24 hieronder). In Litouwen daarentegen kon geen ruilhandel worden vastgesteld.

    Energie

    Beide producenten kopen gas van Gazprom, de Russische leverancier. De producent van Litouwen betaalt Gazprom evenwel een prijs die de schommelingen volgt van de gepubliceerde cif Northern Europe prijs voor ammoniak, terwijl de Slowaakse onderneming een vaste prijs (die ongewijzigd bleef van 1997 tot aan het onderzoekstijdvak) betaalt in Slowaakse kronen aan een Slowaakse staatsonderneming die als tussenpartij fungeert.

    Om al deze redenen concludeerde de Commissie in het voorlopige stadium dat Litouwen, bij gebrek aan een alternatief, een redelijke keuze was als derde land met markteconomie, overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

    b) Rusland

    i) Opereren op marktvoorwaarden

    (23) In artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening is bepaald dat bij antidumpingonderzoeken betreffende de invoer uit Rusland de normale waarde wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 2, leden 1 tot en met 6, voor producenten die kunnen aantonen dat zij voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), dat wil zeggen dat zij het betrokken soortgelijke product op marktvoorwaarden produceren en verkopen.

    (24) Zoals hierboven werd medegedeeld, dienden twee producenten verzoeken in om te worden erkend als producenten die op marktvoorwaarden opereren. De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij noodzakelijk acht om vast te stellen of deze producenten op marktvoorwaarden opereerden en ging over tot verificaties in hun bedrijven.

    De verzoeken moesten hoofdzakelijk om de volgende redenen van de hand worden gewezen:

    Ruilhandel

    Beide ondernemingen waren betrokken bij ruilhandel. Onderneming A, zo bleek, had eigenlijk UAN gekocht van een verbonden producent en hier in verschillende gevallen voor betaald door haar leverancier een product ter beschikking te stellen dat door laatstgenoemde werd gebruikt om samengestelde meststoffen te produceren. Onderneming B kreeg van de regionale autoriteiten de opdracht UAN te leveren aan landbouwers waarbij de waarde van dit UAN zou worden verrekend met belastingaanslagen. De landbouwers moesten een landbouwconsortium dat eigendom was van de overheid graan leveren, dat bestemd was voor het Regionale Voedselfonds. Bijna de helft van de binnenlandse verkoop van UAN van onderneming B werd op deze wijze afgezet.

    Prijzen

    Onderneming A had geen eigen marketingafdeling en had geen invloed op de uitvoerprijzen. Alle verkoop voor uitvoer vond plaats via een verbonden handelsmaatschappij. De binnenlandse verkoop van onderneming A ging naar een verbonden maatschappij, welke op haar beurt het product op de Russische markt doorverkocht. Omdat deze verbonden maatschappij geen medewerking aan het onderzoek verleende, was het niet mogelijk de binnenlandse verkoop te toetsen aan de voorwaarden van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

    Kosten en inputs

    Onderneming A beweerde ureum en ammoniumnitraat aan te kopen bij een verbonden onderneming om het vervolgens in haar eigen productie-installaties te mengen. In werkelijkheid vermeldden de rekeningen "UAN", en niet de bestanddelen daarvan; derhalve moest deze onderneming veeleer worden beschouwd als een onderneming die als tussenpartij fungeert en kon zij niet als een echte producent worden aangemerkt.

    Energie

    In het geval van onderneming B strookten de energiekosten - de belangrijkste input bij de productie van UAN - niet met de marktwaarde. De onderneming deelde mede dat sinds 1998 bij presidentieel decreet kortingsregelingen waren ingevoerd om de afnemers aan te moedigen hun elektriciteit en gas contant te betalen. Voor elektriciteit varieerden de kortingen bij contante betaling van -30 % tot -50 % en voor gas van -25 % tot -50 %; de enige voorwaarde die gold was dat de verlaagde energieprijs niet lager mocht liggen dan het totale bedrag van de primaire kosten van de leverancier. Dit wil zeggen dat, afgezien van het feit dat deze kortingen een duidelijke aanwijzing van overheidsbemoeienis op de markt waren, de prijzen niet met de volledige energiekosten, laat staan de echte marktwaarde van deze kosten, strookten.

    Boekhouding

    Tot slot werd vastgesteld dat geen van deze bedrijven een boekhouding voerde die aan een onafhankelijke controle conform de internationale normen was onderworpen en dat zeer sterk van deze normen werd afgeweken op een aantal belangrijke gebieden (bijvoorbeeld afschrijving en herwaardering van vaste activa). Bovendien bleek dat de boekhouding eigenlijk werd gevoerd om te voldoen aan de eisen van de belastingautoriteiten en niet om een volledig beeld te schetsen van de situatie van het bedrijf aan het eind van de boekhoudkundige periode.

    Gezien bovenstaande gegevens, stelde de Commissie vast dat geen enkele onderneming voldeed aan alle criteria om erkend te worden als onderneming die op marktvoorwaarden opereert overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. Bovendien werd besloten de verzoeken om afzonderlijke behandeling van de hand te wijzen omdat één onderneming geen exporteur/producent was, en de andere niet voldoende vrij van overheidsinmenging was.

    De betrokken producenten en de bedrijfstak van de Gemeenschap werden in de gelegenheid gesteld om een standpunt in te nemen in verband met bovenstaande bevindingen. Er werden evenwel geen standpunten ontvangen.

    ii) Normale waarde, uitvoerprijs en vergelijking

    (25) Voor de Russische bedrijven, zowel voor die welke aan het onderzoek meewerkten als voor die welke geen medewerking verleenden, werd de normale waarde vastgesteld zoals hierboven is beschreven voor Litouwen (zie overweging 16).

    (26) Voor één producent die aan het onderzoek meewerkte en die verkocht aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werd de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen voor het product dat voor uitvoer naar de Gemeenschap werd verkocht. De andere producent die aan het onderzoek meewerkte, verkocht via een handelsmaatschappij op de Kanaaleilanden (die deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap); voor deze producent werd de uitvoerprijs vastgesteld aan de hand van de aan bedoelde maatschappij werkelijk betaalde of te betalen wederverkoopprijs. Hierbij werden correcties toegepast voor alle kosten die voor die handelsmaatschappij waren ontstaan tussen de invoer en de wederverkoop, vermeerderd met een redelijke winstmarge, die gebaseerd was op de winstmarge van de onafhankelijke importeurs van het betrokken product die werd vastgesteld in het kader van het onderzoek, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening.

