Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998D0182

    98/182/EG: Beschikking van de Commissie van 30 juli 1997 betreffende steun van de regio Friuli-Venezia Giulia (Italië) ten gunste van wegvervoersondernemingen uit die regio (Slechts de Italiaanse tekst is authentiek) (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 66 van 6.3.1998, p. 18–24 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1998/182/oj

    31998D0182

    98/182/EG: Beschikking van de Commissie van 30 juli 1997 betreffende steun van de regio Friuli-Venezia Giulia (Italië) ten gunste van wegvervoersondernemingen uit die regio (Slechts de Italiaanse tekst is authentiek) (Voor de EER relevante tekst)

    Publicatieblad Nr. L 066 van 06/03/1998 blz. 0018 - 0024


    BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 30 juli 1997 betreffende steun van de regio Friuli-Venezia Giulia (Italië) ten gunste van wegvervoersondernemingen uit die regio (Slechts de Italiaanse tekst is authentiek) (Voor de EER relevante tekst) (98/182/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 93, lid 2, eerste alinea,

    Na de belanghebbenden overeenkomstig genoemd artikel te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),

    Overwegende hetgeen volgt:

    I

    In een andere steunzaak werd de Commissie in kennis gesteld van het bestaan van wet nr. 4 van 7 januari 1985 van de regio Friuli-Venezia Giulia (hierna: "wet nr. 4/85" genoemd). Aangezien de in genoemde wet neergelegde steunregeling nooit overeenkomstig artikel 93, lid 3, van het Verdrag bij de Commissie was aangemeld, werd zij behandeld als niet-aangemelde steun.

    Op 29 september 1995 zond de Commissie de Italiaanse autoriteiten een verzoek om aanvullende inlichtingen. Per telexbericht van 27 oktober 1995 verzochten de Italiaanse autoriteiten om verlenging van de termijn om op genoemde brief te antwoorden, wat op 9 november 1995 door de Commissie werd toegestaan. De Italiaanse autoriteiten antwoordden na het verstrijken van de termijn, bij twee brieven van 10 januari 1996, die op 11 januari 1996 op het Directoraat-generaal Vervoer werden ingeschreven. Het antwoord bevatte echter slechts onvolledige gegevens over de bij wet nr. 4/85 ingevoerde steunregeling.

    In antwoord op een brief van 30 mei 1996 van de Italiaanse autoriteiten herinnerde de Commissie bij brief van 19 juni 1996 hen er opnieuw aan, dat de bij brief van 29 september 1995 gevraagde inlichtingen, met name de tekst van wet nr. 4/85, nog steeds niet waren meegedeeld. Op 18 juli 1996 had in Brussel een vergadering plaats van de Commissie en de Italiaanse autoriteiten, waar de tekst van wet nr. 4/85 eindelijk werd meegedeeld. Op 18 november 1996 ontving de Commissie aanvullende informatie over een andere steunzaak, die echter ook betrekking had op de onderhavige zaak.

    Op 13 februari 1997 vond een vergadering plaats van de Italiaanse autoriteiten en de Commissie, tijdens welke deze autoriteiten opnieuw werken op de bijzondere problemen waarmee de vervoerders van Friuli-Venezia Giulia te kampen hadden en zij een ontwerp voor de herstructurering van het wegvervoer in die regio voorlegden, waarvan de grote lijnen reeds in het in november 1996 toegezonden rapport waren uiteengezet.

    Bij brief van 14 februari 1997 stelde de Commissie de Italiaanse regering in kennis van haar besluit tot inleiding van de procedure inzake de steunregeling ten behoeve van de ondernemingen voor goederenvervoer over de weg voor rekening van derden in de regio Friuli-Venezia Giulia. De Commissie verzocht de Italiaanse autoriteiten zich over dit besluit uit te spreken en stelde de overige lidstaten en belanghebbenden hiervan in kennis door bekendmaking van de brief in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (2).

    De Italiaanse autoriteiten maakten opmerkingen bij een door de Commissie op 3 april 1997 ingeschreven brief van 27 maart 1997. Door derden werden geen opmerkingen gemaakt.

