EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998R0773

Verordening (EG) nr. 773/98 van de Commissie van 7 april 1998 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van ongebleekte katoenen weefsels uit respectievelijk de Volksrepubliek China, Egypte, India, Indonesië, Pakistan en Turkije

PB L 111 van 9.4.1998, p. 19–64 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 10/10/1998

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1998/773/oj

31998R0773

Verordening (EG) nr. 773/98 van de Commissie van 7 april 1998 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van ongebleekte katoenen weefsels uit respectievelijk de Volksrepubliek China, Egypte, India, Indonesië, Pakistan en Turkije

Publicatieblad Nr. L 111 van 09/04/1998 blz. 0019 - 0064


VERORDENING (EG) Nr. 773/98 VAN DE COMMISSIE van 7 april 1998 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van ongebleekte katoenen weefsels uit respectievelijk de Volksrepubliek China, Egypte, India, Indonesië, Pakistan en Turkije

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2331/96 (2), inzonderheid op artikel 7, lid 1, op de "gebonden" markt

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. PROCEDURE

(1) Op 11 juli 1997 heeft de Commissie door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (3) de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van ongebleekte katoenen weefsels uit, respectievelijk, de Volksrepubliek China, Egypte, India, Indonesië, Pakistan en Turkije, hierna "Bericht van inleiding" genoemd, en heeft zij een onderzoek geopend.

(2) De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die werd ingediend door "Cotton and Allied Textile Industries of the EU" (Eurocoton) namens de producenten in de Gemeenschap, wier productie een groot deel van de totale productie van het soortgelijke product in de Gemeenschap uitmaakt. Onder de "productie in de Gemeenschap" wordt hier de productie voor de "open" (non-captive: niet-gebonden) markt in de Gemeenschap verstaan.

(3) De "open" markt van het betrokken product in de Gemeenschap bestaat uit de "open" markt waarop ongebleekte weefsels van katoen worden verkocht, dat wil zeggen de markt waarop de weverijen in de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers verkopen. De "gesloten" ("captive": gebonden) markt daarentegen bestaat uit die transacties die binnen een geïntegreerde groep geschieden, dat wil zeggen de groep die ongebleekt katoen weeft en die, in een volgend productiestadium, het weefsel afwerkt en/of confectioneert.

Het is namelijk de praktijk van de Instellingen van de Gemeenschap, zoals door het Hof van Justitie bevestigd, de verkoop op de "gesloten" markt uit te sluiten van het onderzoek naar schade wanneer tussen "open" en de "gesloten" markt een duidelijk onderscheiding bestaat. Daar de "gebonden" productie (productie voor gebruik binnen de eigen groep) niet op de vrije markt wordt verkocht, concurreert deze niet rechtstreeks met ingevoerde soortgelijke producten.

Daar het onderzoek naar schade betrekking heeft op de bedrijfstak van de Gemeenschap als omschreven in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 384/96, hierna "basisverordening" genoemd, dat wil zeggen met uitsluiting van de verkoop op de "gebonden" markt, en artikel 4 naar artikel 5, lid 4, verwijst dat de regels inzake representativiteit bevat, volgt daaruit dat de voorwaarden inzake representativiteit ook aan de hand van de op de vrije markt verkochte producten moeten worden beoordeeld.

De klacht bevatte voldoende bewijsmateriaal over dumping van het product uit de bovengenoemde landen en over de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade om tot de inleiding van een procedure over te gaan.

(4) De Commissie heeft de haar bekende belanghebbende producenten, exporteurs en importeurs, de vertegenwoordigers van de exportlanden en de indiener van de klacht officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn te worden gehoord.

(5) Een aantal producenten/exporteurs in de betrokken landen en een aantal importeurs hebben hun standpunt schriftelijk uiteengezet. Alle partijen die daarom hadden verzocht, werden gehoord.

(6) Gezien het grote aantal producenten in de Gemeenschap dat het betrokken product in de Gemeenschap vervaardigde en dat de klacht steunde werd het, overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening, passend geacht van steekproeven gebruik te maken en vragenlijsten toe te zenden aan en informatie te ontvangen van een representatieve steekproef van EG-producenten.

(7) Gezien het grote aantal producenten/exporteurs in de betrokken exportlanden werd voor hen ook van steekproeven gebruikgemaakt. De Commissie heeft vragenlijsten toegezonden aan en uitgebreide informatie ontvangen van een representatieve steekproef van producenten/exporteurs.

(8) Het aantal niet-gelieerde importeurs dat zich binnen de in het bericht van inleiding gestelde termijn had aangemeld en medewerking wenste te verlenen, was te groot om binnen de beschikbare tijd te worden onderzocht. De Commissie heeft daarom besloten ook een steekproef van niet-gelieerde importeurs samen te stellen. Belanghebbende niet-gelieerde importeurs werden verzocht voor het jaar 1996 over omzet, aankoop en werkgelegenheid voor zowel de gehele onderneming als voor het betrokken product inlichtingen te verstrekken. Op grond van deze inlichtingen heeft de Commissie in de drie lidstaten die in termen van ingevoerde hoeveelheden het meest representatief werden geacht, namelijk het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Italië, acht niet-gelieerde importeurs uitgekozen. Aan de in de steekproef opgenomen niet-gelieerde importeurs werden vragenlijsten toegezonden. Vier antwoorden werden binnen de termijn ontvangen.

(9) Belanghebbenden, aan wie de namen van de geselecteerde ondernemingen werden bekendgemaakt, werden verzocht opmerkingen te maken over de samenstelling van de steekproeven. De belanghebbenden hebben over de samenstelling van de steekproef geen opmerkingen van wezenlijk belang gemaakt.

(10) De in de steekproef opgenomen niet-gelieerde importeurs zijn:

- Verenigd Koninkrijk:

- Broome & Wellington,

- Joshua Wardle Ltd,

- Premier Textiles Ltd,

- Claremont Fabrics;

- Duitsland:

- Itochu Deutschland GmbH,

- KLW Textilvertrieb GmbH,

- G. Koppermann & Co. GmbH;

- Italië:

- New Nicoltex SRL.

(11) De Commissie heeft alle informatie verzameld en geverifieerd die zij voor haar voorlopig onderzoek van dumping en schade noodzakelijk achtte, en heeft bij de volgende ondernemingen een onderzoek ingesteld:

a) Producenten van de Gemeenschap

- Duitsland:

- Ettlin Gesellschaft für Spinnerei und Weberei AG,

- Velener Textilwerke Grimmelt Wevers & Co. GmbH,

- H. Hecking Söhne,

- F. A. Kümpers GmbH & Co;

- Italië:

- Tessiture Niggeler & Küpfer SpA,

- Standartela SpA;

- Frankrijk:

- Éts. des Fils de V. Perrin,

- Tenthorey,

- SA HGP GAT,

- Fil. et Tis. de Saulxures;

- Spanje:

- Hilados y Tejidos Puigneró, SA;

- Portugal:

- Incotex-Indústria e Comércio de Têxteis, Lda;

- België:

- Le Compte Textielfabrieken NV;

b) Producenten/exporteurs

- Egypte:

- Misr Spinning and Weaving Co., Mehalla el-Kubra,

- Misr Fine Spinning and Weaving Co., Kafr el-Dawar,

- Misr El Amria Spinning and Weaving Co., Alexandrië;

- India:

- Century Textiles & Industries Ltd, Bombay,

- Mafatlal Industries Limited, Bombay,

- Coats Viyella India Ltd, Bangalore,

- Vardhman Spinning & General Mills Ltd, Ludhiana,

- Virudhunagar Textile Mills Ltd;

- Indonesië:

- PT Argo Pantes, Djakarta,

- PT Daya Manunggal, Djakarta,

- PT Eratex, Djakarta,

- PT Apac Inti Corpora, Djakarta,

- PT Eratex Djaja, Soerabaja;

- Pakistan:

- Lucky Textile Mills, Karachi,

- Diamond Fabrics Ltd, Sheikhupura, Lahore,

- Nishat Mills Ltd, Faisalabad,

- Kohinoor Raiwind Mills Ltd, Lahore,

- Kohinoor Weaving Mills Ltd, Lahore;

- Turkije

- Birlik Mensucat Ticaret ve Sanayi Isletmesi A.S. Kayseri ("Birlik Mensucat"), Kayseri,

- Söktas Pamuk ve Tarim Ürünlerini Degerlendirme Ticaret ve Sanayi AS ("Söktas"), Söke,

- Tureks,

- Teksmobili,

- Alfa.

(12) Het onderzoek naar dumping bestreek het tijdvak van 1 januari 1996 tot en met 30 juni 1997, het onderzoek naar schade dat van 1 januari 1993 tot en met 30 juni 1997.

B. PRODUCT

1. Onderzocht product

(13) De procedure heeft betrekking op platte ongebleekte katoenen weefsels bevattende 85 of meer gewichtspercenten katoen, dit wil zeggen op gewone weefgetouwen door orthogonale verweving van textielgarens vervaardigde weefsels, hoofdzakelijk bestemd voor de kleding-, linnengoed- en meubelindustrie. Het product is thans onder GN-codes 5208 11 90 tot en met 5208 19 en 5209 11 tot en met 5209 19 ingedeeld.

(14) Het product wordt in veel verschillende types of "constructies" vervaardigd, die van elkaar verschillen al naargelang de combinatie van het gewicht van het gebruikte garen, het aantal garens voor schering en inslag en de wijze waarop de garens met elkaar zijn verweven.

(15) Alle soorten van het betrokken product worden in wezen op dezelfde soort machines vervaardigd en al die soorten product kunnen gewoonlijk op bestelling worden gemaakt.

(16) Er kwamen verschillende verzoeken binnen om bepaalde soorten ongebleekte weefsels van katoen van de procedure uit te sluiten. In deze verzoeken werd verwezen naar specifieke doeleinden en specifieke constructies, waarvan sommige naar beweren niet in de Gemeenschap worden vervaardigd. Zij omvatten weefsels van op (traditionele) ringspinmachines gemaakte garens, op handweefgetouwen vervaardigde weefsels, jacquard- en rekbare weefsels, weefsels voor borduurwerk en weefsels van minder dan 100 g/m2.

a) Katoenen weefsels van op ringspinmachines vervaardigde garens

(17) Enkele partijen stelden dat weefsels van op ringspinmachines vervaardigde garens als een ander product moesten worden beschouwd dan die vervaardigd van openeindgarens, gezien de resistentieverschillen. Ook werd aangevoerd dat de weefsels van op ringspinmachines vervaardigde garens van de procedure zouden moeten worden uitgesloten omdat zij niet in de Gemeenschap werden vervaardigd.

(18) De diensten van de Commissie zijn echter tot de conclusie gekomen dat de wezenlijke kenmerken en doeleinden van weefsels die worden gemaakt van op ringspinmachines vervaardigde garens en van weefsels gemaakt van openeindgarens dezelfde zijn, daar het verschil niet aanzienlijk is. Voorts bleek uit de gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten van de Gemeenschap dat ook in de Gemeenschap weefsels van op ringspinmachines vervaardigde garens worden vervaardigd. Dit werd bevestigd door de spinnerijen die aan het onderzoek naar het belang van de Gemeenschap medewerking verleenden en waarvan 50 % ringspinmachines gebruikt. In dit stadium kunnen dus weefsels van op ringspinmachines vervaardigde garens niet van de procedure worden uitgesloten.

b) Op handweefgetouwen vervaardigde weefsels

(19) Op handweefgetouwen vervaardigde weefsels zijn die welke zijn vervaardigd op getouwen die uitsluitend met de hand of met de voet worden bediend. Ofschoon het gebruik van verschillende productiemethoden op zich voor de definitie van een product niet relevant is, hebben op handweefgetouwen vervaardigde weefsels andere fysieke kenmerken dan andere weefsels van ongebleekte katoen, met name door een onregelmatiger en losser weefsels en een geringe breedte (gewoonlijk minder dan 1 meter). Dit verschil leidt ertoe dat handgeweven weefsels door de consument als een ander product worden beschouwd, hetgeen nog versterkt wordt door het feit dat deze producten gewoonlijk via andere kanalen worden verkocht dan die waarlangs de producenten van de Gemeenschap en de exporteurs hun andere weefsels verkopen.

(20) De Commissie is daarom voorlopig tot de conclusie gekomen dat op handweefgetouwen vervaardigde weefsels van de draagwijdte van de procedure dienen te worden uitgesloten en dat deze producten van de rechten dienen te worden vrijgesteld indien zij vergezeld gaan van een door de bevoegde autoriteiten van het land van uitvoer afgegeven certificaat dat het een handgeweven product betreft.

c) Jacquard- en rekbare katoenen weefsels

(21) Enkele partijen stelden dat jacquard- en rekbare weefsels als een verschillend product moeten worden beschouwd. Deze twee constructies ("jacquard" en "stretch") werden onderzocht en bleken ten minste 85 % katoen te bevatten. Ze werden daarom geacht onder de procedure te vallen.

d) Voor borduurwerk bestemde ongebleekte katoenen weefsels

(22) Voorts werd gesteld dat voor borduurwerk bestemde ongebleekte katoenen weefsels gezien de specifieke kenmerken en het bijzondere gebruik ervan, van de procedure dienden worden uitgesloten. De Commissie is voorlopig tot de conclusie gekomen dat voor borduurwerk meestal op gaas gelijkende weefsels met een gewicht van minder dan 100 g/m2 worden gebruikt die onder een specifieke GN-code vallen. De klacht naar aanleiding waarvan deze procedure werd geopend, heeft geen betrekking op gaas. Gaas wordt slechts voor medische doeleinden gebruikt, terwijl ongebleekte katoenen weefsels met een gewicht van minder dan 100 g/m2 ook voor andere doeleinden dan borduurwerk kunnen worden gebruikt. Gezien deze kennelijke verwisselbaarheid van gebruiksdoeleinden wordt voorlopig geoordeeld dat de essentiële fysieke kenmerken van voor borduurwerk bestemde ongebleekte katoenen weefsels niet zodanig van die van andere stoffen voor andere doeleinden verschillen dat deze weefsels van de draagwijdte van de procedure moeten worden uitgesloten. Een en ander zal nader worden onderzocht.

e) Ongebleekte katoenen weefsels met een gewicht van minder dan 100 g/m2

(23) Gesteld werd dat weefsels met een gewicht van minder dan 100 g/m2 van de draagwijdte van de procedure dienen te worden uitgesloten, daar zij met gaas te vergelijken zijn. De Commissie is voorlopig tot de conclusie gekomen dat deze weefsels niet van de procedure konden worden uitgesloten daar de essentiële fysieke kenmerken en algemene gebruiksdoeleinden van deze weefsels niet verschillen van die van ongebleekte weefsels met een gewicht van meer dan 100 g/m2. Dit punt zal nader worden onderzocht.

f) Andere verzoeken om uitsluiting

(24) De andere verzoeken om uitsluiting van de draagwijdte van deze procedure waren niet voldoende onderbouwd of hadden betrekking op producten die onder de definitie van het betrokken product vielen, gezien de essentiële fysieke kenmerken en algemene gebruiksdoeleinden van die producten en de wijze waarop zij door de consument worden ervaren.

2. Soortgelijk product

(25) De Commissie stelde vast dat de door de producenten van de Gemeenschap vervaardigde en op de markt van de Gemeenschap verkochte ongebleekte katoenen weefsels van dezelfde soort waren als of vergelijkbaar waren met de ongebleekte katoenen weefsels die in de bij deze procedure betrokken landen werden vervaardigd en naar de Gemeenschap werden uitgevoerd en met die welke op de binnenlandse markt van die landen werden verkocht (4).

(26) Enkele partijen stelden dat de ongebleekte katoenen weefsels die door de producenten van de Gemeenschap werden vervaardigd en verkocht, niet vergelijkbaar waren met de weefsels die door de betrokken exportlanden werden vervaardigd en naar de Gemeenschap uitgevoerd. De invoer uit die landen zou uit basisconstructies van lage kwaliteit bestaan, terwijl in de Gemeenschap gespecialiseerde en verfijnde producten zouden worden vervaardigd.

(27) In dit verband dient erop te worden gewezen dat de Commissie kwaliteitsverschillen in producten met dezelfde basiskenmerken gewoonlijk niet als doorslaggevend beschouwt om te bepalen of het al dan niet om een soortgelijk product gaat.

(28) Bovendien schijnen de constructies die door de producenten van de Gemeenschap worden vervaardigd en/of aangeboden voor het grootste deel overeen te stemmen met die welke uit de betrokken landen worden ingevoerd. Om deze reden schijnt het in dit stadium niet mogelijk te concluderen dat de in de Gemeenschap vervaardigde producten duidelijk verschillen van die welke uit de betrokken landen worden ingevoerd. Dit punt zal echter nog nader worden onderzocht.

(29) De Commissie is derhalve tot de conclusie gekomen dat ongebleekte katoenen weefsels uit de Volksrepubliek China, India, Indonesië, Egypte, Pakistan en Turkije, in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening, producten van dezelfde soort zijn als de ongebleekte katoenen weefsels die in de Gemeenschap door de producenten van de Gemeenschap worden vervaardigd.

C. DUMPING

1. Exporteurs en producenten in de landen van oorsprong

a) Steekproef

(30) Wegens het grote aantal exporteurs in de betrokken landen hebben de diensten van de Commissie besloten, overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening, van steekproeven gebruik te maken.

(31) Teneinde de diensten van de Commissie in staat te stellen een steekproef samen te stellen, werden de exporteurs en hun vertegenwoordigers verzocht zich binnen drie weken na de inleiding van de procedure bekend te maken en enige basisgegevens te verstrekken over de gedurende het onderzoektijdvak behaalde omzet op de binnenlandse markt en over de gedurende dat tijdvak met uitvoer behaalde omzet. De diensten van de Commissie hebben eveneens met de autoriteiten van de betrokken landen contact opgenomen.

b) Medewerkende ondernemingen

(32) In bijlage I zijn, per land, de ondernemingen vermeld die medewerking hebben verleend, maar niet in de steekproef werden opgenomen.

(33) De in bijlage I vermelde ondernemingen werd medegedeeld dat de eventuele gemiddelde dumpingmarge en het eventuele gemiddelde antidumpingrecht voor de voor elk land in de steekproef begrepen ondernemingen, gewogen aan de hand van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden, op hen van toepassing zouden zijn, met uitzondering van de Volksrepubliek China en Egypte, voor welke landen een enkele dumpingmarge voor alle exporteurs werd berekend.

c) Samenstelling van de steekproef

(34) Voor de Volksrepubliek China, Egypte, Indonesië, Turkije en Pakistan werd de steekproef in overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken ondernemingen, organisaties en/of overheidsinstanties samengesteld.

(35) Indonesië wenste geen reserveonderneming (dit wil zeggen een onderneming die een geselecteerde onderneming vervangt wanneer deze nadien in ontoereikende mate de Commissie medewerking verleent) en werd ervan in kennis gesteld dat dit geen probleem was zolang de ondernemingen in de voornaamste steekproef maar voldoende medewerking verleenden.

(36) Met de Indiase exporteurs, die weigerden hun grootste exporteur in de steekproef op te nemen, kon geen overeenstemming worden bereikt. De Commissie heeft daarop de door de Indiase exporteurs voor de steekproef voorgestelde exporteurs aanvaard, maar heeft hun grootste exporteur in de definitieve steekproef opgenomen.

(37) Voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen die volledig aan het onderzoek medewerkten, werd een individuele dumpingmarge en individueel recht vastgesteld. Voor in de steekproef opgenomen ondernemingen die banden met elkaar hadden, werd een gemeenschappelijke dumpingmarge (het gewogen gemiddelde van de dumpingmarge van elke onderneming) toegepast. Indien slechts een van verscheidene ondernemingen die banden met elkaar hebben, in de steekproef is opgenomen, wordt de voor deze onderneming vastgestelde dumpingmarge op alle andere medewerkende ondernemingen die onderling banden hebben, toegepast.

(38) De Commissie heeft voor Egypte, India en Pakistan reserveondernemingen gekozen. De in de steekproef opgenomen ondernemingen die slechts reserveondernemingen waren, werd medegedeeld dat, hoewel zij de vragenlijst van de Commissie dienden te beantwoorden, hun antwoord niet zou worden onderzocht, tenzij een of meer in de steekproef opgenomen ondernemingen in ontoereikende mate medewerking zouden verlenen, waardoor de steekproef niet langer representatief zou zijn. Tevens werden zij ervan in kennis gesteld dat de eventuele gemiddelde dumpingmarge en het eventuele gemiddelde antidumpingrecht op hen zou worden toegepast, tenzij zij zouden worden uitgekozen om een in de steekproef opgenomen onderneming te vervangen, in welk geval voor hun onderneming een individueel antidumpingrecht zou gelden.

(39) Een Indonesische onderneming PT Tyfountex, die voor de reservesteekproef was geselecteerd, weigerde in die steekproef te worden opgenomen, waarop deze werd medegedeeld dat zij als een niet-medewerkende partij zou worden beschouwd.

(40) De diensten van de Commissie hebben aan de volgende, uiteindelijk voor de steekproef geselecteerd ondernemingen vragenlijsten toegezonden:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

d) Individueel onderzoek in het kader van de steekproef

(41) De diensten van de Commissie hebben binnen de gestelde termijnen negen verzoeken om een individueel onderzoek ontvangen, waarvan er vijf van een beantwoorde vragenlijst vergezeld gingen, zoals in artikel 17, lid 3, van de basisverordening is voorgeschreven.

(42) Na onderzoek van de verzoeken is de Commissie, gelet op artikel 17, lid 3, van de basisverordening, tot de conclusie gekomen dat zij in het kader van deze procedure geen individuele onderzoeken kon toestaan, omdat dit een te zware werklast zou betekenen, waardoor zij het onderzoek niet binnen de bij de basisverordening gestelde termijn zou kunnen afsluiten. De betrokken ondernemingen werden hiervan in kennis gesteld en tevens in de gelegenheid gesteld hun opmerkingen te maken.

(43) De ondernemingen die binnen 37 dagen na de inleiding van de procedure een volledig antwoord op de vragenlijst indienden of die zich binnen de termijn van drie weken die voor de samenstelling van de steekproef was vastgesteld aanmeldden, maar waarvan het verzoek om een individueel onderzoek werd afgewezen, werden als medewerkende ondernemingen beschouwd waarvoor de voor de steekproef vastgestelde gemiddelde dumpingmarge en het gemiddelde antidumpingrecht zouden gelden.

2. Werkwijze

a) Ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde groep

(44) Het is de vaste praktijk van de Commissie ondernemingen die onderlinge banden hebben of die tot dezelfde groep behoren, als één onderneming te beschouwen en voor deze één enkele dumpingmarge vast te stellen. Indien voor deze ondernemingen individuele dumpingmarges zouden worden berekend, zou dit het ontduiken van antidumpingmaatregelen slechts in de hand werken (waardoor deze ondoelmatig zouden worden) omdat deze ondernemingen hun producten dan via de gelieerde onderneming met de laagste dumpingmarge naar de Gemeenschap zouden uitvoeren. De dumpingmarge die voor een in de steekproef opgenomen onderneming die van een groep deel uitmaakt was vastgesteld, werd daarom op de andere, niet in de steekproef begrepen ondernemingen van dezelfde groep die het betrokken product eveneens fabriceerden en verkochten, toegepast.

(45) Overeenkomstig dit principe werden twee in de steekproef opgenomen ondernemingen in Indonesië die tot dezelfde groep behoorden als één onderneming beschouwd. Twee in de steekproef opgenomen ondernemingen in Pakistan die banden met elkaar hadden, werden eveneens als één onderneming beschouwd.

b) Normale waarde

i) Representativiteit

(46) De diensten van de Commissie hebben eerst onderzocht of elke onderneming ongebleekte katoenen weefsels wel in representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt verkocht. Dit was het geval indien het totale volume van deze verkoop ten minste 5 % bedroeg van dat van de uitvoer naar de Gemeenschap.

ii) Vergelijkbaarheid van de soorten

(47) Gezien het grote aantal soorten van het betrokken product werden de in de betrokken landen vervaardigde ongebleekte katoenen weefsels, al naargelang de constructie, volgens "productcontrolenummer" ingedeeld. Elk productcontrolenummer stemde overeen met een weefsel van garen van een bepaald gewicht en een bepaald aantal draden, zowel voor schering als inslag, en met een bepaalde weefselconstructie. Ten slotte bleek uit het productcontrolenummer ook of de soort werd uitgevoerd of in het binnenland werd verkocht, en de bestemming van het product (verven, pocketing, bedrukken) al naargelang de kwaliteit ervan.