    (27) Voor de ondernemingen die geen medewerking verleenden, werd de cif-waarde van de uit Rusland ingevoerde producten die aan de hand van de Eurostat-gegevens werd vastgesteld, gebruikt als basis voor de vaststelling van de uitvoerprijs; de gegevens over de uitvoer van de bedrijven die wel aan het onderzoek meewerkten, werden hierbij niet in aanmerking genomen. Deze prijs werd dan verlaagd met een bedrag dat overeenstemde met het gewogen gemiddelde van het verschil tussen de fob- en de cif-prijzen die door de twee bedrijven die medewerking verleenden, werden aangerekend; hierdoor werd de prijs omgezet in een prijs fob (af Russische grens).

    (28) De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken in het fob-stadium (af grens exporterend land). Hiertoe werden correcties toegepast voor verschillen in de kosten voor betalingsvoorwaarden, vervoer, verzekering, lading en aanverwante kosten, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

    iii) Dumpingmarge

    (29) Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor Rusland vastgesteld op basis van een vergelijking van de samengestelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs. Uitgedrukt als een percentage van de prijs cif, grens Gemeenschap, bedraagt de voorlopig vastgestelde, gewogen gemiddelde dumpingmarge voor het gehele land 24,1 %.

    c) Wit-Rusland

    i) Normale waarde, uitvoerprijs en vergelijking

    (30) Zoals voor Rusland werd de normale waarde vastgesteld zoals beschreven in overweging 16 hierboven.

    De uitvoerprijs werd vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen voor het product bij verkoop voor uitvoer naar de Gemeenschap.

    De normale waarde en de uitvoerprijzen werden vergeleken in het fob-stadium (af grens exporterend land). Hiertoe werden correcties toegepast voor verschillen in de kosten voor vervoer, verzekering, laden, lossen, overladen en nevenkosten, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

    ii) Dumpingmarge

    (31) Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge vastgesteld aan de hand van een vergelijking van de samengestelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs. Uitgedrukt als een percentage van de prijs cif grens Gemeenschap, bedraagt de voorlopig vastgestelde dumpingmarge voor Wit-Rusland voor het gehele land 33,0 %.

    d) Oekraïne

    i) Medewerking

    (32) De Commissie stuurde de twee in de klacht vermelde ondernemingen vragenlijsten. Eén onderneming beantwoordde de vragenlijst binnen de vastgestelde termijn en deelde mede dat zij tijdens het OT niet naar de Gemeenschap had uitgevoerd. Van de tweede onderneming werd geen antwoord ontvangen. Er zij op gewezen dat in de statistieken van Eurostat aanzienlijke hoeveelheden zijn opgenomen die uit dit land zijn uitgevoerd.

    ii) Normale waarde, uitvoerprijs en vergelijking

    (33) Zowel voor Rusland als voor Wit-Rusland werd de normale waarde vastgesteld zoals beschreven in overweging 16 hierboven.

    Bij gebrek aan gegevens van de exporteurs/producenten over de uitvoerprijzen kwam de Commissie tot haar bevindingen op basis van de beschikbare gegevens - in dit geval de gegevens van Eurostat - overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. Om te voorkomen dat niet-medewerking voordeel oplevert, werd de laagste cif-prijs die maandelijks voor uitvoer uit Oekraïne werd vastgesteld, gebruikt voor de vaststelling van de uitvoerprijs.

    De normale waarde en de uitvoerprijzen werden vergeleken in het fob-stadium (af grens exporterend land). Bij gebrek aan betrouwbaarder gegevens werden op de gegevens die in de klacht waren opgenomen correcties toegepast voor verschillen in kosten voor vervoer, verzekering, lading en lossing en in aanverwante kosten alsmede voor commissielonen.

    iii) Dumpingmarge

    (34) Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge vastgesteld op basis van een vergelijking van de samengestelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs. Uitgedrukt als een percentage van de prijs cif grens Gemeenschap, bedraagt de dumpingmarge voor het gehele land 38,7 %.

    D. STREKKING VAN HET BEGRIP BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

    (35) De producenten van de Gemeenschap die de klagende partij vormen, nemen meer dan 85 % van de productie van UAN-oplossingen van de Gemeenschap voor hun rekening en vormen derhalve de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

    (36) In dit verband hebben sommige belanghebbende partijen aangevoerd dat bepaalde producenten van de Gemeenschap die deel uitmaken van de klagende partij, UAN-oplossingen uit de betrokken landen hebben ingevoerd, dat deze producten niet beschouwd konden worden als een deel van de productie van de Gemeenschap en deze producenten derhalve ook niet konden worden aangemerkt als deel uitmakend van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    Uit het onderzoek is gebleken dat sommige producenten van de Gemeenschap die deel uitmaken van de klagende partij, het betrokken product inderdaad uit de betrokken exporterende landen hadden ingevoerd. Er kon evenwel worden aangetoond dat, ondanks deze invoer, het belang van deze bedrijven in de eerste plaats ligt bij de productie en niet bij de invoer van UAN. Bovendien vertegenwoordigt deze invoer geen belangrijk gedeelte van de verkoop van de importerende producenten op de markt van de Gemeenschap. De wederverkoop van deze ingevoerde producten ten slotte vond plaats tegen dezelfde prijzen als die welke de producenten van de Gemeenschap die de klagende partij vormen, toepassen voor UAN-oplossingen die in de Gemeenschap vervaardigd en verkocht worden.

    Bijgevolg wordt in het voorlopige stadium geconcludeerd dat deze producenten van de Gemeenschap moeten worden gerekend tot de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    E. SCHADE

    (37) Zoals hieronder zal blijken, ontwikkelde de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich, over het geheel genomen, in positieve zin van 1995 tot 1997; daarna zette een verslechtering in. Deze gunstige ontwikkeling moet worden gezien in het licht van de maatregelen die werden ingesteld met betrekking tot de invoer van UAN-oplossingen uit Polen en Bulgarije(3), die vanaf 1995 effect hadden.

    1. Verbruik in de Gemeenschap

    (38) Het zichtbare verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld op basis van de volgende elementen: de gegevens over de door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap verkochte hoeveelheden, de in de klacht opgenomen gegevens over de door de overige producenten van de Gemeenschap verkochte hoeveelheden, de door de exporteurs/producenten die aan het onderzoek medewerkten met betrekking tot de door hen uitgevoerde hoeveelheden verstrekte gegevens en de gegevens van Eurostat voor andere derde landen. Alle hoeveelheden werden, zo nodig, aangepast zodat zij uitsluitend golden voor UAN-oplossingen met een stikstofgehalte van 32 %.