    II

    Wet nr. 4/85 vervangt de in 1981 bij regionale wet nr. 28/81 ingevoerde regeling, maar de meeste gegevens waarover de Commissie beschikt, houden verband met de wet van 1985. De twee steunregelingen ter bevordering van de sector van het goederenvervoer over de weg voor rekening van derden in de regio Friuli-Venezia Giulia omvatten de drie volgende maatregelen:

    Artikel 4 voorziet in een vermindering tot maximaal 60 % (70 % bij ondernemingen in de vorm van een coöperatie) van de rente op leningen met een maximale duur van tien jaar, die bedoeld zijn voor de bouw van bedrijfsinfrastructuur, dat wil zeggen bedrijfsruimten voor neerlegging opslag en behandeling van goederen, alsmede voor vaste en beweegbare bedrijfsuitrusting.

    Volgens de inlichtingen van de Italiaanse overheid van 18 november 1996 was voor de periode 1985-1995 13 000 miljoen ITL (6,7 miljoen ECU) uitgetrokken en werden 155 aanvragen toegewezen. De gemiddelde steunintensiteit schommelde tussen 13 en 26 % van de totale kosten van de leningen en rente. Het op grond van de vorige regeling voor de periode 1981-1985 uitgetrokken bedrag bedroeg 930 miljoen ITL (0,4 miljoen ECU), terwijl er 14 aanvragen werden toegewezen.

    Artikel 5 voorziet in de financiering van de kosten van leasingcontracten met betrekking tot nieuwe voertuigen of informaticatechnologie voor een periode van drie of vijf jaar tot 25 % van de aankoopprijs van de goederen (of tot 30 % in het geval van coöperaties en consortia). Regionale wet nr. 3/1988 verlaagde het maximumbedrag voor alle begunstigden tot 20 % en regionale wet nr. 2/1989 naderhand tot 15 %.

    Volgens de inlichtingen van de Italiaanse autoriteiten van november 1996 was voor deze maatregel voor de periode 1985-1995 23 300 miljoen ITL (11,8 miljoen ECU) uitgetrokken. In die periode werden in totaal 1691 aanvragen toegewezen en bedroeg het financieringsgemiddelde ongeveer 19 %. In 1993 werden 83 aanvragen toegewezen en bedroeg het financieringspercentage slechts 10 %. Op grond van de vroegere regeling zou 5 790 miljoen ITL (2,9 miljoen ECU) zijn toegekend voor in totaal 305 toegewezen aanvragen.

    Artikel 6 van wet nr. 4/85 voorziet in een maximale financiering van 50 % van de kosten van beheer en renovatie van vaste en beweegbare bedrijfsuitrusting van ondernemingen in de vorm van een coöperatie of een consortium. De investering waarop de steun betrekking heeft, moet dienen voor de bouw of de aankoop van installaties en uitrusting die noodzakelijk zijn ter verwezenlijking van de doelstellingen van de coöperatie of het consortium of moet bijdragen tot het beheer en de ontwikkeling van gemeenschappelijke diensten inzake de onderbrenging, het onderhoud en de reparatie van voertuigen alsmede van de desbetreffende installaties en uitrusting. Volgens de beknopte informatie die van de Italiaanse autoriteiten werd ontvangen, werden de financieringen toegekend voor investeringen in de maatschappelijke zetels, in parkeerruimten voor het rollend materieel, in kantoren, in wissellaadbakken en in opslagplaatsen voor goederen.

    Na de inleiding van de procedure merken de Italiaanse autoriteiten op, dat op grond van artikel 6 van wet nr. 4/85 investeringssteun was verleend voor gecombineerde vervoerselementen. Volgens deze gegevens zou tussen de 10 en 15 % van het totale bedrag van de op grond van de betrokken regeling verleende subsidie bestemd zijn geweest voor de aankoop van wissellaadbakken en de bijbehorende haakarminstallaties op voertuigen en aanhangwagens voor intermodaal gebruik.

    Volgens de genoemde inlichtingen werd voor de periode 1985-1995 1 074 miljoen ITL (0,5 miljoen ECU) uitgetrokken en werden 14 aanvragen toegewezen, wat een financieringsgemiddelde van 32 % geeft. In het kader van de bij wet nr. 28/81 ingevoerde regeling zou 480 miljoen ITL (0,2 miljoen ECU) zijn uitgetrokken voor in totaal 23 aanvragen.

    De Italiaanse autoriteiten beklemtoonden herhaaldelijk dat, al zijn voor de financiering van rente tot in 2004 en voor leasingactiviteiten tot in 1999 begrotingsmiddelen uitgetrokken, de steunverlening in 1995 naar aanleiding van de bezwaren van de Commissie tegen de bij genoemde wet ingevoerde steunregeling is opgeschort.