(48) Daar de verschillende soorten en kwaliteiten van ongebleekte katoenen weefsels dezelfde basiskenmerken bleken te hebben, zijn de diensten van de Commissie tot de conclusie gekomen dat de soorten die op de binnenlandse markt werden verkocht en werden uitgevoerd soortgelijke producten waren in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening en konden worden vergeleken zodra zij hetzelfde controlenummer hadden. Op dezelfde wijze konden vergelijkingen worden gemaakt tussen soorten die op de nationale markt in India werden verkocht en soorten die uit China werden uitgevoerd.

(49) De diensten van de Commissie waren derhalve van oordeel dat de op de binnenlandse markt verkochte soorten en de uitgevoerde soorten met hetzelfde productcontrolenummer vergelijkbare producten waren.

iii) Representativiteit van de soorten

(50) De binnenlandse verkoop van een bepaalde soort werd als voldoende representatief beschouwd indien de verkoop van die soort op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak ten minste 5 % van de uitvoer van die soort naar de Gemeenschap bedroeg.

iv) Normale handelstransacties

(51) De diensten van de Commissie hebben vervolgens onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke soort in het kader van normale handelstransacties was geschied, door na te gaan welke hoeveelheid van de betrokken soort met winst was verkocht:

- Wanneer de hoeveelheid ongebleekte katoenen weefsels die tegen een netto-verkoopprijs was verkocht welke gelijk was aan of hoger was dan de berekende productiekosten, meer dan 80 % van de totale verkoop bedroeg, werd de normale waarde voor die soort op de gewogen gemiddelde prijs van de totale verkoop op de binnenlandse markt in het onderzoektijvak gebaseerd, ongeacht het feit of deze verkoop winstgevend was of niet.

- Wanneer de hoeveelheid ongebleekte katoenen weefsels die tegen een netto-verkoopprijs was verkocht welke gelijk was aan of hoger was dan de berekende productiekosten, minder dan 80 % maar meer dan 10 % van de totale verkoop bedroeg, werd de normale waarde voor die soort op de gewogen gemiddelde prijs van uitsluitend de winstgevende verkoop op de binnenlandse markt gebaseerd.

- Wanneer de hoeveelheid ongebleekte katoenen weefsels die tegen een netto-verkoopprijs was verkocht welke gelijk was aan of hoger was dan de berekende productiekosten, minder dan 10 % van de totale verkoop bedroeg, werd ervan uitgegaan dat deze soort niet in het kader van normale handelstransacties was verkocht en dat de binnenlandse prijs voor de vaststelling van de normale waarde geen passende basis was.

v) Op de binnenlandse prijzen gebaseerde normale waarde

(52) Wanneer aan bovenstaande eisen was voldaan, werd de normale waarde, overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening, voor elke soort gebaseerd op de prijzen die door onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt van het uitvoerland in het normale handelsverkeer werden betaald of dienden te worden betaald.

vi) Berekende normale waarde

(53) Wanneer de binnenlandse prijzen voor de vaststelling van de normale waarde geen passende basis vormden, werd deze berekend.

(54) Gezien het grote aantal verschillende soorten en het grote aantal factoren dat bij de beoordeling van een bepaalde soort van een bepaalde onderneming in aanmerking moet worden genomen (bijvoorbeeld oorsprong, ruwe katoenmengsels, soorten weefgetouw enz.) werd aan de berekening van de normale waarde steeds de voorkeur gegeven boven het gebruik van de binnenlandse prijzen van een andere producent.

(55) De waarde werd berekend door de productiekosten van de uitgevoerde soorten te nemen, met de nodige correcties indien de werkelijke kosten niet met de opgegeven kosten overeenstemden, en daaraan een redelijk percentage voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten, hierna "VAA-kosten" genoemd, en een redelijke winstmarge toe te voegen.

(56) De diensten van de Commissie hebben in dit verband onderzocht of de VAA-kosten en de winst van elke betrokken producent op de binnenlandse markt binnen de termen van de basisverordening konden worden gebruikt:

- De werkelijke binnenlandse VAA-kosten bij verkoop van het soortgelijke product op de binnenlandse markt werden gebruikt wanneer de binnenlandse verkoop van de betrokken onderneming als representatief kon worden beschouwd. Wanneer niet aan dit criterium werd voldaan, werden de gewogen gemiddelde VAA-kosten genomen.

- De werkelijke binnenlandse winstmarge bij verkoop van het soortgelijke product werd gebruikt wanneer de hoeveelheid ongebleekte katoenen weefsels die tegen een nettoprijs was verkocht welke boven de berekende productiekosten lag, meer dan 10 % bedroeg van de totale binnenlandse verkoop van de betrokken onderneming. Wanneer niet aan dit criterium werd voldaan, werd het gewogen gemiddelde genomen van de winstmarges van ondernemingen die wel aan dit criterium voldeden.

c) Uitvoerprijs

(57) In alle gevallen waarin de ongebleekte katoenen weefsels naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werden uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, namelijk op basis van de werkelijk betaalde of te betalen uitvoerprijzen.

(58) In de gevallen waarin er geen werkelijke uitvoerprijs was of waarin deze onbetrouwbaar werd geacht omdat aan een gelieerd bedrijf werd verkocht, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend, namelijk op basis van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer werden verkocht.

(59) In deze gevallen werden correcties toegepast voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop en voor winst, teneinde tot een betrouwbare uitvoerprijs in het stadium grens Gemeenschap te komen.

d) Vergelijking

(60) Teneinde een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werden correcties toegepast voor verschillen die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

(61) Er werden derhalve correcties toegepast voor verschillen in de kosten voor vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag, verpakking, krediet, kortingen en garanties, indien deze konden worden aangetoond.

e) Dumpingmarge

i) Dumpingmarges voor onderzochte ondernemingen

(62) Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde per soort, vastgesteld zoals beschreven in afdeling 2 b), vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs, vastgesteld zoals beschreven in afdeling 2 c). Steeds wanneer werd vastgesteld dat er duidelijk verschillende prijzenpatronen bestonden voor verschillende afnemers, verschillende regio's of verschillende periodes en dat bovengenoemde methode de volle omvang van dumping niet geheel tot uiting deed komen, werd de gewogen gemiddelde normale waarde met de prijzen van alle afzonderlijke uitvoertransacties naar de Gemeenschap vergeleken.

ii) Dumpingmarge voor medewerkende, maar niet in de steekproef opgenomen ondernemingen

(63) Aan niet in de steekproef opgenomen ondernemingen die wel medewerking hadden verleend, werd de gewogen gemiddelde dumpingmarge van de in de steekproef opgenomen ondernemingen toegekend, gewogen aan de hand van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden.

iii) Dumpingmarge voor niet-medewerkende ondernemingen

(64) Het niveau van medewerking in de betrokken landen varieerde van 87 % tot 100 %, met uitzondering van Turkije. Voor landen waar een zeer hoog niveau van medewerking werd bereikt, werd besloten niet-medewerkende ondernemingen de marge toe te kennen van de in de steekproef opgenomen onderneming met de hoogste dumpingmarge. In geval van een enkel recht voor alle in de steekproef opgenomen ondernemingen (Volksrepubliek China en Egypte) werd dit recht op de niet-medewerkende ondernemingen toegepast.

(65) Voor niet-medewerkende ondernemingen in Turkije, waar het niveau van medewerking nog geen 50 % was, werd aan de hand van de beschikbare gegevens een residuele dumpingmarge vastgesteld. Van de ondernemingen met de hoogste dumpingmarge werd de soort genomen met de hoogste dumpingmarge die ook in representatieve hoeveelheden werd uitgevoerd. De residuele dumpingmarge werd vastgesteld op basis van de gewogen gemiddelde marge van deze soort, in procenten van de cif-prijs, franco grens Gemeenschap.

3. Indonesië

a) Niveau van medewerking

(66) Vier ondernemingen werden voor de steekproef geselecteerd. Twee van de vier ondernemingen hadden onderlinge banden en maakten deel uit van dezelfde groep.

(67) Bij het onderzoek ter plaatse werd vastgesteld dat drie van de vier ondernemingen misleidende gegevens hadden verstrekt of slechts gedeeltelijk medewerking verleenden, waardoor artikel 18 van de basisverordening moest worden toegepast.

(68) De toepassing van artikel 18 hield in dat de Commissie de haar beschikbare gegevens heeft gebruikt voor binnenlandse prijzen, productiekosten, uitvoerprijzen en verschillen in fysieke kenmerken (verschillende kwaliteiten) die op de prijzen en op de vergelijkbaarheid van de prijzen van invloed waren.

(69) De overblijvende onderneming zond op haar antwoord op de vragenlijst twee inhoudelijke wijzigingen toe voordat de controle ter plaatse begon. Tijdens de controle ter plaatse werd echter vastgesteld dat het uiteindelijke antwoord op de vragenlijst op belangrijke punten onjuist was waardoor de dumpingmarge niet kon worden berekend. Daar deze onderneming deel uitmaakte van een groep ondernemingen werd de dumpingmarge vastgesteld op grond van de gegevens van een andere in de steekproef opgenomen onderneming die tot dezelfde groep behoorde (zie afdeling 2a)).

b) Invloed van artikel 18 van de basisverordening op de steekproef

(70) Overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening was, gezien het grote aantal bij het onderzoek betrokken ondernemingen, een steekproef samengesteld. Dit was gebeurd in overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken ondernemingen en organisaties en daarbij waren de vier bovenbedoelde ondernemingen gekozen.

(71) Eén onderneming, PT Tyfountex, was als reserveonderneming gekozen. Deze onderneming had echter geweigerd in de reservesteekproef te worden opgenomen en was vervolgens ervan in kennis gesteld dat zij niet als een medewerkende partij zou worden beschouwd. Daar de vertegenwoordigers van Indonesië geen reservesteekproef wensten, is de Commissie met de geselecteerde ondernemingen verdergegaan, zonder over een reserveonderneming te beschikken. Zij heeft echter duidelijk gesteld dat indien de in de steekproef opgenomen ondernemingen, in enig stadium van de procedure, geen volledige medewerking zouden verlenen, er geen mogelijkheid zou zijn een van die ondernemingen door een reserveonderneming te vervangen en dat dit voor alle Indonesische ondernemingen verreikende gevolgen zou kunnen hebben.

(72) In artikel 17, lid 4, van de basisverordening is bepaald dat indien de geselecteerde partijen zo weinig medewerking verlenen dat het resultaat van het onderzoek niet meer betrouwbaar is, een nieuwe steekproef kan worden samengesteld. Indien er echter geen voldoende tijd meer is om een nieuwe steekproef samen te stellen, is artikel 18 van toepassing.

(73) Daar het niet mogelijk was een nieuwe steekproef samen te stellen en het onderzoek binnen de gestelde termijnen af te sluiten en gezien de weigering van de Indonesische ondernemingen om in de reservesteekproef te worden opgenomen, werden de dumpingmarges voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen aan de hand van de beschikbare gegevens vastgesteld. Om andere producenten op wie de resultaten van de steekproef van toepassing zouden zijn, niet te benadelen, werd voorlopig besloten het in de klacht vermelde percentage aan te houden (13,5 %, dat wil zeggen de dumpingmarge die de Commissie bij het vorige onderzoek had vastgesteld) als beschikbaar gegeven voor medewerkende, maar niet in de steekproef opgenomen ondernemingen. Gezien de bijzondere situatie van de steekproef die met het oog op de voorlopige maatregelen was samengesteld, overweegt de Commissie met het oog op de definitieve maatregelen een nieuwe steekproef samen te stellen.

c) Normale waarde

(74) De procedures en werkwijzen die de diensten van de Commissie voor de vaststelling van de normale waarde van producten uit Indonesië hebben aangehouden waren dezelfde als die welke in afdeling 2 b), hierboven zijn omschreven, met dien verstande echter dat, overeenkomstig artikel 18, voor bepaalde elementen van de normale waarde gebruik werd gemaakt van de beschikbare gegevens.

i) Op de binnenlandse prijs gebaseerde normale waarde

(75) Met behulp van de in afdeling 2 b) omschreven methode kon de normale waarde niet aan de hand van de binnenlandse prijs van vergelijkbare soorten worden vastgesteld als bepaald in artikel 2, lid 2, van de basisverordening.

ii) Berekende normale waarde

(76) Voor alle soorten van het betrokken product die door de drie ondernemingen waarvoor een dumpingberekening was gemaakt, naar de Gemeenschap werden uitgevoerd, werd de normale waarde, overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening, berekend.

(77) Dit gebeurde door, overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening, de productiekosten van de uitgevoerde soorten te nemen en daaraan de VAA-kosten en de binnenlandse winstmarge toe te voegen.

d) Uitvoerprijs

(78) Voor de vaststelling van de normale waarde van producten van oorsprong uit Indonesië hebben de diensten van de Commissie dezelfde procedures en methoden gevolgd als die welke in afdeling 2 c) zijn uiteengezet.

(79) De uitvoer van alle in de steekproef opgenomen ondernemingen verliep via onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap. De uitvoerprijzen werden, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, gebaseerd op de voor uitvoer naar de Gemeenschap voor het betrokken product werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

e) Vergelijking

(80) Teneinde tussen de normale waarde en de uitvoerprijs een billijke vergelijking te kunnen maken werden correcties toegepast voor verschillen die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

(81) Derhalve werden, waar van toepassing, correcties toegepast voor verschillen in de kosten voor vervoer, laden, lossen, op- en overslag, krediet, verpakking en commissies, indien deze konden worden aangetoond.

i) Correcties voor kredietkosten

(82) Drie Indonesische producenten/exporteurs hebben voor kredietkosten om een correctie op de normale waarde verzocht. Bij het onderzoek bleek echter dat de kredietkosten overdreven waren omdat een kunstmatig hoge rente was opgegeven. De correctie werd daarom slechts toegestaan ten bedrage van het rentetarief voor leningen op korte termijn die in de gecontroleerde rekeningen van de betrokken ondernemingen werden teruggevonden.

f) Dumpingmarge

(83) Voor de vaststelling van de dumpingmarge van producten uit Indonesië hebben de diensten van de Commissie dezelfde procedures en methodes gevolgd als die welke in afdeling 2 e) zijn uiteengezet, behalve voor de medewerkende, maar niet in de steekproef opgenomen ondernemingen.

i) Dumpingmarge voor de onderzochte ondernemingen

(84) Bij de vergelijking bleek dat alle in de steekproef opgenomen ondernemingen zich aan dumping schuldig maakten. De dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs, franco grens Gemeenschap uitgedrukt, zijn:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

ii) Dumpingmarges voor medewerkende, niet in de steekproef opgenomen ondernemingen

(85) Voor medewerkende, niet in de steekproef opgenomen ondernemingen (zie afdeling 2 b)) werd, overeenkomstig artikel 17, lid 4, en artikel 18 van de basisverordening, voorlopig besloten van de beschikbare gegevens gebruik te maken, in dit geval de in de klacht vermelde dumpingmarge. In procenten van de cif-prijs, franco grens Gemeenschap is deze marge 13,5 %.

iii) Dumpingmarge voor niet-medewerkende bedrijven

(86) Voor niet-medewerkende ondernemingen werd de hoogste dumpingmarge genomen die bij een in de steekproef opgenomen onderneming was vastgesteld. In procenten van de cif-prijs, franco grens Gemeenschap is deze marge 31,8 %.

4. Turkije

a) Niveau van de medewerking

(87) Vijf ondernemingen hebben de voor producenten/exporteurs bestemde vragenlijst beantwoord en werden onderzocht.

(88) Bij het onderzoek bleek dat een van deze ondernemingen geen producent was maar een handelsmaatschappij die het product bij een onafhankelijke, in de steekproef opgenomen onderneming aankocht om het naar de Gemeenschap uit te voeren. Het is vaste praktijk van de Commissie de dumpingmarges slechts voor producenten te berekenen. De aankopen van deze handelsmaatschappij werden daarom gebruikt om de antidumpingmarge van de betrokken producent vast te stellen.

(89) Eén van de in de steekproef opgenomen ondernemingen werkte niet volledig aan het onderzoek mede. Het bleek dat de opgegeven cijfers over fabricagekosten en uitvoervolume niet betrouwbaar waren.

(90) Daar zij misleidende en onbetrouwbare gegevens had verstrekt, werd besloten deze onderneming als een niet-medewerkende partij te beschouwen.

(91) Gezien de geringe representativiteit van de in de steekproef opgenomen medewerkende ondernemingen, gaat de Commissie de mogelijkheid na om een nieuwe steekproef samen te stellen voor eventuele definitieve bevindingen.

b) Normale waarde

(92) De procedures en methodes die door de Commissie werden gebruikt voor de vaststelling van de normale waarde van producten van oorsprong uit Turkije waren dezelfde als die welke in afdeling 2 b) zijn uiteengezet. Wegens de hoge inflatie in Turkije werd voor elke soort een normale waarde per maand berekend.

i) Op de binnenlandse prijs gebaseerde normale waarde

(93) Na de representativiteit van de binnenlandse verkoop, de vergelijkbaarheid van de soorten en de representativiteit ervan te hebben vastgesteld, en na te hebben nagegaan of de verkoop in het kader van normale handelstransacties was geschied, zoals in afdeling 2 b) uiteengezet, hebben de diensten van de Commissie de normale waarden per maand op de binnenlandse prijzen gebaseerd (in dit geval voor een soort van een onderneming, voor twee soorten van de tweede onderneming en voor geen enkele soort van de derde onderneming) overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening.

ii) Berekende normale waarde

(94) In alle andere gevallen moest de normale waarde van de naar de Gemeenschap uitgevoerde producten worden berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. De normale waarde werd, zoals uiteengezet in afdeling 2 b) voor elke maand van de onderzoekperiode berekend. De VAA-kosten per maand en de binnenlandse winstmarge per maand van twee van de drie ondernemingen werden bij de fabricagekosten van de betrokken uitgevoerde soorten opgeteld. Voor de derde onderneming die geen representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt verkocht werd de normale waarde, overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening, berekend door aan de fabricagekosten van de uitgevoerde soorten het gewogen gemiddelde toe te voegen van de binnenlandse VAA-kosten en van de binnenlandse winstmarge die bij de twee ondernemingen met een representatieve en winstgevende verkoop op de binnenlandse markt waren vastgesteld.

c) Uitvoerprijs

(95) De procedures en de methode die door de diensten van de Commissie voor de vaststelling van de uitvoerprijs van producten van oorsprong uit Turkije werden gevolgd, waren dezelfde als die welke in afdeling 2 c) zijn uiteengezet.

(96) Alle door Turkse ondernemingen vervaardigde ongebleekte katoenen weefsels werden in de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers verkocht. De uitvoerprijzen van die ondernemingen werden derhalve gebaseerd op de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

d) Vergelijking

(97) Teneinde een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werden correcties toegepast voor verschillen die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

(98) Derhalve werden, indien van toepassing, correcties voor verschillen in de kosten voor vervoer, verpakkingen, heffingen, krediet en commissies, indien deze konden worden aangetoond.

i) Correcties voor kredietkosten

(99) Een Turkse producent/exporteur heeft voor kredietkosten in verband met de betalingsvoorwaarden om een correctie op de normale waarde verzocht. Bij het onderzoek bleek echter dat de betalingen bij verkoop op de binnenlandse markt door middel van een rekening-courantsysteem gebeuren, hoewel betalingsvoorwaarden op de facturen zijn vermeld. Daar voorts niet bleek dat de betalingsvoorwaarden van de prijzen afhingen, werd geen correctie voor kredietkosten toegestaan.

ii) Correcties voor valutaomrekeningen

(100) Eén van de ondernemingen heeft om een correctie verzocht voor valutaomrekeningen (artikel 2, lid 10, punt j), van de basisverordening) gezien de hoge inflatie in Turkije en de daarmee verband houdende gestage muntontwaarding.

(101) Geoordeeld werd echter dat reeds voldoende rekening is gehouden met de muntontwaarding door de normale waarde per maand te berekenen en gemiddelde wisselkoersen per maand te gebruiken. Het verzoek werd daarom van de hand gewezen.

e) Dumpingmarge

(102) De procedures en methodes die door de diensten van de Commissie voor de vaststelling van de dumpingmarge van producten van oorsprong uit Turkije zijn gebruikt, zijn dezelfde als die welke in afdeling 2 e) zijn uiteengezet.

i) Dumpingmarge voor onderzochte ondernemingen die medewerking verleenden

(103) Bij de vergelijking bleek dat twee in de steekproef opgenomen ondernemingen zich aan dumping schuldig maakten. De dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs, franco grens Gemeenschap, zijn:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

ii) Dumpingmarge voor medewerkende, niet in de steekproef opgenomen ondernemingen

(104) Voor medewerkende ondernemingen (zie afdelingen 1 b) en 1 d)) werd de gemiddelde dumpingmarge van de steekproef aangehouden. Daar de voor Teksmobili vastgestelde dumpingmarge minder dan 2 % bedroeg, werd deze bij de berekening van het gemiddelde van de steekproef niet in aanmerking genomen. In procenten van de cif-invoerprijs grens Gemeenschap uitgedrukt is deze marge 11 %.

iii) Dumpingmarge voor niet-medewerkende ondernemingen

(105) Gezien het lage niveau van medewerking van de zijde van Turkije werd de dumpingmarge voor alle andere niet-medewerkende ondernemingen vastgesteld aan de hand van de beste beschikbare gegevens (zie afdeling 2e)).

(106) In procenten van de cif-prijs, franco grens Gemeenschap is deze marge 14,29 %.

5. Egypte

(107) In Egypte werden drie ondernemingen onderzocht. Daar de drie onderzochte ondernemingen rechtstreeks of onrechtstreeks staatseigendom waren en door de overheid werden geleid, werd besloten deze als een groep te behandelen. Er werden daarom geen individuele dumpingmarges en antidumpingrechten toegekend. Er werd slechts een onderscheid gemaakt tussen medewerkende en niet-medewerkende exporteurs.

a) Normale waarde

(108) De procedures en methodes welke door de diensten van de Commissie voor de vaststelling van de normale waarde zijn gevolgd, zijn dezelfde als die welke in afdeling 2 b) zijn uiteengezet.

i) Op de binnenlandse prijs gebaseerde normale waarde

(109) Na de representativiteit van de binnenlandse verkoop, de vergelijkbaarheid van de soorten en de representativiteit ervan te hebben vastgesteld, en na te hebben nagegaan of de verkoop in het kader van normale handelstransacties was geschied, zoals uiteengezet in afdeling 2 b), zijn de diensten van de Commissie tot de conclusie gekomen dat voor één onderneming de normale waarde voor zeven soorten op de binnenlandse prijs kon worden gebaseerd overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening.

ii) Berekende normale waarde

(110) Voor alle andere soorten die door de ene, in afdeling 5 a), genoemde onderneming naar de Gemeenschap werden uitgevoerd en voor alle soorten die door de twee andere ondernemingen naar de Gemeenschap werden uitgevoerd, moest de normale waarde van de naar de Gemeenschap uitgevoerde producten worden berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. De berekende normale waarde per soort werd vastgesteld zoals uiteengezet in afdeling 2 b).

(111) Daar slechts één onderneming gedurende het onderzoektijdvak voldoende hoeveelheden van het betrokken product had verkocht, werd voor de berekening van de normale waarde voor de twee andere ondernemingen besloten de winstmarge van de eerstgenoemde onderneming te gebruiken. Voor de eerste onderneming werd de normale waarde berekend door de fabricagekosten te nemen en daaraan de VAA-kosten en de winstmarge van die onderneming toe te voegen. Voor de twee andere ondernemingen werden de eigen fabricage- en VAA-kosten gebruikt om de normale waarde te berekenen waaraan de winstmarge van de onderneming met een voldoende winstgevende afzet op de binnenlandse markt werd toegevoegd.

b) Uitvoerprijs

(112) De procedures en methodes welke door de diensten van de Commissie voor de vaststelling van de uitvoerprijs van producten van oorsprong uit Egypte zijn gevolgd, zijn dezelfde als die welke in punt 2 c) zijn uiteengezet.