    Op deze basis was het verbruik in de Gemeenschap tussen 1995 en het OT gestegen van 3155 Kton tot 3297 Kton, m.a.w. met 4,5 %. Tussen 1995 en 1997 daalde het verbruik aanzienlijk terwijl na 1997 weer een vlugge stijging kon worden vastgesteld.

    2. Invoer uit de betrokken landen(4)

    a) Cumulatieve beoordeling van de invoer

    (39) Eerst werd aan de hand van de voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 3, lid 4, van de basisverordening onderzocht of de invoer uit alle betrokken landen cumulatief moest worden beoordeeld. Uit het onderzoek bleek het volgende:

    i) Slowakije

    (40) De Slowaakse exporteur/producent voerde aan dat de uit Slowakije in de Gemeenschap ingevoerde hoeveelheden verwaarloosbaar waren in de zin van artikel 9, lid 3 en artikel 5, lid 7, van de basisverordening. Uit de gegevens die door deze enige Slowaakse exporteur/producent werden verstrekt en uit de gegevens van Eurostat bleek evenwel dat de uitvoer uit Slowakije ongeveer 2 % van het verbruik in de Gemeenschap uitmaakt en dus niet verwaarloosbaar is.

    Voorts voerde deze exporteur/producent aan dat zijn uitvoer van UAN-oplossingen niet mocht worden gecumuleerd met de uitvoer uit de overige betrokken landen omdat er uit het oogpunt van concurrentie verschillen waren ten opzichte van de uit die landen ingevoerde producten; hiermee doelde hij op verschillen in prijsontwikkeling, in de ingevoerde hoeveelheden en in het marktaandeel; ook beweerde hij dat de uit Slowakije ingevoerde producten uitsluitend concurreerden met de producten van de geografisch dichtstbij gevestigde producenten van de Gemeenschap.

    Het is de vaste praktijk van de instellingen van de Gemeenschap om de gevolgen van invoer voor de bedrijfstak van de Gemeenschap afzonderlijk te beoordelen indien er tussen de verschillende betrokken landen sprake is van een compleet verschillend marktgedrag.

    Uit het onderzoek is gebleken dat de uit Slowakije ingevoerde hoeveelheden en het marktaandeel daarvan tijdens het OT op hetzelfde niveau lagen als in 1995, in tegenstelling tot hetgeen voor de overige betrokken landen werd vastgesteld. Bovendien waren de uit Slowakije ingevoerde hoeveelheden tijdens het OT van alle landen de laagste. De prijzen van de uit Slowakije ingevoerde producten volgden weliswaar dezelfde trend als die van de andere betrokken landen, maar lagen na 1997 toch hoger. In tegenstelling tot de uit de andere betrokken landen ingevoerde producten tenslotte kon bij de invoer uit Slowakije geen prijsonderbieding worden vastgesteld.

    Om deze redenen wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer uit Slowakije afzonderlijk moet worden beoordeeld, vergeleken met de invoer uit de andere landen waarop dit onderzoek betrekking heeft.

    ii) Wit-Rusland

    De exporteur/producent uit Wit-Rusland voerde aan dat zijn uitvoer niet mocht worden gecumuleerd met de uitvoer uit de andere betrokken landen, maar afzonderlijk moest worden behandeld omdat er uit het oogpunt van concurrentie verschillen waren ten opzichte van die landen; hiermee doelde hij op verschillen in ingevoerde hoeveelheden in marktaandeel, vergeleken met de andere betrokken landen.

    Uit het onderzoek bleek dat de uit Wit-Rusland ingevoerde hoeveelheden en het hiermee overeenstemmende marktaandeel daalden tussen 1995 en 1997 en na 1997 opnieuw stegen, hetgeen betekent dat deze invoer dezelfde ontwikkeling volgde als de vijf betrokken landen als geheel. Bovendien werden aanzienlijke hoeveelheden ingevoerd en bedroeg het marktaandeel 6,1 % tijdens het OT. Bovendien verliepen de gemiddelde prijzen van UAN-oplossingen uit Wit-Rusland vanaf 1996 in dalende lijn, zoals ook voor de andere betrokken landen het geval was.

    Om deze redenen wordt voorlopig geconcludeerd dat het verzoek van de exporteur/producent uit Wit-Rusland om zijn uitvoer niet cumulatief te beoordelen, van de hand dient te worden gewezen, en dat de uit Wit-Rusland ingevoerde hoeveelheden toch samen met die uit de overige betrokken landen moeten worden beoordeeld.

    iii) De overige betrokken landen (Algerije, Litouwen, Rusland en Oekraïne)

    (41) Voor de overige betrokken landen werden dumpingmarges vastgesteld die meer dan de minimis waren, terwijl de ingevoerde hoeveelheden evenmin verwaarloosbaar waren zodat het nodig werd geacht deze invoer cumulatief te beoordelen, gezien de uit het oogpunt van concurrentie bestaande verhoudingen tussen de uit deze landen ingevoerde producten onderling en tussen de uit deze landen ingevoerde producten en het in de Gemeenschap vervaardigde soortgelijk product. Een en ander blijkt uit het feit dat alle ingevoerde hoeveelheden omvangrijk waren en dat het met deze invoer corresponderende marktaandeel was gestegen, vooral na 1996. Bovendien waren de prijzen van deze invoer vanaf 1996 aanzienlijk gedaald en hadden zij de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderboden terwijl gebruik werd gemaakt van dezelfde of vergelijkbare verkoopkanalen. Om deze redenen wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer uit de overige betrokken landen en Wit-Rusland (hierna "de vijf betrokken landen" genoemd) cumulatief moet worden beoordeeld.

    b) Met dumping ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel

    i) De vijf betrokken landen

    (42) De ingevoerde hoeveelheden UAN-oplossingen uit de vijf betrokken landen stegen van ongeveer 800 Kton tot ongeveer 1500 Kton, dat wil zeggen met ongeveer 87 %, tussen 1995 en het OT. Er zij op gewezen dat deze hoeveelheden weliswaar daalden tussen 1995 en 1997, maar vanaf dat jaar tot aan het OT stegen met ongeveer 200 %; het verbruik in de Gemeenschap daarentegen steeg tussen 1997 en het OT met ongeveer 14 %.