    De begunstigden van de steunregeling zijn ondernemingen, coöperaties, en in coöperaties of consortia verenigde ondernemingen die ingeschreven zijn op de provinciale lijst van wegvervoersondernemingen van de provincie Friuli-Venezia Giulia en in het register van de kamer van koophandel, industrie, ambacht en Iandbouw van Triëst. Wat de in artikel 6 voorgeschreven maatregel betreft, de begunstigden zijn de in een coöperatie of consortium verenigde ondernemingen die hun wettelijke zetel in de regio hebben, alsmede eventuele bij het consortium aangesloten ondernemingen die hun wettelijke zetel buiten het grondgebied van de regio hebben, mits zij niet meer dan 20 % van de leden vormen.

    Sinds 1981 zijn 2 202 aanvragen toegewezen, waarvan de meeste (volgens de Italiaanse autoriteiten meer dan 80 %) afkomstig waren van ondernemingen met één enkel voertuig, die alleen plaatselijk of streekvervoer verrichtten.

    III

    Cabotage van goederenvervoer over de weg is tot 1 juli 1990, de datum van inwerkingtreding van Verordening (EEG) nr. 4059/89 van de Raad van 21 december 1989 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder niet in een lidstaat woonachtige vervoersondernemers aldaar tot het binnenlands goederenvervoer over de weg worden toegelaten (3) voor mededinging vanuit de Gemeenschap gesloten geweest; bij genoemde verordening werden cabotagecontingenten ingevoerd, waarvan Italië 1 767 vergunningen kreeg.

    Deze verordening is vervangen door de nu geldende Verordening (EEG) nr. 3118/93 van de Raad (4), die volledige liberalisering van de cabotage vanaf 1 juli 1998 invoert en een op 1 januari 1994 ingaande overgangsperiode invoert, met een cabotagecontingent van 30 000 communautaire vergunningen dat jaarlijks met 30 % wordt verhoogd.

    Tussen 1990 en 1993 vond in Italië 14 % van het cabotagevervoer over de weg in de Gemeenschap, uitgedrukt in ton/km, plaats, waaruit blijkt dat dit land voor de vervoerders in de Gemeenschap de op één na aantrekkelijkste lidstaat is.

    Wat betreft het internationale goederenvervoer over de weg, deze markt is vanaf 1969, het jaar van de inwerkingtreding van Verordening (EEG) nr. 1018/68 van de Raad van 19 juli 1968 houdende de vorming van een communautair contingent voor het goederenvervoer over de weg tussen lidstaten (5), voor communautaire mededinging opengesteld, hoewel reeds bilaterale overeenkomsten tussen de lidstaten bestonden. Voor de toegang tot het internationale vervoer golden communautaire contingenten, tot de vaststelling van Verordening (EEG) nr. 881/92 van de Raad van 26 maart 1992 betreffende de toegang tot de markt van het goederenvervoerover de weg in de Gemeenschap van of naar het grondgebied van een lidstaat of over het grondgebied van één of meer lidstaten (6). Sinds 1 januari 1993 is de internationale vervoersmarkt dus volledig voor de mededinging open.

    Wat het goederenvervoer over de weg in de regio Friuli-Venezia Giulia aangaat, zijn er volgens het op 18 november 1996 aan de Commissie toegezonden rapport ongeveer 31 700 voor eigen rekening werkende ondernemingen tegenover 3 250 voor rekening van derden werkende vervoersondernemingen, die evenwel 56 % van het totale laadvermogen in de regio in handen hebben.

    De Italiaanse autoriteiten, na de inleiding van de procedure als argument aangevoerd dat in 1993 het percentage van het door de vervoerders uit Friuli-Venezia Giulia verrichte internationale vervoer 4 % van het totale in Italië verrichte vervoer bedroeg (dit cijfer is gebaseerd op het aantal vervoerde tonnen en stijgt tot 16 %, ingeval het wordt uitgedrukt in ton/km). Het percentage internationaal vervoer vanuit en naar de regio zou slechts 5,4 % (in tonnage) bedragen van het totale vervoer van de regio, dat het door alle regionale, nationale en buitenlandse vervoerders verrichte vervoer omvat. Dit cijfer zou waarschijnlijk hoger liggen wanneer het werd uitgedrukt in ton/km (7).

    IV

    Volgens artikel 92 van het Verdrag zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. Dit steunbegrip betekent dus dat drie hoofdpunten moeten worden onderzocht: het gebruik van staatsmiddelen, het bestaan van mededingingsvervalsing en de ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer.