(113) Alle ongebleekte katoenen weefsels die door de drie ondernemingen naar de Gemeenschap werden uitgevoerd, werden aan onafhankelijke afnemers verkocht. De uitvoerprijzen werden derhalve gebaseerd op de voor de ongebleekte katoenen weefsels werkelijk betaalde of te betalen prijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

c) Vergelijking

(114) Teneinde een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werden correcties toegepast voor verschillen die op de vergelijkbaarheid van de prijzen van invloed waren overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

(115) Er werden derhalve correcties toegepast voor verschillen in de kosten voor vervoer, verzekering, verpakkingen, heffingen, krediet en commissies.

i) Correcties voor kredietkosten

(116) Alle drie de ondernemingen hebben voor kredietkosten om een correctie op de normale waarde verzocht. Het verzoek van twee ondernemingen moest van de hand worden gewezen, omdat bleek dat betalingen op de binnenlandse markt via een rekening-courantsysteem verliepen, dat wil zeggen dat niet kon worden aangetoond dat de betalingsvoorwaarden van de prijzen afhankelijk waren.

d) Dumpingmarge

i) Werkwijze

(117) Om de onder punt 2 uiteengezette redenen werd besloten één enkele dumpingmarge voor alle medewerkende ondernemingen te berekenen. Hierbij werd de in afdeling 2 e) omschreven methode toegepast.

(118) Voor drie onderzochte ondernemingen werd een individuele dumpingmarge berekend en het gemiddelde daarvan, gewogen aan de hand van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden, werd op alle medewerkende ondernemingen toegepast.

ii) Dumpingmarges voor alle medewerkende, al dan niet in de steekproef opgenomen ondernemingen

(119) De dumpingmarge voor medewerkende exporteurs, in procenten van de cif-invoerprijs grens Gemeenschap uitgedrukt, is 20,6 %.

iii) Dumpingmarge voor niet-medewerkende ondernemingen

(120) Gezien de grote bereidheid tot medewerking van de zijde van Egypte werd de dumpingmarge voor niet-medewerkende ondernemingen vastgesteld door de hoogste dumpingmarge te nemen die voor een in de steekproef opgenomen onderneming was vastgesteld (zie afdeling 2 c)). In procenten van de cif-invoerprijs grens Gemeenschap uitgedrukt, is deze marge 20,6 %.

6. Pakistan

a) Niveau van medewerking

(121) Vijf ondernemingen werden voor de steekproef voor Pakistan geselecteerd, zoals uiteengezet in afdeling 1 c), en onderzocht. Individuele dumpingmarges werden berekend voor twee, onderling geen banden hebbende ondernemingen, terwijl een gewogen gemiddelde dumpingmarge werd vastgesteld voor twee ondernemingen die onderlinge banden hadden. De vijfde onderneming werd als een niet-medewerkende onderneming beschouwd en op deze werd de hoogste marge toegepast die bij een medewerkende onderneming werd vastgesteld (zie hieronder).

(122) De drie niet-gelieerde en de twee gelieerde ondernemingen die waren geselecteerd, maakten deel uit van verschillende groepen ondernemingen. Ondernemingen in elk van deze groepen waren, in uiteenlopende mate, bij productie en verkoop van het betrokken product betrokken. In het kader van de voorlopige bevindingen worden bovengenoemde marges ook toegepast op andere ondernemingen die tot dezelfde groep behoren (zie afdeling 2 a)).

(123) Artikel 18 van de basisverordening werd op een onderneming toegepast die misleidende informatie had verschaft. De dumpingmarge voor deze onderneming werd derhalve niet in aanmerking genomen bij de berekening van de gemiddelde dumpingmarge voor medewerkende ondernemingen (zie afdeling 2 e)). Het bleek echter dat dit niet veel invloed had op de representativiteit van de steekproef daar de uitvoer van de uitgesloten onderneming minder dan eenderde bedroeg van de totale uitvoer van de oorspronkelijk in de steekproef opgenomen ondernemingen.

b) Normale waarde

(124) De procedures en methodes die door de diensten van de Commissie voor de vaststelling van de normale waarde van producten van oorsprong uit Pakistan zijn gevolgd, zijn dezelfde als die welke in afdeling 2 b) zijn uiteengezet.

i) Op de actuele binnenlandse prijs gebaseerde normale waarde

(125) Na de representativiteit van de binnenlandse verkoop, de vergelijkbaarheid van de soorten en de representativiteit ervan te hebben vastgesteld, en na te hebben nagegaan of de verkoop in het kader van normale handelstransacties was gebeurd, zoals uiteengezet in afdeling 2 b), hebben de diensten van de Commissie vastgesteld dat de drie in de steekproef opgenomen ondernemingen in het onderzoektijdvak representatieve hoeveelheden van de betrokken product op de binnenlandse markt hadden verkocht.

(126) De representatieve binnenlandse verkoop van de drie ondernemingen bleek in het kader van normale handelstransacties te zijn geschied. Bij één onderneming echter werd op de binnenlandse markt slechts één soort verkocht die vergelijkbaar was met de uitgevoerde soorten, terwijl bij de tweede onderneming slechts twee soorten op de binnenlandse markt werden verkocht die met de uitgevoerde soorten vergelijkbaar waren. De derde onderneming verkocht geen vergelijkbare soort op de binnenlandse markt. In deze omstandigheden zijn de diensten van de Commissie tot de conclusie gekomen dat de normale waarde voor Pakistan in alle gevallen moest worden berekend, behalve de normale waarde van één soort van één onderneming en de normale waarde van twee soorten van de tweede onderneming, welke normale waarden op de in het kader van normale handelstransacties door onafhankelijke afnemers in de exportlanden betaalde prijzen werden gebaseerd.

ii) Berekende normale waarde

(127) Voor alle soorten van het betrokken product, op drie uitzonderingen na, die door de vier geselecteerde medewerkende ondernemingen naar de Gemeenschap werden uitgevoerd, werd de normale waarde, overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekend.

(128) Voor de drie ondernemingen die op de binnenlandse markt verkochten, werd de normale waarde berekend door de eigen binnenlandse VAA-kosten en binnenlandse winstmarge van die ondernemingen aan de fabricagekosten van de uitgevoerde soorten toe te voegen, overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening.

(129) De andere in de steekproef opgenomen medewerkende onderneming verkocht niet op de binnenlandse markt. Overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening werd de normale waarde berekend door de fabricagekosten van de uitgevoerde soorten te nemen en daaraan de gewogen gemiddelde binnenlandse VAA-kosten en binnenlandse winstmarge toe te voegen die voor de drie andere ondernemingen met een representatieve en winstgevende verkoop op de binnenlandse markt was vastgesteld.

c) Uitvoerprijs

(130) De procedures en methodes die door de diensten van de Commissie voor de vaststelling van de uitvoerprijs van producten van oorsprong uit Pakistan zijn gevolgd, zijn dezelfde als die welke in afdeling 2 c) zijn uiteengezet.

(131) Alle in de steekproef opgenomen ondernemingen voerden rechtstreeks uit naar onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening werden de uitvoerprijzen op de voor het betrokken voor uitvoer naar de Gemeenschap verkochte product betaalde of te betalen prijzen gebaseerd.

d) Vergelijking

(132) Teneinde een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werden correcties toegepast voor verschillen die op de vergelijkbaarheid van de prijzen van invloed waren overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

(133) Derhalve werden, waar van toepassing, correcties toegepast voor verschillen in de kosten voor vervoer, laden, lossen, op- en overslag, krediet en commissies, indien deze konden worden aangetoond.

i) Correcties voor invoerheffingen

(134) Alle Pakistaanse exporteurs/producenten hebben voor invoerheffingen en -rechten die waren geheven op materialen die fysiek waren verwerkt in het soortgelijke product wanneer dat voor verbruik werd bestemd en die uit hoofde van de Pakistaanse wetgeving bij uitvoer van het betrokken product werden terugbetaald, om een correctie op de normale waarde verzocht. Bij onderzoek bleek echter dat het bedrag van de terugbetaalde invoerheffingen en -rechten hoger was dan de bedragen die werkelijk in de kosten van de gebruikte grondstoffen waren opgenomen. Overeenkomstig artikel 2, lid 10, punt b), van de basisverordening werd de correctie dus beperkt tot de bedragen die daadwerkelijk in de kosten van de grondstoffen waren begrepen.

e) Dumpingmarge

(135) De procedures en methodes die door de diensten van de Commissie voor de vaststelling van de dumpingmarge van producten van oorsprong uit Pakistan zijn gevolgd, zijn dezelfde als die welke in punt 2 e) zijn uiteengezet.

i) Dumpingmarge voor onderzochte medewerkende ondernemingen

(136) Bij de vergelijking bleek dat alle in de steekproef opgenomen ondernemingen zich aan dumping schuldig maakten. De dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs, franco grens Gemeenschap zijn de volgende:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

ii) Dumpingmarge voor medewerkende, niet in de steekproef opgenomen ondernemingen

(137) Medewerkende ondernemingen (zie afdelingen 1 b) en 1 d)) krijgen de gemiddelde dumpingmarge toegekend van de steekproef. In procenten van de cif-prijs, franco grens Gemeenschap uitgedrukt, is deze marge 19,2 %.

iii) Dumpingmarge voor niet-medewerkende ondernemingen

(138) Gezien de hoge graad van de medewerking van de zijde van Pakistan werd de dumpingmarge voor niet-medewerkende ondernemingen vastgesteld door de hoogste dumpingmarge te nemen in de steekproef (zie afdeling 2 c)). In procenten van de cif-prijs, franco grens Gemeenschap uitgedrukt, is deze marge 32,5 %.

7. India

(139) Alle vijf voor de steekproef voor India geselecteerde ondernemingen hebben de vragenlijst voor producenten/exporteurs beantwoord. De verstrekte gegevens werden geverifieerd. Voor deze vijf ondernemingen werden individuele dumpingmarges berekend.

a) Normale waarde

(140) De procedures en methodes die door de diensten van de Commissie voor de vaststelling van de normale waarde van producten van oorsprong uit India zijn gevolgd, zijn dezelfde als die welke in afdeling 2 b) zijn uiteengezet.

i) Op de binnenlandse prijs gebaseerde normale waarde

(141) Na de representativiteit van de binnenlandse verkoop, de vergelijkbaarheid van de soorten en de representativiteit ervan te hebben vastgesteld, en na te hebben nagegaan of de verkoop in het kader van normale handelstransacties was geschied, zoals uiteengezet in de afdeling 2 b), zijn de diensten van de Commissie tot de conclusie gekomen dat de normale waarde voor 23 soorten ongebleekte katoenen weefsels die door de vijf ondernemingen voor uitvoer naar de Gemeenschap werden verkocht overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening, op de actuele binnenlandse prijs van vergelijkbare soorten kon worden gebaseerd.

ii) Berekende normale waarde

(142) Voor alle andere soorten die door de ondernemingen naar de Gemeenschap werden uitgevoerd, werd de normale waarde, overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekend, waarbij de in afdeling 2 b) uiteengezette werkwijze werd gebruikt.

Voor drie ondernemingen met een voldoende winstgevende verkoop, werd de normale waarde berekend door de eigen fabricagekosten te nemen en daaraan de eigen VAA-kosten en eigen winstmarge toe te voegen. Voor de twee andere ondernemingen, die op de binnenlandse markt onvoldoende hoeveelheden met winst verkochten, werden voor de berekening van de normale waarde de eigen fabricage- en VAA-kosten genomen, waaraan de gewogen gemiddelde winstmarge van de ondernemingen met een voldoende winstgevende verkoop werd toegevoegd. Op de opgegeven VAA-kosten werden zo nodig correcties toegepast.

b) Uitvoerprijs

(143) De procedures en methodes die door de diensten van de Commissie voor de vaststelling van de uitvoerprijs van producten van oorsprong uit India zijn gevolgd, zijn dezelfde als die welke in afdeling 2 c), zijn uiteengezet.

(144) Alle vijf in de steekproef opgenomen ondernemingen voerden rechtstreeks uit naar onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap of verkochten aan onafhankelijke ondernemingen in India met het oog op uitvoer naar de Gemeenschap. De uitvoerprijzen in het kader van deze transacties werden derhalve op de door de onafhankelijke importeurs aan de Indiase producenten voor de verkochte ongebleekte katoenen weefsels werkelijk betaalde of te betalen prijzen gebaseerd.

(145) Eén onderneming in India voerde een deel van haar productie naar de Gemeenschap uit via drie gelieerde handelsmaatschappijen. De uitvoerprijzen van de via de gelieerde ondernemingen verkochte producten werden samengesteld door zich te baseren op door de eerste onafhankelijke afnemer werkelijk betaalde of te betalen prijzen, na aftrek van de redelijke aan die handelsmaatschappijen toegekende VAA-kosten en winstmarge, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening. Daar de onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap hierover geen gegevens hadden verstrekt, werd de winstmarge voorlopig op 5 % geraamd.

c) Vergelijking

(146) Teneinde tussen de normale waarde en de uitvoerprijs een billijke vergelijking te kunnen maken, werden correcties toegepast voor verschillen die op de vergelijkbaarheid van de prijzen van invloed waren overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

(147) Derhalve werden, waar van toepassing, correcties toegepast voor invoerheffingen en indirecte belastingen, voor de kosten van vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag en aanverwante kosten, verpakking, krediet en commissies en voor de aankoop van uitvoervergunningen.

i) Correcties voor verschillen in handelsstadium

(148) Alle ondernemingen hebben voor verschillen in handelsstadium bij uitvoer en binnenlandse verkoop om een correctie op de normale waarde verzocht, omdat zij in de Gemeenschap voornamelijk aan distributeurs verkochten en op de binnenlandse markt voornamelijk aan eindgebruikers en omdat verkooptransacties op de binnenlandse markt gemiddeld op kleinere hoeveelheden betrekking hadden dan bij uitvoer naar de Gemeenschap. Eén onderneming stelde bovendien dat alle bedragen die bij de berekening van de uitvoerprijs uit hoofde van de VAA-kosten van de gelieerde importeurs van de uitvoerprijs aan de eerste onafhankelijke afnemer waren afgetrokken, automatisch dienden te worden toegekend als een correctie op de normale waarde voor verschillen in handelsstadium. Geen van deze ondernemingen was echter in staat aan te tonen dat de prijzen steeds verschilden naargelang de verschillen in handelsstadium. Gezien het bovenstaande werden geen correcties voor verschillen in handelsstadium toegestaan.

ii) Correcties voor invoerheffingen

(149) Alle Indiase ondernemingen hebben voor indirecte belastingen die op het soortgelijke product en op de fysiek daarin verwerkte materialen, indien bestemd voor verbruik in India, werden geheven en die bij uitvoer naar de Gemeenschap werden terugbetaald, om een correctie verzocht. Daar deze verzoeken op de bedragen die bij uitvoer werden terugbetaald en niet van de bedragen van de heffingen op het voor verbruik in India bestemde product waren gebaseerd, werden de correcties dienovereenkomstig verminderd.

iii) Correcties voor de omrekening van valuta

(150) Alle Indiase ondernemingen stelden dat de diensten van de Commissie van hun normale praktijk dienden af te wijken en de wisselkoers van termijntransacties dienden aan te houden en niet die van de factuurdatum. Daar er echter geen rechtstreekse band was tussen de verkoop van vreemde valuta en de betrokken exporttransacties hebben de diensten van de Commissie de op de factuurdatum geldende wisselkoers gebruikt.

iv) Correcties voor andere factoren die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen

(151) Op grond van artikel 2, lid 10, punt k), hebben drie Indiase ondernemingen om correctie verzocht voor reclame en twee voor de salarissen van verkooppersoneel. Daar geen van deze ondernemingen kon aantonen dat deze factoren op de vergelijkbaarheid van de prijzen van invloed waren, werden deze verzoeken van de hand gewezen.

d) Dumpingmarge

i) Werkwijze

(152) De procedures en methodes die door de diensten van de Commissie voor de vaststelling van de dumpingmarge van producten van oorsprong uit India zijn gevolgd, zijn dezelfde als die welke in afdeling 2 e) zijn uiteengezet.

(153) Voor twee Indiase ondernemingen werden de berekeningen gebaseerd op een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarden en de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen. Voor de andere ondernemingen werd de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de prijzen van elke afzonderlijke transactie naar de Gemeenschap.

ii) Dumpingmarge voor onderzochte ondernemingen

(154) Bij de vergelijking bleek bij alle in de steekproef opgenomen ondernemingen dumping te geschieden. De dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs, franco grens Gemeenschap uitgedrukt, zijn:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

iii) Dumpingmarge voor medewerkende, niet in de steekproef opgenomen ondernemingen

(155) Aan medewerkende ondernemingen (zie afdelingen 1b) en 1d)) wordt de gewogen gemiddelde dumpingmarge van de in de steekproef opgenomen ondernemingen toegekend. In procenten van de cif-prijs, franco grens Gemeenschap uitgedrukt, is deze marge 13,2 %.

iv) Dumpingmarge voor niet-medewerkende ondernemingen

(156) Gezien de hoge graad van medewerking van Indiase zijde werd de dumpingmarge voor niet-medewerkende ondernemingen vastgesteld door de hoogste dumpingmarge in de steekproef te nemen (zie afdeling 2 e)). In procenten van de cif-prijs, franco grens Gemeenschap uitgedrukt, is deze marge 16,9 %.

8. Volksrepubliek China

(157) Daar de Volksrepubliek China geen land is met een markteconomie moesten de uitvoerprijzen van de Chinese exporteurs met de binnenlandse prijzen of productiekosten in een derde land met markteconomie worden vergeleken. De indiener van de klacht had in dit verband India voorgesteld. Daar India de grootste exporteur is met het grootste aantal producenten, en daar geen belanghebbende met bewijsmateriaal kon aantonen dat een ander referentieland geschikter was, heeft de Commissie voor de vaststelling van de normale waarde India gekozen als een passend derde land met markteconomie, overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening.

(158) Aan de drie exporterende ondernemingen die voor de steekproef voor de Volksrepubliek China waren geselecteerd, werd een vragenlijst toegezonden. Deze ondernemingen waren in staatshanden.

a) Individuele behandeling

(159) De drie in de steekproef opgenomen exporterende ondernemingen hebben om de vaststelling van een individuele dumpingmarge verzocht, daar zij volledig autonoom en voor verliezen en winsten verantwoordelijk zouden zijn.

(160) Volgens de vaste praktijk ten aanzien van exporteurs in een land met staatshandel kan een individuele behandeling uitsluitend dan worden toegekend wanneer de betrokken exportonderneming heeft kunnen aantonen dat zij niet door de nationale overheid, maar door markteconomische beginselen wordt geleid. In onderhavige geval werd hierover geen bewijsmateriaal voorgelegd. Daarom werd besloten dat individuele dumpingmarges in dit geval niet passend waren en dat één enkele dumpingmarge diende te worden vastgesteld op basis van de (volgens de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden) gewogen gemiddelde dumpingmarge van de in de steekproef opgenomen ondernemingen.

b) Normale waarde

(161) De normale waarde voor de Chinese exporteurs werd berekend op basis van de normale waarden die voor de medewerkende Indiase ondernemingen waren vastgesteld (zie afdeling 7, a)). In dit verband waren de gebruikte Indiase soorten die welke op de binnenlandse markt van India werden verkocht en waarvan was vastgesteld dat zij hetzelfde constructienummer (zie punt 2 b)) hadden als de naar de Gemeenschap uitgevoerde Chinese soorten. Daar het moeilijk was een representatieve hoeveelheid vergelijkbare soorten te vinden, heeft de Commissie de normale waarden van alle Indiase exporteurs gebruikt, dat wil zeggen die exporteurs die in de voornaamste steekproef waren opgenomen.

c) Uitvoerprijs

(162) De procedures en methodes die door de diensten van de Commissie voor de vaststelling van de uitvoerprijs van producten van oorsprong uit China zijn gevolgd, zijn dezelfde als die welke in afdeling 2 c) zijn uiteengezet.

(163) Een van de ondernemingen had banden met een importeur in Duitsland, die een deel van de producten van deze onderneming in de Gemeenschap invoerde. Voor transacties die via deze gelieerde importeur waren geschied, werden de uitvoerprijzen gebaseerd op de door de eerste onafhankelijke afnemer voor het betrokken product betaalde of te betalen prijs, op welk bedrag een aftrek werd toegepast voor VAA-kosten en een redelijk bedrag voor de winst, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening. De winstmarge werd voorlopig op 5 % van de omzet geraamd.

d) Vergelijking

(164) Teneinde tussen de normale waarde en de uitvoerprijs een billijke vergelijking te kunnen maken, werden correcties toegepast voor verschillen die op de vergelijkbaarheid van de prijzen van invloed waren overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

(165) Zo nodig werden correcties op de uitvoerprijs toegepast om rekening te houden met de kosten van krediet, vervoer, verpakking en commissies.

(166) Alle correcties op de normale waarde die aan de Indiase exporteurs waren toegestaan (zie afdeling 7 c)) werden ook op China toegepast.

e) Dumpingmarge

(167) De gewogen gemiddelde normale waarde per soort zoals vastgesteld voor India in afdeling 7 a), werd vergeleken met de uitvoerprijs, zoals vastgesteld in afdeling 8 c), na de toepassing van correcties overeenkomstig punt 8 d). De toegepaste werkwijze was die beschreven in afdeling 2 e).

i) Dumpingmarge voor China

(168) Bij de in afdeling 8 d) beschreven vergelijking bleek bij de drie Chinese exporteurs dumping te geschieden. Daar geen van deze ondernemingen voor een individuele behandeling in aanmerking komt, werd voor de Volksrepubliek China één enkele dumpingmarge berekend, die het gemiddelde is van de marges die voor de drie ondernemingen werden vastgesteld, gewogen aan de hand van de uitgevoerde hoeveelheden. De dumpingmarge, in procenten van de cif-prijs, franco grens Gemeenschap uitgedrukt, is 15,7 %.

9. Dumpingmarges

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

D. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(169) Gezien het grote aantal producenten dat de klacht steunt, hierna "bedrijfstak van de Gemeenschap" genoemd, en dat met de diensten van de Commissie wenst mede te werken, heeft de Commissie besloten de schade te onderzoeken aan de hand van een steekproef van producenten van de Gemeenschap die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs onderzocht konden worden. In het bericht van inleiding was vermeld dat de steekproef van het vorige onderzoek als basis voor de selectie zou dienen. Voor de samenstelling van de steekproef hebben de diensten van de Commissie de indiener van de klacht verzocht per onderneming specifieke gegevens te verstrekken over productie en verkoop van het betrokken product in het jaar 1996.

(170) Aan de hand van deze gegevens hebben de diensten van de Commissie veertien ondernemingen uit zeven lidstaten uitgekozen waaraan vragenlijsten werden gezonden. Voor de selectie werden de volgende criteria gevolgd: aantal ondernemingen per land, rekening houdend met het relatieve belang van het land; voornaamste producerende lidstaten; de grootte en productiestructuren van de ondernemingen. De in de steekproef opgenomen ondernemingen vertegenwoordigden ongeveer 52 % van de totale productie van het betrokken product in de Gemeenschap gedurende het onderzoektijdvak.

(171) Aan partijen die na de bekendmaking van het bericht van inleiding de wens te kennen hadden gegeven over de uiteindelijke samenstelling van de steekproef te worden geraadpleegd, werd de namen van de geselecteerde ondernemingen medegedeeld en de voor die selectie gebruikte methode.

De volgende producenten werden in de steekproef opgenomen:

Duitsland:

- Ettlin Gesellschaft für Spinnerei und Weberei AG;

- Velener Textilwerke Grimmelt Wevers & Co. GmbH;

- Hecking Söhne;

- A. Kümpers GmbH & Co;

Italië:

- Tessiture Niggeler & Küpfer SpA,

- Standartela SpA;

Frankrijk:

- Éts des Fils de V. Perrin,

- Tenthorey,

- SA HGP GAT,

- Fil. et Tis. de Saulxures;

Spanje:

- Hilados y Tejidos Puigneró, SA;

Portugal:

- Incotex - Indústria e Comércio de Têxteis, Lda;

België:

- Le Compte Textielfabrieken NV;

Oostenrijk:

- Linz Textil GmbH.

(172) Linz Textil werd van de steekproef uitgesloten, omdat deze onderneming de gevraagde gegevens niet kon verstrekken alhoewel zij wel de procedure uitdrukkelijk bleef steunen.

E. SCHADE

1. Voorafgaande opmerkingen

(173) Voor het onderzoek van de schadeaspecten hebben de diensten van de Commissie gegevens onderzocht die op het tijdvak 1 januari 1993 tot en met 30 juni 1997 betrekking hadden.

(174) Om jaarlijkse gegevens te kunnen vergelijken werden de kalenderjaren 1993 tot en met 1996 vergeleken met het tijdvak juli 1996 tot en met juni 1997, welk laatst tijdvak in het kader van het onderzoek naar schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap hierna "schade-onderzoektijdvak" wordt genoemd.