    Het marktaandeel van de uit de vijf betrokken landen ingevoerde producten steeg van 26,5 % in 1995 tot 44,2 % tijdens het OT, dat wil zeggen met 17,7 percentpunten. Anders gezegd, het marktaandeel daalde eerst tussen 1995 en 1997 en bedroeg vervolgens meer dan het dubbele tussen 1997 en het onderzoekstijdvak.

    ii) Slowakije

    (43) De invoer uit Slowakije bevond zich tijdens het OT op hetzelfde niveau als in 1995, zowel wat de hoeveelheden als wat het marktaandeel betreft. Bovendien begonnen zowel de ingevoerde hoeveelheden als het marktaandeel sterk te dalen na 1997.

    c) Prijzen van de met dumping ingevoerde producten

    i) Prijsverloop(5)

    - De vijf betrokken landen

    (44) De gewogen gemiddelde invoerprijzen van de uit de vijf betrokken landen ingevoerde producten daalden van 89,8 ecu/ton tot 67 ecu/ton, dat wil zeggen met 25,4 % tussen 1995 en het OT. De prijzen bereikten een piek in 1996, maar daalden hierna sterk, met namelijk 34 %.

    - Slowakije

    (45) Zoals werd opgemerkt in overweging 40 hierboven, vertoonden de prijzen van de uit Slowakije ingevoerde producten hetzelfde verloop gedurende de gehele periode als de prijzen van de producten uit de andere betrokken landen, maar daalden ze na 1997, toen de ingevoerde hoeveelheden aanmerkelijk stegen, minder sterk.

    ii) Onderbieding

    (46) Er werd nagegaan of de exporteurs/producenten van de vijf betrokken landen de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT onderboden. Hiertoe werden de cif-prijzen van de exporteurs/producenten van UAN-oplossingen terdege gecorrigeerd zodat prijzen werden bereikt franco kade grens Gemeenschap, na inklaring, en deze werden, in hetzelfde handelsstadium, vergeleken met de af-fabriekprijzen van de producenten van de Gemeenschap.

    De onderbiedingsmarges die op deze basis voor elk land werden vastgesteld, bedragen, uitgedrukt als een percentage van de prijzen van de producenten van de Gemeenschap:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (47) Voor de Slowaakse exporteur/producent werd geen prijsonderbieding vastgesteld. Deze vaststelling sluit aan bij de eerdere opmerkingen voor deze producent met betrekking tot zijn prijsgedrag en het verloop van de ingevoerde hoeveelheden.

    3. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    a) Productie

    (48) De UAN-productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap (alle hoeveelheden werden, voorzover nodig, gecorrigeerd zodat overal sprake was van UAN-oplossingen met een stikstofgehalte van 32 %) steeg met 2,4 % tussen 1995 en het OT, namelijk van 1484 Kton tot 1520 Kton. De belangrijkste stijging vond plaats tussen 1995 en 1997, op het ogenblik waarop de antidumpingmaatregelen werden ingesteld op de invoer van UAN uit Polen en Bulgarije. Daarna daalde de productie tussen 1997 en het OT met 9,6 %.

    b) Capaciteit en bezettingsgraad van de capaciteit

    (49) De totale productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap bleef, over het geheel genomen, stabiel tijdens de onderzochte periode. De bezettingsgraad van de capaciteit steeg van 38 % in 1995 tot 43 % in 1997 en daalde vervolgens tot op het niveau van 1995/1996. Er zij op gewezen dat de bezettingsgraad van de productiecapaciteit geen relevante indicatie geeft voor deze tak van productie en bedrijfstak omdat het corresponderende cijfer mede wordt bepaald door de productie van andere producten die met dezelfde installatie kunnen worden vervaardigd.

    c) Verkoop in de Gemeenschap

    (50) De door de bedrijfstak van de Gemeenschap verkochte hoeveelheden stegen met 20,9 % tussen 1995 en 1997, namelijk van 1446 Kton tot 1748 Kton, en daalden vervolgens tot 1598 Kton, dat wil zeggen met 8,6 % tussen 1997 en het OT.

    d) Marktaandeel

    (51) Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg van 45,8 % in 1995 tot 60,7 % in 1997 en daalde vervolgens met ongeveer 12 percentpunten tot 48,5 % tijdens het OT.

    e) Prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (52) De gewogen gemiddelde netto verkoopprijzen van de producenten van de Gemeenschap stegen met 3,8 % tussen 1995 en 1996, namelijk van 111,3 ecu/ton tot 115,5 ecu/ton en daalden vervolgens tot 83,4 ecu/ton tijdens het OT, hetgeen neerkomt op een daling met 27,8 %.

    f) Rentabiliteit

    (53) De gewogen gemiddelde rentabiliteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap verslechterde met 17,1 percentpunten tussen 1995 en het OT; zij daalde namelijk van 4,9 % tot - 12,2 %. Net zoals dat bij de prijzen het geval was, was de rentabiliteit het hoogst in 1996 en daalde ze in de periode tussen 1996 en het OT met 18,4 percentpunten.

    g) Werkgelegenheid

    (54) De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg tussen 1995 en 1996/1997; in beide laatstgenoemde jaren waren 339 personen tewerkgesteld; tijdens het OT daalde de werkgelegenheid tot 311 personen, hetgeen neerkomt op een daling met 8,3 %.

    h) Investeringen

    (55) De bedrijfstak van de Gemeenschap verhoogde zijn investeringen tussen 1995 en het OT, waarbij het jaar 1998 een piek te zien gaf ten gevolge van omvangrijke investeringen in voorbereidende productiestadia. De belangrijkste investeringen tussen 1995 en het OT waren investeringen in productie-installaties voor ureum en salpeterzuur, twee grondstoffen die gebruikt worden bij de vervaardiging van UAN-oplossingen maar die ook gebruikt worden voor andere doeleinden, zoals de productie van ammoniumnitraat en ureum in vaste vorm.

    4. Conclusie in verband met de schade

    (56) Er werd een duidelijke verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap vastgesteld, vooral tussen 1997 en het OT, toen de vijf betrokken landen hun naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden met ongeveer 200 % konden laten stijgen; zij profiteerden hierbij ook van de aanzienlijke daling van het marktaandeel van andere derde landen. Bij een markt die zich uitbreidde, betekende dit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen 1997 en het OT ongeveer 12 percentpunten aan marktaandeel verloor en de hiermee overeenstemmende hoeveelheden niet verkocht, terwijl de uit de vijf betrokken landen ingevoerde hoeveelheden met ongeveer 26 percentpunten stegen. Uit het onderzoek is gebleken dat tijdens het OT werd ingevoerd tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijk onderboden.