    V

    Staatssteun omvat steun van centrale, regionale of lokale overheden van een lidstaat (8). In casu machtigt artikel 1 van de wetten nr. 4/85 en nr. 28/81 het regionale bestuur uitdrukkelijk financiële steun toe te kennen aan ondernemingen voor goederenvervoer over de weg, teneinde de belangen van de regio Friuli-Venezia Giulia te bevorderen en te ontwikkelen. Het gaat dus om staatsmiddelen in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag.

    VI

    Bij de inleiding van de procedure beklemtoonde de Commissie, dat de doelstelling van de omstreden regeling tot mededingingsvervalsing lijkt te kunnen leiden, omdat de regeling de versteviging beoogt van de concurrentiepositie van in de regio Friuli-Venezia Giulia gevestigde ondernemingen voor goederenvervoer over de weg voor rekening van derden door verlaging van de normale bedrijfskosten, die hun concurrenten, de wegvervoerders voor eigen rekening en de niet in de regio Friuli-Venezia Giulia gevestigde wegvervoerders voor rekening van derden, wel moeten opbrengen.

    In de brief van 27 maart 1997 wezen de Italiaanse autoriteiten op de enorme uitgaven die de vervoerders uit de regio moesten opbrengen om hun wagenpark aan te passen aan de door Oostenrijk gestelde milieueisen, hetgeen sterk in het voordeel zou zijn geweest van de vervoerders van dat land, met name ten opzichte van de vervoerders in de aangrenzende regio Friuli-Venezia Giulia. De Italiaanse autoriteiten wezen voorts op de bevoorrechte positie die de Oostenrijkse vervoerders innamen ten opzichte van de Italiaanse vervoerders in het algemeen en die in Friuli-Venezia Giulia in het bijzonder, omdat Oostenrijk tot 1994 dit wil zeggen voor zijn toetreding tot de Europese Unie, onbeperkt en zonder enige voorwaarde staatssteun kunnen verlenen aan zijn vervoerders, hetgeen tot een onevenwichtigheid op de markt in hun voordeel geleid heeft.

    Dienaangaande moet evenwel worden opgemerkt, dat Oostenrijk als lid van de EER sinds 1994 was onderworpen aan de communautaire regels inzake van staatssteun, zoals deze in de EER-overeenkomst zijn overgenomen, en dat vóór dat jaar overeenkomsten bestonden tussen de lidstaten van de EVA en de Gemeenschap, die reeds vanaf 1972 in regels voor wegvervoer voorzagen.

    Wat de door de Italiaanse autoriteiten verschafte gegevens over de Oostenrijkse wetgeving betreft, gaat het hier om het systeem van transitorechten of "ecopunten" dat is ingesteld krachtens de op 2 mei 1992 gesloten Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Oostenrijk op het gebied van doorvoer van goederen per spoor en over de weg. Het gaat dus niet om een eenzijdig door Oostenrijk opgelegde regeling, maar om een Akkoord dat bij Besluit 92/577/EEG van de Raad van 27 november 1992 betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Oostenrijk betreffende het transitogoederenvervoer per spoor en over de weg (9) is goedgekeurd en dat voor alle lidstaten gevolgen en voor Italië dankzij de nabijheid van Oostenrijk bepaalde voordelen heeft.

    De Italiaanse autoriteiten beklemtoonden verder de nadelige situatie waarin de betrokken vervoerders zich bevonden ten opzichte van de vervoerders uit Slovenië en Kroatië, aangezien de vervoerders uit deze landen vrij tot de vervoerssector kunnen toetreden en niet onderworpen zijn aan de regels inzake staatssteun. Deze voor Friuli-Venezia Giulia ongunstige situatie rechtvaardigt volgens de Italiaanse autoriteiten het verzoek om een vorm van steun op korte termijn te mogen handhaven, omdat anders de sector zijn concurrentievermogen volledig zou verliezen. De Italiaanse autoriteiten beschouwen de subsidies dus kennelijk niet als staatssteun, maar als een compensatie voor vorenbedoelde nadelige situatie.

    Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (met name het arrest van 10 december 1969, gevoegde zaken 6 en 11/69, Commissie tegen Frankrijk (10)) kunnen verschillen in wetgeving die de mededinging ontwrichten, geen compenserende staatssteun rechtvaardigen.