(175) Het geografische toepassingsgebied van het op het tijdvak januari 1993-juni 1997 betrekking hebbende onderzoek was de huidige, uit 15 lidstaten bestaande Gemeenschap. Schade werd onderzocht aan de hand van de cijfers voor de "open" markt, daar gebleken is dat tussen de "open" en "gesloten" markt voor ongebleekte katoenen weefsels in de Gemeenschap een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt.

2. Verbruik in de Gemeenschap

(176) Van 1993 tot 1996 steeg het zichtbare verbruik in de Gemeenschap, berekend door de productie van de producenten van de Gemeenschap (5) op te tellen bij de invoer in de Gemeenschap (6) en daarvan dan weer de uitvoer uit de Gemeenschap (7) af te trekken, met 12,7 %, namelijk van ongeveer 273 000 ton tot ongeveer 308 000 ton. In 1994 bedroeg het verbruik ongeveer 312 790 ton en in 1995 ongeveer 282 200 ton. In het schade-onderzoektijdvak bedroeg het verbruik ongeveer 297 600 ton.

3. Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer met dumping

(177) De Commissie heeft onderzocht of de invoer uit alle betrokken landen cumulatief diende te worden beoordeeld overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening.

(178) De Turkse exporteurs voerden in dit verband aan dat de invoer van ongebleekte katoenen weefsels uit Turkije niet met de invoer uit de andere, bij de procedure betrokken landen mocht worden gecumuleerd omdat de invoer uit Turkije was gedaald, hun marktaandeel was verminderd en hun uitvoerprijzen van die van de andere betrokken landen verschilden.

(179) De Egyptische exporteurs hebben eveneens aangevoerd dat de invoer uit Egypte niet met de invoer uit de andere betrokken landen gecumuleerd mocht worden gezien de afname, zowel in absolute als in relatieve zin, van hun uitvoer en hun andere marktgedrag.

(180) De Commissie heeft deze argumenten onderzocht, rekening houdend met de voorwaarden van artikel 3, lid 4, van de basisverordening, volgens welke de gevolgen van de invoer "uitsluitend cumulatief (worden) beoordeeld indien wordt vastgesteld, dat a) de dumpingmarge voor het uit elk land ingevoerde product meer dan minimaal is in de zin van artikel 9, lid 3, (en dat) de uit elk land ingevoerde hoeveelheid niet te verwaarlozen is, en b) een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer gezien de concurrentieverhoudingen tussen de ingevoerde producten onderling en tussen de ingevoerde producten en het soortgelijke product uit de Gemeenschap, opportuun is.". Op grond hiervan luidt de voorlopige conclusie van de Commissie:

a) Turkije

(181) Ten aanzien van de dumpingmarge en het volume van de invoer uit Turkije kan in dit stadium niet worden gesteld dat deze minimaal of volledig te verwaarlozen is. Ten aanzien van de opportuniteit van een cumulatieve beoordeling in het licht van de concurrentievoorwaarden, is de voorlopige conclusie:

Invoervolume en marktaandeel: Van 1993 tot het schade-onderzoektijdvak is de invoer uit Turkije met 40 % afgenomen, van ongeveer 9 300 ton in 1993 tot ongeveer 5 600 ton in het schade-onderzoektijdvak. Het marktaandeel in de Gemeenschap is van 1993 tot het schade-onderzoektijdvak met 44 % gedaald, namelijk van 3,4 % in 1993 tot 1,9 % in het schade-onderzoektijdvak. Deze trend wordt bevestigd door de cijfers over de invoer uit dit land in de eerste negen maanden van 1997 (3 205 ton). Op jaarbasis wijst dit op een daling van 21 % ten opzichte van het schade-onderzoektijdvak en op een marktaandeel in de Gemeenschap van 1,5 %. De afname moet worden gezien in het licht van het niet-bestaan van contingentbeperkingen tussen Turkije en de Gemeenschap.

Prijzen: Volgens Eurostat namen de prijzen van het betrokken product van 1993 tot 1996 met 9 % toe. In 1996 waren de Turkse prijzen hoger dan die van het betrokken product uit de andere betrokken landen; van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak daalden de prijzen nog eens met 1 %. Wat prijsonderbieding betreft, wijzen de voorlopige cijfers op een gemiddelde van 5,6 %. De representativiteit van de steekproef waarop dit cijfer berust, moet echter nog worden geverifieerd (zie hieronder). Dit voorlopige cijfer is evenwel het laagste van alle betrokken landen.

(182) De slotsom luidt dat de invoer en het marktaandeel van de Turkse producten in de onderzoekperiode zijn afgenomen, terwijl de prijzen van deze producten zijn gestegen. De voorlopige vastgestelde onderbiedingsmarge is evenwel niet onaanzienlijk, zelfs indien deze gebaseerd is op een steekproef waarvan de representativiteit twijfelachtig is. Om deze redenen wordt het voorlopig dienstig geacht het Turkse verzoek om de invoer uit hun land niet met de invoer uit de andere betrokken landen te cumuleren, af te wijzen. Niettemin zal dit nader worden onderzocht.

b) Egypte

(183) De invoer uit Egypte is van 1993 tot 1996 tamelijk stabiel gebleven rond 13 000 ton. Van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak steeg deze invoer van 12 800 tot 14 600 ton, dat wil zeggen met 14 %. Het marktaandeel in de Gemeenschap is rond 5 % stabiel gebleven.

(184) Voorts werd vastgesteld dat de invoer van ongebleekte katoenen weefsels uit Egypte eenzelfde prijspatroon vertoonde als dat van de invoer uit India, de Volksrepubliek China, Pakistan en Indonesië. Op zich beschouwd zijn de hoeveelheden die uit deze landen werden ingevoerd, niet te verwaarlozen. Bij invoer in de Gemeenschap concurreren de betrokken derde landen met elkaar en met het in de Gemeenschap vervaardigde soortgelijke product, gezien de soortgelijke ontwikkelingen op het gebied van de invoer en de prijzen.

(185) Gezien het bovenstaande, wordt het voorlopig dienstig geacht de invoer uit Egypte met de invoer uit de andere betrokken landen te cumuleren.

4. Hoeveelheden en marktaandeel van de met dumping ingevoerde producten

(186) De hoeveelheden die uit de betrokken landen werden ingevoerd stegen, van 1993 tot 1996 met 13 %, namelijk van 117 224 ton in 1993 tot ongeveer 131 693 ton in 1996. Van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak (gedurende een deel waarvan voorlopige maatregelen van kracht waren) nam de invoer uit de betrokken landen met 24 % af, namelijk van ongeveer 131 693 ton in 1996 tot ongeveer 100 385 ton in het schade-onderzoektijdvak.

(187) De invoertrends dienen in het licht van de volgende factoren te worden bezien: op de eerste plaats waren op de invoer uit de meeste betrokken landen contingenten van toepassing, waardoor de invoer uit die landen een bepaalde hoeveelheid niet te boven kan gaan, daar de flexibiliteit van de contingenten beperkt is; op de tweede plaats schijnt in 1996 een zekere voorraadvorming te hebben plaatsgevonden, die deels aan de nieuwe antidumpingklacht was toe te schrijven die dat jaar werd ingediend, en de reactie van de markt daarop die op de gevolgen van eventuele rechten anticipeerde; op de derde plaats waren er de gevolgen van de verkoop uit voorraden, waardoor de invoer in 1997 geringer werd, zijnde een tijdvak waarvoor tijdens een deel ervan voorlopige antidumpingrechten van golden.

(188) Het marktaandeel in de Gemeenschap van de invoer uit de betrokken landen daalde van 42,8 % in 1993 tot 40,5 % in 1994, daalde in 1995 weer tot ongeveer 39 % en nam in 1996 toe tot 42,7 %. In het schade-onderzoektijdvak daalde het marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen tot 33,7 %.

5. Prijzen van de met dumping ingevoerde producten

(189) Bij het onderzoek, aan de hand van de Eurostat-gegevens, naar de ontwikkeling van de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen uit de betrokken landen bleek dat deze prijzen zijn gestegen van 3 ECU/kg in 1993 tot 3,2 ECU/kg in 1994. De prijzen stegen in 1995 verder tot 3,6 ECU/kg, maar daalden in 1996 weer tot 3,4 ECU/kg. In het schade-onderzoektijdvak stegen de prijzen tot 3,5 ECU/kg.

(190) De diensten van de Commissie hebben onderzocht of de producenten/exporteurs in de betrokken landen de prijzen van de producenten van de Gemeenschap hebben onderboden. Dit onderzoek bestreek het onderzoektijdvak (1 januari 1996 tot en met 30 juni 1997).

Bij het onderzoek naar de prijsonderbieding werden de in de Gemeenschap ingevoerde en de in de Gemeenschap vervaardigde ongebleekte katoenen weefsels op grond van vier criteria die geacht werden de grootste invloed op de productiekosten te hebben, in categorieën ingedeeld, namelijk het gewicht van het garen in schering en inslag en het aantal draden van schering en inslag.

De uitvoerprijzen werden op het niveau cif, na inklaring, gebracht. Zo nodig werden correcties toegepast voor handelsstadium aan de hand van de antwoorden op de vragenlijst voor onafhankelijke importeurs. De prijzen van de producenten van de Gemeenschap werden op het niveau af fabriek gebracht.

Binnen elke categorie werden de gewogen gemiddelde prijzen af fabriek van de producenten van de Gemeenschap vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen van elke betrokken producent/exporteur.

(191) De onderbiedingsmarges per land, in procenten van de prijzen van de producenten van de Gemeenschap zijn:

- China: van 20 % tot 24 %; gemiddelde 21,7 %;

- Egypte: van 24 % tot 35 %, gemiddeld 27,8 %;

- India: van 3 % tot 35 %, gemiddeld 26,9 %;

- Indonesië: van 18 % tot 36 %, gemiddeld 29,2 %;

- Pakistan: van 9 % tot 19 %, gemiddeld 13,3 %;

- Turkije: van 0,1 % tot 21,2 %, gemiddeld 5,6 %.

(192) Bij de berekening voor Turkije deden zich de volgende bijzonderheden voor. Er bestond om de volgende redenen twijfel over de representativiteit van de vier in de steekproef opgenomen ondernemingen. Eén onderneming verleende geen medewerking. Een andere onderneming bleek slechts één soort weefsel uit te voeren waarvan de prijs bijzonder moeilijk vergeleken kon worden; voor deze onderneming is voorlopig een onderbiedingsmarge van 0,1 % vastgesteld (deze onderneming heeft een "de minimis"-dumpingmarge). De derde onderneming, waarvoor een onderbiedingsmarge van 21,2 % werd vastgesteld, is slechts goed voor ongeveer 5 % van de totale uitvoer van de in de steekproef opgenomen ondernemingen. De vierde onderneming, die goed is voor 50 % van de uitvoer van de in de steekproef opgenomen ondernemingen, heeft een onderbiedingsmarge van 5,5 %. Deze resultaten wijken aanzienlijk af van die van het vorige onderzoek. Hoewel het in het voorlopige stadium voldoende werd geacht de beschikbare gegevens te gebruiken, zal het punt van de prijsonderbieding, gezien de beperkingen van de steekproef, nader worden onderzocht. Met name zal worden getracht een nieuwe steekproef samen te stellen.

6. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

a) Voorafgaande opmerking

(193) Bij het onderzoek naar schade werden twee soorten gegevens beoordeeld: die welke op alle klagende ondernemingen betrekking hadden, dat wil zeggen de bedrijfstak van de Gemeenschap, en die over de in de steekproef opgenomen ondernemingen.

b) Gegevens betreffende de bedrijfstak van de Gemeenschap in zijn geheel

(194) Van 1993 tot 1996 daalde de productie van ongebleekte katoenen weefsels door de bedrijfstak van de Gemeenschap van ongeveer 85 600 ton tot ongeveer 83 200 ton, dat wil zeggen met ongeveer 3 %. In het schade-onderzoektijdvak steeg de productie met 5 %, tot ongeveer 87 500 ton.

(195) Hoewel het verbruik in de Gemeenschap van 1993 tot 1996 met 12,6 % steeg, daalde de omzet van de bedrijfstak van de Gemeenschap met ongeveer 1,4 %, namelijk van 74 000 ton tot ongeveer 73 000 ton. Het overeenkomstige marktaandeel in de Gemeenschap daalde van 27 % tot 24 %, dat wil zeggen dat de relatieve daling in die periode 11 % bedroeg.

(196) Van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak steeg de omzet van de bedrijfstak van de Gemeenschap tot 77 000 ton, dat wil zeggen met 5 %, terwijl het marktaandeel in de Gemeenschap tot 26 % steeg. Deze stijging geschiedde in een tijdvak waarin voor een deel antidumpingmaatregelen van toepassing waren.

(197) Van 1993 tot 1995 werden 88 ondernemingen in de Gemeenschap gesloten, waarbij in totaal 8 600 arbeidsplaatsen verloren gingen. Van januari 1996 tot juli 1997 werden 24 ondernemingen gesloten, waarbij 2 500 arbeidsplaatsen verloren gingen. Dit verlies van arbeidsplaatsen zou ongeveer 4,5 % bedragen van de gehele werkgelegenheid in verband met de productie van katoenen weefsel voor zowel de "open" als de "gesloten" markt. Deze gegevens hebben betrekking op producenten van de Gemeenschap met een productie, voor de "open" en de "gesloten" markt, van weefsels die voor meer dan 50 % uit katoen bestaan. Het was niet mogelijk de gegevens over werkgelegenheid uit te splitsen naar productie voor de "open" of de "gesloten" markt.

c) Gegevens betreffende de in de steekproef opgenomen producenten van de Gemeenschap

i) Productie

(198) De productie van de in de steekproef opgenomen producenten van de Gemeenschap liep van 1993 tot 1996 terug met 6,3 %, namelijk van ongeveer 52 000 ton in 1993 tot ongeveer 48 700 ton in 1996. In het schade-onderzoektijdvak steeg de productie tot 52 000 ton.

Van 1993 tot 1996 geeft de ontwikkeling van de gemiddelde maandproductie een daling van 8 % te zien, maar van 1996 tot juni 1997 was er een stijging van 20 %, welke in een tijdvak gebeurde waarin voorlopige antidumpingmaatregelen van kracht waren.

ii) Productiecapaciteit

(199) De maximumproductiecapaciteit, gemeten in machine-uren per jaar bij de in de steekproef opgenomen producenten, liep terug van 18,1 miljoen uren per jaar in 1993 tot 16,9 miljoen uren per jaar in 1996, dus met 7 %. Van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak, steeg de productiecapaciteit van 16,9 miljoen uren per jaar tot 17,3 miljoen uren per jaar.

Wat de bezettingsgraad betreft, daalde het werkelijk gewerkte aantal machine-uren van 15,4 miljoen uren in 1993 tot 15,3 miljoen uren in 1996. Van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak nam het aantal werkelijke machine-uren toe tot ongeveer 16 miljoen uren.

Gedurende deze periode hebben de in de steekproef opgenomen producenten hun productie gerationaliseerd door de productiecapaciteit te verminderen en de machines te moderniseren.

iii) Voorraden

(200) De voorraden bij de in de steekproef opgenomen producenten namen van 1993 tot 1996 toe met ongeveer 54 %, namelijk van ongeveer 3 800 ton tot ongeveer 5 900 ton. Gedurende het schade-onderzoektijdvak daalden de voorraden tot 2 800 ton.

iv) Afzetvolume

(201) De verkoop van het betrokken product door de in de steekproef opgenomen producenten nam van 1993 tot 1996 met 5,8 % af, namelijk van ongeveer 52 000 ton tot ongeveer 49 000 ton. Gedurende het schade-onderzoektijdvak steeg de afzet tot 53 000 ton.

De gemiddelde ontwikkeling van de verkoop per maand geeft voor de periode 1993-1996 een daling van 5 % te zien, namelijk van een gemiddelde van 4 336 ton/maand in 1993 tot 4 110 ton/maand in 1996. Van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak, welk tijdvak voor een deel samenviel met dat gedurende hetwelk antidumpingmaatregelen van kracht waren, steeg de gemiddelde omzet per maand van de in de steekproef opgenomen producenten van de Gemeenschap met 8 %, tot een gemiddelde van 4 422 ton/maand. Terwijl de gemiddelde omzet per maand in 1996 4 110 ton/maand bedroeg, bedroeg de gemiddelde omzet per maand gedurende de eerste zes maanden van 1997 5 250 ton/maand.

v) Prijzen

(202) De prijzen van de in de steekproef opgenomen producenten van de Gemeenschap bleken van 1993 tot 1994 met 8 % te zijn gestegen, en van 1994 tot 1995 met 13 %. Van 1995 tot 1996 stegen zij met 4 %, terwijl de prijzen van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak met 2 % waren gedaald.

(203) De ontwikkeling van de prijzen van de producenten van de Gemeenschap moet worden gezien in het licht van de twee voornaamste factoren die op de kosten van deze producenten van invloed waren: a) de prijzen van ruwe katoen, en b) de frequente veranderingen van weefselconstructies en de productie van kleinere series, die het gevolg waren van de druk die door de invoer van bepaalde weefselconstructies uit de betrokken landen werd uitgeoefend.

(204) De prijsontwikkeling van ruwe katoen - de voornaamste grondstof voor de vervaardiging van weefsels die goed is voor ongeveer eenderde van de totale fabricagekosten - is onderzocht. Van 1993 tot 1994 steeg de prijs van ruwe katoen op de wereldmarkt met 48 %, van 1994 tot 1995 stegen de prijzen nog eens met 15 %, terwijl zij van 1995 tot 1996 met 15 % daalden. Van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak stegen de prijzen van ruwe katoen met 10 %.

(205) Bij een vergelijking van de twee ontwikkelingen blijkt dat de prijsstijging van de weefsels zelfs niet voldoende was om die van ruwe katoen te dekken. Hierbij moet worden bedacht dat een stijging van de grondstofprijzen slechts tussen een halfjaar en een heel jaar later op de prijzen van ongebleekte katoenen weefsels invloed heeft, daar de grondstoffen op termijn worden aangekocht.

(206) Daarnaast waren de kosten van de producenten van de Gemeenschap in het tijdvak 1993-1996 ook gestegen, en wel om dezelfde redenen als vermeld in de overwegingen 203, 204 en 205, waardoor deze producenten niet van schaalvoordelen konden profiteren en geen winsten konden maken.

(207) Voorlopig wordt geconcludeerd dat de producenten van de Gemeenschap, ondanks het feit dat hun prijzen stegen, de stijging van de fabricagekosten niet konden compenseren. Een noodzakelijke prijsstijging werd verhinderd.

vi) Investeringen

(208) Van 1993 tot het schade-onderzoektijdvak namen de investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten van de Gemeenschap toe van ongeveer 7 miljoen ECU tot ongeveer 13 miljoen ECU, dat wil zeggen met 76 % of van ongeveer 4 % tot 5,5 % van de omzet. Om concurrerend te blijven werd het investeringsniveau zelfs in een tijd van negatieve winstgevendheid gehandhaafd.

vii) Winstgevendheid

(209) Van 1993 tot 1996 ging de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten van de Gemeenschap achteruit, daar de gewogen gemiddelde winst van ongeveer 0 % in 1993 tot ongeveer -2 % in 1996 daalde. In het schade-onderzoektijdvak, dat deels samenviel met het tijdvak waarin voorlopige antidumpingmaatregelen van toepassing waren, liepen de verliezen terug tot 1 %.

viii) Werkgelegenheid

(210) Het aantal arbeidsplaatsen bij de in de steekproef opgenomen producenten van de Gemeenschap liep terug van 5 352 in 1993 tot 4 932 in 1996, dat wil zeggen met 8 %. In het schade-onderzoektijdvak bedroeg het aantal arbeidsplaatsen 4 965.

7. Conclusies in verband met de schade

(211) Uit bovenomschreven schadefactoren blijkt dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van 1993 tot 1996 achteruit ging. In dat tijdvak immers ging de productie, de omzet in de Gemeenschap, de winstgevendheid en de werkgelegenheid van deze bedrijfstak achteruit en namen de voorraden toe.

(212) Ondanks het feit dat de productie en de omzet van de bedrijfstak van de Gemeenschap van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak stegen en de voorraden afnamen, in het herstel kennelijk voornamelijk te danken aan de voorlopige antidumpingmaatregelen die tussen november 1996 en mei 1997 van kracht waren. Door de beperkte duur van de maatregelen kon de bedrijfstak van de Gemeenschap niet opnieuw winstgevend worden, daar de financiële situatie van deze bedrijfstak nog steeds negatief is.

F. OORZAKELIJK VERBAND

1. Inleiding

(213) De Commissie heeft overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening onderzocht of de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer van ongebleekte katoenen weefsels uit de betrokken landen in die mate schade heeft geleden dat deze schade als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap tezelfdertijd schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht om te voorkomen dat de door andere factoren veroorzaakte schade niet aan de invoer met dumping wordt toegeschreven.

2. Gevolgen van de invoer met dumping uit de betrokken landen

(214) Bij het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping werd vastgesteld dat de stijging van 12 % van de invoer van ongebleekte katoenen weefsels uit de betrokken landen in het tijdvak 1993-1996 en het grote marktaandeel van deze ingevoerde producten in de Gemeenschap, namelijk 43 %, samenviel met een achteruitgang van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, waarvan het marktaandeel in de Gemeenschap van 28 % tot 26 % daalde.

(215) De markt voor ongebleekte katoenen weefsels is zeer prijsgevoelig vanwege de aard van het product dat als een basisproduct kan worden beschouwd, de onderlinge verwisselbaarheid van het product en de transparantie van de markt.

(216) Bij een onderzoek naar de ontwikkeling van de prijzen van de producenten van de Gemeenschap blijkt dat in het tijdvak 1993-1996 er een aanzienlijke druk op de prijzen werd uitgeoefend. Hierdoor werden de noodzakelijke prijsstijgingen verhinderd hetgeen het duidelijkst in 1995 en 1996 tot uiting kwam, toen de producenten van de Gemeenschap hun prijzen slechts met 4 % konden verhogen (hoewel prijsstijgingen in de twee voorafgaande jaren al waren verhinderd); in hetzelfde tijdvak daalden de prijzen van het betrokken product uit de betrokken landen met 6 %.

(217) Voorts dient te worden bedacht dat in het tijdvak dat op de invoer uit de betrokken landen voorlopige maatregelen van toepassing waren, de bedrijfstak van de Gemeenschap duidelijk tekenen van herstel vertoonde, als hieronder wordt beschreven.

(218) Derhalve wordt geoordeeld dat de druk in de vorm van prijsonderbieding die door de betrokken invoer op een dergelijke prijsgevoelige markt wordt uitgeoefend, verhinderde dat de producenten van de Gemeenschap de noodzakelijke prijsverhogingen konden toepassen, waardoor deze financiële verliezen leden. Om deze redenen wordt geoordeeld dat prijsonderbieding één van de oorzaken van de aanmerkelijke schade is die de producenten van de Gemeenschap hebben geleden.

3. Invloed van andere factoren

a) Contingenten en vrijwillige uitvoerbeperkingen

(219) Enkele partijen hebben aangevoerd dat de invoer uit de betrokken landen niet de oorzaak kan zijn van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, daar op deze invoer contingenten in het kader van de Multivezelovereenkomst (MVO) van toepassing zijn.

(220) De invoer van ongebleekte katoenen weefsels uit de betrokken landen, met uitzondering van Turkije, valt thans onder een aantal handelsovereenkomsten. Op de invoer uit, respectievelijk India, Indonesië, de Volksrepubliek China en Pakistan zijn contingenten van toepassing. De invoer uit Egypte is aan vrijwillige uitvoerbeperkingen onderworpen.

(221) Het product waarop onderhavige procedure van toepassing is, is ingedeeld in categorie 2 van de voormalige Multivezelovereenkomst die door de WTO-Overeenkomst inzake textiel- en kledingproducten wordt voortgezet. Onder deze categorie vallen ongebleekte en gebleekte weefsels met effenbinding die voor meer dan 50 % uit katoen bestaan. Het aandeel van onder categorie 2 ingedeelde ongebleekte weefsels in de invoer uit de betrokken landen kan dus per jaar verschillen. Voorts voorziet het contingenteringssysteem in enige flexibiliteit omdat hoeveelheden tussen de verschillende categorieën mogen worden overgeboekt, vervroegd mogen worden benut of voor bepaalde hoeveelheden naar een volgend jaar mogen worden overgedragen.