    Wat het prijsverloop betreft, slaagde de bedrijfstak van de Gemeenschap erin zijn gemiddelde prijzen tussen 1995 en 1996 te verhogen. Hierna daalden de verkoopprijzen evenwel aanzienlijk. Eén en ander had negatieve gevolgen voor de rentabiliteit, die vanaf 1997 sterk achteruitging en tijdens het OT tot - 12,2 % daalde.

    Deze verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, vooral vanaf 1997, was dusdanig dat voorlopig geconcludeerd wordt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT aanmerkelijke schade heeft geleden.

    F. OORZAKELIJK VERBAND

    1. Inleiding

    (57) Om tot conclusies te komen met betrekking tot de oorzaak van de schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had, onderzocht de Commissie, overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening, het effect van alle bekende factoren en de gevolgen daarvan voor de situatie van de bedrijfstak. Een dergelijk onderzoek waarborgt dat schade die door andere factoren dan de invoer met dumping wordt veroorzaakt, niet aan deze invoer wordt toegeschreven.

    2. Gevolgen van de invoer met dumping

    a) Algemeen

    (58) UAN-oplossingen zijn een basisproduct en er zijn geen verschillen, wat de kwaliteit of de toepassingen betreft, tussen het ingevoerde product en het product dat in de Gemeenschap wordt vervaardigd. UAN-oplossingen die in de Gemeenschap worden vervaardigd en UAN-oplossingen die uit de betrokken landen worden ingevoerd, concurreren derhalve rechtstreeks met elkaar, hoofdzakelijk op basis van de prijs.

    i) De vijf betrokken landen

    (59) Tussen 1997 en het OT kon een aanzienlijke stijging worden vastgesteld van de uit de vijf betrokken landen met dumping ingevoerde hoeveelheden (ongeveer 200 %) en van het corresponderende marktaandeel (van ongeveer 18 % naar ongeveer 44 %) en werden de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderboden. Eén en ander viel samen met de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die bleek uit het dalende marktaandeel, prijsdepressie en dalende rentabiliteit.

    De invoer met dumping uit de vijf betrokken landen verhinderde de bedrijfstak van de Gemeenschap te profiteren van de antidumpingmaatregelen die waren ingesteld op de invoer uit Polen en Bulgarije. Wat de hoeveelheden betreft, namen de vijf betrokken landen eigenlijk grotendeels het marktaandeel over dat Polen en Bulgarije voordien hadden, terwijl de bedrijfstak van de Gemeenschap voor zichzelf slechts een klein gedeelte van dat marktaandeel kon verwerven. Bovendien viel de sterke stijging van het marktaandeel van de met dumping ingevoerde producten tussen 1997 en het OT samen met de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die marktaandeel verloor.

    Toen de bedrijfstak van de Gemeenschap geconfronteerd werd met de invoer tegen lage prijzen uit de vijf betrokken landen, kon de bedrijfstak van de Gemeenschap, ofwel zijn prijzen handhaven en het risico lopen minder te verkopen, ofwel zijn prijzen afstemmen op de lage prijzen van de met dumping ingevoerde producten, met negatieve gevolgen voor zijn rentabiliteit. Vanaf 1997 ging de bedrijfstak van de Gemeenschap inderdaad over tot een aanmerkelijke verlaging van zijn verkoopprijzen. Dit had negatieve gevolgen voor zijn rentabiliteit, die negatief werd. Eén en ander illustreert de prijsgevoeligheid van de markt en de grote gevolgen van het prijsbeleid van de exporteurs/producenten van de vijf betrokken landen.

    Derhalve wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer met dumping uit de vijf betrokken landen de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft berokkend.

    ii) Slowakije

    (60) Voor Slowakije werd geen prijsonderbieding vastgesteld. De invoer uit Slowakije tijdens het OT was op hetzelfde niveau als in 1995. Gezien de betrekkelijk lage hoeveelheden die werden ingevoerd, het kleine en stabiele marktaandeel en het feit dat er geen prijsonderbieding plaatsvond, wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer uit Slowakije geen gevolgen had die aanmerkelijk kunnen worden genoemd in de zin van artikel 3, leden 5 en 6, van de basisverordening.

    3. Gevolgen van andere factoren

    a) Invoer uit andere derde landen

    (61) De uit andere derde landen ingevoerde hoeveelheden UAN-oplossingen daalden van 669 Kton in 1995 tot ongeveer 37 Kton tijdens het OT, dat wil zeggen met 94,5 %. De belangrijkste leveranciers van deze groep landen tijdens het OT waren Mexico en Tsjechië. Het marktaandeel dat correspondeert met de invoer uit andere derde landen daalde van 21,2 % in 1995 tot 1,1 % tijdens het OT, hetgeen neerkomt op een daling met 20,1 percentpunten; één en ander wordt vooral toegeschreven aan de antidumpingmaatregelen die van toepassing waren op de invoer uit Bulgarije en Polen.

    Aangezien de uit andere derde landen ingevoerde hoeveelheden en het hiermee corresponderende marktaandeel daalden, is het duidelijk dat deze invoer niet bijdroeg tot de aanmerkelijke schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had.

    b) Andere factoren

    (62) De Commissie onderzocht ook of andere factoren dan de vorengenoemde hebben bijgedragen tot de schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had, waarbij vooral werd gedacht aan een krimpende vraag of wijzigingen in het verbruikspatroon alsmede aanwijzigingen in de bevoorrading of in de technologie dan wel de productiviteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    Op het gebied van de bevoorrading deden zich wereldwijd wijzigingen voor ten gevolge van de Chinese beslissing in april 1997 om de import van ureum te verbieden en deze invoer te vervangen door binnenlandse productie; één en ander leidde tot een wereldwijde overcapaciteit voor stikstofhoudende meststoffen. Er is als argument aangevoerd dat het latere wereldwijde overaanbod en de daaropvolgende dalende prijzen voor stikstofhoudende meststoffen een belangrijke rol hebben gespeeld bij het teweegbrengen van de schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had. Uit het onderzoek is evenwel gebleken dat de prijzen van de met dumping ingevoerde producten reeds voor de beslissing van China aanzienlijk waren gedaald. Bovendien was de bedrijfstak van de Gemeenschap zelf niet rechtstreeks getroffen omdat deze bedrijfstak niet naar China uitvoerde. Ongeacht of er al dan niet van een overaanbod sprake was, deze situatie kan de invoer van grote hoeveelheden tegen lage dumpingprijzen niet rechtvaardigen.