    De Commissie is van oordeel dat, zelfs wanneer als gevolg van van buiten komende factoren daadwerkelijk concurrentievervalsing plaatsvindt, alle vervoerders in de Gemeenschap hierdoor in gelijke mate worden getroffen en acht het daarom niet gerechtvaardigd een steunregeling in te voeren die tot concurrentievervalsing tussen de vervoerders binnen de Gemeenschap leidt. Bovendien vloeien de huidige concurrentievoorwaarden voor in Italië door Kroatische en Sloveense ondernemingen verricht vervoer voort uit bilaterale overeenkomsten tussen de Italiaanse staat en deze derde landen, alsmede daadwerkelijke controle op de correcte toepassing van deze overeenkomsten.

    De Commissie is van mening dat de steun ten goede komt aan de ondernemingen in een bepaalde sector, namelijk de goederenvervoerders over de weg voor rekening van derden, en aan een bepaalde regio, doordat de normale bedrijfskosten worden verlaagd, waardoor de mededinging wordt vervalst.

    VII

    Bovendien concurreren de goederenvervoerders over de weg voor rekening van derden van de regio Friuli-Venezia Giulia ook met de wegvervoerders uit de rest van Italië en uit andere landen alsmede met de wegvervoerders voor eigen rekening.

    De Italiaanse autoriteiten hebben de de minimis-regel ingeroepen, omdat de steunbedragen vrij gering zijn. De communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen en de de minimis-regel werden echter pas in 1992 vastgesteld (11) en in 1996 gewijzigd (12) en volgens punt 2.2 van genoemde kaderregeling, geldt deze regeling niet voor de vervoerssector, aangezien op vervoersgebied speciale mededingingsregels bestaan.

    Er moet worden onderscheiden tussen ondernemingen die uitsluitend nationaal, streek- of plaatselijk vervoer verrichten en die welke internationaal vervoer verrichten.

    Eerstgenoemde ondernemingen moeten concurreren met de overige Italiaanse vervoerders en met de communautaire vervoerders die in Italië cabotage verrichten.

    Bedacht moet worden, dat, zoals hiervoor uiteengezet, tot de inwerkingtreding van Verordening (EEG) nr. 4059/89 de nationale markt voor vervoer over de weg niet openstond voor mededinging vanuit de Gemeenschap. Daar communautaire mededinging ontbrak, kon steunverlening aan ondernemingen die zich uitsluitend met nationaal, streek- of plaatselijk vervoer bezighielden, het intracommunautaire handelsverkeer niet ongunstig beïnvloeden.

    De Commissie is daarom van oordeel, dat de tussen 1981 en 1 juli 1990 op grond van regionale wetten nr. 28/81 en nr. 4/85 verleende subsidies aan ondernemingen uit Friuli-Venezia Giulia die uitsluitend nationaal, streek- of plaatselijk vervoer verrichtten, geen staatssteun zijn in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag.

    Evenwel de sinds de inwerkingtreding van Verordening (EEG) nr. 4059/89, dit wil zeggen, sedert 1 juli 1990, aan de ondernemingen voor goederenvervoer over de weg voor rekening van derden in de regio Friuli-Venezia Giulia verleende steun is staatssteun in de zin van artikel 92, van het Verdrag, omdat hij het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig heeft kunnen beïnvloeden.

    Na de inleiding van de procedure hebben de Italiaanse autoriteiten aangevoerd, dat meer dan 80 % van de begunstigden kleine of zeer kleine ondernemingen waren met één enkel voertuig, die uitsluitend plaatselijk vervoer verrichtten. De Commissie is evenwel van mening, dat het plaatselijke karakter van een activiteit geen criterium is op grond waarvan ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer mag worden uitgesloten, aangezien deze ondernemingen toegang hebben tot cabotage, ook al is deze gecontingenteerd.

    Tussen de ondernemingen uit de regio Friuli-Venezia Giulia die internationaal vervoer verrichten, en de andere Italiaanse ondernemingen die ook deze activiteit bedrijven, bestaat al mededinging sinds 1969, het jaar van de inwerkingtreding van Verordening (EEG) nr. 1018/68.

    Volgens de Italiaanse autoriteiten houden de vervoerders in de regio zich slechts in zeer geringe mate met internationaal vervoer bezig, zodat de mededinging van de regionale ondernemingen op het gebied van het internationaal vervoer weinig te betekenen heeft. De Commissie is evenwel van oordeel, dat de beperktheid van de mededinging de toepassing van artikel 92, lid 1, van het Verdrag in de sector wegvervoer niet kan uitsluiten.