(222) Contingenten die de invoer beperken beletten evenwel niet dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door een verhindering van prijsverhogingen of een neerwaartse druk op de prijzen kan worden geschaad, daar deze slechts de ingevoerde hoeveelheden beperken. Ondanks het bestaan van contingenten daalden de gemiddelde prijzen van het betrokken product uit, respectievelijk India, Indonesië, Pakistan en de Volksrepubliek China van 1995 op 1996 met 5 %.

(223) In dit verband weze opgemerkt dat ondanks het bestaan van contingenten en invoerbeperkingen de invoer van ongebleekte weefsels uit de landen waarmee handelsovereenkomsten zijn gesloten, aanzienlijk is gestegen, namelijk van 107 000 ton in 1993 tot ongeveer 121 000 ton in het schade-onderzoektijdvak. De betrokken landen bleken het aandeel ongebleekte weefsels in hun uitvoer van onder categorie 2 ingedeelde producten te hebben opgevoerd.

(224) Voorts werden de grote en steeds toenemende hoeveelheden van het betrokken product uit de betrokken landen tegen prijzen verkocht welke die van de producenten van de Gemeenschap aanzienlijk onderboden.

(225) Gezien deze factoren kan voorlopig worden geoordeeld dat het bestaan van contingenten en vrijwillige uitvoerbeperkingen niet heeft belet dat de betrokken invoer een oorzaak van de schade is die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

b) Invoer uit andere derde landen

(226) Een aantal belanghebbenden voerde aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap schade heeft geleden door de invoer uit derde landen, die niet door deze procedure worden bestreken.

(227) De invoer van ongebleekte katoenen weefsels uit derde landen is toegenomen van 76 245 ton in 1993 tot ongeveer 97 300 ton in 1996, met een hoogtepunt van 104 600 ton in 1994. In het schade-onderzoektijdvak nam de invoer van het betrokken product uit derde landen toe tot ongeveer 113 100 ton. Het marktaandeel van deze invoer in de Gemeenschap nam toe van 28 % in 1993 tot 32 % in 1996 en steeg in het schade-onderzoektijdvak tot 38 %.

(228) Uit de Eurostat-statistieken blijkt dat de prijzen van de uit andere derde landen ingevoerde producten hoger zijn dan die van de producten uit de betrokken landen. In 1993 waren de gewogen gemiddelde prijzen bij invoer uit andere derde landen volgens Eurostat immers 15 % hoger dan de gewogen gemiddelde prijzen van de betrokken landen. In 1996 bedroeg het verschil ongeveer 6 %.

(229) Indien Rusland en de Verenigde Arabische Emiraten worden uitgesloten, waren de prijzen van ongebleekte katoenen weefsels uit andere derde landen in 1993 22 % hoger dan die van de betrokken landen. In 1996 beliep dit verschil ongeveer 13 %.

(230) Voorts hadden slechts vier landen in 1996 een marktaandeel in de Gemeenschap dat groter was dan 2 %, namelijk Estland (2,6 %), Rusland (3 %), de Verenigde Arabische Emiraten (3 %) en Thailand (4 %).

(231) Van 1993 tot 1996 is de invoer van het betrokken product uit Estland gestaag toegenomen van ongeveer 2 000 ton in 1993 tot rond 6 900 ton in 1996, terwijl het marktaandeel van dit product in de Gemeenschap van ongeveer 1 % tot ongeveer 2,6 % is toegenomen. De prijzen zijn gestegen van 2 ECU/kg tot ongeveer 3,1 ECU/kg.

(232) Van 1993 tot 1996 bleef de invoer van het betrokken product van oorsprong uit Rusland stabiel op ongeveer 8 000 ton, terwijl het marktaandeel van dit product in de Gemeenschap stabiel bleef op 3 %. De prijzen bleven volgens de beschikbare Eurostat-cijfers relatief stabiel op ongeveer 2,5 ECU/kg.

(233) De invoer uit de Verenigde Arabische Emiraten nam aanzienlijk toe en verwierf een marktaandeel in de Gemeenschap van ongeveer 3 %. Thans wordt onderzocht of er mogelijk sprake is van fraude bij de oorsprongaangifte van deze ongebleekte katoenen weefsels. De prijzen van deze uitgevoerde producten zijn van 1993 tot 1996 stabiel gebleven op ongeveer 3 ECU/kg.

(234) De uitvoer uit Thailand bleef van 1993 tot 1996 stabiel op ongeveer 12 000 ton en het marktaandeel van deze producten in de Gemeenschap bleef op 4 %. Te vermelden valt dat de prijzen van die uitvoer volgens Eurostat tussen de 4 ECU/kg en 4,5 ECU/kg schommelden, dus veel hoger dan die welke werden aangerekend door de exporteurs van de betrokken landen.

(235) Andere derde landen dan Estland, Rusland, de Verenigde Arabische Emiraten en Thailand hebben elk afzonderlijk slechts een klein marktaandeel in de Gemeenschap en hun gemiddelde prijzen bleven in het tijdvak 1993-1996 hoger dan die van de betrokken landen. In 1996 waren de prijzen van deze andere derde landen 10 % hoger dan die van de betrokken landen.

(236) Gezien het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat, hoewel de invoer uit Estland, Rusland en de Verenigde Arabische Emiraten de bedrijfstak van de Gemeenschap eveneens schade kan hebben toegebracht, deze invoer niet van dien aard is dat daarmee het oorzakelijk verband tussen de invoer uit de betrokken landen en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft ondervonden, is verbroken.

4. Conclusie ten aanzien van het oorzakelijk verband

(237) De negatieve situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap viel samen met een stijging van de invoer uit de betrokken landen (tot in november 1996 voorlopige antidumpingmaatregelen werden ingesteld) en een aanzienlijke prijsonderbieding door die invoer.

(238) Het kan niet worden uitgesloten dat andere factoren, met name de invoer uit Rusland en uit de Verenigde Arabische Emiraten (gezien het groeiende marktaandeel en de lage prijzen) en uit andere lagekosten-landen tezamen beschouwd (gezien hun belangrijke en nog groeiende marktaandeel), druk hebben uitgeoefend op de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en bijgevolg tot de negatieve situatie van deze bedrijfstak van de Gemeenschap hebben bijgedragen.

(239) Zelfs indien andere derde landen mede oorzaak van de negatieve situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap kunnen zijn geweest, heeft de invoer uit de betrokken landen, op zich genomen, de aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap veroorzaakt.

G. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

1. Gegevensvergaring over het belang van de Gemeenschap

(240) Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie, om met kennis van zaken het belang van de Gemeenschap te kunnen beoordelen, een onderzoek ingesteld naar de waarschijnlijke gevolgen van het al dan niet instellen van antidumpingmaatregelen voor de betrokken ondernemingen.

(241) De hiernavolgende analyse is gebaseerd op gegevens die alle belanghebbenden hebben verstrekt, voor zover deze met het nodige bewijsmateriaal waren gestaafd.

(242) De Commissie heeft door middel van vragenlijsten specifieke gegevens opgevraagd. Deze vragenlijsten werden aan 52 belanghebbenden gezonden die representatief werden geacht voor de verschillende, rechtstreeks bij het onderzochte product betrokken sectoren van de textielindustrie, namelijk: spinnerijen, weverijen, importeurs, handelmaatschappijen, veredelingsbedrijven, "converters" en confectiebedrijven.

(243) Enkele belanghebbenden stelden dat een dergelijke werkwijze een inbreuk vormde op de basisverordening, daar deze niet in het nemen van steekproeven in verband met het onderzoek naar het belang van de Gemeenschap voorziet.

(244) De beschreven werkwijze kan echter niet als het nemen van een steekproef worden gekenmerkt. In tegenstelling tot de werkwijze bij toepassing van artikel 17 van de basisverordening is rekening gehouden met alle argumenten die door belanghebbenden zijn voorgelegd, mits deze met bewijsmateriaal waren gestaafd. Het is juist om op systematische wijze gegevens te verkrijgen aan de hand waarvan de verschillende, in het geding zijnde punten onderzocht en de verkregen gegevens aangevuld en geverifieerd konden worden dat de Commissie aan een beperkt aantal partijen specifieke vragen heeft gesteld.

(245) De Commissie heeft alle partijen die zich bij haar hadden aangemeld, gevraagd gegevens te verstrekken over productie, verkopen, werkgelegenheid en invoer in het jaar 1996.

(246) Binnen elke sector werden ondernemingen uit verschillende lidstaten gekozen, al naargelang van het relatieve belang van die sector in dat land. Binnen elk land werden de ondernemingen gekozen op grond van hun omzet van het betrokken product in de Gemeenschap, binnen de categorieën groot, klein en middelgroot. Dit hield verband met het feit dat de grootte van een onderneming als een aanwijzing werd beschouwd voor haar vermogen om over prijzen te onderhandelen.

(247) Binnen elke sector varieerde het aantal daaruit gekozen ondernemingen al naargelang het belang van de categorie ten opzichte van het voor het betrokken land gemelde totale omzetvolume. Bij de selectie van ondernemingen werd aan de volgende criteria gewicht gehecht: of de werkzaamheden al dan niet op commissiebasis werden verricht, mate van integratie van de onderneming en geografische ligging.

(248) De namen van de geselecteerde ondernemingen werd aan de belanghebbenden bekendgemaakt die de gelegenheid kregen hierover opmerkingen te maken. Naar behoren werd rekening gehouden met opmerkingen die met bewijsmateriaal waren gestaafd.

2. Betrokken ondernemingen

(249) De categorieën ondernemingen die bij deze procedure waren betrokken, worden hieronder opgesomd. Te vermelden valt dat een groot deel van de bedrijfstak verticaal geïntegreerd is en zich met een of meer van de hieronder genoemde werkzaamheden bezighoudt.

a) Stroomopwaartse ondernemingen - Spinnerijen

(250) Deze verwerken de ruwe katoen met behulp van sterk geautomatiseerde processen tot garen. Het garen wordt vervolgens tot weefsels verwerkt.

b) De bedrijfstak van de Gemeenschap - Weverijen

(251) Weverijen verwerken het garen tot weefsels.

c) Afnemers

(252) Veredelingsbedrijven: deze bleken, bedrukken of verven de weefsels, respectievelijk bewerken deze op andere wijze. Deze werkzaamheden worden gewoonlijk, doch niet altijd, door dezelfde onderneming verricht.

(253) Confectiebedrijven: de afgewerkte weefsels worden door confectiebedrijven gesneden en tot kledingstukken, huishoudgoederen en industriële goederen verwerkt. Dit is een arbeidsintensief stadium, waarin de productieprocessen gewoonlijk niet geautomatiseerd zijn.

d) Importeurs en handelmaatschappijen; "converters"

(254) Zij voorzien de veredelings- en confectiebedrijven van de Gemeenschap van stoffen die worden ingevoerd of in de Gemeenschap worden aangekocht; "converters" doen ook een beroep op de diensten van veredelingsbedrijven om stoffen aan de eisen van de confectiebedrijven aan te passen.

3. De bedrijfstak van de Gemeenschap

a) Aard en structuur van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(255) De totale productie van het betrokken product voor de "open" en de "gesloten" markt bedroeg in 1996 ongeveer 317 000 ton. De totale productie van het betrokken product voor de "open" markt bedroeg in 1996 ongeveer 92 000 ton. De klacht indienende bedrijfstak van de Gemeenschap is goed voor ongeveer 90 % van deze hoeveelheid.

(256) De bedrijfstak van de Gemeenschap bestaat voornamelijk uit kleine en middelgrote ondernemingen. Het productieproces is sterk geautomatiseerd en kapitaalintensief. Wanneer grote hoeveelheden met dezelfde weefselconstructie worden geweefd, worden aanzienlijke schaalvoordelen verkregen.

(257) Ongebleekte katoenen weefsels zijn een sterk gestandaardiseerd tussenproduct dat, vooral voor de meest gebruikelijke constructies, zeer prijsgevoelig is, maar onderhevig aan veranderingen in de mode. Op bepaalde niches van de markt is er vraag naar ongebruikelijke constructies, maar mogelijk slechts voor beperkte hoeveelheden.

(258) De productie van het betrokken product, zowel bij geïntegreerde als niet-geïntegreerde weverijen in de Gemeenschap, bood in 1996 werk aan 40 000 personen. Het aantal arbeidsplaatsen bij niet-geïntegreerde producenten van het betrokken product in de Gemeenschap zou rond 12 000 liggen.

b) Leefbaarheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(259) De bedrijfstak van de Gemeenschap is leefbaar en concurrerend. Deze voorlopige bevinding berust op een beoordeling van de volgende factoren:

i) Investeringen en vervanging van het machinepark

(260) Machines worden gemiddeld na ongeveer zeven jaar vervangen. De ondernemingen investeren in de nieuwste en snelste technieken om van schaalvoordelen te profiteren en om producten tegen concurrerende prijzen te kunnen aanbieden.

ii) De ontwikkeling van nieuwe technieken door de bedrijfstak van de Gemeenschap

(261) Dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zeker voornemens is nieuwe technieken te ontwikkelen blijkt uit de deelneming van enkele van de in de steekproef opgenomen producenten van de Gemeenschap aan nieuwe onderzoek- en ontwikkelingsprojecten voor de ontwikkeling van nieuwe spinmethoden (8), waarvan ook de weverijen zullen profiteren.

iii) Ontwikkeling van nieuwe weefselconstructies voor nieuwe gebruiksdoeleinden

(262) De producenten van de Gemeenschap ontwikkelen voortdurend nieuwe constructies. Om zaken te kunnen blijven doen is het namelijk noodzakelijk nieuwe producten aan te bieden waarvoor de concurrentie uit derde landen aanvankelijk zeer gering is.

iv) Exportprestaties

(263) De uitvoer van het door de producenten van de Gemeenschap vervaardigde betrokken product is van 1993 tot het schade-onderzoektijdvak rond 10 000 ton betrekkelijk stabiel gebleven.

c) Gevolgen voor de weverijen in de Gemeenschap van in het verleden genomen maatregelen

(264) De Commissie heeft onderzocht wat voor de bedrijfstak van de Gemeenschap de gevolgen waren van de voorlopige maatregelen die in het kader van de vorige procedure werden genomen. Hierbij moet rekening worden gehouden met het feit dat deze maatregelen slechts een beperkte duur van zes maanden hadden. Zoals hierboven reeds is uiteengezet, voerden de in de steekproef opgenomen producenten van de Gemeenschap van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak hun productie en afzet op en lieten zij hun voorraden afnemen.

i) Verhoging van het afzetvolume

(265) De instelling van antidumpingrechten op het betrokken product leidde tot een toeneming van de afzet in volume, het meest bij die ondernemingen die standaardbasisproducten vervaardigden. Door de stijgende hoeveelheden die werden verkocht, konden de producenten van de Gemeenschap hun kosten door schaalvoordelen terugdringen, waardoor de winstgevendheid verbeterde.

Voorbeeld: Onderneming 1 (Duitsland)

De vaste orders die voor het tijdvak november 1996-mei 1997 bij deze onderneming waren geplaatst, waren hoger dan in het overeenkomstige tijdvak van het daaraan voorafgaande jaar, namelijk 20 000 ton in plaats van 13 000 ton, bijgevolg een stijging van 52 %.

Bij dezelfde onderneming was ook de maandelijkse afzet in het tijdvak november 1996-juni 1997 hoger dan in het overeenkomstige tijdvak van het daaraan voorafgaande jaar, namelijk 2 800 ton in plaats van 1 900 ton, dus een stijging van 47 %.

Voorbeeld: Onderneming 2 (Frankrijk)

De gevolgen van de maatregelen in de vorm van een stijgende afzet werden voor twee constructies onderzocht die in 1996 ongeveer 60 % vertegenwoordigden van de afzet van het betrokken product door die onderneming. In het tijdvak november 1996-mei 1997 is de afzet van deze constructies ten opzichte van het tijdvak november 1995-mei 1996 met 28 % toegenomen, namelijk van ongeveer 3 400 ton tot ongeveer 4 300 ton.

Voorbeeld: Onderneming 3 (Italië)

De totale afzet van de betrokken weefsels door deze onderneming steeg in het tijdvak november 1996-mei 1997 met 35 % ten opzichte van het tijdvak november 1995-mei 1996, namelijk van 12 miljoen strekkende meter tot 16,2 miljoen strekkende meter.

Voorbeeld: Onderneming 4 (Portugal)

De afzet in volume door deze onderneming van twee van de voornaamste constructies die worden ingevoerd (20 × 20 en 30 × 30), is in het tijdvak januari-maart 1997 met 180 % gestegen ten opzichte van de periode januari-maart 1996, namelijk van 31 ton tot ongeveer 90 ton.

ii) Afname van de voorraden van het betrokken product

(266) De voorlopige antidumpingmaatregelen hebben tot een afname van de voorraden geleid. Dit valt meer op in het geval van in standaardconstructies, zoals 20 × 20, 30 × 30 en 40 × 40, gespecialiseerde ondernemingen.

Voorbeeld: Onderneming 1 (Frankrijk)

Het voorraadpeil was eind mei 1996 1 % hoger dan dat van eind mei 1995. Op het einde van mei 1997 was het voorraadpeil met 58 % afgenomen ten opzichte van dat van eind mei 1996.

Voorbeeld: Onderneming 2 (Frankrijk)

Het voorraadpeil was eind mei 1996 5 % lager dan dat van eind mei 1995. Op het einde van mei 1997 was het voorraadpeil met 34 % afgenomen ten opzichte van dat op dezelfde datum in 1996.

Voorbeeld: Onderneming 3 (Italië)

Het voorraadpeil was in mei 1996 474 % hoger dan dat van 1995. Op het einde van mei 1997 waren de voorraden met 60 % afgenomen ten opzichte van dezelfde datum in 1996, dat wil zeggen van 2,9 miljoen strekkende meter in 1996 tot 1 miljoen strekkende meter in 1997.

iii) Prijzen van het betrokken product

(267) Van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak daalden de gewogen gemiddelde prijzen van de in de steekproef opgenomen producenten van de Gemeenschap met 2 %. Dit zou erop wijzen dat het voordeel van de maatregelen voor die producenten, althans op korte termijn, in een stijging van de verkochte volumes zou bestaan. Deze cijfers lijken in tegenspraak met het argument dat de producenten van de Gemeenschap van de gelegenheid gebruik zouden maken om hun prijzen met een met het antidumpingrecht overeenkomend bedrag te verhogen.

(268) De voorlopige conclusie luidt bijgevolg dat de in de steekproef opgenomen producenten van de Gemeenschap van de maatregelen, hoewel die slechts kort van kracht waren, voordeel hebben genoten, daar zij hun productie en afzet hebben opgevoerd en hun voorraden hebben verminderd.

d) Argumenten van belanghebbenden

i) Concurrentie door invoer uit andere landen

(269) Aangevoerd werd dat de weverijen in de Gemeenschap geen voordeel van het antidumpingrecht zouden genieten daar de invoer van ongebleekte katoenen weefsels uit derde landen in de plaats zou treden van de invoer van dit product uit de betrokken landen.

(270) In dit verband valt op te merken dat de invoer uit derde landen van 1993 tot 1996 is gestegen, toen geen maatregelen waren ingesteld (behalve voor de twee laatste maanden van 1996). De invoer uit derde landen nam toe van ongeveer 76 000 ton in 1993, met een maximum van ongeveer 104 500 ton in 1994, waarna deze in 1995 tot ongeveer 90 000 ton afnam, maar in 1996 weer steeg tot ongeveer 97 400 ton. In het schade-onderzoektijdvak steeg deze invoer tot ongeveer 113 000 ton.

(271) De ontwikkelingen in 1995 en 1996 lijken erop te wijzen dat de invoer uit andere derde landen als een alternatieve leveringsbron geen duurzaam karakter heeft, wat waarschijnlijk veroorzaakt wordt door de beperkte capaciteiten en, in sommige gevallen geringere kwaliteit.

(272) Desalniettemin hebben zowel derde landen als de bedrijfstak van de Gemeenschap voordeel genoten van de voorlopige antidumpingmaatregelen, zowel in termen van afzet als van marktaandeel.

(273) Voorts bleef de invoer uit andere derde landen in het tijdvak 1993-1996 sterk versnipperd: in 1993 waren 22 landen goed voor ongeveer 70 % van de totale invoer uit andere derde landen (de rest was over niet minder dan 88 landen gespreid) en slechts twee landen hadden een marktaandeel van meer dan 2 % (Rusland en Thailand). In 1996 bedroeg de invoer uit andere derde landen ongeveer 97 400 ton. Ongeveer 75 % hiervan werd door 22 landen uitgevoerd waarvan slechts vier een marktaandeel in de Gemeenschap hadden van meer dan 2 % (Estland: 2,6 %, Rusland: 3,4 %, Thailand: 5,4 % en de Verenigde Arabische Emiraten: 4,3 %).

(274) Door de versnippering van de invoer uit andere derde landen (meer dan 100 landen hadden in 1996 tezamen een marktaandeel in de Gemeenschap van 32 %) lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat in elk derde land slechts een beperkte productiecapaciteit beschikbaar is. Deze landen hebben dus slechts beperkte vooruitzichten om in plaats van de bij deze procedure betrokken landen (zes landen met een marktaandeel in de Gemeenschap van 43 %) leverancier van de Gemeenschap te worden.

(275) De beperkte productiecapaciteit blijk ook uit de geringe benutting van categorie 2 door sommige van deze landen in 1996 (Tsjechische Republiek, Maleisië, Brazilië, Roemenië, Hongarije, Polen).

(276) De invoer uit andere derde landen valt ook onder handelsovereenkomsten en is aan contingenten en vrijwillige uitvoerbeperkingen onderworpen: Rusland (benutting van het contingent in 1996: 91 %), Thailand (97,4 %) en Maleisië (75 %).

(277) Afgezien van Rusland, de Verenigde Arabische Emiraten en Zimbabwe, zijn de prijzen van het betrokken product uit andere derde landen (die goed zijn voor meer dan 76 % van de totale uitvoer uit alle derde landen) gemiddeld hoger dan die van het betrokken product uit de betrokken landen. In 1993 waren de prijzen bij invoer uit deze andere derde landen 26 % hoger dan de prijzen bij invoer uit de betrokken landen, waarbij dit verschil in 1996 14 % bedroeg. In het schade-onderzoektijdvak bedroeg dit verschil ongeveer 6 %.

(278) Aangevoerd werd dat de ongebleekte weefsels uit Rusland in het algemeen van mindere kwaliteit zijn dan de ongebleekte weefsels uit de bij deze procedure betrokken en andere derde landen. De stijging van de invoer uit de Verenigde Arabische Emiraten zou door fraude veroorzaakt kunnen zijn. Momenteel vindt een onderzoek naar deze invoer plaats.

(279) De voorlopige conclusie luidt dat het, gezien de versnipperde invoer, de beperkte productiecapaciteit in de afzonderlijke derde landen, het prijsniveau in die landen en het bestaan van contingenten en handelsovereenkomsten, niet waarschijnlijk is dat invoer uit de betrokken landen een dermate duurzame en betrouwbare bevoorradingsbron zal vormen, dat zulks de bedrijfstak van de Gemeenschap zal beletten om van enige antidumpingmaatregel voordeel te genieten.

ii) Substitutie van de invoer: afgewerkte producten

(280) Enkele belanghebbenden hebben gesteld dat antidumpingmaatregelen ten aanzien van ongebleekte katoenen weefsels tot een verschuiving van de invoer naar afgewerkte producten zal leiden, waardoor mogelijke voordelen van deze maatregelen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap teniet zullen worden gedaan. Ter ondersteuning van dit argument wezen deze belanghebbenden op de stijging van de invoer van afgewerkte weefsels in het tijdvak januari-april 1996 ten opzichte van hetzelfde tijdvak in 1997.

(281) De invoer van afgewerkte weefsels is in het tijdvak 1993-1996 in absolute termen geleidelijk gestegen, namelijk van ongeveer 45 000 ton in 1993 tot ongeveer 47 500 ton in 1996. Bij afgewerkte weefsels bestaande uit minder dan 85 % katoen valt eenzelfde trend waar te nemen, daar de invoer van dit soort weefsels van ongeveer 4 700 ton in 1993 tot ongeveer 7 000 ton in 1996 is gestegen. Deze stijging geschiedde dus in een tijdvak waarin geen antidumpingmaatregelen waren ingesteld. Van 1996 tot het einde van het schade-onderzoektijdvak steeg de invoer van afgewerkte weefsels van 47 500 ton tot 53 000 ton.