    In verband met de wijzigingen in het verbruikspatroon werd aangevoerd dat het uit productie nemen van meer bouwland het totale verbruik van meststoffen in de Gemeenschap had doen dalen. Er werd evenwel aangetoond, zoals hierboven werd uiteengezet, dat de markt voor UAN-oplossingen sedert 1997 geleidelijk was gegroeid. Terzelfdertijd werd aangetoond dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet profiteerde van deze groeiende markt in tegenstelling tot de exporteurs/producenten uit de betrokken landen.

    Er werd ook aangetoond dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zeer veel investeerde in technologie en in productiviteitsverbeteringen teneinde zijn concurrentievermogen te handhaven.

    Derhalve kan worden geconcludeerd dat de gevolgen van andere factoren dan de invoer met dumping niet van dien aard waren dat hierdoor het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had, werd opgeheven.

    4. Conclusie in verband met het oorzakelijk verband

    (63) Gezien dit samenvallen in de tijd tussen enerzijds de vastgestelde prijsonderbieding, en het grote marktaandeel dat werd gewonnen door de landen die met dumping invoerden, en anderzijds het hiermee overeenstemmende verlies aan marktaandeel en de dalende verkoopprijzen en rentabiliteit voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, wordt in het voorlopige stadium geconcludeerd dat de invoer met dumping uit de vijf betrokken landen de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft berokkend.

    G. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

    1. Voorafgaande opmerking

    (64) Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening ging de Commissie na of het instellen van antidumpingmaatregelen zou indruisen tegen het belang van de Gemeenschap in haar geheel. Deze vaststelling van het belang van de Gemeenschap was, voorzover de belanghebbende partijen de gegevens terzake overlegden, gebaseerd op een evaluatie van de diverse belangen, namelijk die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, die van de importeurs en de handelaren en die van de verbruikers.

    Om de mogelijke gevolgen van het al dan niet instellen van maatregelen te evalueren, verzocht de Commissie alle belanghebbende partijen om gegevens. Zij stuurde de volgende partijen vragenlijsten: de bedrijfstak van de Gemeenschap, 29 importeurs/handelaren, 1 vereniging van importeurs en 2 verenigingen van afnemers. Dertien importeurs/handelaren alsmede de vereniging van importeurs beantwoordden de vragenlijst. Geen van de verenigingen van afnemers beantwoordde de vragenlijst of legde andere gegevens voor.

    Op deze basis werd nagegaan of er ondanks de conclusies met betrekking tot de dumping, de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en het oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat het, in dit geval, niet in het belang van de Gemeenschap was maatregelen in te stellen.

    2. Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (65) De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft bewezen een structureel levensvatbare bedrijfstak te zijn die zich aan de veranderende omstandigheden van de markt kan aanpassen. Dit bleek in het bijzonder bij de positieve ontwikkeling van de situatie van de bedrijfstak op het ogenblik dat echte concurrentie werd hersteld na het instellen, in 1994, van antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer uit Bulgarije en Polen, en bleek ook uit de investeringen van de bedrijfstak in geavanceerde productievoorzieningen. Door de druk evenwel van de invoer met dumping op de verkoopprijzen, vooral vanaf 1997, kon de bedrijfstak van de Gemeenschap evenwel niet profiteren van de antidumpingmaatregelen die voor de invoer uit Polen en Bulgarije waren ingesteld.

    Ondanks deze structurele levensvatbaarheid kan toch niet worden uitgesloten dat sommige ondernemingen van deze bedrijfstak hun productie van het betrokken product in de Gemeenschap zouden beperken of zelfs staken indien geen maatregelen worden genomen tegen schadelijke dumping. Deze conclusie is gerechtvaardigd, gezien de aanhoudende ernstige financiële verliezen die ten gevolge van de invoer met dumping werden geleden (tussen 1997 en het OT had de bedrijfstak van de Gemeenschap te kampen met steeds zwaardere verliezen). Indien maatregelen achterwege blijven, zullen de gevolgen van de invoer met dumping, met name druk op de prijzen, alle inspanningen van de bedrijfstak van de Gemeenschap om een bevredigende rentabiliteit te verwezenlijken verder dwarsbomen.

    Anderzijds zou het instellen van maatregelen deze bedrijfstak in staat stellen zijn activiteiten in de Gemeenschap te handhaven of te hervatten. Indien antidumpingmaatregelen worden aangenomen, zou de werkgelegenheid in de Gemeenschap in verband met het betrokken product, over het geheel genomen, veiliggesteld zijn en eventueel zelfs stijgen.

    3. Belangen van de importeurs/handelaren

    (66) Bijna alle importeurs/handelaren die de vragenlijst beantwoordden, deelden mede gekant te zijn tegen antidumpingmaatregelen en voerden hierbij aan dat deze hun reeds lage winstmarge nog zouden verlagen en sommigen onder hen tot personeelsbeperkingen, overschakeling op andere producten of, in extreme gevallen, stopzetting van hun activiteiten zouden kunnen dwingen. Zij voerden aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het hoogseizoen waarschijnlijk niet aan de vraag zou kunnen voldoen ondanks de lage bezettingsgraad van de capaciteit van deze bedrijfstak. Derhalve zouden, volgens deze importeurs/handelaren, indien ten gevolge van de antidumpingmaatregelen de invoer van UAN-oplossingen volledig zou stoppen, deze maatregelen tegen het belang van de Gemeenschap indruisen.

    In dit opzicht zij erop gewezen dat de Commissie, gezien het niveau en de aard van de voorgestelde maatregelen, de mening is toegedaan dat verder zal worden ingevoerd, zij het tegen prijzen die geen schade berokkenen. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat de importeurs/handelaren in de regel niet alleen UAN-oplossingen, maar ook voor een groot gedeelte andere meststoffen verkopen. Niettemin kan niet worden uitgesloten dat sommige importeurs negatieve gevolgen zullen ondervinden van de instelling van de antidumpingmaatregelen.

    4. Belang van de verbruikers

    (67) De afnemers die het betrokken product verwerken, zijn de landbouwers van de Gemeenschap. De vraag naar stikstofhoudende meststoffen blijkt weinig elastisch te zijn en de landbouwers blijken zich bij de goedkoopste leveranciers te bevoorraden. De landbouwers hebben in de meest recente landbouwseizoenen dus geprofiteerd van lage prijzen voor UAN-oplossingen.