    De versterking van de positie van ondernemingen in een bepaalde sector waarin intracommunautair handelsverkeer bestaat, moet worden geacht het handelsverkeer ongunstig te beïnvloeden in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag. De in de wetten nrs. 4/85 en 28/81 voorziene steun versterkt de financiële positie en dus het bedrijfspotentieel van de ondernemingen voor goederenvervoer over de weg voor rekening van derden uit de regio Friuli-Venezia Giulia ten opzichte van hun concurrenten - vanaf 1 juli 1996 voor ondernemingen die nationaal wegvervoer verrichten en vanaf 1969 voor ondernemingen die internationaal wegvervoer verrichten - en kan derhalve het intracommunautaire handelsverkeer, ongunstig beïnvloeden.

    VIII

    Daar een deel van de financiële maatregelen ten behoeve van de sector goederenvervoer over de weg voor rekening van derden steun is in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag, moet worden nagegaan of zij in aanmerking komen voor de uitzonderingen van de artikelen 77, 92 en 93, van het Verdrag.

    Volgens artikel 3, punt 1, onder d), van Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad van 4 juni 1970 betreffende de steunmaatregelen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (13), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 543/97 (14), is steun slechts toegestaan: "tot het in werking treden van communautaire voorschriften betreffende de toegang tot de vervoermarkt, wanneer de steun tijdelijk en bij wijze van uitzondering wordt toegekend om in het kader van een saneringsplan een overcapaciteit te doen verdwijnen die ernstige structurele moeilijkheden met zich meebrengt en om aldus een bijdrage te leveren om beter te voldoen aan de behoeften van de vervoermarkt".

    De Italiaanse autoriteiten wezen er in hun antwoord op de inleiding van de procedure op, dat in de regio Friuli-Venezia Giulia in de sector geen overcapaciteit heerst, maar dat het wagenpark gezien de werkelijke behoeften ongeveer 20 % te klein is. Dit betekent dat in de regio een overbelasting van middelen en personeel bestaat, hetgeen ten koste van de veiligheid zou gaan.

    De Commissie is daarom van oordeel dat de onderhavige steun niet onder de uitzondering van artikel 3, punt 1, onder d), van genoemde verordening valt, omdat de steun niet past in een saneringsplan voor de betrokken sector in de zin van dit artikel en omdat hij niet beantwoordt aan een overcapaciteit in de sector, zodat de voorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling niet zijn vervuld.

    De Italiaanse autoriteiten voerden in hun antwoord op de inleiding van de procedure aan, dat het wagenpark in de regio zeer oud is, hetgeen schadelijke gevolgen heeft in termen van luchtverontreiniging, lawaai en veiligheid. Voor de vernieuwing is dus een grote financiële inspanning nodig, die de ondernemingen in de sector moeilijk kunnen opbrengen. Voorts voerden zij aan, dat steunverlening voor vernieuwing van het wagenpark in het verleden niet door de Commissie schijnt te zijn geweigerd, zoals blijkt uit het antwoord op Parlementaire vraag nr. E/1883/96.

    Naar het oordeel van de Commissie zijn de subsidies voor de leasing van rollend materieel moeilijk verenigbaar met de gemeenschappelijke markt, met name omdat zij tot capaciteitsvergroting leiden, wat in strijd is met artikel 3, punt 1, onder d), van Verordening (EEG) nr. 1107/70. Voorts wordt in het door de Italiaanse autoriteiten aangehaalde antwoord van de Commissie op de parlementaire vraag alleen opgemerkt, dat dergelijke steun op grond van artikel 93 van het Verdrag aan de goedkeuring van de Commissie is onderworpen, hetgeen in geen geval een positieve houding tegenover steun voor renovatie van voertuigen inhoudt.

    Zoals reeds vermeld, is een gedeelte van de subsidies (10 tot 15 %) bestemd voor de financiering van materieel voor gecombineerd vervoer. Voorzover dergelijke steunmaatregelen tijdelijk zijn en tot doel hebben de ontwikkeling van het gecombineerd vervoer te vergemakkelijken, vallen zij, wanneer de steun voor 31 december 1992 is verleend, onder de uitzondering van Verordening (EEG) nr. 1107/70, zoals gewijzigd bij de Verordeningen (EEG) nrs. 1658/82 (15) en 1100/89 (16) en wanneer de steun daarna is verleend onder de uitzondering van Verordening (EEG) nr. 1107/70, zoals gewijzigd bij Verordeningen (EEG) nr. 3578/92 (17) en (EG) nr. 543/97, mits de steun betrekking heeft op investeringen in vervoermaterieel dat specifiek op het gecombineerde vervoer is afgestemd en alleen daarvoor wordt gebruikt.