(282) Worden de invoercijfers van afgewerkte weefsels in het tijdvak november 1996-mei 1997 (tijdvak waarin voorlopige antidumpingmaatregelen van kracht waren) vergeleken met die van afgewerkte weefsels in hetzelfde tijdvak in 1994, 1995 en 1996, dan blijkt dat er een stijging van ongeveer 25 500 ton in 1993-1994 tot ongeveer 32 000 ton in 1996-1997 is geschied.

(283) De invoer van afgewerkte weefsels, zowel van weefsels die ten minste 85 % katoen bevatten als van weefsels die minder dan 85 % katoen bevatten, is de afgelopen jaren gestegen, hetgeen waarschijnlijk samenvalt met de ontwikkeling van de veredelingsindustrie in derde landen. Het is moeilijk aan te nemen dat deze ontwikkeling uitsluitend of grotendeels aan antidumpingmaatregelen is toe te schrijven daar gedurende het grootste deel van het onderzochte tijdvak geen antidumpingmaatregelen waren ingesteld. Dit wordt voorts bevestigd door een analyse van de cijfers die betrekking hebben op het tijdvak waarin antidumpingmaatregelen golden.

(284) Van 1993 tot 1996 is de invoer van geverfde en bedrukte weefsels gestegen; van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak is de invoer van geverfde en bedrukte weefsels relatief stabiel gebleven. Gesteld kan worden dat antidumpingrechten op ongebleekte weefsels geen verschuiving naar de invoer van geverfde en bedrukte weefsels zullen veroorzaken. De voorlopige conclusie is dat een stijging van de invoer van deze weefsels in het tijdvak 1993-schade-onderzoektijdvak en in de toekomst het gevolg is van de trend in landen van uitvoer om steeds meer op producten met en hogere toegevoegde waarde over te schakelen.

(285) Van 1993 tot 1996 daalde de invoer van gebleekte weefsels van 13 000 tot 10 300 ton. Van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak steeg de invoer van gebleekte weefsels meer dan de gemiddelde invoer van de andere afgewerkte producten, namelijk van ongeveer 10 300 tot ongeveer 15 000 ton.

(286) De stijging met ongeveer 5 000 ton van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak valt als volgt uit te splitsen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(287) De kosten van het bleken houden rechtstreeks verband met het gewicht van het weefsel. Voor weefsels met een gewicht van 120 g/m2 bedragen de kosten van het bleken ongeveer 0,6 ECU/kg. De kosten nemen met ongeveer 10 à 15 % toe voor weefsels met een gewicht van 200 g/m2. Daar het gemiddelde gewicht van ingevoerde gebleekte weefsels 130-200 g/m2 bedraagt, kunnen de kosten van het bleken op ongeveer 0,8 ECU/kg worden geraamd, waardoor het economisch nauwelijks gerechtvaardigd is om op de invoer van gebleekte weefsels over de schakelen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(288) De prijs van ingevoerde, gebleekte weefsels is in alle gevallen hoger dan de prijzen van ingevoerde, ongebleekte weefsels, vermeerderd met een geraamd antidumpingrecht van 15 %, behalve in het geval van India en Pakistan. De prijzen bij invoer van gebleekte weefsels zijn ook hoger dan die bij invoer van ongebleekte weefsels, vermeerderd met een antidumpingrecht van 15 % en de kosten van het bleken in de Gemeenschap.

(289) Er schijnt geen economische rechtvaardiging te zijn voor de invoer van gebleekte weefsels uit de andere betrokken landen dan India en Pakistan; en uit andere derde landen.

In het geval van India en Pakistan schijnt de economische rechtvaardiging overigens minimaal te zijn daar het bleken een integrerend bestanddeel vormt van een activiteit die, onder andere, ook het bedrukken en zelfs de confectie omvat; de noodzakelijke kwaliteitscontrole en de aanpassing aan de eisen van de afnemer beperken de mogelijkheid om in belangrijke mate op gebleekte weefsels uit derde landen over te schakelen. Uit gegevens die bepaalde partijen hebben verstrekt, blijkt ook dat de invoer van gebleekte weefsels in het tijdvak waarin voorlopige antidumpingmaatregelen van toepassing waren, te duur is gebleken gezien de geringe kwaliteit van de ingevoerde gebleekte weefsels.

(290) Andere gegevens waarover de Commissie beschikt, wijzen erop dat bij de aangifte van sommige voorgebleekte weefsels (zogenaamde vluchtig geverfde weefsels die thans bij de ongebleekte weefsels worden ingedeeld) gefraudeerd werd. Het kan daarom niet worden uitgesloten dat de trend van de invoer van gebleekte weefsels in werkelijkheid minder geprononceerd is dan het geval lijkt te zijn.

(291) De voorlopige conclusie luidt daarom dat om economische redenen niet verwacht kan worden, gezien de prijzen en kosten in het schade-onderzoektijdvak, dat de instelling van een antidumpingrecht tot een sterke stijging van de invoer van gebleekte weefsels zal leiden.

Daar de invoer van gebleekte weefsels economisch niet zinvol is, lijkt de waargenomen stijging van deze invoer van ongeveer 5 000 ton van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak niet te verklaren, zelfs indien er fraude zou zijn. Dit punt zal nader worden onderzocht.

(292) Bovendien zijn op afgewerkte weefsels ook kwantitatieve beperkingen van toepassing en een mogelijke verschuiving van de invoer van ongebleekte naar afgewerkte weefsels zou tot de omvang van de vastgestelde contingenten zijn beperkt.

Gebleekte weefsels vallen in categorie 2, waarin alle ongebleekte en afgewerkte weefsels van ten minste 85 % katoen en van minder dan 85 % katoen zijn ingedeeld. Geverfde en bedrukte weefsels maken deel uit van de ondercategorie 2a, waarin geverfde en bedrukte weefsels en gekleurde garens, eveneens van ten minste 85 % katoen en van minder dan 85 % katoen, zijn ingedeeld. De onder subcategorie 2a ingedeelde contingenten hebben plafonds die in geen geval verhoogd kunnen worden; overboekingen van categorie 2 naar categorie 2a zijn niet mogelijk.

De invoer van afgewerkte weefsels uit India, Pakistan, Indonesië en de Volksrepubliek China is gecontingenteerd. De invoer van afgewerkte weefsels uit Egypte is aan vrijwillige uitvoerbeperkingen onderworpen. De invoer van afgewerkte weefsels uit Turkije is sinds 1996 niet aan contingentering onderworpen. De invoer van afgewerkte weefsels uit de overige derde landen die belangrijke exporteurs van deze producten zijn, is eveneens gecontingenteerd.

(293) Van het totale verbruik van afgewerkte weefsels in de Gemeenschap bestaat ongeveer 2 % uit ingevoerde gebleekte weefsels. Zoals hierboven vermeld, vallen deze weefsels onder categorie 2 van de Multivezelovereenkomst, waarin alle ongebleekte en afgewerkte weefsels zijn ingedeeld, zowel die welke ten minste 85 % katoen als die welke minder dan 85 % katoen bevatten.

Het contingent van categorie 2 wordt tot een hoog niveau benut (63 %). Het bestaan van de contingenten heeft overigens een hoge marktpenetratie van ingevoerde, ongebleekte katoenen weefsels die voor ten minste 85 % uit katoen bestaan, niet belet (74 % van de totale verbruik op de "open" markt van de Gemeenschap).

India, Indonesië, Pakistan en de Volksrepubliek China hebben hun contingenten in 1996 voor 76 % tot 106 % benut. Egypte, dat vrijwillige uitvoerbeperkingen toepaste, benutte de voor categorie 2 vastgestelde hoeveelheden in 1996 voor 77 %.

De contingenten voor categorie 2 zouden in theorie, na instelling van een antidumpingrecht van 15 %, geheel voor gebleekte in plaats van voor ongebleekte weefsels kunnen worden benut, maar omdat een economische rechtvaardiging voor een dergelijke overschakeling ontbreekt, zal dit waarschijnlijkt niet gebeuren.

(294) Bedrukte en geverfde weefsels zijn in categorie 2a ingedeeld. De contingenten van deze categorie worden minder benut (40 %). Deze geringere benutting komt tot uiting in een geringere marktpenetratie van ingevoerde bedrukte en geverfde weefsels (ongeveer 8 %). De markt van de Gemeenschap voor afgewerkte weefsels lijkt dus door in de Gemeenschap gevestigde verdelingsbedrijven te worden beheerst. Dit valt te verklaren door de "know how" van deze bedrijven, hun vermogen zich aan modeveranderingen aan te passen en de kwaliteit die zij leveren.

(295) De voor categorie 2a geopende contingenten (96 000 ton) bedragen ongeveer 82 % van de totale invoer in de Gemeenschap van onder categorie 2a ingedeelde afgewerkte weefsels. Contingenten bestaan voor bijna alle zogeheten "lage-kostenlanden". Andere grote exporteurs zijn de VSA, Zwitserland en Japan. Op Turkije zijn sinds 1996 geen contingenten meer van toepassing. De contingenten werden in 1996 voor 41 % benut. In 1996 maakten de afgewerkte weefsels uit lage-kostenlanden ongeveer 3 % uit van het totale verbruik in de Gemeenschap van afgewerkte weefsels.

(296) Aan de zeven voornaamste exportlanden die aan contingenten zijn onderworpen, is ongeveer 55 % van de totale gecontingenteerde hoeveelheid toegekend. Deze zeven landen behoren tot de tien voornaamste exporteurs van afgewerkte weefsels naar de Gemeenschap. De contingenten voor India, Indonesië, Pakistan en de Volksrepubliek China werden in 1996 voor 48 tot 82 % benut. Voor Egypte bestaat er geen contingent voor subcategorie 2a.

(297) Van het contingent werd in 1996 55 000 ton niet benut, of 7 % van het totale verbruik in de Gemeenschap van afgewerkte weefsels die meer dan 50 % katoen bevatten. Geraamd wordt echter dat de benutting met niet meer dan 20 000 à 25 000 ton kan stijgen, of ongeveer 3,6 % van het totale verbruik van afgewerkte weefsels in de Gemeenschap, daar sommige landen thans niet kunnen produceren (ex-Joegoslavië, Kroatië, Bosnië-Herzegovina. . .), andere landen geen afgewerkte weefsels meer produceren (Hongkong, Singapore. . .), terwijl weer andere landen reeds op maximumcapaciteit produceren (Midden- en Oost-Europese landen. . .).

(298) Naar verwachting zal de invoer van afgewerkte weefsels waarop thans contingenten van toepassing zijn, dus met niet meer dan 25 000 ton stijgen (3,6 % van het totale verbruik van afgewerkte weefsels in de Gemeenschap).

(299) De contingenten voor de Oost-Europese landen zijn per 1998 afgeschaft. Voor een sterke stijging van de uitvoer van afgewerkte weefsels uit deze landen zijn echter enorme buitenlandse investeringen in deze landen noodzakelijk, want deze beschikken niet over de nodige "know how" op dit gebied en zullen daarover waarschijnlijk ook niet op middellange termijn beschikken.

(300) De contingenten voor Turkije zijn geen 1996 opgeheven. De omschakeling van ongebleekte naar afgewerkte weefsels blijkt zich evenwel reeds in het tijdvak 1994-1996 te hebben voorgedaan, toen er geen antidumpingmaatregelen waren ingesteld (uitgezonderd voor een zeer korte duur, namelijk de laatste twee maanden van 1996).

(301) Wat Egypte betreft, komt een aanzienlijke toeneming van de uitvoer van afgewerkte weefsels onwaarschijnlijke voor, daar Egypte niet over de nodige "know how" blijkt te beschikken, in het bijzonder gezien de uitvoertrend in het verleden.

(302) De voorlopige conclusie is dat de invoer van afgewerkte weefsels is gestegen in een periode waarin geen antidumpingrechten van toepassing waren.

(303) Ook werd vastgesteld dat de invoer van bedrukte en geverfde weefsels in het tijdvak waarin voorlopige antidumpingrechten van toepassing waren, betrekkelijk stabiel is gebleven.

(304) De toename van de invoer van gebleekte weefsels in het tijdvak waarin voorlopige antidumpingrechten van toepassing waren, lijkt economisch niet verklaarbaar als een manier om een mogelijk antidumpingrecht te ontlopen.

(305) Een eventuele verschuiving van de invoer van ongebleekte naar afgewerkte weefsels zou door de aanwezigheid van kwantitatieve beperkingen beperkt blijven.

iii) Beperkte productiecapaciteit in de Gemeenschap

(306) Enkele partijen stelden dat de producenten van de Gemeenschap niet van eventuele antidumpingmaatregelen zullen profiteren, daar zij al op maximumcapaciteit produceren en dus niet aan de vraag zullen kunnen voldoen.

(307) In dit verband valt op te merken dat de capaciteit van de weverijen met een zekere flexibiliteit kan worden uitgebreid of ingekrompen. De capaciteit is voornamelijk afhankelijk van het aantal beschikbare machines (weefgetouwen), de snelheid ervan en het aantal gewerkte machine-uren; arbeid speelt geen overheersende rol, daar deze sector sterk geautomatiseerd is.

(308) De capaciteit kan al naar gelang het aantal en de snelheid van de weefgetouwen worden uitgebreid of ingekrompen. In ongunstige economische omstandigheden zullen producenten de neiging hebben het aantal weefgetouwen te verminderen en deze door de snelste techniek te vervangen om de kosten per eenheid te verlagen. De capaciteit kan daarom met een zekere flexibiliteit worden uitgebreid, respectievelijk ingekrompen.

(309) Van 1993 tot 1996 daalde het aantal gewerkte machine-uren bij de in de steekproef opgenomen producenten van de Gemeenschap met 7,5 %. Van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak steeg het aantal gewerkte machine-uren echter met 3 %. De capaciteit kan daarom worden uitgebreid door het aantal gewerkte machine-uren te verhogen.

(310) Bovendien worden voor het weven van het betrokken product dezelfde uitrusting gebruikt en dezelfde arbeidskrachten ingezet als voor andere soorten weefsels (mengsels van polyester-katoen, synthetische weefsels enz.). Het gebruik van de capaciteit kan daarom aan de vraag op de markt worden aangepast. De productiecapaciteit is niet aan fysieke beperkingen onderworpen. Wat voornamelijk nodig is om deze markt te betreden of om uit te breiden, is kapitaal om machines aan te kopen (een weefgetouw kost gemiddeld tussen 100 000 en 150 000 ECU).

(311) Voorts traden gedurende het tijdvak waarin de vorige antidumpingmaatregelen van toepassing waren, geen tekorten op. Het zichtbare verbruik in de Gemeenschap vertoonde in het tijdvak 1993-1995 slechts een geringe stijging, namelijk 3 %. In het tijdvak 1995-1996 steeg het zichtbare verbruik met ongeveer 9 %, welke stijging waarschijnlijk veroorzaakt werd door een sterke stijging van de invoer na de aankondiging van antidumpingmaatregelen. Van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak vertoonde het zichtbare verbruik een lichte daling, namelijk 3 %, maar dit verbruik was toch nog 5 % hoger dan in 1995.

iv) Conclusie

(312) De voorlopige conclusie luidt dat er geen groeiende tendens is afgewerkte weefsels in te voeren, welke tendens zich in de toekomst waarschijnlijk nog zal voortzetten ongeacht het feit of antidumpingmaatregelen worden genomen. De instelling van rechten kan de tendens hebben versterkt meer gebleekte weefsels in te voeren. Volgens de beschikbare gegevens lijkt een overschakeling op de invoer van gebleekte weefsels om antidumpingrechten op ongebleekte weefsels te vermijden, economisch niet gerechtvaardigd. Voorts wordt geconcludeerd dat een eventuele stijging van de invoer van afgewerkte weefsels beperkt zal worden door de contingenten die op deze producten van toepassing zijn en door het comparatieve voordeel van de veredelingsbedrijven in de Gemeenschap in termen van "know how".

(313) Het wordt evenmin waarschijnlijk geacht dat de producenten van de Gemeenschap door beperkte productiecapaciteiten niet in staat zullen zijn van antidumpingmaatregelen te profiteren.

(314) Gezien het bovenstaande wordt niet verwacht dat een stijging van de invoer van afgewerkte weefsels na het nemen van antidumpingmaatregelen afbreuk zal doen aan de voordelige gevolgen van deze maatregelen voor de producenten van de Gemeenschap.

e) Mogelijke gevolgen van het nemen van maatregelen

(315) De gevolgen die werden waargenomen na de toepassing van voorlopige maatregelen gedurende het tijdvak november 1996-mei 1997 geven enig inzicht in de mogelijke gevolgen van het nemen van antidumpingmaatregelen in het kader van de onderhavige procedure.

(316) In de eerste plaats kan worden verwacht dat de producenten van de Gemeenschap hun marktaandeel in de Gemeenschap door een verhoging van de afzet zullen vergroten. Vervolgens kan worden verwacht dat de bezettingsgraad zal toenemen, waardoor de productie zal toenemen en de producenten van de Gemeenschap hun kosten per eenheid kunnen terugdringen. Hoewel een lichte prijsdaling kon worden waargenomen gedurende het tijdvak dat de vorige voorlopige maatregelen van toepassing waren, kan op langere termijn worden verwacht dat de prijzen een matige stijging zullen ondergaan, doch niet met het bedrag van het recht. De bezettingsgraad bij de producenten van de Gemeenschap zal naar verwachting door een toegenomen productie stijgen, waardoor hun kosten per eenheid lager zullen zijn. De gevolgtrekking luidt dat verwacht wordt dat de producenten van de Gemeenschap, door een toename van productie en afzet, enerzijds, en een verlaging van de kosten per eenheid, anderzijds, weer winstgevend zullen worden.

f) Mogelijke gevolgen van het niet nemen van maatregelen

(317) Indien geen maatregelen worden genomen, wordt verwacht dat de neerwaartse trend die in het tijdvak 1993-1996 werd waargenomen, zich zal voortzetten.

(318) Bij een verdere erosie van de winsten van de bedrijfstak van de Gemeenschap zou het voorbestaan van deze sector in gevaar komen en zou het tot bedrijfssluitingen en verlies van arbeidsplaatsen kunnen komen. Uit de gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten van de Gemeenschap hebben verstrekt, blijkt dat de verliezen in de afgelopen drie jaar slechts door het aanbreken van reserves konden worden opgevangen. Indien deze situatie voortduurt, zullen de betrokken ondernemingen hun activiteiten in deze sector waarschijnlijk staken.

(319) De niet-geïntegreerde weverijen in de katoenproducerende bedrijfstak zijn een alternatief voor de geïntegreerde weverijen en de invoer van katoenen weefsels. Deze weverijen dragen bij tot de algemene flexibiliteit en tot het algemene concurrentievermogen van de sector. Indien een dergelijke leveringsbron verdwijnt, zal dit nadelige gevolgen hebben, niet slechts voor de spinnerijen, maar ook voor de stroomafwaartse bedrijfstak in het algemeen.

4. Toeleveranciers: spinnerijen

a) Situatie van de spinnerijen

i) Algemene gegevens over de spinnerijen in de Gemeenschap

(320) De totale productie van, al dan niet voor het grootste deel uit katoen bestaande garens bedroeg in 1996 ongeveer 805 000 ton (9). De stroomafwaartse bedrijven in de Gemeenschap zijn de voornaamste afnemers van de garenproducenten in de Gemeenschap, daar deze ongeveer 95 % van hun productie afnemen.

(321) Het overeenkomstige aantal arbeidsplaatsen bedroeg in 1996 ongeveer 68 000, zowel bij de geïntegreerde als bij de niet-geïntegreerde spinnerijen (het aantal arbeidsplaatsen bij niet-geïntegreerde spinnerijen werd op ongeveer 20 400 (10) geraamd). Het aantal werknemers dat zich bij de niet-geïntegreerde spinnerijen met de productie van katoenen garens bezighoudt die voor ten minste 85 % uit katoen bestaan, wordt op ongeveer 9 800 geraamd.

(322) In 1996 werd in de Gemeenschap ongeveer 1 miljoen ton garen gebruikt, waarvan ongeveer 758 000 ton garen dat voor ten minste 85 % uit katoen bestaat en ongeveer 243 000 ton garen dat minder dan 85 % katoen bevat (11).

ii) Nadere analyse van de gegevens over de spinnerijen in de Gemeenschap

(323) De spinnerijen die de vragenlijst van de Gemeenschap hebben beantwoord, zagen hun productie van ten minste uit 85 % katoen bestaand garen van ongeveer 38 000 ton in 1995 tot ongeveer 35 000 ton in 1996 teruglopen. De betrokken spinnerijen produceerden zowel openeind- als ringgesponnen garens.

(324) De afzet van deze spinnerijen in de Gemeenschap nam af van ongeveer 37 000 ton in 1995 tot ongeveer 31 500 ton in 1996. In waarde daalde de afzet van ongeveer 107 miljoen ECU in 1995 tot ongeveer 98 miljoen ECU in 1996.

(325) Van 1996 tot het schade-onderzoektijdvak, in welke tijdspanne voor een deel voorlopige maatregelen van toepassing waren, steeg de productie van ongeveer 35 000 ton tot ongeveer 35 500 ton. De afzet steeg in volume van ongeveer 31 500 ton tot ongeveer 32 600 ton. In waarde steeg de afzet van ongeveer 98 miljoen ECU tot ongeveer 108 miljoen ECU.

(326) De ondernemingen leden verliezen van gemiddeld 3,7 % in 1995 tot 4,6 % in 1996.

(327) De investeringen daalden van 8,7 miljoen ECU in 1995 tot ongeveer 5,8 miljoen ECU in 1996, dat wil zeggen met ongeveer 33 %.

(328) De werkgelegenheid bij de betrokken spinnerijen nam af van in totaal ongeveer 2 240 arbeidsplaatsen in 1995 tot ongeveer 1 800 arbeidsplaatsen in 1997.

b) Gevolgen van het al dan niet nemen van maatregelen

(329) Ongeveer 95 % van de totale productie van garens in de Gemeenschap (zowel van voor meer als voor minder dan 85 % uit katoen bestaande garens) is voor de verwerkende industrie in de Gemeenschap bestemd. 44 % van het totale verbruik in de Gemeenschap van uit ten minste 85 % katoen bestaand garen is voor weverijen in de Gemeenschap bestemd. Uit het feit dat garenproducenten in de Gemeenschap 70 % van de markt van de Gemeenschap voor garens die voor meer dan 85 % uit katoen bestaan, in handen hebben, volgt dat ongeveer 30 % van de productie van deze spinnerijen afhankelijk is van weverijen in de Gemeenschap. Een belangrijke afname van de productie van het betrokken product in de Gemeenschap zou dus op de spinnerijen in de Gemeenschap van aanzienlijke nadelige invloed zijn.

(330) Dit bleek ook uit de ontwikkeling van afzet en productie van de spinnerijen waarvan de gegevens nader werden onderzocht, welke de algemene trend van de weverijen in de Gemeenschap volgde.

(331) Gezien deze onderlinge afhankelijkheid zou een daling van de productie van het betrokken product in de Gemeenschap voor de spinnerijen aldaar zeer waarschijnlijk grote gevolgen hebben. Daarom kan worden aangenomen dat een verbetering van de situatie van de weverijen in de Gemeenschap een gunstige uitwerking zal hebben op die van de spinnerijen aldaar.

5. Geïntegreerde producenten

a) Aard en structuur van de bedrijfstak

(332) Geïntegreerde producenten zijn producenten die zich onder meer met het weven bezighouden, maar ook met stroomopwaartse en stroomafwaartse activiteiten tot de confectie van de geweven stoffen. Deze ondernemingen gebruiken de door hen zelf geproduceerde ongebleekte katoenen weefsels als grondstof voor het volgende stroomafwaartse productiestadium.

(333) De totale productie van het betrokken product in de Gemeenschap bedroeg in 1996 317 000 ton. Daarvan zouden de geïntegreerde weverijen ongeveer 224 500 ton voor hun rekening nemen.

(334) Naar raming waren deze geïntegreerde weverijen goed voor ongeveer 24 000 arbeidsplaatsen.

b) Gevolgen van het al dan niet instellen van maatregelen

(335) Enerzijds werd aangevoerd dat de geïntegreerde producenten van antidumpingmaatregelen zouden profiteren, daar hun afgewerkte weefsels en confectie-artikelen momenteel met afgewerkte weefsels en de confectieartikelen concurreren die van ongebleekte, met dumping ingevoerde stoffen zijn gemaakt. Worden geen maatregelen genomen, dan ondervinden de geïntegreerde producenten een kostennadeel dat ertoe zou kunnen leiden dat de productie van weefsels in het eigen bedrijf zou worden stopgezet.