    Het feit evenwel dat de verenigingen van afnemers geen medewerking hebben verleend, rechtvaardigt de voorlopige conclusie dat antidumpingmaatregelen zeer waarschijnlijk geen doorslaggevende gevolgen voor de afnemers zullen hebben. Indien antidumpingmaatregelen worden ingesteld, is het inderdaad waarschijnlijk dat de kosten van UAN-oplossingen voor de landbouwers zullen stijgen. Meststoffen vormen evenwel slechts een zeer klein gedeelte van de totale productiekosten zodat mogelijke negatieve gevolgen voor de landbouwers waarschijnlijk niet zullen opwegen tegen de positieve gevolgen die maatregelen, doordat ze de schadelijke dumping opheffen, zullen hebben.

    5. Concurrentie en ontwrichting van de handel

    (68) In verband met de gevolgen van mogelijke maatregelen voor de concurrentie in de Gemeenschap hebben sommige belanghebbende partijen aangevoerd dat rechten zouden leiden tot het verdwijnen van de betrokken exporteurs/producenten van de markt van de Gemeenschap, hetgeen op zijn beurt zou leiden tot het aanzienlijk verzwakken van concurrentie en uiteindelijk tot hogere prijzen voor UAN-oplossingen.

    Sommige van de betrokken exporteurs/producenten zullen hun producten evenwel waarschijnlijk verder verkopen, zij het tegen prijzen die geen schade berokkenen, aangezien zij een steeds steviger marktpositie verwerven. Het instellen van antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van die exporteurs/producenten waarvoor hogere dumping- en schademarges werden vastgesteld, zal waarschijnlijk leiden tot een daling van de door deze exporteurs/producenten ingevoerde hoeveelheden en van het corresponderende marktaandeel. Er wordt evenwel niet verwacht dat andere exporteurs/producenten ernstige gevolgen van de maatregelen zullen ondervinden, gezien het niveau en de aard van de voorgestelde rechten. Ten slotte kan niet worden uitgesloten dat zodra de prijzen een niveau bereiken waarop de schadelijke dumping wordt opgeheven, andere derde landen ook opnieuw naar de markt van de Gemeenschap zullen uitvoeren. Het is derhalve waarschijnlijk dat er nog steeds een aantal concurrenten van de producenten van de Gemeenschap op de markt aanwezig zullen zijn, en gezien het grote aantal producenten in de Gemeenschap en de doorzichtigheid van de markt, zullen de afnemers nog steeds uit verschillende leveranciers van het betrokken product kunnen kiezen.

    Op basis van bovenstaande overwegingen wordt het waarschijnlijk geacht dat er na het instellen van de antidumpingmaatregelen sterke concurrentie zal blijven bestaan. Er zullen een groot aantal handelaren op de markt aanwezig zijn die aan de vraag zullen kunnen voldoen. Het instellen van de antidumpingmaatregelen zal dus waarschijnlijk niet leiden tot beperking van de keuze voor de eindgebruikers of tot zwakkere concurrentie.

    6. Conclusie in verband met het belang van de Gemeenschap

    (69) Om alle vorengenoemde redenen wordt voorlopig geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om geen antidumpingmaatregelen in te stellen.

    H. VOORLOPIGE MAATREGELEN

    1. Schademarge

    (70) Gezien de conclusies die werden bereikt in verband met dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap, moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld om voor de bedrijfstak verdere schade door de invoer met dumping te voorkomen.

    Om het niveau van het recht vast te stellen, werd rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en met het bedrag aan rechten dat nodig is om de schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had, op te heffen.

    Om het niveau van het recht vast te stellen waardoor de schade die door de dumping werd teweeg gebracht, kan worden opgeheven, werden schademarges berekend. De noodzakelijke prijsverhoging werd vastgesteld op basis van een vergelijking, in hetzelfde handelsstadium, van de gewogen gemiddelde invoerprijs, vastgesteld in het kader van de berekening van de onderbieding, met de niet-schadelijke prijs voor UAN-oplossingen bij verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap. De niet-schadelijke prijs werd vastgesteld door aan de volledige productiekosten per eenheid een winstmarge toe te voegen die redelijkerwijze, indien er geen sprake is van schadelijke dumping, haalbaar is. Na onderzoek van de verschillende standpunten die door de klagende partij terzake werden ingediend, kwam de Commissie voorlopig tot de conclusie dat een winstmarge van 5 % de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat zou stellen die rentabiliteit te bereiken die deze bedrijfstak, indien er geen sprake was geweest van invoer met dumping, had mogen verwachten. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt als een percentage van de totale invoerwaarde cif.

    2. Voorlopige maatregelen

    a) De vijf betrokken landen

    (71) Gezien bovenstaande overwegingen, wordt geoordeeld dat overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening voorlopige antidumpingrechten moeten worden ingesteld ten belope van de vastgestelde dumpingmarges, behalve voor Wit-Rusland, waarvoor een recht moet worden ingesteld ten belope van de schademarge omdat laatstgenoemde voor dit land lager ligt. Om de redenen die zijn uiteengezet in de overwegingen 15 en 19, moeten de residuele rechten voor Algerije en Litouwen worden vastgesteld op het niveau van de rechten die voor elk land voor de enige producent werden vastgesteld.

    Om de doeltreffendheid van de maatregelen te waarborgen en prijsmanipulaties zoals die in sommige eerdere procedures voor dezelfde algemene categorie van producten, dat wil zeggen meststoffen, konden worden vastgesteld te ontmoedigen, wordt het passend geacht rechten in de vorm van een specifiek bedrag per ton in te stellen.

    Op basis van bovenstaande gegevens bedragen de voorlopige antidumpingrechten:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    b) Slowakije

    (72) Omdat in dit stadium van de procedure geoordeeld wordt dat de uit Slowakije ingevoerde producten niet hebben bijgedragen tot de aanmerkelijke schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had, wordt het voorlopig niet nodig geacht antidumpingrechten in te stellen op de invoer van UAN-oplossingen uit dit land. De Commissie zal deze kwestie evenwel verder onderzoeken alvorens definitief te beschikken.

    3. Verbintenissen

    (73) De Algerijnse exporteur/producent bood een prijsverbintenis aan overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening. De Commissie oordeelt dat de verbintenis die door de betrokken exporteur/producent werd aangeboden, kan worden aanvaard omdat ze de schadelijke gevolgen van de dumping opheft. Bovendien zal dankzij de regelmatige en gedetailleerde verslagen die dit bedrijf de Commissie zal verstrekken, een doeltreffende controle mogelijk zijn.