    De steun voor gecombineerd vervoer op grond van de regionale wetten nr. 28/81 en nr. 4/85 was bestemd voor de aankoop van wissellaadbakken en bijbehorende haakarminstallaties op voertuigen en aanhangwagens voor intermodaal gebruik. Deze steunmaatregelen vallen dus onder bovengenoemde uitzonderingen daar zij tot doel hebben de ontwikkeling van het gecombineerd vervoer te bevorderen.

    De Commissie is derhalve van oordeel, dat zij tot 31 december 1997 voor de uitzondering van artikel 3, punt 1, onder e), van Verordening (EEG) nr. 1107/70 in aanmerking komen.

    De uitzonderingen van artikel 92, lid 2, onder a) en b) en van artikel 92, lid 3, onder b) en d) zijn naar het oordeel van de Commissie in het onderhavige geval niet van toepassing, omdat de maatregel geen steunmaatregel van sociale aard aan individuele verbruikers is, niet tot herstel van schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen dient noch betrekking heeft op een project van Europees belang en evenmin tot doel heeft de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen.

    Artikel 92, lid 3, onder a) en c), van het Verdrag bevat uitzonderingen voor steun ter bevordering van de ontwikkeling van bepaalde regio's. De Italiaanse overheid stelt in de brief in antwoord op de inleiding van de procedure, dat het regionale grondgebied voor twee derde is ingedeeld als door achteruitgang van de industrie getroffen gebied (Doelstelling 2) en als minder ontwikkeld gebied (Doelstelling 5b).

    De voorgenomen steunmaatregel is evenwel geen onderdeel van een regionaal ontwikkelingsplan dat betrekking heeft op alle economische sectoren van de regio, maar een sectorgebonden maatregel die slechts geldt voor de sector goederenvervoer over de weg voor rekening van derden in de regio Friuli-Venezia Giulia; voorts kan niet het gehele grondgebied van de regio voor de uitzonderingen in aanmerking komen. De Commissie acht daarom de uitzonderingen van artikel 92, lid 3, onder a) en c), in het onderhavige geval niet van toepassing.

    De uitzondering van artikel 92, lid 3, onder c), van het Verdrag geldt voor steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. De steun voor de leasing van rollend materieel, zoals beschreven in artikel 5 van wet nr. 4/85, betreft evenwel bedrijfssteun, die volgens het arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 8 juni 1995 in zaak T-459/93, Siemens SA tegen de Commissie (18), steun is waardoor een onderneming wordt bevrijd van de kosten die zij in het kader van haar gewone bedrijfsvoering of van haar normale werkzaamheden normaal zelf zou moeten dragen en die in geen geval binnen de werkingssfeer van het voornoemde artikel 92, lid 3, valt.

    Voorts kan deze uitzondering niet voor de onderhavige regeling, gelden omdat het hier om maatregelen gaat die niet vergezeld gaan van maatregelen van gemeenschappelijk belang, zoals een herstructureringsplan. Wanneer de Italiaanse autoriteiten in hun antwoord op de inleiding van de procedure naar de herstructurering van de sector verwijzen, doelen zij daarmee op het op handen zijnde herstructurerings- en rationaliseringsproces van de sector dat zij voornemens zijn met behulp van nieuwe wettelijke steuninstrumenten in de regio door te voeren.

    Tenslotte hebben de Italiaanse autoriteiten noch een beroep gedaan op andere uitzonderingen noch aangetoond dat de steun aan de voorwaarden voldoet voor de andere uitzonderingen in het Verdrag of in Verordening (EEG) nr. 1107/70.

    Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel, dat de steun die krachtens de wetten nr. 28/81 en nr. 4/85 is verleend aan ondernemingen voor goederenvervoer over de weg in de regio Friuli-Venezia Giulia die nationaal vervoer verrichten vanaf 1 juli 1990 alsmede aan ondernemingen die internationaal vervoer verrichten, onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92 van het Verdrag.

    IX

    De steun had, overeenkomstig artikel 93, lid 3, van het Verdrag tijdig bij de Commissie moeten worden aangemeld. Omdat de Italiaanse regering de steunregeling heeft uitgevoerd zonder aan deze verplichting te hebben voldaan, moet de regeling onwettig worden geacht.