(336) Anderzijds werd aangevoerd dat de geïntegreerde producenten ook goedkope grondstoffen moeten kunnen aanschaffen, omdat zij zowel zelf geproduceerde als ingevoerde ongebleekte katoenen weefsels gebruiken om op het gebied van goedkope confectieartikelen concurrerend te blijven.

(337) In dit verband dient op het volgende te worden gewezen:

- geïntegreerde producenten die geen ongebleekte weefsels invoeren, zouden van de maatregelen profiteren, daar zij vooral tegen deze invoer concurreren, welke invoer de andere producenten van de Gemeenschap in staat stelt confectieartikelen tegen lagere prijzen aan te bieden;

- voor geïntegreerde producenten die ongebleekte weefsels invoeren, zouden de gevolgen van de maatregelen verschillen naar gelang van hun afhankelijkheid van de invoer uit de betrokken landen;

- op kant-en-klaarartikelen zoals beddenlinnen zijn reeds antidumpingmaatregelen van toepassing, waardoor de invoer van onbillijk geprijsd beddenlinnen uit lagekostenlanden thans voor de geïntegreerde producenten geen werkelijke bedreiging vormt. Op te merken valt dat de sector beddenlinnen ongeveer 30 % van de confectie-industrie van het betrokken product voor zijn rekening neemt;

- De gebonden productie van ongebleekte katoenen weefsels was in 1996 goed voor ongeveer 60 % van de totale hoeveelheid ongebleekte, voor ten minste 85 % uit katoen bestaande weefsels die door de veredelingsbedrijven in de Gemeenschap worden gebruikt, hetgeen het belang van de geïntegreerde bedrijven in deze context verklaart.

6. Stroomafwaartse ondernemingen: veredelingsbedrijven, "converters", importeurs en confectiebedrijven

a) Veredelingsbedrijven

i) Aard en structuur van de veredelingsbedrijven

(338) Veredelingsbedrijven verwerken het ongebleekte weefsel tot een afgewerkt weefsel (gebleekt, geverfd, bedrukt). Zij kunnen op commissie werken of deel uitmaken van een groep die zich ook bezighoudt met verwante stroomopwaarts of stroomafwaartse activiteiten. De bedrijven die op basis van commissie werken (de loonverdelingsbedrijven) krijgen de grondstof van een tussenpersoon (converter) en worden geen eigenaar van het weefsel.

De verhouding tussen loon- en andere veredelingsbedrijven is geraamd aan het hand van gegevens over Italië, in welk land in 1996 35 % van alle textielveredelingswerkzaamheden in de Gemeenschap werden uitgevoerd. In 1994 werden 88 % van alle veredelingswerkzaamheden op Commissieloonbasis uitgevoerd. In de veronderstelling dat dit percentage in andere landen lager kan zijn, blijkt het redelijk ervan uit te gaan dat tussen 65 % en 70 % van alle veredelingswerkzaamheden in de Gemeenschap door loonveredelingsbedrijven wordt verricht.

Veredelingsbedrijven zijn kapitaalintensief en concurreren sterk op prijs. Hoewel de afgewerkte stoffen in sommige gevallen tamelijk gestandaardiseerd zijn (eenvoudige patronen en kleuren), hebben deze veel differentiatiemogelijkheden en een hoge toegevoegde waarde. Het product is modegevoelig: er komen nagenoeg elk jaar nieuwe ontwerpen uit. Volgens de belanghebbenden zijn de volgende factoren voor het concurrentievermogen van groot belang: kwaliteit, leveringstijd, leveringsbetrouwbaarheid, reactiesnelheid (mogelijkheid om veranderingen aan te brengen aan het product als met het werk reeds is begonnen), nabijheid van afnemers, service en de mogelijkheid kleine hoeveelheden te behandelen.

Om deze redenen kan van afgewerkte weefsels in de Gemeenschap gewoonlijk worden verwacht dat zij ten opzichte van ingevoerde afgewerkte weefsels een voorsprong behouden.

De marktpenetratie van ingevoerde producten is dan ook gering (ongeveer 10 % van het totale verbruik in 1996). De zogeheten lagekostenlanden hebben ongeveer een marktaandeel van 6 % en landen zoals de VSA, Zwitserland en Japan hebben er een van ongeveer 4 %.

(339) De totale hoeveelheid van het betrokken product dat door de veredelingsbedrijven van de Gemeenschap in 1996 werd behandeld, bedraagt ongeveer 533 000 ton.

(340) Het verbruik van afgewerkte weefsels in de Gemeenschap in 1996 hem als volgt worden uitgesplitst:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(341) Bij onderzoek van de gegevens over de markt voor afgewerkte weefsels in de Gemeenschap blijkt dat weefsels uit derde landen op deze markt slechts een bescheiden plaats innemen. De afgewerkte weefsels uit de betrokken landen hadden slechts een marktaandeel van 4 %, terwijl dat van weefsels uit andere derde landen 6 % was. De veredelingsbedrijven in de Gemeenschap hadden in de Gemeenschap een marktaandeel van 90 %.

(342) De totale werkgelegenheid bij deze veredelingsbedrijven werd voor 1996 op ongeveer 134 000 arbeidsplaatsen geraamd (12). Het aantal werknemers bij de veredelingsbedrijven die zich uitsluitend met weefsels van ten minste 85 % katoen bezighouden, werd op ongeveer 27 000 geraamd. Ten aanzien van dit cijfer moet evenwel worden opgemerkt dat ongebleekte katoenen weefsels (van ten minste 85 % katoen) uit de bij deze procedure betrokken landen slechts 43 % uitmaken van dit soort weefsel dat door deze sector als grondstof wordt gebruikt.

ii) Analyse van de gegevens over de veredelingsbedrijven in de Gemeenschap

(343) De analyse in deze afdeling heeft betrekking op gegevens die de belanghebbenden hebben verstrekt die de vragenlijst hebben beantwoord welke de Commissie heeft opgesteld om specifieke aspecten van het onderzoek naar het belang van de Gemeenschap te verifiëren.

- Loonveredelingsbedrijven

(344) De omzet in het betrokken product nam in het tijdvak 1995-1996 met 3,1 % af en nam in het tijdvak 1996-1997, waarin voor een deel antidumpingmaatregelen van toepassing waren, weer met 15 % toe.

Het volume weefsels dat door deze loonveredelingsbedrijven werd verwerkt - uitgedrukt in strekkende meter - nam in het tijdvak 1995-1996 met 6,7 % af, maar nam in dat van 1996-1997 weer met 7,3 % toe.

De gewogen gemiddelde winsten van deze ondernemingen daalden van 15 % in 1995 tot 14 % in 1996.

De totale werkgelegenheid bij deze bedrijven daalde van 1 308 arbeidsplaatsen in 1995 tot 1 234 arbeidsplaatsen in 1997.

- Andere veredelingsbedrijven dan loonveredelingsbedrijven (waaronder die welke zich ook met confectie bezighouden).

(345) De omzet van de veredelingsbedrijven in verband met het betrokken product nam in het tijdvak 1995-1996 met ongeveer 1,1 % af, namelijk van 180 miljoen ECU tot ongeveer 178 miljoen ECU. In het tijdvak 1996-1997 nam de omzet weer toe tot ongeveer 185 miljoen ECU, dus met ongeveer 4 %.

De hoeveelheden afgewerkte weefsels bleven in het tijdvak 1995-1997 stabiel op ongeveer 12 900 ton.

De gewogen gemiddelde winst van de veredelingsbedrijven in het tijdvak 1995-1996 was als volgt: voor zuivere veredelingsbedrijven daalde deze van 8 % tot ongeveer 5 %; voor de stroomafwaarts geïntegreerde veredelingsbedrijven nam deze toe van 1,1 % tot 2,3 %. Op te merken valt dat de winstcijfers betrekking hebben op de totale opbrengst van de bedrijven op de verkoop en niet rechtstreeks aan het betrokken product, respectievelijk de betrokken activiteit kunnen worden toegerekend.

De totale werkgelegenheid bij deze veredelingsbedrijven daalde van 2 463 arbeidsplaatsen in 1995, 2 339 arbeidsplaatsen in 1996 tot 2 219 arbeidsplaatsen in 1997.

iii) Gevolgen van het instellen van antidumpingmaatregelen

(346) De Commissie heeft onderzocht in welke mate de prijzen van ongebleekte katoenen weefsels in het verleden, na het nemen van voorlopige maatregelen, zijn gestegen.

Uit de gegevens die de verschillende medewerkende belanghebbenden hebben voorgelegd, blijkt dat de prijzen van ingevoerde ongebleekte katoenen weefsels van alle oorsprong in het tijdvak 1996-1997 met 5,6 % is gestegen, ondanks het feit dat het voorlopige recht gemiddeld ongeveer 15 % bedroeg. Voor de berekening van de prijsstijging werden de gegevens van één respondent buiten beschouwing gelaten die opgaf dat de prijzen van de door hem aangekochte ongebleekte katoenen weefsels in het tijdvak 1996-1997 met 3,3 % waren gedaald. Daar deze onderneming in 1996 ongeveer 87 % van de ongebleekte weefsels bij leveranciers in de Gemeenschap had aangekocht, werd het passend geacht deze van de berekening van de prijsstijging uit te sluiten.

In dezelfde periode namen de gemiddelde prijzen van de producten uit andere derde landen volgens Eurostat met ongeveer 1 % af, terwijl de prijzen van de producenten van de Gemeenschap gemiddeld ongeveer 2 % daalden. Deze bevindingen zijn in tegenspraak met het argument dat, zouden antidumpingrechten worden ingesteld, andere derde landen en weverijen in de Gemeenschap van de gelegenheid gebruik zouden maken om hun prijzen met het bedrag van het recht te verhogen.

(347) Bij de beoordeling van de invloed van de antidumpingmaatregelen op de prijzen van afgewerkte weefsels hebben de diensten van de Commissie eerst berekend hoeveel de kosten van ongebleekte katoenen weefsels voor veredelingsbedrijven zouden stijgen en daarna de kosten van ongebleekte weefsels in procenten van de totale productiekosten van afgewerkte weefsels.

Volgens de antwoorden op de vragenlijst in verband met het belang van de Gemeenschap zouden de kosten van ingevoerde ongebleekte katoenen weefsels van verschillende oorsprong, waarvan de meeste uit de zes betrokken landen afkomstig waren, in het tijdvak 1996-1997 met 5,6 % zijn gestegen.

De door de veredelingsbedrijven betaalde prijzen van ongebleekte katoenen weefsels van allerlei oorsprong stegen gemiddeld met 2,2 %. Dit is in tegenspraak met het argument van sommige partijen dat de prijzen van alle ongebleekte katoenen weefsels met het bedrag van het antidumpingrecht zouden stijgen.

Uit dezelfde antwoorden op de vragenlijsten bleek dat de kosten van ongebleekte weefsels een weerslag van 16 % à 52 % op de totale kosten van het afgewerkte weefsel hebben, afhankelijk van de waarde die door de verschillende afwerkingen wordt toegevoegd, waarbij die weerslag gemiddeld op 41 % uitkomt.

Een automatische toepassing van de twee bovengenoemde elementen zou tot een stijging van de kosten van het afgewerkte weefsel van 0,9 % hebben geleid (2,2 % vermenigvuldigd met 41 %).

(348) Uit dezelfde antwoorden van andere veredelingsbedrijven dan loonveredelingsbedrijven blijkt dat de prijzen van afgewerkte weefsels in het tijdvak 1996-1997, waarin antidumpingmaatregelen werden ingesteld, met ongeveer 5,6 % zijn gestegen. Deze prijsstijging van afgewerkte weefsels dient te worden vergeleken met een normale jaarlijkse prijsstijging van 1 à 2 %.

Uit bovenomschreven elementen kan zonder meer worden afgeleid dat de prijzen van afgewerkte weefsels sterker zijn gestegen dan hetgeen te verwachten was als gevolg van de toepassing van het voorlopige antidumpingrecht op ongebleekte katoenen weefsels en de normale jaarlijkse prijsstijging. Dit leidt tot de conclusie dat de veredelingsbedrijven niet alleen het recht hebben kunnen afwentelen op het volgende stadium in de productieketen, maar zelfs hun winsten hebben kunnen verhogen.

De gemiddelde winsten van andere veredelingsbedrijven dan loonveredelingsbedrijven op het betrokken product bleken te zijn gedaald van 7,4 % in 1995 tot 6,1 % in 1996, maar daarna, in het tijdvak 1996-1997, weer van gemiddeld 6,1 % tot 6,6 % te zijn gestegen.

(349) Op de eerste plaats kan worden geconcludeerd dat het volledige bedrag van het voorlopige antidumpingrecht niet via de kosten van het afgewerkte weefsel aan confectiebedrijven was doorgegeven, maar dat veeleer een deel van het recht door de importeurs werd gedragen en dat, wat het gedeelte van het recht dat op de veredelaars werd afgewenteld, zij niet alleen hun aandeel van het recht volledig op de confectiebedrijven afwentelden, maar in sommige gevallen de prijzen nog verder opvoerden. Aldus deed het voorlopige recht geen afbreuk aan de mogelijkheden van de veredelaars om hun winst op de afgewerkte weefsels waarin het betrokken product is verwerkt, op peil te houden of zelfs verhogen.

(350) Ten aanzien van de gevolgen van de voorlopige maatregelen voor de situatie van de loonveredelingsbedrijven werd aangevoerd dat na de instelling van antidumpingmaatregelen meer afgewerkte weefsels zullen worden ingevoerd, hetgeen ten koste zal gaan van deze bedrijven, want deze zullen minder werk krijgen. Dit zou nadelige gevolgen hebben voor de winsten van deze bedrijven, waarvan het voortbestaan zelfs in gevaar zou kunnen komen.

Uit de gegevens die de loonveredelingsbedrijven hebben verstrekt, blijkt dat de door hen behandelde hoeveelheden in het tijdvak 1995-1996 met 6 % zijn gedaald, maar dat deze hoeveelheden in 1997 weer met 7,5 % stegen, waardoor het niveau van 1995 weer werd bereikt.

De daling van de afgewerkte hoeveelheden in 1996 lijkt eerder het gevolg te zijn geweest van de onzekerheid die het vorige antidumpingonderzoek met zich bracht dan van de invoer van afgewerkte weefsels. Deze invoer daalde in 1996 met 4 % ten opzichte van 1995, maar de hoeveelheden die door de loonveredelingsbedrijven werden behandeld, namen ook met ongeveer 6 % af. Anderzijds is de invoer van afgewerkte weefsels in 1997 toegenomen, maar zijn ook de hoeveelheden die de loonveredelingsbedrijven hebben behandeld, met 7 % toegenomen.

(351) Zoals hierboven uiteengezet, zal een antidumpingrecht niet rechtstreeks tot een automatische verhoging van de kosten van het afgewerkte product leiden en daar de invoer van afgewerkte weefsels van de belangrijkste concurrenten van de Gemeenschap in lagekostenlanden aan contingenten is onderworpen, lijkt het risico van een te grote marktpenetratie niet onmiddellijk aanwezig te zijn.

Te vermelden valt dat, wat het marktaandeel van textielproducten uit derde landen betreft, het marktaandeel van afgewerkte weefsels het laagst is, zowel op de "open" als op de "gesloten" markt. De cijfers zijn: garen: 25 %, ongebleekte weefsels: 43 %, confectie-artikelen: 40 %, afgewerkte weefsels: 10 %.

iv) Conclusie

(352) Op grond van de ontvangen gegevens kon niet worden vastgesteld dat de maatregelen nadelige gevolgen voor de sector zouden hebben zoals enkele belanghebbenden hebben aangevoerd. De werkzaamheden van de loonveredelingsbedrijven gingen in 1997 niet achteruit, ondanks een toename van de invoer van afgewerkte weefsels. Andere veredelingsbedrijven dan loonveredelingsbedrijven en "converters" hebben niet alleen de prijsstijging van het betrokken product uit de betrokken landen in hun prijzen kunnen doorberekenen, maar zelfs hun winsten nog kunnen verhogen. Bovendien lijkt het risico van een te grote marktpenetratie van afgewerkte weefsels uit derde landen niet onmiddellijk aanwezig te zijn.

b) Importeurs-handelmaatschappijen

i) Gegevens over representatieve importeurs-handelmaatschappijen

(353) De importeurs/handelmaatschappijen die de vragenlijst over het belang van de Gemeenschap hebben beantwoord, vertegenwoordigen ongeveer 15 % van de totale invoer uit de betrokken landen, dat wil zeggen ongeveer 16 000 ton.

(354) In 1995 bedroeg de invoer van ongebleekte katoenen weefsels uit de betrokken landen 65 % van de totale invoer van dit product uit alle landen en in 1997 was dit 67 %. De invoer uit andere derde landen bedroeg in 1995 36 % en in 1997 33 % van de totale invoer uit alle landen. In tegenstelling tot hetgeen sommigen hebben beweerd, zijn de importeurs dus ongebleekte weefsels uit de betrokken landen blijven invoeren.

(355) De prijzen waartegen deze importeurs ongebleekte weefsels in de Gemeenschap verkochten, stegen in de periode 1996-1997 met ongeveer 9 %. Een deel van het recht werd kennelijk door de importeurs geabsorbeerd.

(356) De winstgevendheid van deze ondernemingen daalde van 5 % in 1995 tot 4 % in 1996.

ii) Conclusie

(357) Gezien de ervaring opgedaan tijdens het voorafgaande tijdvak waarin voorlopige antidumpingmaatregelen van toepassing waren, wordt voorlopig geconcludeerd dat, indien antidumpingmaatregelen worden genomen, de importeurs een deel van het recht zullen absorberen en het overige deel op de volgende stadium van de productieketen zullen afwentelen, of dit nu een "converter" of een zelfstandig veredelingsbedrijf is. Daar een deel van het recht kan worden doorberekend en gezien het feit dat producten van allerlei oorsprong worden ingevoerd waarvan een deel wel en een deel niet aan een eventuele antidumpingmaatregel is onderworpen, wordt geoordeeld dat de mogelijke gevolgen van de maatregelen voor importeurs-handelmaatschappijen van het betrokken product niet zodanig zullen zijn dat het voortbestaan van hun bedrijf in gevaar komt.

c) Confectiebedrijven

i) Aard en structuur van de bedrijfstak

(358) De confectie is het stadium waarin de afgewerkte weefsels tot kant-en-klaarartikelen worden verwerkt, van kledingstukken tot textielproducten voor huishoudelijk en voor industrieel gebruik.

Dit is het stadium waarin de hoogste waarde wordt toegevoegd, namelijk gemiddeld 25 à 70 %.

Geraamd werd dat bij de confectie van katoenen weefsels in 1996 ongeveer 390 000 personen betrokken waren.

ii) Gevolgen van het instellen van antidumpingmaatregelen

(359) Enkele partijen stelden dat de kosten van de confectiebedrijven na de instelling van antidumpingrechten op ongebleekte katoenen weefsels uit de betrokken landen zullen stijgen waardoor deze bedrijven minder goed met ingevoerde confectie-artikelen zullen kunnen concurreren.

(360) Uit kostenberekeningen van verschillende confectieartikelen die verschillende belanghebbenden hebben voorgelegd, blijkt dat het aandeel van de kosten van de afgewerkte weefsels in de verkoopprijs van confectieartikelen 15 à 45 % bedraagt, met een gemiddelde van ongeveer 35 %. Zelfs indien geen van de kosten geabsorbeerd kunnen worden, zullen de prijzen waarschijnlijk met niet meer dan gemiddeld 2 % stijgen.

(361) Enkele partijen hebben ook gesteld dat een antidumpingrecht op de invoer van ongebleekte weefsels op de confectiebedrijven van nadelige invloed zal zijn, en met name die in de huishoudtextielsector, daar deze sector een gebruiker in het groot is van het betrokken product om daaruit artikelen zoals beddenlinnen en huisinrichtingstextiel te maken, en reeds van de concurrentie van deze artikelen uit lagekostenlanden te lijden heeft.

(362) In dit verband valt te vermelden dat een van de voornaamste huishoudtextielproducten, namelijk beddenlinnen (30 % van het betrokken product dat door de confectie-industrie wordt gebruikt, wordt voor de vervaardiging van beddenlinnen gebruikt) thans aan antidumpingmaatregelen is onderworpen en dat de concurrentie van dit soort artikelen uit andere derde landen daardoor dus tamelijk beperkt is.

Voorlopig wordt geconcludeerd dat een antidumpingrecht op de economische situatie van de confectie-industrie geen aanmerkelijke invloed zal hebben.

d) Verbruikers

(363) Het betrokken product is een tussenproduct dat normaal niet op kleinhandelsniveau wordt verkocht. Met name ongebleekte katoen is een grondstof dat een aantal bewerkingen ondergaat alvorens het aan de verbruiker wordt verkocht. Teneinde de gevolgen van de antidumpingmaatregelen op het niveau van de verbruiker te beoordelen, is het dienstig de uitwerking van die maatregelen op de zich verder in de handelsketen bevindende ondernemingen te onderzoeken. Zoals hierboven is aangetoond zal de negatieve weerslag van de maatregelen op veredelaars en confectie- bedrijven niet aanzienlijk zijn. Met name wordt niet verwacht dat de hogere prijs voor het confectieproduct die de consument wordt aangerekend, de prijstoename voor de confectiebedrijven, die op een 2 % van de totale kosten voor de confectiegoederen werd geraamd, zal overtreffen.

7. Conclusies over belang van de Gemeenschap

(364) De diensten van de Commissie hebben alle argumenten en vragen die alle belanghebbenden bij het onderzoek naar voren hebben gebracht, onderzocht, en heeft daarbij, overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening met alle betrokken belangen rekening gehouden.

Het onderzoek werd geconcentreerd op de mogelijke voor- en nadelen voor de voornaamste sectoren die bij de procedure zijn betrokken: de producenten van de Gemeenschap, dat wil zeggen de weverijen en de toeleveranciers van de weverijen enerzijds, en de bedrijven die in de productieketen na de weverijen komen, met name de veredelingsbedrijven, anderzijds.

(365) De weverijen in de Gemeenschap lijken levensvatbaar en concurrerend te zijn, zeer kapitaalintensief en een belangrijke werkgever (te meer indien de daarmee rechtstreeks verbonden werkgelegenheid bij de spinnerijen in aanmerking wordt genomen). De sector is sterk aan internationale concurrentie uit lagekostenlanden blootgesteld; de winsten zijn gemiddeld laag, en er zijn zelfs verliezen, waardoor zijn voortbestaan in gevaar komt indien geen antidumpingmaatregelen worden genomen. Indien deze bedrijfstak verdwijnt, zal dit niet alleen negatieve gevolgen hebben voor de spinnerijen maar voor de katoenverwerkende bedrijfstak in zijn geheel, met inbegrip van de stroomafwaartse bedrijven waarvoor deze bedrijfstak een betrouwbare leveringsbron vormt.

(366) De diensten van de Commissie hebben vastgesteld dat de werkgelegenheid bij de veredelingsbedrijven in de Gemeenschap van vergelijkbaar belang is als die bij de weverijen van de Gemeenschap.

(367) De veredelingsbedrijven zijn minder aan concurrentie uit lagekostenlanden blootgesteld; door comparatieve voordelen zoals ontwerp, kwaliteit en aanpasbaarheid aan de mode zijn de winsten van deze bedrijven in het algemeen hoger, daar de commerciële risico's ook hoger zijn.

Vastgesteld werd dat het risico van verlies van marktaandeel door een verschuiving van de invoer naar afgewerkte weefsels minimaal was, gezien het bestaan van contingenten en de beperkte productiecapaciteiten in de derde landen.

(368) Het onderzoek van de gevolgen van de voorlopige maatregelen voor de weverijen en de stroomafwaartse bedrijven in de Gemeenschap toonde aan dit het hier om aanpassingen op korte termijn aan de marktvoorwaarden ging. De weverijen in de Gemeenschap hebben van de voorlopige maatregelen geprofiteerd en schijnen hun prijzen niet met de volle omvang van de antidumpingrechten te hebben verhoogd. Het is mogelijk dat antidumpingmaatregelen op langere termijn grotere voordelen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap zullen hebben (uitbreiding van de capaciteit, vermindering van de gemiddelde kosten, verhoging van de winsten).