    (74) Om te waarborgen dat de verbintenis doeltreffend wordt nagekomen en gecontroleerd, wordt, bij de indiening van het verzoek om de goederen in het vrije verkeer te brengen ingevolge de verbintenis, de vrijstelling van het recht afhankelijk gesteld van de overlegging, aan de douanediensten van de desbetreffende lidstaten, van een geldige rekening die werd opgesteld door de exporteur/producent wiens verbintenis werd aanvaard en waarin de gegevens zijn opgenomen die in de bijlage zijn vermeld. Wanneer een dergelijke rekening niet wordt overgelegd of de goederen op deze rekening niet overeenstemmen met de goederen die bij de douanediensten worden aangeboden, dient het passende bedrag aan antidumpingrechten te worden betaald om te voorkomen dat de verbintenis wordt omzeild.

    (75) Wanneer een verbintenis wordt geschonden of opgezegd, kan een antidumpingrecht worden ingesteld ingevolge artikel 8, leden 9 en 10, van de basisverordening.

    (76) Overeenkomstig artikel 8, lid 6, van de basisverordening wordt het onderzoek naar dumping, schade en belang van de Gemeenschap op normale wijze voltooid, ook al worden er in de loop van het onderzoek verbintenissen aanvaard.

    4. Slotbepaling

    (77) Met het oog op een vlotte afhandeling van de procedure moet een termijn worden vastgesteld binnen welke de belanghebbende partijen hun standpunten schriftelijk kunnen bekendmaken en kunnen verzoeken om te worden gehoord. Bovendien moet erop worden gewezen dat de bevindingen in het kader van deze verordening voorlopig zijn en met het oog op definitieve rechten eventueel opnieuw moeten worden bekeken,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op de invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat die worden ingedeeld onder GN-code 31028000 uit Algerije, Wit-Rusland, Litouwen, Rusland en Oekraïne.

    2. De rechten zijn gelijk aan de hieronder per land vermelde vaste bedragen in euro per ton product (oplossingen van ureum of ammoniumnitraat):

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    3. Indien de goederen werden beschadigd voordat ze in het vrije verkeer werden gebracht en dus de werkelijk betaalde of te betalen prijs voor de bepaling van de douanewaarde verhoudingsgewijze werd verlaagd overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie(6), wordt het bedrag aan antidumpingrechten, dat wordt berekend op basis van de hierboven vastgestelde bedragen, verlaagd met een percentage dat overeenstemt met de verhoudingsgewijze verlaging van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

    4. Niettegenstaande het bepaalde in lid 1, is het voorlopig recht niet van toepassing op de invoer van het betrokken product indien dit door de in artikel 2, lid 1, genoemde onderneming wordt vervaardigd en rechtstreeks wordt uitgevoerd naar (dat wil zeggen verzonden en gefactureerd aan) de eerste, als importeur optredende onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap, en indien deze invoer voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, lid 2.

    5. Tenzij anders bepaald, zijn de voor douanerechten van kracht zijnde bepalingen op dit recht van toepassing.

    6. Het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van de in lid 1 bedoelde producten is afhankelijk van het stellen van een waarborg die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

    Artikel 2

    1. De verbintenis die werd aangeboden door de volgende onderneming in het kader van de antidumpingprocedure met betrekking tot de invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat van GN-code 31028000 uit Algerije, Wit-Rusland, Litouwen, Rusland en Oekraïne wordt aanvaard.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    2. Wanneer een verzoek om goederen in het vrije verkeer te brengen ingevolge de verbintenis wordt ingediend, wordt de vrijstelling van het recht afhankelijk gesteld van de overlegging, aan de douanediensten van de desbetreffende lidstaten, van een geldige rekening die is opgesteld door de in artikel 2, lid 1, genoemde onderneming. De belangrijkste gegevens die deze rekening moet bevatten, zijn opgesomd in de bijlage bij deze verordening. In te voeren goederen die vergezeld gaan van een dergelijke rekening, worden aangegeven onder de in artikel 2, lid 1, vermelde aanvullende Taric-code.

    Bovendien wordt de vrijstelling van het recht afhankelijk gesteld van de aangifte en het aanbrengen bij de douane van goederen welke exact beantwoorden aan de in bovenbedoelde rekening omschreven goederen.

    Artikel 3

    Onverminderd het bepaalde in artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96, kunnen de belanghebbende partijen die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn kenbaar maakten, binnen 30 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening hun standpunten schriftelijk bekendmaken en verzoeken door de Commissie te worden gehoord.

    Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen de betrokken partijen binnen één maand na de datum van inwerkingtreding van de verordening hun standpunten mededelen met betrekking tot de toepassing van deze verordening.

    Artikel 4

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Artikel 1 van deze verordening is van toepassing gedurende een periode van zes maanden.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 16 maart 2000.

    Voor de Commissie

    Pascal Lamy

    Lid van de Commissie

    (1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

    (2) PB C 181 van 26.6.1999, blz. 27.

    (3) Verordening (EG) nr. 3319/94 van de Raad (PB L 350 van 31.12.1994, blz. 20).

    (4) Omdat er in sommige van de betrokken landen maar één exporteur/producent is, worden vertrouwelijkheidshalve, in deze verordening voor deze exporteurs/producenten geïndexeerde of approximatieve cijfers gegeven.

    (5) Bij de evaluatie van het prijsverloop werd, met het oog op de vergelijking van coherente gegevens, slechts gebruik gemaakt van de gegevens van Eurostat; bij de berekening van de prijsonderbieding en van de schademarges daarentegen werd, in de gevallen waarin ze beschikbaar waren, gebruikgemaakt van de gegevens die door exporteurs/producenten waren verstrekt.

    (6) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 40.

    BIJLAGE

    Gegevens die moeten worden vermeld op de in artikel 2, lid 2, bedoelde rekening:

    1. De aanvullende Taric-code waaronder de op de rekening vermelde goederen bij de douane aan de grens van de Gemeenschap moeten worden ingeklaard (vermeld in de verordening).

    2. Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

    - GN-code,

    - het stikstofgehalte ("N") van het product (in %),

    - de hoeveelheid (in ton).

    3. De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

    - de prijs per ton,

    - de betalingsvoorwaarden,

    - de leveringsvoorwaarden,

    - de totale kortingen en rabatten.

    4. De naam van de niet-verbonden importeur die de rechtstreekse ontvanger is van de rekening.

    5. De naam van de werknemer van de onderneming die de rekening heeft opgesteld alsmede de volgende ondertekende verklaring:

    "Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze rekening betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die werd aangeboden door ... (naam van de onderneming) en wordt aanvaard door de Europese Commissie bij Verordening (EG) nr. 617/2000. Hij verklaart dat de in deze rekening verstrekte informatie juist en volledig is.".

    Top