    Bij de inleiding van de procedure, die bij schrijven van 14 februari 1997 aan de Italiaanse autoriteiten is meegedeeld, heeft de Commissie deze autoriteiten gewezen op een mededeling (19) volgens welke voor alle onwettig toegekende steun een beschikking kan worden gegeven, die de betrokken lidstaat verplicht de betaalde steun terug te vorderen. De Commissie acht in het onderhavige geval terugvordering van de steun noodzakelijk om de vóór de verlening ervan bestaande billijke mededingingsvoorwaarden te herstellen,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    De op grond van de wetten nr. 28/1981 en nr. 4/1985 van de regio Friuli-Venezia Giulia tot 1 juli 1990 verleende subsidies (hierna: "subsidies" genoemd) aan ondernemingen die uitsluitend plaatselijk, streek- of nationaal vervoer verrichten, zijn geen staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag.

    Artikel 2

    De niet onder artikel 1 van deze beschikking vallende subsidies zijn staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag en zijn onwettig, omdat zij in strijd met artikel 93, lid 3 zijn verstrekt.

    Artikel 3

    De subsidies ter financiering van specifiek op het gecombineerde vervoer afgestemd en alleen daarvoor gebruikt vervoermaterieel zijn steun in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag, doch zijn op grond van artikel 3, punt 1, onder e), van Verordening (EEG) nr. 1107/70 verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

    Artikel 4

    De vanaf 1 juli 1990 verleende subsidies aan ondernemingen die plaatselijk, streek- of nationaal vervoer verrichten en aan ondernemingen die internationaal vervoer verrichten, zijn onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, omdat zij aan geen enkele voorwaarde voor de uitzonderingen van artikel 92, leden 2 en 3, van het Verdrag en van Verordening (EEG) nr. 1107/70 voldoen.

    Artikel 5

    Italië trekt de in artikel 4 bedoelde steun in en vordert deze terug. De steun wordt terugbetaald overeenkomstig de procedurele en materiële bepalingen van de Italiaanse wetgeving, vermeerderd met rente vanaf de datum waarop de steun is betaald tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan. De rente wordt berekend aan de hand van het ter beoordeling van regionale steunregelingen gehanteerde rentepercentage.

    Artikel 6

    Italië deelt de Commissie binnen twee maanden na de kennisgeving van deze beschikking mee, welke maatregelen het heeft getroffen om daaraan te voldoen.

    Artikel 7

    Deze beschikking is gericht tot de Italiaanse Republiek.

    Gedaan te Brussel, 30 juli 1997.

    Voor de Commissie

    Emma BONINO

    Lid van de Commissie

    (1) PB C 98 van 26. 3. 1997, blz. 16.

    (2) PB C 98 van 26. 3. 1997, blz. 16.

    (3) PB L 390 van 30. 12. 1989, blz. 3.

    (4) PB L 279 van 12. 11. 1993, blz. 1.

    (5) PB L 175 van 23. 7. 1968, blz. 13.

    (6) PB L 95 van 9. 4. 1992, blz. 1.

    (7) Deze gegevens zijn afkomstig uit het artikel "De activiteit van het goederenvervoer over de weg in 1993", dat in juli-september 1995 is verschenen in het kwartaalblad "Sistemi di Trasporto".

    (8) Arresten van het Hof van Justitie van 14 november 1984 in zaak 323/82, Intermills Commissie. Jurispr. 1984, blz. 3809 en van 14 oktober 1987 in zaak 284/84, Duitsland Commissie, Jurispr. 1987, blz. 4013.

    (9) PB L 373 van 21. 12. 1992, blz. 4.

    (10) Jurispr. 1969, blz. 523.

    (11) PB C 213 van 19. 8. 1992, blz. 2.

    (12) PB C 213 van 23. 7. 1996, blz. 4, en

    PB C 68 van 6. 3. 1996, blz. 9.

    (13) PB L 130 van 15. 6. 1970, blz. 1.

    (14) PB L 84 van 26. 3. 1997, blz. 6.

    (15) PB L 184 van 29. 6. 1982, blz. 1.

    (16) PB L 116 van 28. 4. 1989, blz. 24.

    (17) PB L 364 van 12. 12. 1992, blz. 11.

    (18) Jurispr. 1995, blz. II-1675.

    (19) PB C 318 van 24. 11. 1983, blz. 3.

    Top