Wat de veredelingsbedrijven betreft, is gebleken dat in de periode dat voorlopige maatregelen van kracht waren de kostenverhoging wel degelijk, in tegenstelling tot hetgeen was beweerd, op stroomafwaartse bedrijven kon worden afgewenteld, en dat de stijging van de kosten van de grondstof over de verschillende stadia van de productieketen was verdeeld. De prijzen van ongebleekte weefsels uit de betrokken landen en uit andere derde landen waren niet tot het niveau van het gemiddelde antidumpingrecht (15 %) gestegen. Indien de voorlopige maatregelen echter in definitieve maatregelen waren ongezet, zouden bepaalde negatieve gevolgen voor de veredelingsbedrijven waarschijnlijk duidelijkere zijn uitgekomen (verhoging van de uitvoerprijzen van de betrokken landen en wellicht zelfs een zekere verhoging van de prijzen van derde landen).

(369) De spinnerijen in de Gemeenschap zijn zeer afhankelijk van de weverijen aldaar. Voordelen voor deze weverijen zullen gunstige gevolgen hebben voor de spinnerijen.

(370) De gevolgen van antidumpingmaatregelen voor de confectiebedrijven in de Gemeenschap worden verzacht door hun afstand tot het betrokken product en de hoge waarde die in dit stadium wordt toegevoegd.

(371) Gezien bovenstaande factoren is de Commissie voorlopig tot de conclusie gekomen dat er geen dwingende redenen zijn om in het kader van deze procedure geen antidumpingmaatregelen te nemen.

H. VOORLOPIG RECHT

(372) Gezien de voorlopige conclusie betreffende dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap dienen voorlopige maatregelen te worden genomen om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap verdere schade ondervindt van de invoer met dumping uit, respectievelijk de Volksrepubliek China, Egypte, India, Indonesië, Pakistan en Turkije.

(373) Gezien de grote diversiteit van de weefselconstructies uit de zes betrokken landen wordt het dienstig geacht dat de antidumpingmaatregel de vorm krijgt van een ad valorem-antidumpingrecht.

(374) Bij het bepalen van de hoogte van het voorlopige recht is rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en met het bedrag van het recht dat noodzakelijk is om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog schade ondervindt. Om een einde te maken aan de schade, die voornamelijk uit een belemmering van noodzakelijke prijsverhogingen, een inkrimping van het marktaandeel en onvoldoende winsten bestaat, moeten de producenten van de Gemeenschap in staat worden gesteld hun prijzen tot een winstgevend niveau te verhogen zonder dat dit voor het afzetvolume nadelige gevolgen heeft. De prijzen van het betrokken product uit de zes betrokken landen moeten derhalve dienovereenkomstig worden verhoogd.

(375) Om te bepalen hoe hoog het recht moet zijn om aan de door dumping veroorzaakte schade een einde te maken, moet eerst worden vastgesteld welke de minimale winst, vóór belastingen, is die de producenten van de Gemeenschap redelijkerwijs moeten maken om concurrerend te blijven. Een winstmarge van 8 % bleek een passend minimum te zijn, daar de producenten van de Gemeenschap deze winst redelijkerwijze, in afwezigheid van schadeveroorzakende dumping, konden behalen, rekening houdend met de nodige investeringen op lange termijn.

(376) Voor het berekenen van de schadedrempel, dat wil zeggen de onderprijzing, werd de gewogen gemiddelde winstderving van de in de steekproef opgenomen producenten van de Gemeenschap samen met de minimale winst, vóór belastingen, bovenvermeld, opgeteld bij de vastgestelde verkoopprijzen van de producenten van de Gemeenschap. De gewogen gemiddelde schademarge werd vervolgens uitgedrukt in procenten van de cif-prijs, franco grens Gemeenschap.

(377) Wanneer de voor een bepaalde exporterende producent vastgestelde dumpingmarges lager zijn dan de overeenkomstige verhogingen van de uitvoerprijzen die noodzakelijk zijn om verdere schade te voorkomen, als hierboven berekend, wordt het definitieve recht tot de vastgestelde dumpingmarge beperkt.

(378) Het antidumpingrecht dat wordt voorgesteld voor ondernemingen die hun medewerking verleenden maar niet in de steekproef werden opgenomen, is gelijk aan de gemiddelde dumpingmarge voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen, gewogen aan de hand van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden, behalve voor Turkije, voor welk land het recht gebaseerd werd op de schadedrempel, en voor Indonesië, voor welk land het recht op de klacht werd gebaseerd.

(379) Het antidumpingrecht voor niet-medewerkende ondernemingen berust op de hoogste dumpingmarge van een in de steekproef opgenomen onderneming, behalve voor Turkije, voor welk land, gezien de geringe medewerking aldaar, de hoogste dumpingmarge werd gebruikt die voor een representatief soort weefsel bij de exporteur met de hoogste dumpingmarge werd aangetroffen.

I. SLOTBEPALINGEN

(380) Overeenkomstig artikel 47, lid 2, van het aanvullend protocol bij de Associatie-Overeenkomst EG-Turkije heeft de Commissie op 11 juli 1997 een verzoek ingediend bij de Associatieraad EG-Turkije, omdat een antidumpingprocedure tegen Turkse exporteurs was ingeleid. Aangezien de Associatieraad geen besluit heeft genomen binnen drie maanden na de indiening van het verzoek, neemt de Commissie thans, overeenkomstig genoemd artikel en artikel 7 van de basisverordening, voorlopige antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product uit Turkije.

(381) In het belang van een behoorlijk bestuur dient een termijn te worden gesteld waarbinnen belanghebbenden hun standpunt schriftelijk kunnen bekendmaken en kunnen verzoeken om te worden gehoord. Voorts dient te worden bepaald dat alle bevindingen in het kader van deze verordening een voorlopig karakter dragen en kunnen worden herzien met het oog op een definitief recht dat de Commissie kan voorstellen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Op de invoer van ongebleekte weefsels van katoen, ingedeeld onder de GN-codes ex 5208 11 90 tot en met 5208 19 en ex 5209 11 tot en met 5209 19 (Taric codes 5208 11 90 90, 5208 12 11 90, 5208 12 13 90, 5208 12 15 90, 5208 12 19 90, 5208 12 91 90, 5208 12 93 90, 5208 12 95 90, 5208 12 99 90, 5208 13 00 90, 5208 19 00 90, 5209 11 00 90, 5209 12 00 90, 5209 19 00 90) van oorsprong uit, respectievelijk de Volksrepubliek China, Egypte, India, Indonesië, Pakistan en Turkije, wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld.

2. Het voorlopige antidumpingrecht, dat wordt toegepast op de cif-prijs, netto, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de producten van oorsprong uit de hiernavolgende landen bedraagt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Niettegenstaande lid 2 zijn de in de bijlage I genoemde producenten/exporteurs aan de navolgende antidumpingrechten onderworpen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. Niettegenstaande lid 2 worden hierna genoemde ondernemingen aan de volgende antidumpingrechten onderworpen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

5. Tenzij anders bepaald zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

6. Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 omschreven product dient zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

Artikel 2

1. De producten die zijn ingedeeld onder de in artikel 1, lid 1, genoemde GN-codes en die op uitsluitend met de hand of de voet bediende handweefgetouwen zijn vervaardigd, zijn van het bij artikel 1 ingestelde recht vrijgesteld (Taric-codes 5208 11 90 10, 5208 12 11 10, 5208 12 13 10, 5208 12 15 10, 5208 12 19 10, 5208 12 91 10, 5208 12 93 10, 5208 12 95 10, 5208 12 99 10, 5208 13 00 10, 5208 19 00 10, 5209 11 00 10, 5209 12 00 10, 5209 19 00 10).

2. De in lid 1 bedoelde vrijstelling wordt slechts verleend voor producten die bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap vergezeld gaan:

a) ofwel een certificaat van de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong dat met het model in bijlage II overeenstemt,

b) ofwel een certificaat dat overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 3030/93 van de Raad (13) is afgegeven.

3. De in lid 2, punt a) bedoelde certificaten zijn uitsluitend geldig indien de landen van oorsprong de Commissie de namen en adressen van de overheidsinstanties op hun grondgebied die gemachtigd zijn deze certificaten af te geven, hebben medegedeeld en de Commissie tevens specimens hebben toegezonden van de door deze instanties gebruikte stempels, alsmede de namen en adressen van de overheidsinstanties die met de controle op deze certificaten zijn belast. De stempels zijn geldig vanaf de dag dat de Commissie de specimens heeft ontvangen.

4. De krachtens lid 2 afgegeven certificaten zijn uitsluitend geldig indien a) en c) in vak 11 zijn doorgehaald en indien wordt verklaard dat de betrokken producten aan de omschrijving onder b) voldoen.

5. Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (14) bevattende uitvoeringsbepalingen van het communautair douanewetboek, en met name de bepalingen betreffende administratieve samenwerking in de artikelen 93, 93 bis en 94, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 12/97 (15), zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3

Overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden hun standpunt schriftelijk bekendmaken en verzoeken om binnen vijftien dagen na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening door de Commissie te worden gehoord.

Overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen één maand na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening opmerkingen maken over de toepassing daarvan.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 7 april 1998.

Voor de Commissie

Leon BRITTAN

Vice-Voorzitter

(1) PB L 56 van 6. 3. 1996, blz. 1.

(2) PB L 317 van 6. 12. 1996, blz. 1.

(3) PB C 210 van 11. 7. 1997, blz. 13.

(4) Met uitzondering van de Volksrepubliek China.

(5) Bron: CITH, Euratex en Eurocoton.

(6) Bron: Eurostat en de bureaus voor de statistiek van Zweden, Finland en Oostenrijk voor de jaren vóór 1995.

(7) Bron: Eurostat en de bureaus voor de statistiek van Zweden, Finland en Oostenrijk voor de jaren vóór 1995.

(8) In het kader van het onderzoekprogramma van de Gemeenschap Brite.

(9) Bron: CITH (MVO-categorie 1), cijfers slechts voor de Gemeenschap van de Twaalf beschikbaar.

(10) Bron: Euratex.

(11) Bron: Euratex, CITH en Eurostat.

(12) Bron: Euratex.

(13) PB L 275 van 8. 11. 1993, blz. 1.

(14) PB L 253 van 11. 10. 1993, blz. 1.

(15) PB L 9 van 13. 1. 1997, blz. 1.

BIJLAGE I

MEDEWERKENDE ONDERNEMINGEN

Volksrepubliek China

Alle exporteurs

Egypte

Alle exporteurs

Indonesië

- PT Sandratex,

- Group Batik Keris (PT Batik Keris, PT Danliris, PT Catur Jantra),

- Group GKBI (Gabungan Koperasi Batik Indonesia, PT Primatexco),

- PT Bina Nusantara Prima,

- PT Batam Textile,

- PT Maha Mujur Textile,

- PT Five Star,

- PT Bintang Agung.

Pakistan

- Abdur rahman corporation,

- Abdyul rehman cor. kyc,

- Acme Mills Karachi,

- Ajaz Enterprise, Karachi,

- Al Rehmat traders,

- Al-Karam, Karachi,

- Ali ind Ltd,

- Arshad cor. kyc, Faisalabad,

- Arzoo international,

- Arzoo textile mills,

- Baak ind.,

- Bahrara fabrics fsd,

- Be be jan pakistan, Faisalabad,

- Bismillah tex.,

- Chawala enterprises,

- Chenab fabrics & pro,

- Cotton arts Ltd,

- Decent industries,

- Decent textiles, Faisalabad,

- Dowood textiles Ltd,

- Ehsan Fabrics Ltd, Lahore,

- Elahi enterprises Limited, Lahore,

- Elahi Spinning & weaving mills, Lahore,

- Em jay exports Ltd,

- En em industries Ltd,

- Fazal abdullah export,

- Five star textile ind.,

- Gohar enterprises,

- Gohar international,

- Gulistan Weaving Mills Ltd,

- Gulsham weaving mills Ltd, Lahore,

- ICC textiles Limited, Lahore,

- Ihsan yousaf textiles,

- Imran textile,

- Ishaq textile mills, Faisalabad,

- JK brothers Ltd,

- JK Exports, Faisalabad,

- JK Sons Ltd, Faisalabad,

- JMS trading co kyc,

- Kohinoor calico mill kyc,

- Kohinoor Fabrics Limited,

- Latif hansel kyc,

- Mahboob amin,

- Mahmood textile mills Limited, Multan,

- Majeeda textile Ltd,

- Master textile mills Limited, Lahore,

- Megatex Limited,

- Mian Textile, Lahore,

- MK sons Ltd,

- Mohammad Farooq Textile Mills Ltd, Karachi,

- MSC Textiles, Faisalabad,

- Mughanum Ltd,

- Mutual trading corporation, Karachi,

- Mutual trading group,

- Nakshbandi industries Limited, Karachi,

- Nash garments, Karachi,

- Nash textiles, Karachi,

- Naveed Agencies, Karachi,

- Naveed tex; ind,

- Nishitex enterprises,

- Paradise textile,

- Parsons Limited Industries Ltd,

- Prime Weaving Factory, Karachi,

- Qayyum rashid textiles,

- Regency textiles Ltd, Lahore,

- Roomi enterprise Limited, Karachi,

- Saba textiles Limited, Karachi,

- Samin textiles Limited, Lahore,

- Samira Fabrics, Karachi,

- Saquib fabrics,

- Saya weaving mills Ltd, Karachi,

- Sayeeda syndicates kyc,

- Service fabrics Limited,

- Shahzad siddique Faisalabad,

- Shams textile cor.,

- Shams textile mills Ltd, Karachi,

- Sharif tex. ind,

- Sna tex.,

- Suraj Cotton Mills Ltd, Lahore,

- Syncotex agencies kyc,

- Taha Garments Limited, Karachi,

- Tanveer weavings Ltd, Lahore,

- Tariq enterprises,

- Tex-arts,

- Texto print mills (pvt),

- The Crescent textile mills Ltd, Faisalabad,

- Tradex,

- Worldover enterprises Ltd, Karachi,

- Xebec tex,

- ZA international,

- Zahidjee brothers,

- Zahidjee fabrics,

- Zam Zam weaving & proc.

Turkije

- Isko Tekstil Sanayi ve Ticaret A S,

- GAP - Güneydogu Tekstil Sanayi ve Ticaret A S,

- Kipas - Kahramanmaras Iplik Pamuk Ticaret ve Sanayi A S,

- Tac Sanayive,

- Isko.

India

- A S Marimuthu, Rajapalayam,

- Anglo French Textiles, Pondicherry,

- Anudeep Enterprises Pvt. Ltd, Mumbai,

- Art Leather Limited, Mumbai,

- Arumuga Textile Exporters, Chatrapatti,

- Arun Textiles, Rajapalayam,

- Aryan Finefab Ltd M/S, Mumbai,

- Atlas Export Enterprises, Karur,

- Auroville Exports Trust M/S, Auroville,

- Ayyappan Textiles Limited, Madurai,

- B K S Mills, Coimbatore,

- B N Sardar & Sons, Calcutta,

- Bharat Vijay Mills, Kalol,

- Bhiwani Denim & Apparels Limited M/S, Haryana,

- Blue Bull Textiles, Tirupur,

- Bojaraj Textile Mills Ltd, Madurai,

- Bonanza Overseas Pvt. Ltd,

- Chhaganlal Kasturchand & Co. Ltd, Mumbai,

- Chiranjilal Choudhary & Sons, Delhi,

- Classic Connections, Bombay,

- CLC Corporation, Delhi,

- D V Textiles M/S, Mumbai,

- Dhanalaksmi Weaving Works, Cannanore,

- Durga Textiles, Tirupur,

- Emperor Trading Company, Tirupur,

- Emti Exports Ltd, Mumbai,

- Esskay International M/S, Bombay,

- Forbes Gokak Ltd, Mumbai,

- GR Mani Textiles, Chatrapatti,

- GD JD Exports, Chennai,

- Ginni International Ltd, New Delhi,

- Gokul Fabrics, Madras,

- Govindji Trikamdas & Co. M/S, Mumbai,

- Govindji Trikamdas Exports Ltd, Mumbai,

- Group Ashima Texcellence (Ashima Fabrics, Ashima Denims, Ashima Syntex Limited), Ahmedabad,

- Guru Nanak Exports, Gurgaon,

- IA Intercontinental, Madras,

- Ideal Expo Fabrics Limited, Salem,

- Inter Globe Services, Mumbai,

- JCT Limited, Mumbai,

- Jindal (India), Ahmedabad,

- Jindal Worldwide Ltd, Ambawadi,

- Jyoti Overseas Limited, Indori,

- Kanakalakshmi Mills (P) Ltd, Coimbatore,

- Kanoria Chemicals & Industries Limited, Ahmedabad,

- Keshavlal Talakchand M/S, Bombay,

- Kitex Exports Limited, Cochin,

- Lakshmi Apparels and Wovens Limited, Coimbatore,

- Lotus Mills M/S, Tirupur,

- Loyal Textile Mills Limited, Tamil Nadu,

- M S Mathivanan M/S, Komarapalayam,

- M U A Arumugaperumal & Sons, Chatrapatti,

- Mahavashtra state textile corporation Ltd, Mumbai,

- Morarjee Goculdas Spg. & Wvg. Co. Ltd, Bombay,

- N W Exports Limited, Mumbai,

- Naatchiar Textile Exporters, Chatrapatti,

- Nahar Fabrics Limited, Ludhiana,

- National Textile Corporation Limited, New Delhi,

- Navnitlal & Co., Mumbai,

- Niyati Overseas, Coimbatore,

- Nowrosjee Wadia & Sons Ltd, Mumbai,

- P A P Exports, Karur,

- Pankaj Trading Co. M/S, Bombay,

- Parag Trading Corporation, Mumbai,

- Pasupati Fabrics Limited, New Delhi,

- Patodia Syntex Ltd, Bombay,

- Piramal Sons Ltd, Mumbai,

- Piramal Spg. & Wvg. Mills Limited, Mumbai,

- Pothys Cotton Products Pvt. Ltd, Srivilliputtur,

- Pradeep Investments Pvt. Ltd, Mumbai,

- Prakash Cotton Mills Ltd, Mumbai,

- Prathishta Weaving & Knitting Company Limited, Coimbatore,

- Preemier Textile, Tirupur,

- Preeti Impex, Salem,

- Premier Enterprises, Chatrapatti,

- Premier Mills Limited, Coimbatore,

- Premier Textile Exporters M/S, Chatrapatti,

- Pushpsons Industries Ltd, New Delhi,

- Ram Textiles M/s, Karur,

- Rama Qualitex Limited, Bangalore,

- Rite Exports, New Delhi,

- S D Enterprises, Mumbai,

- Sabare International, Karur,

- Sajjan Textiles Mills Limited M/S, Mumbai,

- Sajjan Udyog Export Limited M/S, Mumbai,

- Sambandam Exports, Tirupur,

- Sap Chemical Industries Pvt. Ltd, Mumbai,

- Sathya Textiles, Tirupur,

- Senthill textiles, Tirupur,

- Shanker Kapda Niryat Pvt. Ltd, Baroda,

- Shanudeep Private Limited, Mumbai,

- Sheth Exports M/S, Bombay,

- Sheth Investments & Trading Co. Ltd M/S, Bombay,

- Shri Vishnu Fabrics, Tamil Nadu,

- Sigma Exports, Mumbai,

- Sitalakshmi Mills Limited, Madurai,

- Sivakkumar Mills, Palladam,

- Sivam Fabrics, Tirupur,

- Sky International, Tirupur,

- SMT Exports, Tirupur,

- Sohanlal Balkrishna Export M/S, Bombay,

- Sree Rangsan Textiles, Komarapalayam,

- Sri Balaji Fabric, Tirupur,

- Sri Dhavamani Textiles, Erode,

- Sri Rajasekar Textiles, Chatrapatti,

- Sri Rani Lakshmi Gng. Spg. & Wvg. Mills Ltd, Madurai,

- Sri Saravanaa Exports Company, Rajapalayam,

- Sri Sarita Synthetics Ltd, Hyderabad,

- Sri Vasavi Impex (P) Ltd, Hyderabad,

- Srinavasa Textiles, Chatrapatti,

- Standard Industries Limited, Mumbai,

- Sudha Mills M/S, Mumbai,

- Sun Enterprises M/S, Mumbai,

- Supreme Bandages, Chatrapatti,

- Suresh & Company, Bombay,

- Suruthi Fabricss, Madurai,

- Surya Cotton Fabrics, Tirupur,

- Tamarai Mills Ltd, Coimbatore,

- The Arvind Mills Limited, Ahmedabad,

- The Bombay Dyeing & Mfg. Co. Ltd, Mumbai,

- The Hindoostan Spg. & Wvg. Mills Ltd, Mumbai,

- The Lakshmi Mills Company Limited, Coimbatore,

- The Ruby Mills Ltd, Mumbai,

- The Western India Cottons Ltd, Pappinisseri,

- Trend Setters, Mumbai,

- Trident Textile Mills Ltd, Chennai,

- V & K Associates, Bombay,

- Vadivel Sizing & Weaving Mills Pvt. Ltd, Tirupur,

- Varadhalakshmi Mills Limited, Madurai,

- Velraj Exporters Private Ltd, Coimbatore,

- Vijayeswari Textiles Limited, Coimbatore,

- Vrindavan Overseas, Hathras,

- VTC Industries Limited, Mumbai,

- Wisdom Fabrics, Palladam,

- World-Tex Limited, Noida,

- Yarn Syndicat Limited, Calcutta.

ANEXO II - BILAG II - ANHANG II - ÐÁÑÁÑÔÇÌÁ II - ANNEX II - ANNEXE II - ALLEGATO II - BIJLAGE II - ANEXO II - LIITE II - BILAGA II

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

1 Exporter (name, full address, country)

Exportateur (nom, adresse complète, pays)

ORIGINAL

2 No

CERTIFICATE in regard to HANDLOOMS, TEXTILE HANDICRAFTS and TRADITIONAL TEXTILE PRODUCTS, OF THE COTTAGE INDUSTRY, issued in conformity with and under the conditions regulating trade in textile products with the European Community

CERTIFICAT relatif aux TISSUS TISSÉS SUR MÉTIERS À MAIN, aux PRODUITS TEXTILES FAITS À LA MAIN et aux PRODUITS TEXTILES RELEVANT DU FOLKLORE TRADITIONNEL, DE FABRICATION ARTISANALE, délivré en conformité avec et sous les conditions régissant les échanges de produits textiles avec la Communauté européenne

3 Consignee (name, full address, country)

Destinataire (nom, adresse complète, pays)

4 Country of origin

Pays d'origine

5 Country of destination

Pays de destination

6 Place and date of shipment - Means of transport

Lieu et date d'embarquement - Moyen de transport

7 Supplementary details

Données supplémentaires

8 Marks and numbers - Number and kind of packages - DESCRIPTION OF GOODS

Marques et numéros - Nombre et nature des colis - DÉSIGNATION DES MARCHANDISES

9 Quantity

Quantité

10 FOB Value (1)

Valeur fob (1)

11 CERTIFICATION BY THE COMPETENT AUTHORITY - VISA DE L'AUTORITÉ COMPÉTENTE

I, the undersigned, certify that the consignment described above includes only the following textile products of the cottage industry of the country shown in box No 4:

a) fabrics woven on looms operated solely by hand or foot (handlooms) (2)

b) garments or other textile articles obtained manually from the fabrics described under a) and sewn solely by hand without the aid of any machine (handicrafts) (2)

c) traditional folklore handicraft textile products made by hand, as defined in the list agreed between the European Community and the country shownin box No 4.

Je soussigné certifie que l'envoi décrit ci-dessus contient exclusivement les produits textiles suivants relevant de la fabrication artisanale du pays figurant dans la case 4:

a) tissus tissés sur des métiers actionnés à la main ou au pied (handlooms) (2)

b) vêtements ou autres articles textiles obtenus manuellement à partir de tissus décrits sous a) et cousus uniquement à la main sans l'aide d'une machine (handicrafts) (2)

c) produits textiles relevant du folklore traditionnel fabriqués à la main, comme définis dans la liste convenue entre la Communauté européenne et le pays indiqué dans la case 4.

12 Competent authority (name, full address, country)

Autorité compétente (nom, adresse complète, pays)

At - À ,on - le

(Signature) (Stamp - Cachet)

(1) In the currency of the sale contract. - Dans la monnaie du contrat de vente.

(2) Delete as appropriate. - Biffer la (les) mention(s) inutile(s).

>EIND VAN DE GRAFIEK>

Top